Plan: | 150kV Ongereedweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0664.BPLG13-ON99 |
Het 150 kV-net in Zeeuws-Vlaanderen wordt gevoed via twee kabelcircuits onder de Westerschelde, tussen de stations Borssele en Terneuzen. Er is geen back-up van deze kabelcircuits meer aanwezig die voldoet aan het 100MW/6 uur-criterium, er ontstaat een knelpunt. Het 100MW/6u-criterium houdt in dat een stroomonderbreking tijdens onderhoud aan een 150 kV-verbinding qua duur en omvang beperkt blijft tot maximaal 6 uur en niet meer dan 100 MegaWatt, dit is vergelijkbaar met het verbruik van een kleine stad. Het doel van de norm is een hoog betrouwbaarheidsniveau van het elektriciteitsnet te garanderen, waarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in Zeeuws-Vlaanderen wordt geborgd.
Doordat er in de huidige situatie geen back-up aanwezig is, is onderhoud aan de 150 kV-verbinding Borssele-Terneuzen alleen mogelijk bij bijzonder VNB (Voorziene Niet Beschikbaarheid), oftewel een aangekondigde onderbreking van de elektriciteitsvoorziening wegens gepland onderhoud. Bovendien is er, in het geval van een calamiteit met één van beide 150 kV-circuits, momenteel geen extra capaciteit vanuit het onderliggend net aanwezig om dit op te vangen. Een dubbele storing zal leiden tot een onderbrekingsduur van meer dan 48 uur.
Om deze ongewenste situatie op te lossen heeft TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) verschillende opties beschouwd (zie 4.1 Nut en noodzaak). Vervolgens is het besluit genomen om de twee bestaande ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen (circuits) tussen Ellewoutsdijk en Terneuzen (Westerschelde), elk bestaande uit twee kabels per fase, aan de landzijden te splitsen naar vier circuits (één kabel per fase). Er wordt zo gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur onder de Westerschelde, een nieuwe doorkruising is niet nodig.
Aan de noordzijde van de Westerschelde (Zuid-Beveland) dient ten behoeve van deze splitsing een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding, bestaande uit twee circuits, aangelegd te worden tussen het 150 kV-opstijgpunt Ellewoutsdijk en het 150 kV-station Goes de Poel. Opstijgpunt Ellewoutsdijk en 150 kV-station Goes de Poel dienen hiervoor te worden aangepast. De kabelverbinding zal ondergronds worden aangelegd omdat dit technisch mogelijk is bij 150 kV-verbindingen en hiermee de landschappelijke impact aanzienlijk minder is dan bij een bovengrondse verbinding.
Aan de zuidzijde van de Westerschelde (Zeeuws-Vlaanderen) dient ten behoeve van de splitsing een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding, bestaande uit één circuit, aangelegd te worden tussen het 150 kV-opstijgpunt mast 6 te Terneuzen en het 150 kV-station Westdorpe. Het bestaande opstijgpunt mast 6 te Terneuzen moet worden aangepast.
Aangezien het planvoornemen niet mogelijk is binnen de vigerende bestemmingsplannen wordt een drietal nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. De kabelverbinding bevindt zich binnen de gemeenten Borsele, Goes en Terneuzen. Voor elke gemeente wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld ten einde de realisatie van de ondergrondse kabelverbinding en de benodigde aanpassingen van 150 kV-stations en 150 kV-opstijgpunten mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan maakt het planvoornemen, voor zover dat binnen het plangebied van de gemeente Goes ligt, mogelijk.
In het plangebied binnen de gemeente Goes geldt momenteel het volgende bestemmingsplan:
Dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart), het vaststellingsbesluit, de regels en de toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking. In de toelichting komen de elementen terug zoals vereist op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 het (ruimtelijk) beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het voorgenomen project toegelicht. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het project in het kader van sectorale (milieu)aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels. Hoofdstuk 7 en 8 bieden tot slot inzicht in respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van 2012 zet het Rijk de nationale belangen in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein uiteen en wordt vermeld welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Er wordt gestreefd naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden.
Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor zij verantwoordelijk is. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van Global Economy-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Subdoelen daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
De ruimtebehoefte en het beleid voor ruimtelijke inpassing voor de nationale elektriciteitsinfrastructuur (220 kV en meer) zijn uitgewerkt in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III) en ruimtelijk geborgd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro). Omdat de voorliggende ontwikkeling een 150 kV-verbinding betreft valt deze niet onder de nationale elektriciteitsinfrastructuur.
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd is in het Barro vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de regels van het Barro.
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Met dit omgevingsplan wil de provincie economische groei in de komende jaren stimuleren. Op 11 maart 2016 hebben Provinciale Staten een herziening van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en een eerste wijziging van de Verordening Ruimte vastgesteld. Er zijn onder andere wijzigingen aangebracht in het beleid voor zonneparken, kustbebouwing, landbouw en bedrijventerreinen.
De provincie wordt in drie deelgebieden verdeeld, met elk een eigen thema: “Produceren op Land aan Zee” voor het centraal gelegen economisch gebied met zeehavens en industrie en steden, “Beleven van Land en Zee” voor het gebied grenzend aan de zee, en “Bloeien op Land en in Zee” voor het oostelijke deel van Zeeland.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het centrale economische gebied. In het Omgevingsplan is voor het op economie gerichte gebied aangegeven dat de kwaliteit van de zeehavens en een goede verbinding met omliggende regio's via spoor, weg en leidingen van belang zijn.
De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Zeeland bestaan uit:
Eén van de thema's binnen de hoofdlijn 'sterke economie' is transportleidingen. De provinciale doelstelling is het bundelen van regionale en nationale ondergrondse buisleidingen en tevens het zoveel mogelijk bundelen van toekomstige hoogspanningslijnen in Zeeland. Daarnaast is opgenomen dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het toepassen van het magneetveldvoorzorgsbeleid van het Rijk ten aanzien van bovengrondse hoogspanningslijnen.
Het Omgevingsplan is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en stelt daarmee niet rechtstreeks voorwaarden aan andere overheden en burgers. Om de doorwerking van de provinciale belangen te waarborgen heeft de provincie Zeeland de “Verordening Ruimte” opgesteld. Deze verordening heeft een juridisch bindende doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het mogelijk maken van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding met onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij het provinciaal beleid uit de Omgevingsplan en draagt bij aan de bevordering van een gezonde regionale economie.
In de Verordening Ruimte van de provincie Zeeland (vastgesteld 28 september 2012 en gewijzigd op 11 maart 2016) zijn regels gegeven waar de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen aan moet voldoen. Voorbeeld hiervan zijn de 'Algemene regels voor duurzame verstedelijking'.
Voor een aantal thema's, zoals recreatie of glastuinbouw, zijn specifieke regels opgenomen. Geen van de thema's is specifiek gericht op de ondergrondse kabelverbinding.
Op 14 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Goes de Structuurvisie Goes 2040 vastgesteld. De aanleg van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding en de uitbreiding van het hoogspanningsstation Goes de Poel, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zijn niet voorzien in de structuurvisie.
De gemeente Goes heeft het plangebied van onderhavig bestemmingsplan mede aangewezen voor twee ontwikkelingen; de uitbreiding van het bedrijventerrein de Poel en het Poelbos een grotere functie te geven als stedelijk recreatiegebied.
Het relevante beleid voor het plangebied levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van onderhavig bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Goes heeft op 17 maart 2011 het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vastgesteld. Het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” heeft in hoofdzaak een beheersmatig karakter en beslaat het landelijk gebied van de gemeente Goes.
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Verkeer', 'Natuur' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie-1' en 'Leiding - hoogspanning'. De aanleg van een ondergronds kabelsysteem is op grond van deze bestemmingen, met uitzondering van de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanning', niet toegestaan binnen het plangebied. Tevens is het binnen de huidige bestemmingen niet mogelijk de beschermingszone aan weerszijden van de kabel te regelen. Het huidige station heeft de enkelbestemming Bedrijf met een functieaanduiding nutsvoorziening. De uitbreiding op het huidige station zal in voorliggend plan ook een bedrijfsbestemming krijgen, met een aanduiding nutsvoorziening.
De voorgenomen ontwikkeling van de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding binnen de gemeente Goes en de uitbreiding van het hoogspanningsstation Goes de Poel is niet in strijd met de relevante beleidskaders.
Het 150 kV kabeltracé kruist bestaande landschappelijke elementen en infrastructuur, zoals een aantal wegen, wateren en dijken. Voor de realisatie van het project zijn voor deze kruisingen vergunningen vereist.
Het plangebied bevindt zich in het middeleeuwse poelgebied, dat zich uitstrekte over grote delen van Zuid-Beveland. Met poelen en meren duidde men de laagliggende veengebieden aan. Dit veen bevond zich niet aan de oppervlakte. Het was afgedekt door een kleilaag. De middeleeuwse bewoners staken de klei weg en dolven het veen uit. Ze gebruikten dit als brandstof en als grondstof voor zout. Ondertussen verlaagden ze zo de bodem die door ontwatering met sloten toch al ging inklinken en verwoestten ze de vruchtbare cultuurlaag. Verder werkte de mens de verzilting van de bodem ermee in de hand.
Het landschap van het plangebied wordt gekenmerkt door een half-open agrarisch Iandschappelijk gebied met voornamelijk akkerbouwgronden. Het Poelbos bevindt zich ten (noord)westen van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied en ten zuiden van de A58 bevindt zich het open landschap van de Poel, waar in de jaren zeventig van de vorige eeuw een landinrichtingsproject heeft plaatsgevonden en waar het oorspronkelijke kleinschalige, reliëfrijke en structuurloze landschap met veel heggen en sloten is herverkaveld tot een economisch productielandschap.
Het plangebied kan getypeerd worden als agrarisch gebied met voornamelijk akkerbouw. Het plangebied bestaat uit gronden voor agrarisch gebruik die bereikbaar zijn via een aantal kleinere aanvoerwegen.
Het plangebied omvat de uitbreiding van het bestaande 150 kV-hoogspanningsstation Goes de Poel. De uitbreiding vindt plaats aan de westelijke zijde van het station. Vanaf het hoogspanningsstation zal de nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding parallel aan een perceelsgrens in westelijke richting naar de Sinoutskerkseweg lopen. Vervolgens loopt de verbinding in zuidelijke richting en parallel aan de Sinoutskerkseweg richting Rijksweg A58. Ook hier is zoveel mogelijk een parallelle ligging met bestaande infrastructuur gezocht en volgt het tracé Rijksweg A58 in oostelijke richting. Ter hoogte van de Repelweg wordt de Rijksweg gekruist en vanaf daar bevindt het tracé zich binnen het grondgebied van de gemeente Borsele.
Het 150 kV-net in Zeeuws-Vlaanderen is verbonden met de rest van het 150 kV-net van Zeeland via twee kabelcircuits onder de Westerschelde. Deze kabelcircuits maken onderdeel uit van de verbinding tussen hoogspanningsstation Borssele en hoogspanningsstation Terneuzen. Tussen Borssele en Ellewoutsdijk loopt deze verbinding bovengronds. Bij Ellewoutsdijk is een zogenoemd opstijgpunt waar de bovengrondse verbinding overgaat in de ondergrondse kabel. Eén van de kabelcircuits gaat rechtstreeks naar het hoogspanningsstation Terneuzen en het andere circuit loopt via het opstijgpunt bij Ellewoutsdijk naar station Terneuzen.
Ten tijde van onderhoud aan één van deze 150 kV-circuits diende in het verleden het onderliggende 50 kV-net als back-up voor het geval het tweede 150 kV-circuit zou uitvallen. Eén van de twee 50 kV-kabels is echter in 2013 vanwege de staat en kritieke ligging in de vaargeul van de Westerschelde uit bedrijf genomen. De tweede 50 kV-kabel is in 2015 gestoord geraakt en vanwege zeer hoge herstelkosten niet meer gerepareerd en ook uit bedrijf genomen.
De regionale netbeheerder Enduris had de 50 kV-kabels onder de Westerschelde al niet meer nodig in verband met verdere uitbreiding van het 50 kV-net in Zeeuws-Vlaanderen. Daarnaast brachten deze kabels hoge instandhoudingskosten met zich mee en naderden de kabels het einde van hun levensduur. In overleg tussen TenneT en Enduris was de uitbedrijfname van de tweede 50 kV-kabel uitgesteld totdat er een oplossing in het 150 kV-net gerealiseerd zou zijn (naar verwachting eind 2019). Hiermee werd voorkomen dat er een actueel 100MW/6u-criterium knelpunt, zoals beschreven in de Energiewet 1998, zou ontstaan. Dit criterium schrijft onder meer voor dat wanneer tijdens onderhoud aan één circuit het andere circuit uitvalt er niet meer dan 100 MegaWatt (= 100 miljoen Watt) aan belasting mag uitvallen, voor een tijdsduur van maximaal 6 uur.
Door het onverwacht vroegtijdig uit bedrijf nemen van de tweede 50 kV-kabel is dit knelpunt realiteit geworden. Het is daarom momenteel niet mogelijk voor TenneT om onderhoud uit te voeren aan de verbindingen Borssele-Terneuzen en Terneuzen-Westdorpe en daarbij te voldoen aan het 100MW/6u-criterium.
Voor het oplossen van het 100MW/6u-criterium knelpunt zijn verschillende opties beschouwd. Bij elk van de opties is het uitgangspunt geweest dat de nieuwe verbinding van Zeeuws-Vlaanderen naar een ander hoogspanningsstation dan Borssele wordt aangelegd. Dit omdat een nieuwe verbinding van Zeeuws-Vlaanderen naar Borssele een te grote afhankelijkheid van één hoogspanningsstation introduceert. Door het aanleggen van een verbinding naar een ander hoogspanningsstation dan Borssele, wordt een ringstructuur gecreëerd. Deze ringstructuur zorgt voor een robuuste oplossing waarmee het 150 kV-net van Zeeland wordt versterkt. De volgende alternatieven zijn onderzocht:
Het uitsplitsen van de bestaande Westerschelde kabels is het gekozen oplossingsalternatief. Deze oplossing lost het 100MW/6u-criterium knelpunt voor Zeeuws-Vlaanderen volledig op, zonder dat er een nieuwe doorkruising van de Westerschelde nodig is. De totale transportcapaciteit tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van het Zeeuwse 150 kV-net blijft nagenoeg gelijk aan de huidige situatie, maar wel wordt er extra reserve gecreëerd (van twee, naar vier circuits). De transportcapaciteit is gezien de verwachte ontwikkelingen op het gebied van belasting en productie in Zeeuws-Vlaanderen ruimschoots voldoende en daarmee toekomst vast. Het uitsplitsen van de bestaande Westerschelde kabels is een robuuste oplossing, waarmee een ringstructuur ontstaat tussen de stations Borssele, Terneuzen, Westdorpe en Goes de Poel. Door het hergebruik van de bestaande infrastructuur omvat dit alternatief tevens het kortste nieuw aan te leggen tracé, is er geen complexe doorkruising van de Westerschelde noodzakelijk en worden additionele hoge beheer- en onderhoudskosten voorkomen.
Om te komen tot een nieuw tracé voor de nieuwe 150 kV-kabelverbinding, aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Westerschelde, zijn in een tracéstudie verschillende tracévarianten onderzocht. In deze studie zijn tevens eventuele nieuwe locaties c.q. uitbreidingen van de bestaande opstijgpunten Ellewoutsdijk en Terneuzen – mast 6 bekeken. Ook is gekeken naar de uitbreiding van het 150 kV-station Goes de Poel. De tracéstudie die is uitgevoerd is opgenomen als Bijlage 1.
Allereerst is het studiegebied bepaald. Aan de noordzijde van de Westerschelde betreft het studiegebied circa 5 kilometer aan weerszijden van de bestaande bovengrondse hoogspanningslijn. Dit reikt aan de westzijde tot aan industrieterrein Vlissingen-Oost en aan de oostzijde tot aan de zeedijk. Aan de zuidkant van de Westerschelde betreft het studiegebied circa 2 kilometer aan weerszijden van het bestaande leidingtracé. Het zuidelijk zoekgebied is minder breed dan het noordelijke zoekgebied in verband met de natuurlijke barrière die het kanaal Terneuzen-Gent vormt.
Vervolgens heeft een expertmeeting plaatsgevonden waarbij experts gezamenlijk de technische en planologische uitgangspunten hebben bekeken aan de hand van GIS-kaarten. Voorafgaand aan de expertmeeting zijn met het oog op ecologische en archeologische waarden tracévarianten aangedragen die gebieden van hoge (verwachtings)waarde ontzien. Daarnaast is tijdens de expertmeeting voor het noordelijk studiegebied een variant aangedragen waarbij het tracé zoveel mogelijk een planologisch verankerde buisleidingstraat volgt.
Na de expertmeeting zijn de verschillende tracévarianten samengevoegd tot drie tracévarianten.
Het deel van het tracé binnen de gemeente Goes is gelegen ten westen van de Rijksweg A256 en ten noorden van de Rijksweg A58. Op onderstaand figuur is het tracé weergegeven:
Figuur 1: tracé 150 kV-kabelverbinding
In voorliggend bestemmingsplan is een dubbelbestemming (met belemmerende strook) opgenomen. Deze strook is 17 meter breed (dubbelcircuit) en is 8,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de verbinding. Uitgangspunt in agrarisch gebied is dat de kabels op een diepte van 1,80 meter onder maaiveld zijn afgedekt.
Open ontgraving
Voor het aanbrengen van de nieuwe kabel wordt in principe gewerkt met een open ontgraving.
De ten behoeve van de open ontgraving in te zetten middelen worden hieronder weergegeven:
De werkstrookbreedte van het tracé bij een open ontgraving is minimaal 25 en maximaal 35 meter.
Gestuurde boring
Op een aantal punten zal de kabel via een gestuurde boring worden aangebracht. Dit doet zich met name voor waar objecten worden gekruist waarvan aantasting moet worden voorkomen, zoals ecologische waarden, fruitboomgaarden en (weg)infrastructuur. Daar waar de kabel wordt geboord zal geen ontgraving nodig zijn, dit met uitzondering van de punten waar de kabel ondergronds gaat en weer naar boven komt. De werkstrookbreedte van minimaal 25 en maximaal 35 meter op de boorlocaties zelf is gelijk aan die van de open ontgraving.
In dit hoofdstuk volgt de verantwoording voor de uitvoering van het project aan de hand van de uitkomsten van de m.e.r.-beoordeling en onderzoeken naar de relevante omgevingsaspecten.
De procedure van de m.e.r. is voorgeschreven op grond van nationale en Europese wetgeving, indien sprake is van activiteiten met potentieel aanzienlijke milieueffecten. Deze activiteiten zijn opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer. Het doel van de m.e.r.-procedure is om milieu- en natuurbelangen naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding (categorie D24.2) geldt conform het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordelingsplicht wanneer sprake is van de onderstaande gevallen:
Daarbij moet worden opgemerkt dat bovenstaande drempelwaarden niet als harde grenzen, maar als indicatieve waarden moeten worden gehanteerd. De ontwikkeling van de nieuwe 150 kV-kabelverbinding is vanwege de spanning en de lengte van meer dan 5 kilometer in gevoelig gebied m.e.r.-beoordelingsplichtig. In het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven wanneer sprake is van een gevoelig gebied. Het gaat hier onder andere om gebieden die deel uit maken van een Natura 2000-gebied of van de Ecologische Hoofdstructuur, zijn aangeduid als Belvedèregebied en die zijn aangeduid voor het behoud en herstel van de bestaande landschapskwaliteit. Met name in het noordelijke deel van het tracé (in Zuid-Beveland) worden gevoelige gebieden doorsneden (natura 2000-gebied, Natuurnetwerk Nederland, gebieden voor behoud van landschap en Belvedèregebied). Hierdoor is het gehele initiatief Goes-Terneuzen m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Omdat sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag van elk van de betrokken gemeenten beoordelen of al dan niet een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen op grond van artikel 7.17 lid 1 Wet milieubeheer. De m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd op basis van de volgende criteria:
Deze criteria zijn opgenomen in de Europese richtlijn 85/33/EG, gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG. Aan de hand hiervan is bekeken of er daadwerkelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen.
Indien er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht deelt de initiatiefnemer, hier TenneT, het bevoegd gezag, hier de afzonderlijke bevoegde gezagen van de gemeenten Borsele, Terneuzen en Goes schriftelijk mee dat hij een activiteit wil gaan ondernemen die voorkomt in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde aanmeldingsnotitie. De opgestelde aanmeldingsnotitie is opgenomen als Bijlage 2. In deze aanmeldingsnotitie worden de gevolgen voor het milieu omschreven van de ontwikkeling van een nieuwe 150 kV-kabelverbinding in en naar Zeeuws-Vlaanderen. Uitgangspunt bij de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling is “nee, tenzij”. Dit houdt in dat er geen Milieueffectrapport (hierna: MER) dient te worden opgesteld, tenzij sprake is van mogelijke "belangrijke nadelige gevolgen” voor het milieu op basis waarvan een MER wel noodzakelijk wordt geacht.
De aanmeldingsnotitie is door de initiatiefnemer aangeboden aan de afzonderlijke bevoegde gezagen. De gemeenteraad van de gemeente Goes zal een uitspraak doen over de noodzaak van het al dan niet uitvoeren van een milieurapportage.
Om te komen tot een nieuw tracé voor de nieuwe 150 kV-kabelverbinding, aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Westerschelde, zijn in een tracéstudie verschillende tracévarianten onderzocht. In deze studie zijn tevens eventuele nieuwe locaties c.q. uitbreidingen van de bestaande opstijgpunten Ellewoutsdijk en Terneuzen – mast 6 bekeken. Ook is gekeken naar de uitbreiding van het 150 kV-station Goes de Poel. Voor zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het plangebied zijn in de tracéstudie tracévarianten onderzocht en beoordeeld aan de hand van diverse beoordelingscriteria. Op basis hiervan is door TenneT uiteindelijk een keuze gemaakt voor het noordelijk en zuidelijke deel van het plangebied. In de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling zijn deze voorkeurstracés beschouwd op hun milieueffecten. In het vervolg van deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de aspecten die relevant zijn voor het tracé dat binnen de gemeente Goes ligt. Het voorkeurstracé is opgenomen in figuur 1 (zie: 4.3 Tracé Goes)
Het noordelijke deel van het tracé is gelegen in de gemeenten Goes en Borsele. Dit tracé loopt van 150 kV-station Goes de Poel (ten westen van de kern Goes) in een bocht in zuidelijke richting naar het 150 kV-station en opstijgpunt Ellewoutsdijk. Hier wordt een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding gerealiseerd, bestaande uit twee circuits. Opstijgpunt Ellewoutsdijk moet hiervoor worden aangepast, net zoals het 150 kV-station Goes de Poel.
Bij de 150 kV-kabelverbinding zullen tevens over het gehele tracé tussen de 150 kV-hoogspanningsstations Goes de Poel en Westdorpe twee telecommunicatieverbindingen worden aangelegd. Deze verbindingen zijn bedoeld voor de bewaking, beveiliging en bediening van de hoogspanningsverbindingen en bijbehorende componenten.
In de m.e.r.-beoordeling is ingegaan op de belangrijkste milieueffecten, zowel negatief als positief, die als gevolg van de nieuwe 150 kV-kabelverbindingen kunnen optreden. Voor zover relevant is daarbij onderscheid gemaakt tussen de aanleg- en gebruiksfase. Bijzondere aandacht is besteed aan “gevoelige” gebieden. De gevolgen voor de volgende milieuaspecten zijn in beeld gebracht en getoetst:
Na het opstellen van de m.e.r.-beoordeling zijn voor een drietal milieuaspecten actuele onderzoeken verschenen ten behoeve van het bestemmingsplan. Op basis van de onderzoeken natuur, bodem en archeologie is meer gedetailleerde informatie beschikbaar gekomen over deze milieuaspecten. Deze informatie leidt tot nieuwe informatie maar niet tot een wijziging van de conclusie van de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de wijze van realisatie, wordt het niet noodzakelijk geacht om ten behoeve van de besluitvorming over dit project een milieueffectrapportage op te stellen. Bij de voorgenomen ontwikkeling doen zich naar verwachting geen bijzondere omstandigheden voor die er toe leiden dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Nieuwe ontwikkelingen kunnen archeologische of cultuurhistorische waarden aantasten. In het kader van het bestemmingsplan dienen dan ook de aanwezige of verwachte waarden beschouwd te worden.
In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld (conform het Verdrag van Malta). Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient te worden getoetst of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.
Er wordt archeologisch onderzoek verricht waarmee de archeologische verwachting binnen het plangebied wordt onderzocht. Op basis van dit vooronderzoek kan het plangebied mogelijk geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van een onderzoeksplicht. Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek is de planologische bescherming van archeologische waarden, zoals die is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied, van overeenkomstige toepassing verklaard in voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit. In het geval dat bodemverontreinigingen worden aangetroffen tijdens de aanleg van het kabeltracé is de Wet bodembescherming van kracht. Daarmee is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in relatie tot het project voldoende gewaarborgd.
Er is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen 150 kV-kabelverbinding voor zover die binnen Zuid-Beveland ligt. Het milieuhygiënisch vooronderzoek is in concept opgenomen als Bijlage 3. Doel van dit onderzoek is het nagaan of in of in de nabijheid van het te onderzoeken gebied bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden waardoor verontreinigende stoffen in de bodem terecht zijn gekomen. Op basis van deze informatie moet blijken of, en zo ja, welke onderzoeksstrategie moet worden gehanteerd tijdens het uit te voeren verkennend bodemonderzoek.
In het onderzoek zijn per te onderzoeken perceel de resultaten en conclusies weergegeven op basis waarvan de hypothese voor het vervolgonderzoek is gesteld. Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek naar de bodemkwaliteit wordt voorafgaand aan realisatie van het project een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Met het verkennend bodemonderzoek, dat wordt uitgevoerd conform NEN 5740, wordt de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld van het kabeltracé alsmede ter plaatse van het uit te breiden hoogspanningsstation. Eventueel noodzakelijk asbestonderzoek wordt uitgevoerd conform NEN 5707.
Het milieuhygiënisch bodemonderzoek voor het Zuid-Bevelandse deel van de kabelverbinding is opgenomen als Bijlage 4. Het gedeelte van het tracé waarvan de bodem op basis van het vooronderzoek niet verdacht is op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging is niet onderzocht. In deze conceptrapportage zijn de resultaten van het eerste deel van de veldwerkzaamheden opgenomen. In de definitieve rapportage die beschikbaar zal zijn vóór vaststelling van het bestemmingsplan, worden ook de overige, nu nog te onderzoeken, locaties opgenomen. Het bodemonderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 en het Grondonderzoeksplan. Doel van het onderzoek is om door middel van een steekproef na te gaan of de bodem (grond en grondwater) ter plaatse van het geplande tracé verontreinigende stoffen bevat in zodanige gehalten dat beperkingen dienen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van het tracé.
Ter plaatse van 1 verdachte deellocatie zijn in de grond plaatselijk licht verhoogde gehalten met minerale olie en molybdeen aangetroffen.
Aangeraden wordt de peilbuizen waar een matig verhoogd gehalte of overschrijding van de interventiewaarde is aangetroffen, opnieuw te plaatsen en te bemonsteren. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek kunnen de geplande graafwerkzaamheden ter plaatse van de overige locaties worden uitgevoerd zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen op basis van de CROW 132.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening worden de waterhuishoudkundige aspecten betrokken in de ruimtelijke plannen die daarvoor worden vastgesteld. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier om zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water op een goede manier in te passen in het ontwerp.
Ten behoeve van de tracéstudie (zie paragraaf 4.2) zijn de verschillende varianten onderzocht in relatie tot het (geo)hydrologische systeem. In deze paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige effecten beschreven.
Waterkwaliteit grondwater
Kwalitatief goed zoet grondwater is schaars in het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen. In het beleid van het waterschap is het voorkomen van zoet grondwater opgenomen in de Keur. Bij de aanleg van de kabel moet rekening worden gehouden dat het vergunningenbeleid gebaseerd is op het type grondwatersysteem. In de keuze voor het tracé zijn zoetwater- en brakwatervoorkomen zoveel mogelijk vermeden.
TenneT voert voor uitvoering van het werk een nulmeting uit ten aanzien van de zoetwaterbellen. Daarnaast wordt periodiek een monitoring uitgevoerd.
Omdat de werkzaamheden voor de aanleg van het kabeltracé beneden de heersende grondwaterstand worden uitgevoerd (en uitvoering 'in den natte' niet mogelijk is), is een tijdelijke verlaging van de grondwaterstand noodzakelijk. Daarvoor benodigde vergunningen zullen ten tijde van de uitvoering worden aangevraagd.
Waterkwaliteit oppervlaktewater
Het doorkruisen van een oppervlaktewaterlichaam brengt bepaalde verplichtingen met zich mee waaronder de diepte van kruisen en de aanlegmethode. Voor het lozen van onttrekkingswater van de bemaling op het oppervlaktewater zullen de benodigde vergunningen ten tijde van de uitvoering worden aangevraagd.
Waterbergend vermogen
Een toename van verharding heeft effect op het waterbergend vermogen. Door de realisatie van de verhardingen kan het hemelwater niet/nauwelijks infiltreren en de bodem. Het hemelwater van de verharde oppervlak kan snel afstromen en dat is niet acceptabel. Toename van verhard oppervlak dient in beginsel te worden gecompenseerd in de vorm van een toename van het waterbergend vermogen.
Het kabeltracé leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak, waardoor geen compensatie vereist is. Voor de aanleg van het kabeltracé worden geen sloten of vaarten gedempt. Waar bestaande sloten worden gekruist, worden voorzieningen getroffen zodat het water na de aanlegfase ongestoord kan stromen. het bestaande watersysteem ondervindt daardoor geen hinder van het kabeltracé.
Bij tijdelijke werkterreinen rond de opstijgpunten en 150 kV-stations, die nodig zijn voor de uitbreiding c.q. aanpassingen, wordt niet voorzien van een permanente verharding. Hiervoor zijn dan ook geen compenserende maatregelen nodig.
Bij de uitbreiding van het station Goes de Poel is ten opzichte van de huidige situatie mogelijk sprake van een toename van verhard oppervlak; er wordt naast het onverhard oppervlak open verharding toegepast of de afwerking van het verhard oppervlak zorgt ervoor dat de afwatering richting onverhard oppervlakte loopt. Geconcludeerd kan worden dat er geen extra watercompensatie hoeft te worden gerealiseerd.
Waterveiligheid en keringen
Het waterschap heeft beleid met betrekking tot de dimensionering en veiligheidszones van kruisingen met waterwerken (keringen) en watergangen. Dit beleid stelt de randvoorwaarden waarmee kruisingen worden ontworpen en waarop de vergunningaanvragen voor aanleg door het waterschap worden getoetst.
Bij de aanleg van de kabels worden waterkeringen gekruist waarvoor een watervergunning dient te worden aangevraagd bij de beheerder van de waterkering. Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat de kabels altijd zo aangelegd worden dat de waterkerende functie van de dijk niet wordt aangetast. Deze afweging vindt plaats in het kader van de watervergunning. Afgewogen dient te worden bij welke watergangen de kabel moet worden aangelegd met een gestuurde boring en bij welke watergangen de kabel middels een open ontgraving kan worden aangelegd. Hierbij moet rekening worden gehouden met het achterliggende gebied (afvoerhoeveelheid) en de grootte van de watergang.
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de drie natuurwetten die tot 31 december 2016 functioneerden:
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden. Daarnaast zijn bepaalde gebieden beschermd als zijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland, voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Ten aanzien van soortbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:
Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5).
De categorie “andere soorten” gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Het betreft een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland, vermeld in de bijlage van de Wet natuurbescherming . Voor de zoogdier-, amfibie- en reptielsoorten opgenomen in deze bijlage geldt geen Europese verplichting tot bescherming. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen. Omdat onder de categorie “andere soorten” ook veel algemene soorten vallen, heeft de provincie Zeeland een verordening opgesteld waarin een aantal soorten wordt vrijgesteld. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing worden aangevraagd van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. De provincie heeft alle algemene soorten zoogdieren, amfibieën en reptielen op de vrijstellingslijst laten plaatsen. Voor deze soorten is derhalve geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig wanneer als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen schade wordt toegebracht aan hun leefomgeving. Wel geldt de zorgplicht, wat inhoudt dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk na moeten worden gelaten of dat er maatregelen moeten worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de wet de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt. Het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden blijft nagenoeg gelijk aan de bepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt echter dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet is komen te vervallen. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve niet meer noodzakelijk.
Het beschermingsregime uit de voormalige Boswet is vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Wet natuurbescherming. De wet is van toepassing op bos, maar ook op andere houtopstanden, zoals houtwallen, heester- en struikhagen, struwelen of beplantingen van bosplantsoenen. De wet is van toepassing als:
In deze gevallen moet een kapmelding voor het kappen of rooien worden gedaan, of als de bomen en struiken door het handelen sterven of ernstig beschadigd zullen raken. Voor houtopstanden en bomen gelegen binnen de bebouwde kom is de gemeentelijke kapverordening aan de orde. Gemeenten leggen vast op welke bomen de kapverordening van toepassing is. Het kan daarbij gaan om bomen van een bepaalde omvang of om bomen die op een lijst van waardevolle bomen staan.
Het Natuurnetwerk Nederland zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones. In Zeeland is dit concept uitgewerkt tot het Zeeuws Natuurnetwerk. In het Nationaal Natuurnetwerk geldt het 'nee, tenzij- principe'. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. Als een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt, kan de ingreep plaatsvinden op voorwaarde dat de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. De provincie Zeeland volgt hiervoor de compensatieregeling die door het Rijk wordt gehanteerd en is vastgelegd in de Nota Ruimte. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.
Door middel van een natuurtoets zijn de mogelijke effecten van de realisatie van het kabeltracé alsmede de uitbreiding van het hoogspanningsstation op natuurwaarden onderzocht. In de volgende subparagrafen worden de mogelijke effecten aan de hand van de relevante beleidskaders besproken.
Binnen het plangebied zijn met uitzondering van broedvogels geen strikt beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten. Van verstoring van broedvogels zal geen sprake zijn. Het volledige werk zal niettemin worden uitgevoerd conform de Gedragscode Flora en Fauna van TenneT, waardoor een negatief significant effect op kwalificerende broedvogels als gevolg van de aanlegwerkzaamheden bij voorbaat volledig uit te sluiten is. Het aanvragen van een ontheffing voor strikt beschermde soorten is niet nodig.
Er ligt geen op grond van de Wet natuurbescherming beschermd natuurgebied binnen het plangebied.
De Wet natuurbescherming is evenmin van toepassing, omdat daar waar waardevolle houtopstanden aanwezig zijn, wordt geboord en dus geen houtopstanden worden geveld. De wet is niet van toepassing op de te vellen bomen en hagen in de fruitteelt. Ook daar wordt de kabelverbinding door middel van een boring worden gerealiseerd.
In Zuid-Beveland doorsnijdt het tracé een aantal natuurgebieden en oude dijken. Op alle landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische knelpunten in het tracé wordt de kabelverbinding door middel van een boring aangelegd. Dat betekent dat geen van de dijken of natuurterreinen deel uitmakend van het Natuurnetwerk Zeeland in Zuid-Beveland ontgraven wordt. Er sneuvelen geen bomen of andere natuurlijke vegetaties.
Indien een bestemmingsplan geluidgevoelige functies mogelijk maakt of voorziet in de geluidproducerende functies, dienen de akoestische effecten te worden beoordeeld met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van de goede ruimtelijke ordening.
Het project voorziet in de aanleg van elektriciteitskabels en de uitbreiding van een hoogspanningsstation.
De ondergrondse 150 kV-kabelverbinding veroorzaakt geen geluidhinder in de gebruiksfase. De aanleg van de 150 kV-kabelverbinding heeft tijdelijke geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Tijdens de werkzaamheden zal geluidhinder zoveel mogelijk worden beperkt.
De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-brochure) uit het jaar 2009 geeft een advies over richtafstanden. Voor elektriciteitsdistributiebedrijven zijn enkel richtlijnen opgesteld voor distributiebedrijven met een transformatorvermogen, afhankelijk van het opgestelde vermogen. Station Goes de Poel heeft een opgesteld vermogen van 160 MVA. Voor elk overlastgevend aspect is een minimale afstandsmaat opgenomen, waaronder geluid. Voor een vermogen van 100-200 MVA geldt een richtafstand voor geluid van 100m. Ten noordoosten van het hoogspanningsstation Goes de Poel ligt in de bestaande planologische situatie op een afstand van 67 meter een bedrijfswoning. Dit is de afstand gemeten vanaf de grens van het bestemmingsvlak Bedrijf tot de aanduiding bedrijfswoning; de transformatoren zijn conform het bestemmingsplan ook buiten het bouwvlak mogelijk. De uitbreiding van het hoogspanningsstation bevindt zich aan de zuidwestzijde van het bestaande station, van de bedrijfswoning af. De geluidsbronnen bevinden zich op een richtafstand van meer dan 100 meter. Gesteld kan worden dat het planvoornemen niet zal leiden tot een nadeligere planologische situatie voor de bedrijfswoning. Naast deze bedrijfswoning zijn geen andere geluidsgevoelige functies die binnen de richtafstand vallen. Er kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de adviezen vanuit de VNG-brochure.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in de Wm gehanteerde normen zijn overal geldend, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm zijn vastgelegd in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In dit besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Met het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel tijdens de aanleg van de uitbreiding van het hoogspanningsstation en de kabelverbinding treden tijdelijk extra verkeersbewegingen op. Gezien de beperkte omvang van het aantal verkeersbewegingen, die uitsluitend optreden tijdens de realisatiefase, zijn er geen nadelige effecten voor de luchtkwaliteit te verwachten. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit project.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is een scheiding tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten wenselijk. Op deze manier wordt enerzijds hinder en gevaar op gevoelige functies, zoals woningen, voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, en anderzijds wordt voldoende zekerheid geboden aan bedrijven, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-brochure) uit het jaar 2009 geeft een advies over richtafstanden. Voor elektriciteitsdistributiebedrijven zijn enkel richtlijnen opgesteld voor distributiebedrijven met een transformatorvermogen, waarbij verschillende richtafstanden gelden ten opzichte van gevoelige functies, afhankelijk van het opgestelde transformatorvermogen (De SBI-2008 codes 35 C1 t/m C5). Het is van belang dat voor elk van de overlastgevende aspecten een specifieke minimale afstandsmaat is opgenomen. Uitsluitend de aspecten geluid en gevaar zijn hier relevant.
Bij het hoogspanningsstation Goes de Poel is het mogelijk om transformatoren te plaatsen. Met een opgesteld vermogen van 160 MVA valt het station in de categorie 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 100 - 200 MVA', SBI-2008 codes 35 C3. Hiervoor wordt een richtafstand van 100 meter voor het aspect geluid en 50 meter voor het aspect gevaar geadviseerd. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich twee milieugevoelige bestemming, een hotel een bedrijfswoning. De afstand tot het hotel bedraagt circa 180 m, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden. De afstand tot de bedrijfswoinng bedraat 67 m. De uitbreiding van het hoogspanningsstation bevindt zich aan de zuidwestzijde van het bestaande station, van de bedrijfswoning af. De geluidsbronnen bevinden zich op een richtafstand van meer dan 100 meter. Afgezien van het hotel en de bedrijfswoning liggen er geen andere milieugevoelige bestemmingen binnen een afstand van 1 kilometer tot het station.
Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar een ongeval kan plaatsvinden met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen – die verder niets met de risicodragende activiteit te maken hebben om het leven zouden kunnen komen. Onder het aspect (externe) veiligheid zijn voor dit bestemmingsplan drie deelaspecten van belang. Het eerste deelaspect omvat elektromagnetische velden, het tweede niet gesprongen explosieven (hierna: NGE) en het derde de externe veiligheid van het hoogspanningsstation.
De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld afgeschermd.
Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microTesla (mT). Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling van mT aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm.
Het toenmalige ministerie van VROM (nu ministerie van Infrastructuur en Milieu) heeft aanvullend in 2005 een beleidsadvies1 aan gemeenten, provincies en netbeheerders voor bovengrondse hoogspanningslijnen gegeven. De kern van het beleidsadvies luidt als volgt:
Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en
bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij
wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs
mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig2 verblijven in
het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld
hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).
Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Andere elektrische infrastructuur of voorzieningen zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations, transformatorhuisjes, spoorlijnen, tramwegen en dergelijke vallen niet onder het beleidsadvies. Het beleidsadvies is dus niet van toepassing op de ondergrondse kabelverbinding, hoogspanningsstations en opstijgpunten, die mede in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Niettemin heeft TenneT op verzoek van de bevoegde gezagen (gemeenten Goes, Borsele en Terneuzen) de 0,4 mT zone van de onderhavig kabelverbinding in beeld gebracht conform de berekeningsmethodiek zoals is neergelegd in de Notitie 'Afspraken over de rekenmethodiek voor de “magneetveldzone” bij ondergrondse kabels en hoogspanningsstations behorende tot de Randstad 380 kV verbinding' van 3 november 2011. Deze berekening is uitgevoerd door een daarvoor geaccrediteerd bureau.
Uit deze berekeningen is gebleken dat er geen gevoelige functies in de 0,4 microtesla zone van de nieuwe 150 kV kabelverbinding aanwezig zijn.
Bij de aanleg van de kabels en uitbreiding van het hoogspanningsstation is het mogelijk dat NGE worden aangetroffen. Ten behoeve van de tracéstudie (zie paragraaf 4.2) is onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de risico's die zich voordoen op het gebied van NGE (ook wel Ongesprongen Conventionele Explosieven genoemd). Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 7.
De onderzochte tracés bevinden zich in een gebied waar verschillende en intensieve oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden en het betreft dan ook risicogebied. Deze handelingen hebben zich met name rond de kernen voltrokken. Het is aannemelijk dat er een grotere trefkans bestaat op NGE in de nabijheid van kernen en in de buurt van belangrijke infrastructurele werken.
In het kader van de Arbowet wordt een vooronderzoek uitgevoerd conform de richtlijn WSCS_OCE 2012 inclusief Wijzigingsvoorstel 2015. De uitbreiding van hoogspanningsstation wordt hierbij gelijktijdig met het kabeltracé onderzocht.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving. Door een goede ruimtelijke ordening kan een afdoende scheiding tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten aangebracht worden. Mogelijke effecten op het gebied van externe veiligheid dienen in het kader van het bestemmingsplan dan ook worden beoordeeld.
De 150 kV-kabelverbinding valt niet onder één van de categorieën van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Een toets aan het Bevi is dan ook niet van toepassing. Daarnaast worden er met het project geen kwetsbare objecten gerealiseerd.
De 150 kV-ondergrondse kabel zorgt niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen als bijvoorbeeld Bison. Ook zorgt de kabel niet voor een toename van de effecten van een mogelijk incident. Zodoende is er geen verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in meerdere opzichten.
Een hoogspanningsstation is eveneens geen inrichting in het kader van het Bevi. Hoogspanningsstations zijn geen risicobron voor de omgeving.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht. In paragraaf 6.3 wordt een algemene toelichting op de planopzet en een artikelsgewijze toelichting op de regels gegeven.
Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan omvat het gehele project 'Versterken 150 kV-net Zeeuws-Vlaanderen', voor zover het op grondgebied van de gemeente Goes ligt. Voor de exacte locatie van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn conform deze standaarden opgesteld.
Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en planregels, vergezeld van een toelichting en bijlagen. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de gronden en gebouwen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en de planregels.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Inleidende regels
Onderdeel van de inleidende regels zijn de begripsbepalingen waarin omschrijvingen worden gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar kunnen zijn.
Onder de inleidende regels is daarnaast de wijze van meten opgenomen. De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepten, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Bestemmingsplanregels
De opbouw van de (dubbel)bestemmingen in dit bestemmingsplan ziet er in beginsel als volgt uit:
Per bestemming komen alleen de onderdelen terug die in de bestemming gebruikt worden.
Algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft in deze de anti-dubbeltelregel zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
Overgangs- en slotregels
De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en gelden voor alle bestemmingen. In de overgangsregels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht conform het Bro. De slotregel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling als is bepaald in de SVBP.
Systematiek planregels
Als uitgangspunt is gehanteerd dat voorliggend bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand, alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. De uitbreiding van het hoogspanningsstation is bestemd als 'Bedrijf' met een aanduiding 'nutsvoorziening'. Naast deze enkelbestemming kent het bestemmingsplan één dubbelbestemming: 'Leiding - Hoogspanning' voor de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding. De ondergrondse hoogspanningsverbinding is conform de SVBP2012 middels een dubbelbestemming geregeld. De onderliggende regeling blijft hierdoor in stand. Het gebruik bovengronds en de ruimte wijzigen immers niet door de aanleg van de verbinding. Op de betreffende gronden gelden straks dus twee bestemmingen: een bestemming vanuit het vigerende bestemmingsplan en de dubbelbestemming van voorliggend bestemmingsplan.
Bestemmingen
Artikel 2 Van toepassing verklaring
Dit betreft een bepaling ten aanzien van de van toepassing verklaring van het bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan blijft eveneens van kracht. Daarbij geldt dat bij strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit bestemmingplan voor gaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Een uitzondering hierop vormt archeologie: indien strijd ontstaat tussen de archeologische belangen en het bepaalde ten aanzien van 'Bedrijf' en 'Leiding - Hoogspanning', dan prevaleert de vigerende archeologische dubbelbestemming. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de 150 kV-verbinding alleen kan worden verleend nadat de aanvrager heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden ten aanzien van archeologie.
De bestemming 'Bedrijf' maakt ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' de oprichting en het gebruik van het uit te breiden hoogspanningsstation en het opstijgpunt mogelijk. Deze bestemming sluit qua bestemmingsomschrijving en bouwmogelijkheden grotendeels aan op de bestaande bestemmingen van de naastgelegen voorzieningen.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' voorziet in de aanleg, het gebruik en de bescherming van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
De bouwregels maken zeer beperkte bouwwerken ten dienste van de leiding mogelijk. Hiermee worden de kabels beschermd. Wel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee alsnog de bouwmogelijkheden van onderliggende bestemmingen gebruikt kunnen worden als die bebouwing verenigbaar is met de leiding.
Naast bebouwing kunnen ook andere werken de hoogspanningsverbinding bedreigen. Er is dan ook een vergunningplicht opgenomen in het bestemmingsplan voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die in aanleg schadelijk kunnen zijn voor de leiding. Hieronder vallen onder meer graafwerkzaamheden en de aanleg van diepwortelende beplanting.
Algemene regels
Om te voldoen aan de regels die worden gesteld in de Wro en het Bro geldt voor bestemmingsplannen de anti-dubbeltelregel, zoals die is opgenomen in het Bro.
Overige regels en slotregels
Om te voldoen aan de regels die worden gesteld in de Wro en het Bro geldt voor bestemmingsplannen het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in het Bro. Tot slot is een slotregel opgenomen, oftewel de citeerregel, die aangeeft hoe de regels van dit bestemmingsplan aan te halen.
Bij het analoge bestemmingsplan behoort één kaart waarop de bestemmingen zijn weergegeven. Het renvooi ofwel de kanttekening behorende bij deze kaart is op het kaartblad weergegeven. Het moederplan en gedeelten van het grondgebied van de gemeente waarvoor al bestemmingsplannen vigeren en die niet worden meegenomen in dit bestemmingsplan zijn op de kaart achterwege gelaten.
Op grond van de Nederlandse Elektriciteitswet uit 1998 is TenneT aangewezen als enige netbeheerder van het hoogspanningsnet in Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor het beheer van het transportnet, het verzorgen van verbindingen op het net, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod). Een van de diensten waarvoor TenneT verantwoordelijk is omvat het onderhouden, beheren en investeren in het hoogspanningsnetwerk (110 kV, 150 kV, 220 kV en 380 kV) in Nederland. In dat kader stelt de directie van TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteit uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid. Zij stimuleren een efficiënte bedrijfsvoering van netbeheerders door het toegestane rendement op geïnvesteerd vermogen te bepalen, waar mogelijk door middel van benchmarks. De belangrijkste parameters van de reguleringskaders in Nederland en Duitsland worden bepaald voor een periode van 5 jaar. De zevende Nederlandse reguleringsperiode is in 2017 van start gegaan en duurt tot en met 2021.
In zowel Nederland als Duitsland maken de toezichthouders gebruik van stimuleringsmaatregelen. Over het algemeen maakt men voor deze vorm van regulering gebruik van boetes en beloningen om netbeheerders aan te moedigen tot het bereiken van de doelstellingen van de toezichthouder. Hierbij krijgt de netbeheerder (enige) vrijheid in de besluitvorming over de bedrijfsvoering en het bereiken van de bedrijfsdoelstellingen. De toegestane gereguleerde omzet wordt afgemeten aan de kosten van efficiënt netbeheer en bestaat uit een vergoeding van de bedrijfskosten, afschrijvingen en rendement op geïnvesteerd vermogen, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van het hoogspanningstation of het kabeltracé schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd.
De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvragen behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
Het college van burgemeester en wethouders van Goes heeft in juni 2017 een overeenkomst met TenneT gesloten over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade.
Er is geen aanleiding tot het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4° onderscheidenlijk 5° of het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk sub b, c of d Wro.
Hierdoor kan worden afgezien van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijk ordening.
TenneT heeft de benodigde gronden voor wat betreft de realisatie en uitbreiding van het hoogspanningsstation niet in eigendom. Het hoogspanningsstation Goes de Poel is een gezamenlijk station van TenneT en DNWG. De gronden zijn in eigendom van DNWG.
Voor de kabelverbinding wordt volstaan met een zakelijk recht, te weten een recht van opstal. Voor zover als gevolg hiervan schade ontstaat, kent TenneT beleid voor schadevergoeding, waarbij volledige schadeloosstelling uitgangspunt is. Het kan daarbij gaan om de vestiging van een zakelijk recht ten behoeve van het project waarbij sprake kan zijn van vergoeding van vermogens- en inkomensschade, de verwerving van een object, de uitvoeringswerkzaamheden en planschade. TenneT heeft haar schadebeleid vastgelegd in de brochure Schade- & Vergoedingengids (ook wel schadegids genoemd).
Indien met de betrokken rechthebbenden geen overeenstemming kan worden verkregen over eventuele aankoop van benodigde gronden of de vestiging van een zakelijk recht, dan zal een beroep worden gedaan op de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Op 24 januari 2017 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor betrokkenen en geïnteresseerden binnen de gemeenten Goes en Borsele.
Tijdens de totstandkoming van dit bestemmingsplan en met het oog op de realisatie van de kabelverbinding worden / zijn gesprekken met betrokken grondeigenaren gevoerd. Deze gesprekken zijn gehouden voor zowel het verkrijgen van een betredingstoestemming in het kader van de uit te voeren onderzoeken als de totstandkoming van een zakelijk recht overeenkomst voor de realisatie en exploitatie van de kabelverbinding.
Het college van B&W heeft op 20 juni 2017 het besluit genomen om het voorontwerp bestemmingsplan vrij te geven voor vooroverleg en inspraak. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 22 juni 2017 tot en met 19 juli 2017 ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld tijdens deze periode een inspraakreactie bij de gemeente in te dienen. Er is 1 inspraakreacties ingediend.
Burgemeester en wethouders dienen, ingevolge artikel 3.1.1. Bro te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. In verband hiermee is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan onder meer de provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen. Er zijn in totaal 6 vooroverlegreacties ingediend.
De in totaal 7 ingekomen reacties uit inspraak en vooroverleg zijn samengevat en voorzien van een beantwoording. De antwoordnota is als bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting. Voorliggend bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de reacties.
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode kan een zienswijze worden ingediend bij de gemeenteraad van Goes. Ingekomen zienswijzen worden door de gemeente samengevat en beantwoord door de gemeente. De gemeente beslist vervolgens bij vaststelling of de zienswijzen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan.