direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Marconistraat 11
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Goes heeft met de ondernemers in het bedrijven- en detailhandelsgebied rondom de Marconistraat in Goes plannen gemaakt om het gebied te revitaliseren. Doel van de totale herstructurering van het Marconigebied is om op deze manier het Marconigebied op te waarderen en tegelijk de supermarktstructuur in de stad te versterken. Vooruitlopend op de revitalisering van het totale gebied wordt een discountsupermarkt gerealiseerd op de voormalige Gamma locatie.

Ter plaatste geldt het bestemmingsplan 'Marconistraat' (onherroepelijk 6 april 2012). Hierin zijn de verschillende beoogde functies en bebouwing niet mogelijk op de gewenste locaties. Om de ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het westen van Goes, tussen de A256 en de binnenstad van Goes. Het ligt ten noorden van de spoorlijn Vlissingen - Roosendaal. Ten zuiden van de spoorlijn ligt bedrijventerrein De Poel I, ten noorden van het plangebied ligt een woonwijk.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: luchtfoto kadaster Nederland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Maconistraat', onherroepelijk 06 april 2012.

Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Detailhandel' met functieaanduiding detailhandel perifeer. Daarnaast is het grotendeels voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan plangebied wit omrand (bron: ruimtelijkeplannen)

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de handhaving en maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Huidige en beoogde situatie

2.1 Huidige situatie

In het Marconigebied zijn verschillende perifere detailhandelsbedrijven en een supermarkt gevestigd. Ook staat een aantal panden leeg. Het Marconigebied is in een zuidelijk en noordelijk deel opgedeeld door de Marconistraat die het plangebied doorkruist en de bedrijven in het Marconigebied ontsluit.

Het plangebied is gelegen ten noorden van de Marconistaat. Op het grootste deel van het plangebied staat een voormalige bouwmarkt die inmiddels leeg staat (Gammapand). Het overige deel van het plangebied is in gebruik als parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied witte rand (bron: luchtfoto Kadaster Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0004.png"

Figuur 2.2 Zicht op het plangebied vanaf de Marconistraat (bron: Google Street View sep. 2018)

2.2 Beoogde ontwikkeling

Visie revitalisering Marconigebied

De gemeente Goes wil met de revitalisering van het Marconigebied weer een aantrekkelijk winkelgebied voor perifere detailhandel in het centrum van Goes ontwikkelen. De plannen hiervoor zijn nog volop in ontwikkeling.

Ontwikkeling van de discountsupermarkt

Ter plaatste van de voormalige Gamma bouwmarkt is de discountsupermarkt Lidl beoogd met een bruto vloeroppervlak van 2.200 m². De toevoeging van deze winkel verlicht de druk op de bestaande Lidl in wijkcentrum De Spinne. Hier ontstaan nu ongewenste situaties, omdat de winkel en de omgeving het bezoekersaantal niet aan kunnen.

De ingang van de winkel bevindt zich aan de zuidoostzijde, hier bevindt zich ook het verzamelpunt van de winkelwagentjes. Aan de zuid- en westzijde van de bebouwing zal het parkeerterrein van de winkel gerealiseerd worden. De bevoorrading zal inpandig gebeuren. Hiervoor is ruimte gereserveerd aan de westzijde van het gebouw. Op deze manier zal het vracht- en bezoekersverkeer gescheiden blijven.

De bebouwing zal deels 8 en deels 7 meter hoog worden om zodoende de inpandige bevoorrading en personeelsruimte op de 1e verdieping mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0005.jpg"

Figuur 2.3. Plattegrond ontwikkeling Lidl

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hierna wordt ingegaan op punt 3, waarborgen kwaliteit leefomgeving.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaande stedelijke gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is. Aangezien onderhavig planvoornemen is voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied dient uitsluitend aangetoond te worden of er behoefte bestaat.

Toetsing

De nieuwe bebouwing van de Lidl wordt aanmerkelijk kleiner dan het bestaande pand waar voorheen de bouwmarkt was gevestigd. Het oppervlakte neemt met 1.200 m2 af. Er is dan ook geen sprake van nieuwe beslag op ruimte. De toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de ladder is opgenomen in Bijlage 1. Deze toets aan de ladder is breder opgezet omdat meer ontwikkelingen in het Marconigebied spelen. Daaruit blijkt dat met de beoogde ontwikkeling in het Marconigebied sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de beginselen van de ladder voor duurzame verstedelijking en past binnen het rijksbeleid. Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Op 28 september 2012 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan 2012-2018 vastgesteld en vrijgegeven voor de inspraak. In dit plan staat het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het Omgevingsplan geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.

Ten aanzien van het voorliggende plan zijn de volgende onderwerpen van toepassing.

Voorzieningenstructuur

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de lokale voorzieningen. Op bovengemeentelijk niveau draagt een adequaat voorzieningenpatroon bij aan de leefbaarheid en aan de aantrekkelijkheid van een regio. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling van functies en versterking van attractieve steden ziet de Provincie (binnenstedelijke) kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel.

Detailhandel in volumineuze of gevaarlijke goederen en detailhandel bedoeld voor laagfrequente, doelgerichte inkopen is toegestaan op de aan de (binnen)stadsrand gesitueerde PDV-locaties (Perifere Detailhandelsvestigingen). Inzet is verdere concentratie alleen op een beperkt aantal locaties toe te staan, waaronder de locatie Goes Marconigebied.

Toetsing

De beoogde locatie ligt in bestaand stedelijk gebied en sluit direct aan op de binnenstad. Marconigebied, het gebied waarin het plangebied ligt, is aangewezen als locatie voor perifere detailhandelsvestigingen. De ontwikkeling van een supermarkt is er één die qua functie goed past bij de perifere detailhandel. Een discount supermarkt past qua omvang/schaal en verkeersaantrekkende werking moeilijk in een binnenstad en is op dat vlak vergelijkbaar met perifere detailhandel. Het omgevingsplan staat de ontwikkeling van de supermarkt dan ook niet in de weg.

Conclusie

Het Omgevingsplan staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Verordening ruimte provincie Zeeland 2012 (inclusief 1e wijziging)

De uitgangspunten van het Omgevingsplan zijn in de Verordening ruimte geborgd. Hierin zijn onder andere regels over uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen in opgenomen. Voor de beoogde ontwikkelingen zijn de volgende bepalingen van belang.

Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen (Artikel 2.2)

In een bestemmingsplan worden nieuwe detailhandelsvoorzieningen, daaronder mede verstaan de uitbreiding van bestaande detailhandelsvoorzieningen, primair toegelaten in bestaande kernwinkelgebieden. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin nieuwe detailhandelsvoorzieningen, met inbegrip van de uitbreiding van bestaande voorzieningen, worden toegelaten wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het plan bijdraagt aan het beleidsdoel van bundeling en concentratie in bestaande kernwinkelgebieden.

Toetsing

Het Marconigebied is aangewezen als gebied waar verdere concentratie van perifere detailhandel toegestaan is. De ontwikkeling betreft een aanpassing van de bestaande bedrijven/winkelstructuur. Het pand waar de ontwikkeling betrekking op heeft staat nu leeg. De ontwikkeling zorgt er voor dat deze locatie opnieuw gevuld wordt. Er is sprake van herstructurering van het bestaande winkelgebied en het project sluit dan ook aan bij het beleidsdoel van bundeling en concentratie in bestaande kernwinkelgebieden.

Conclusie

De bepalingen uit de verordening staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Structuurvisie Goes 2040

Goes is in 2040 een florerende centrumgemeente met een breed aanbod aan voorzieningen en

werkgelegenheid voor de inwoners van de Bevelanden. De gemeente wil blijven investeren in de toekomst van de stad, door te vernieuwen, te verbeteren en te groeien. Goes heeft de ambitie verder te groeien in haar rol als (boven) regionale centrumgemeente. Veel van de projecten die in deze visie worden benoemd zijn daarop gericht. De ambitie is er om al die projecten te realiseren en de blik open te houden voor nieuwe kansen.

Ambities

Goes wil:

  • het centrum van Zeeland zijn voor de meeste takken van zakelijke en maatschappelijke dienstverlening;
  • een stad zijn met een variëteit aan vitale en gewilde woonmilieus met kwalitatief goede en toegankelijke woningen voor alle inwoners;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • de Goese Schans en de stationsomgeving transformeren tot hoogwaardige vitale stadsdelen;
  • de aantrekkelijkheid en vitaliteit van de binnenstad bestendigen, met behoud van historische kwaliteit, ruimte voor nieuw initiatief en meer wonen boven winkels;
  • door slimme combinaties en alternatieven het voorzieningenniveau in de stad en de dorpen hoog houden;
  • in de hele gemeente zorgen voor een evenwichtig en ruim voldoende niveau van zorg en welzijn onder meer door middel van de woonservicegebieden;
  • aanbod aan recreatieve voorzieningen verbreden en verbeteren, zowel in de stad als aan de waterranden als in het buitengebied;
  • het zorgpark ontwikkelen tot het goed bereikbare centrale zwaartepunt voor zorg in Zeeland;
  • boven in de rijtjes staan als het gaat om duurzaamheid, klimaatbestendigheid en energiebewustzijn.

Perifere detailhandel

Het huidige terrein voor perifere detailhandel, het Marconiterrein, biedt nog maar beperkt ruimte voor uitbreiding. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen kunnen hier niet gehuisvest worden terwijl er wel vraag naar is. Goes is daarom op zoek naar een tweede locatie voor grootschalige detailhandel. (Deze is inmiddels gevonden bij Goese Poort). Binnen de huidige detailhandelsstructuur zijn hiervoor geen locaties met voldoende ruimte beschikbaar. Behalve voldoende ruimte en een goede (auto)bereikbaarheid zijn ruime parkeermogelijkheden, zichtbaarheid, herkenbaarheid en aansluiting op belangrijke verkeerswegen belangrijke succesfactoren.

Marconigebied

In het Marconigebied zijn naast de bekende woonboulevardzaken ook enkele branches gevestigd die hier vanuit detailhandelsstructuur minder passend zijn. Er is nog beperkte uitbreidingsruimte op deze locatie. Als er nieuwe ruimte ontstaat of wanneer bestaande panden vrijkomen kan dit benut worden om het karakter te laten verschuiven naar een bredere concentratie voor perifeer grootschalig aanbod. Dit in afstemming met en volgend op de ontwikkeling in de binnenstad.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling van een discount supermarkt in het Marconigebied sluit aan bij de ambitie van de gemeente Goes om het karakter van het gebied te laten verschuiven naar een bredere concentratie voor perifeer grootschalig aanbod. Ontwikkeling van de supermarkt in de binnenstad is niet wenselijk en zal daarom ook niet concurreren met ontwikkelingen in de binnenstad.

Detailhandelsvisie Goes 2017

In de Detailhandelsvisie Goes 2017 schetst de gemeente Goes het kader voor het beleid voor de winkelstructuur in Goes. Goes kiest voor behoud van de huidige detailhandelsstructuur en kwalitatieve versterking van de binnenstad, Marconistraat en de ondersteunende wijkwinkelcentra. Het brandpunt van ontwikkelingen en initiatieven, zoals nieuwbouw, herstructurering, kwalitatieve versterking en uitbreiding ligt in de binnenstad en Marconistraat. In deze winkelgebieden wil de gemeente zo flexibel mogelijk om gaan met het planologsich juridisch instrumentarium om ruimte voor nieuwe initiatieven te creëen. Voor de Marconistraat moet goed gekeken worden naar de impact van (het toestaan) van nieuwe initiatieven op de binnenstad. Voorkomen moet worden dat de beide winkelgebieden elkaar beconcurreren.

Marconistraat

De komende jaren zal de uitstraling, openbare ruimte, verkeersstructuur en beleving van het gebied moeten verbeteren om de positie van het Marconigebied te versterken. Voor de gebiedsvreemde winkels zoals het garagebedrijf, die gevestigd zijn of waren in het gebied is uitbreiding niet mogelijk. Deze mogelijkheid is er wel voor de supermarkt. De invulling van leegstaande panden en het versterken van het aanbod dient bij voorkeur te komen van verplaatsing (en sanering) van bestaand solitair volumineus aanbod elders in de gemeente (of regio).

Er wordt een ontwikkelingsvisie voor de Marconistraat opgesteld met als doel verbetering van de koppeling met de binnenstad.

Winkelcentrum De Spinne

Winkelcentrum De Spinne in de Goese Polder draait voornamelijk op de Lidl-supermarkt en Kruidvat-drogist en heeft vooral een functie voor de eigen wijk waarin het winkelcentrum centraal ligt, van buiten de wijk is dit winkelcentrum minder goed bereikbaar. In dit winkelcentrum zijn weinig uitbreidingsmogelijkheden.

Toetsing

De beoogde ontwikkelingen in het Marconigebied zijn gericht op revitalisering van het gebied. De toevoeging van de discount supermarkt zorgt voor een verbreding van het aanbod en de bezoekersstroom naar het gebied. Onderliggende ontwikkeling is de eerste stap vooruitlopend op de aanpak van het gehele Marconigebied. De vestiging van de Lidl in dit gebied is een verandering binnen de bestaande winkelstructuur waarbij al een supermarkt binnen het winkelcentrum aanwezig is, er is geen sprake van een solitaire supermarkt.

De in wijkwinkelcentrum De Spinne gelegen Lidl heeft een wijkfunctie. De winkel ligt in het noorden van Goes. Doordat het de enige Lidl in de regio is, heeft de winkel een regionale aantrekking van bezoekers. De winkel is hier qua grootte niet op ingericht, ook is hier onvoldoende parkeergelegenheid voor. De hoge parkeerdruk zorgt in de huidige situatie voor een slechte autobereikbaarheid, onveilige verkeerssituaties (er is een basisschool in de buurt gevestigd) en diverse vormen van overlast voor de omwonenden. De locatie, grootte en voorzieningen van de nieuwe Lidl-supermarkt in het Marconigebied kan deze de regionale functie vervullen. Hierdoor zal het bezoek aan de Lidl in De Spinne door bezoekers van buiten de wijk afnemen en hierdoor ook parkeerdruk op het wijkwinkelcentrum. Hierdoor zullen ook de andere negatieve effecten als slechte autobereikbaarheid en onveilige verkeersituaties, die nu bij de Lidl in De Spinne ontstaan door de drukte, verminderen.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Detailshandelsvisie Goes 2017.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De parkeerbehoefte wordt formeel berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Parkeerbeleidsplan 2009-2020, Gemeente Goes). Het CROW is echter van 2012, onder 'parkeren' is daarom onderbouwd dat de kencijfers van het CROW een beter beeld geven in de parkeerbehoefte dan de gemeentelijke parkeernormen. Voor het kencijfer / parkeernorm is een ligging in het overloopgebied van het centrum aangehouden (schil centrum), de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

In de huidige situatie worden de winkelvoorzieningen in het plangebied ontsloten door de Marconistraat. Deze erftoegangsweg loopt dwars door het plangebied en ontsluit de verschillende parkeerterreinen.

Het plangebied zal in de toekomstige situatie anders worden ontsloten waarbij doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer wordt gesplitst. Het doorgaande verkeer wordt ten zuiden van het plan met een nieuwe rotonde op de M.A. de Ruijterlaan via de Edisonstraat naar de Ringbaan West ontsloten. Bestemmingsverkeer en langzaam verkeer wordt wel door het Marconigebied geleid. Via de Ringbaan West kan in noordelijke richting de provinciale weg N289 worden bereikt. Het centrum van Goes (gelegen ten noordoosten van het plangebied) wordt via de M.A. de Ruijterlaan verbonden met het plangebied. Dit alles maakt het plangebied goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.

Openbaar vervoer

Het plangebied ligt op enkele minuten loopafstand van station Goes, waar treinen (intercity's) halteren in de richting van Amsterdam Centraal en Vlissingen. Verder halteren er bussen bij de halte Westwal (Centrum), eveneens op enkele minuten loopafstand van het gebied.

Langzaam verkeer

Het oostelijk deel van de Marconistraat wordt volledig fiets- en voetgangersgebied. Het westelijk deel, waar nog wel autoverkeer mag komen, krijgt een vrijliggend fietspad en trottoir. De ontsluiting voor het langzaam verkeer is goed.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van deze ontwikkelingen is berekend en opgenomen in tabel 4.1. De parkeerbehoefte is hierin berekend met kencijfers van het CROW. Deze kencijfers zijn actueler dan het gemeentelijk beleid en bieden meer differentiatie in functies. Hierdoor geven de kencijfers van het CROW een beter inzicht in de werkelijke parkeerbehoefte.

Tabel 4.1 Toekomstige parkeerbehoefte

Functietype   Functie parkeernota   Eenheid   Norm   Parkeerbehoefte  
Lidl   Fullservice-supermarkt   2.200 m² bvo   4,4   96,8  
Totaal         97 pp  

Op basis van tabel 4.1 hebben de ontwikkelingen een totale parkeerbehoefte van 97 parkeerplaatsen. Op het terrein van Lidl is ruimte voor 103 parkeerplaatsen, hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte van 97 parkeerplaatsen . Daarnaast is uit parkeertellingen die uitgevoerd zijn in drie opeenvolgende jaren gebleken dat de bezetting van de openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving onder de 50% ligt. Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat er in deze jaren geen volledige bezetting van de detailhandelslocaties was.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De huidige verkeersgeneratie is berekend met de voormalige Gamma in het gebied, zie tabel 4.2.

Tabel 4.2 Huidige verkeersgeneratie

Functietype   Functie CROW   Eenheid   Norm   Verkeersgeneratie  
Gamma   Bouwmarkt   3.900 m2 bvo   23,95   934 mvt/etmaal  
Verkeersgeneratie huidig               934 mvt/etmaal  

Bij de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie is de Lidl opgenomen, zie tabel 4.3.

Tabel 4.3 Toekomstige verkeersgeneratie

Functietype   Functie CROW   Eenheid   Norm   Verkeersgeneratie  
Lidl   Fullservice-supermarkt   2.200 m2 bvo   97   2.134 mvt/etmaal  
Verkeersgeneratie toekomstig               2.134 mvt/etmaal  

Als gevolg van de ontwikkeling ontstaat er een theoretische toename aan verkeer van 1.200 mvt/etmaal. Doordat het pand in de praktijk niet meer in gebruik is, is er werkelijk een toename van 2.134 mvt/etmaal. Dit is de merkbare toename op de bestaande kruispunten en wegen. Echter wordt deze snel op de ontsluitende wegen afgewikkeld. Deze wegen hebben een relatief hoge capaciteit waardoor deze toename niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Als gevolg van deze ontwikkeling blijft de verkeersafwikkeling in de toekomst dan ook gewaarborgd.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename, maar geen dusdanige toename die zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte is berekend voor de ontwikkeling en wordt op eigen terrein voorzien. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.

Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. In lijn met die wet neemt de gemeente Vlissingen in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen/ kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en/ of archeologie verbonden worden.

4.2.2 Archeologie

Toetsingskader

Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Goes een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 15 december 2011 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Goes” (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:

  • Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht;
  • Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Toetsing

Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Goes ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een beleidscategorie 4 op maatregelenkaart 1. Dit houdt in bij verstoringen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld, de archeologische verwachting dient te worden getoetst door middel van aanvullend archeologisch onderzoek. Voor een deel van het plangebied is reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek met een Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen (IVO-o). Uit deze onderzoeken is gebleken dat in het onderzochte deelgebied geen behoudenswaardige archeologische resten meer verwacht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0006.jpg"

Figuur 4.1 Weergave nog te onderzoeken deel plangebied (bron: Gemeente Goes)

Conclusie

Op basis van het archeologiebeleid van de gemeente Goes en reeds uitgevoerd aanvullend archeologisch onderzoek is het alleen noodzakelijk om voor de westelijke helft van het plangebied aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. De aard van dit onderzoek hangt samen met de aard van de verstoring. Voor dit gebied wordt een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Voor het overige deel van het bestemmingsplangebied is geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voor het deel waar geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is bestaat de mogelijkheid dat tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen. Hiervoor geldt op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht. Deze melding kan voor Zeeland gebeuren bij het speciaal daarvoor ingerichte meldpunt van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ).

4.2.3 Bouwhistorische waarden

Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Onderzoek

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in de vorm van woningen en industriële monumenten. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in blauw het plangebied omrand (bron: province Zeeland)

Conclusie bouwhistorische waarden

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Nota Bodembeheer gemeente Goes en Nota Bodembeheer Havengebied Goes Actualisatie 2015

Voor gemeente Goes is op 24 maart 2014 een Nota Bodembeheer vastgesteld, aanvullend hierop is op 7 juli 2016 een Nota Bodembeheer voor het Havengebied (Goese Schans) vastgesteld. Met deze twee Nota's geldt voor het hele grondgebied van gemeente Goes het zelfde bodembeleid.

In de Nota's is opgenomen hoe binnen gemeente Goes omgegaan moet worden met grondverzet. In de Nota's zijn ook Bodemkwaliteitskaarten en Bodemfunctieklassenkaarten opgenomen. Gezamenlijk bepalen zij aan welke eisen grond moet voldoen wanneer deze wordt toegepast, wat de indicatieve kwaliteit is van de grond wanneer deze wordt ontgraven en welke doelstelling gebruikt moet worden wanneer een bodemsanering nodig blijkt te zijn.

De bodemfunctieklassen zijn in de vastgestelde bodemfunctiekaart vastgelegd. Het doel daarvan is onder andere om te kunnen toetsen of toe te passen grond geschikt is voor de functie van een locatie maar ook om de terugsaneerwaarde in geval van een bodemsanering te bepalen.

De Nota's, Bodemkwaliteitskaarten en de Bodemfunctieklassenkaarten (gezamenlijk als onderdeel van

het gemeentelijk bodembeleid) zijn gebaseerd op het Besluit Bodemkwaliteit, waarmee het onder voorwaarden mogelijk is om licht verontreinigende grond te hergebruiken. In het beleid is zowel het generiek als gebiedsspecifiek beleidskader uitgewerkt. Binnen het generiek beleid gelden algemene landelijke regels/normen voor het toepassen van grond en bagger in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Daarbij wordt bij het toepassen van grond getoetst aan zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van een locatie, waarbij de strengste (schoonste) klasse bepalend is.

Binnen het gebiedsspecifiek beleid kunnen afwijkende lokale beleidskeuzes worden gemaakt die afwijken van het generiek kader, waaronder het vaststellen van Lokale Maximale Waarden (LMW). LMW zijn gebiedsspecifieke toepassingsnormen die afgeleid zijn van de plaatselijk voorkomende concentraties en daarmee afwijken van het generieke kader. Daarbij is tevens een toetsing van o.a. milieuhygiënische risico's nodig en is het mogelijk om licht verontreinigde grond die vrij is gekomen in

een licht verontreinigde zone elders in diezelfde of een andere zone met een vergelijkbare of mindere kwaliteit toe te passen, mits sprake is van Standstill op gebiedsniveau. De verhoogde LMW gelden daarbij alleen voor grond en bagger uit het eigen bodembeheersgebied. De belangrijkste randvoorwaarde hierbij is dat de hergebruikte grond van gelijke of betere kwaliteit dient te zijn dan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

In de Nota's Bodembeheer staat voor de verschillende bodemkwaliteitszones aangegeven welke bewijsmiddelen (bijvoorbeeld partijkeuringen of toetsing aan de Bkk) noodzakelijk zijn bij hergebruik in diezelfde of in andere zones. Op basis van de aangetroffen concentraties is het grondgebied van de gemeente Goes verdeeld in 3 kwaliteitszones, te weten Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie. Daarnaast is, i.v.m. de aanwezigheid van bepaalde slecht afbreekbare bestrijdingsmiddelen, onderscheid gemaakt tussen de gebieden met boomgaarden die respectievelijk voor en na 1980 aanwezig waren/zijn.

Toetsing

Beleidskader

Beleidskader

Op basis van de Nota bodembeheer gemeente Goes heeft het plangebied de bodemfunctie Industrie.

Het plangebied valt op basis van de Nota gelegen grotendeels binnen de bodemkwaliteitszone “Bedrijfsterreinen (Marconistraat en Stationspark) ”, hiervoor geldt dat de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0-0,5 m,-mv) en de ondergrond (>0,5 m-mv) valt binnen de kwaliteitsklasse Industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0008.png"

Figuur 4.3. Uitsnede Bodemkwaliteitskaart Goes

Binnen gemeente Goes is veel gebied in de loop der tijd in gebruik geweest als boomgaard. Hierdoor kunnen verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen zijn ontstaan. Voormalige boomgaard gebieden zijn aangewezen als gebied waar lokale maximale waarden gelden voor enkele bestrijdingsmiddelen, namelijk voor DDD, DDE, DDT en drins.

Om de grond waar lokale maximale waarden (hierna LMW) voor geldt en die slechts licht verontreinigd in met bestrijdingsmiddelen toch te kunnen hergebruiken zijn gebieden met de kwaliteit wonen en industrie ook aangewezen als gebied waar LMW gelden. De bestrijdingsmiddelengrond mag dus worden toegepast binnen de voormalige boomgaard gebieden en de gebieden met bodemkwaliteit wonen en industrie.

Dus binnen de bodemkwaliteitszone Bedrijfsterrein Marconi geldt dat er dus bestrijdingsmiddelengrond die voldoet aan de LMW voor DDD, DDE, DDT en drins mag worden toegepast

Bodemverontreinigingen

In het verleden zijn er verspreid in het bestemmingsplangebied bodemonderzoeken en –saneringen uitgevoerd. Incidenteel bestaat nog de kans op mogelijke al of niet bekende (rest-)verontreinigingen. Bij activiteiten in de bodem dient hiermee rekening gehouden te worden.

Binnen het plangebied waren op diverse plaatsen diverse bedrijven gevestigd, waar door de voormalige bedrijfsactiviteiten bodemverontreiniging is ontstaan. Op meerdere locaties zijn die bij de herinrichtingen in de afgelopen jaren grotendeels verwijderd. Echter van diverse plaatsen binnen het plangebied is bij de gemeente bekend dat nog gerichte maatregelen noodzakelijk zijn.

Er is momenteel geen volledig overzicht van de stand van zaken met betrekking tot aard en omvang van deze verontreinigingen. Daarom is voorafgaande aan de verdere ontwikkelingen, zoals sloop, nieuw- en verbouwactiviteiten, onderzoek noodzakelijk. In ieder geval is een dossier-/historisch onderzoek noodzakelijk, wat uitsluitsel moet geven of en zo ja, welke onderzoeken en maatregelen noodzakelijk zijn.

Grondverplaatsingen en afvoer vanuit het plangebied kunnen pas plaats vinden na onderzoek en toetsing van betreffende partij grond.

Marconistraat 11

Het westelijk deel van Marconistraat 11 is in het verleden in gebruik geweest als Autobandenhandel. Ter plaatse van het voormalige pompeiland is in de jaren '90 een sterke bodemverontreiniging met vluchtige aromaten geconstateerd (met name benzeen, ethylbenzeen, tolueen en xylenen). Deze verontreiniging is gesaneerd, in 1994 is de grond gesaneerd en in 1995 het grondwater.

Ook ter plaatse van het oostelijk deel (voormalige Marconistraat 7-9) is in de jaren '90 bodemverontreiniging geconstateerd. Het grondwater was sterk verontreinigd met minerale olie. In 1999 is een saneringsplan ingediend bij het bevoegd gezag, het is echter onbekend of de sanering ook daadwerkelijk is uitgevoerd.

In 2000 is een sterke grondwaterverontreiniging met arseen aangetoond. Tijdens nadere onderzoek en in 2002 en 2003 zijn deze verontreinigingen (alsmede de eerder aangetoonde sterke verontreiniging met minerale olie) niet opnieuw aangetoond.

Bodemtoets bouwen

In de gemeente Goes geldt dat bij nieuwbouwactiviteiten, functiewijzigingen en/of herinrichtingen in principe altijd een volledig verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) moet worden uitgevoerd. Een bodemonderzoek dat uitgevoerd is conform de eisen van de NEN 5740 heeft doorgaans een geldigheid van twee jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden. Onderzoek is niet nodig als er sprake is van een niet gevoelige bestemming. Wel zal mogelijk onderzoek moeten plaatsvinden voor het grondtransport/-afvoer.

Sinds 2017, na een gerechtelijke uitspraak over wanneer asbest onderzoek noodzakelijk is, wordt er strenger gelet op de aanwezigheid van puin(deeltjes) in de bodem. Zodra bodemonderzoek uitwijst dat deze deeltjes aanwezig zijn is het uitvoeren van een NEN5707 onderzoek van asbest in grond nodig.

Conclusie

Op basis van de voormalige bedrijfsactiviteiten en de eerder aangetoonde bodemverontreinigingen mag aangenomen worden dat de bodem van de locatie licht tot sterk verontreinigd is met aromaten en/of minerale olie en/of arseen niet het gehele gebied is onderzocht, is niet uit te sluiten dat mogelijk incidenteel verontreinigingen kunnen voorkomen. In het gebied is naar verwachting sprake van schone en licht tot sterke verontreinigde grond.

Bij de verdere ontwikkelingen/ wijzigingen binnen het plangebied, zoals sloop en (nieuw-)bouwactiviteiten e.d. is bodemonderzoek noodzakelijk. Hierbij is een degelijk dossier-/historisch onderzoek noodzakelijk, zodat een goede opzet voor de nodige onderzoeken en maatregelen gemaakt kan worden.

Grondverplaatsingen en afvoer van grond vanuit het plangebied kunnen pas plaats vinden na onderzoek en toetsing van de betreffende partij(en) grond.

4.4 Water

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.

Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Scheldestromen 2012 (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan.

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en hierna is opgenomen. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen vormt belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 

Tabel 4.1 watertoets

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
In en rond het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen effect op de waterveiligheid  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
In de huidige situatie is het nagenoeg het hele plangebied verhard. In de beoogde situatie zal het verhard oppervlak niet toenemen. Water compenserende maatregelen zijn dan ook niet nodig.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via het bestaande gemeentelijke rioolstelstel en aangeboden voor zuivering. Het regenwater zal worden aangesloten op de regenwaterriolering in de Marconistraat. Hiervoor is het noodzakelijk dat nieuwe aansluitingen worden aangebracht.  
Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast.
Eventuele drainageleidingen worden aangeslotenop de regenwaterriolering.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Daarom heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de grondwaterkwaliteit.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Evenals bij het voorgaande aspect geldt voor de oppervlaktewaterkwaliteit dat tijdens zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen uitlogende materialen wordt gebruik. Negatieve effecten op het oppervlaktewaterkwaliteit worden daarom niet verwacht.  
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen watergerelateerde consequenties voor de volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De ontwikkeling wordt gerealiseerd in sterk zettinggevoelig gebied (Geoloket Zeeuws bodemvenster). Hiermee dient rekening gehouden te worden tijdens de bouwfase.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
In het plangebied is geen natte natuur aanwezig.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
In en rond het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig.  

Andere belangen waterbeheer
 
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling wordt niet gerealiseerd nabij waterschapsobjecten. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering.  
Wegen in beheer bij het waterschap
(alleen invullen voor zover van toepassing)
 
In en rond het plangebied bevinden zich geen wegen in beheer van het waterschap.  

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)2)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m  

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate (hierna: NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De toename van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.200 mvt/etmaal in vergelijking met de vroegere situatie (inclusief gamma) en 2.134 mvt/etmaal in vergelijking met de situatie zonder de Gamma (zie paragraaf 4.1). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 1,43 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,32 µg/m³. De bijdrage van het extra verkeer is mogelijk in betekende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Voor de toename van 1.200 mvt/etmaal geldt dat de bijdrage 'niet in betekende mate' bijdraagt, zie tabel 4.3.

Tabel 4.2 NIBM-tool op basis van de verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0009.png"

Tabel 4.3 NIBM-tool op basis van de verkeersgeneratie in vergelijking met vroegere situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0010.png"

Om te toetsen aan de grenswaarden is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de M.A. de Ruijterlaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen (zie figuur 4.3). D4.3e concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 24.1 µg/m³ voor NO2, 18.3 µg/m³ voor PM10 en 10.4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6.3 dagen. In figuur PM zijn de maatgevende rekenpunten voor het plangebied in 2016 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0011.png"

Figuur 4.3. Luchtkwaliteit plangebied 2016 (bron: NSL-monitoringstool)

Op basis van de NIBM-tool (tabel 4.2) is de maximale bijdrage van het extra verkeer op de luchtkwaliteit 1,43 µg/m³ NO2 en 0,32 µg/m³ PM10. Op basis van de maximale bijdrage van het extra verkeer en de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen kan een overschrijding van de grenswaarden luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer uitgesloten worden. De Nsl-monitoring gaat uit van de situatie 2016 waarin de Gamma nog aanwezig was. In vergelijking met 2016 is dan ook sprake van een toename die 'niet in betekende mate' bijdraagt. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Onderzoek

Het plangebied is ook niet gelegen in Natura 2000-gebied of een NNN-gebied (figuur 4.4 en 4.5). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Oosterschelde, gelegen circa 4 km ten noordoosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt circa 1 kilometer ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0012.png"

Figuur 4.4. Plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0013.png"

Figuur 4.5. Plangebied (rode cirkel) t.o.v NNZ (bron: Provincie Zeeland)

Voor meerdere locaties rond de Marconistraat is door Van der Goes en Groot een quickscan flora en fauna (veldonderzoek: 15-10-2018) uitgevoerd, zie bijlage 3. Op grond van quickscan flora en fauna kunnen effecten op de 'Gewone dwergvleermuis' en de 'Ruige dwergvleermuis' niet uitgesloten worden. Vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen zal worden uitgevoerd. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Hiermee kunnen negatieve effecten op deze soorten uitgesloten worden.

Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.

Op basis van de quickscan kunnen significante negatieve effecten op andere beschermde soorten uitgesloten worden. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde planten- en diersoorten. Met de genoemde maatregelen is de beoogde ontwikkeling niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.7 Milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen ten westen van het centrum van Goes. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, namelijk bedrijven, winkels, gemeentehuis, station en woningen. Het plangebied is hierdoor te categoriseren als gemengd gebied.

Voor een supermarkt (detailhandel) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk en 0 m in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woningen liggen op ruim 10 meter van het plangebied. Omdat de richtafstand in het gemengd gebied 0 m is, zal ter plaatse van de omliggende woningen ook na de ontwikkeling sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om hier zeker van te zijn is akoestisch onderzoek verricht naar de uitstraling van de nieuw te realiseren supermarkt in de noordoost hoek van het plangebied. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 4. In dit onderzoek is onderzoek uitgevoerd naar de geluidemissie vanwege de nieuw te realiseren Lidl supermarkt, met als doel na te gaan of er kan worden voldaan aan een (blijvend) goed woon- en leefklimaat in de omgeving van de supermarkt. Daarnaast worden de berekende geluidsniveaus getoetst aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsvoorschriften. In het onderzoek is ervan uitgegaan dat de bevoorrading binnen plaatsvindt, in een afgesloten ruimte. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna kort weergegeven.

"De geluidemissie vanwege de supermarkt en bijbehorend parkeerterrein is berekend op basis van de situatie dat het parkeerterrein in hoofdzaak wordt gebruikt t.b.v. de Lidl. Uit de berekening blijkt dat voor wat betreft de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kan worden voldaan aan de VNG-richtwaarde voor gemengd gebied en het Activiteitenbesluit. Op dit punt vormt het aspect geluid geen belemmering.

De maximale geluidsniveaus geven wel een overschrijding van de VNG-richtwaarde in de dagperiode. Voor de dagperiode hoeft dit geen belemmering te zijn omdat de overschrijding wordt veroorzaakt door met name aan-/afrijdend verkeer en buiten beschouwing mag worden gelaten. In het kader van de toetsing aan het Activiteitenbesluit kunnen maximale geluidsniveaus eveneens buiten beschouwing worden gelaten.

In de avondperiode is er geen overschrijding van de richtwaarde voor maximale geluidsniveaus van 65 dB(A) en kan de geluidemissie aanvaardbaar worden geacht.

Het grootste deel van de verkeersafwikkeling zal plaatsvinden via de Marconistraat. Voor zover een gedeelte wordt afgewikkeld via de Pasteurstraat en de Heemskerkstraat, wordt met betrekking tot de indirecte hinder voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)."

Conclusie

De ontwikkeling van het plan veroorzaakt geen onaanvaardbare toename van geluid op de nabijgelegen woning. Het plan voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek

Dit plan ziet op de ontwikkeling van de nieuwbouw van de Lidl supermarkt aan de Marconistraat.

In de onderstaande paragraaf zullen de effecten van de ontwikkeling op het PR en het GR worden beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW18-ON99_0014.png"

Figuur 4.6 Plangebied en risicobron

Risicovolle inrichtingen

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen zijn gelegen is de professionele risicokaart en het inrichtingenbestand van de gemeente Goes geraadpleegd.

Binnen het besluitgebied zijn geen Bevi Inrichtingen gelegen. Binnen het plangebied worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Transport bronnen

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transport-assen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.

Rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen

De rijksweg (A58), en provinciale weg (N256), waarover een dusdanige hoeveelheid gevaarlijke stoffen wordt vervoerd dat deze externe veiligheid relevant zijn, liggen op resp. 2.000 en 900 meter.

De beleidsvisie externe veiligheid Zeeland stelt in bijlage 4:

"Voor de verantwoording in het kader van RO besluiten wordt uitgegaan van de 1% letaliteitsafstand D5 als deze groter is dan 1500 meter. Als de D5 kleiner is dan 1500 meter wordt de 1% letaliteitsafstand F1,5 gebruikt met een maximum van 1500 meter. In Zeeland zal bovenstaande benadering ook gevolgd worden"

Het plangebied heeft geen significante invloed op het groepsrisico van de A58.

Voor de N256 is het maatgevende scenario transport van LPG. Het invloedsgebied behorend bij dit scenario bedraagt 355 meter. Deze weg is derhalve niet relevant voor het plangebied. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een gemeentelijke weg die is aangewezen als transportroute gevaarlijke stoffen.

Spoorweg-Sloehaven - Roosendaal

De ontwikkelingen liggen binnen 200 m vanaf de spoorlijn Sloehaven - Roosendaal waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en onderdeel is van het basisnet spoor.

Voor de ruimtelijke procedure moeten de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn inzichtelijk worden gemaakt en geëvalueerd. Om dit te onderzoeken is een QRA Externe veiligheid spoor gemaakt (bijlage 5). Deze QRA is gemaakt voor verschillende ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van de supermarkt. De conclusies worden hierna kort weergegeven.

Plaatsgebonden risico

Voor het traject ter hoogte van de beoogde ontwikkeling geldt een PR-plafond van 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de spoorbundel, niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Door de diverse ontwikkelingen binnen het plangebied neemt het groepsrisico af van 1.64 tot 1.63 keer de oriëntatiewaarde. Conform de regelgeving dient over deze overschrijding van de oriëntatiewaarde een verantwoording te worden afgelegd. Hierbij dient de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. De verantwoording groepsrisico is in bijlage 6 opgenomen.

Plasbrandaandachtsgebied

Ter plaatse van het plangebied geldt voor deze spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied.

Vaarwegen

Vaarwegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een in het Bevt aangewezen transportroute over water.

Buisleidingen

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied ligt van risicovolle leidingen.

4.9 Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of buisleidingen, aanwezig in en in de nabijheid van het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een detailhandelslocatie. Het totale aan m2 detailhandelsvloeroppervlakte neemt met deze ontwikkeling met 1.200 m2 af. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. In het Marconigebied spelen meer ontwikkelingen waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte toeneemt. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 7) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Het juridische kader voor dit bestemmingsplan vormt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 januari 2010 moeten conform de Wro alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat dan onder andere om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen en structuurvisies. Deze plannen worden digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties.

Dit bestemmingsplan is opgebouwd volgens de bindende afspraken uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), zoals die zijn verankerd in het Bro. Daarnaast voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die het Bro stelt aan de regels van het bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal standaardbegrippen, de wijze van meten, regels ten aanzien van overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

5.2 Opzet van het bestemmingsplan

Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (plankaart en regels) is het volgende van belang.

Opzet plankaart

Algemeen

Het uitwerkingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd.

Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) en de digitale kadastrale ondergrond.

Bestemmingen

Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, bijvoorbeeld V voor Verkeer.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de plankaart de naam van het uitwerkingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Op de kaart zijn maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte). Bij het toekennen van de aanduidingen is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Volgens SVBP2012 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud)
  • ontheffing van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • ontheffing van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Detailhandel

De supermarkt en de nieuwe winkelruimte zijn opgenomen in de bestemming Detailhandel.

Verkeer

De bestemming Verkeer is gelegd op de parkeerterreinen. Deze bestemming biedt de ruimte voor de inrichting van de het parkeerterrein en de bijbehorende verkeersruimte evenals verkeersruimte voor bevoorrading.

Waarde - Archeologie

Binnen deze bestemming is onder meer een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen ten behoeve van het behoud van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Hiervoor geldt dat bij een verstoring groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor het overige deel van het bestemmingsplangebied dat reeds is onderzocht geldt dat geen aanvullend archeologisch onderzoek meer uitgevoerd dient te worden. Hiervoor is dan ook geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder meer het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is een exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst) gesloten.

Conform artikel 3.1.6, sub f van het Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling wordt uit eigen middelen betaald. Er is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met de wettelijk verplichte organisaties. Het plan is daarom toegestuurd aan de volgende instanties:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.
6.2.2 Terinzagelegging

PM

6.2.3 Handhaving
6.2.3.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan, of in dit geval een uitwerkingsplan, legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied. Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan ook zorggedragen wordt voor de handhaving daarvan. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, leidt tot rechtsongelijkheid en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.

6.2.3.2 Handhaving bestemmingsplannen

Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke voorschriften te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders met behulp van sanctiemiddelen. Daaraan voorafgaand is het gewenst dat er heldere en hanteerbare regels zijn, het verschaffen van inzicht in die regels - zodat een ieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden - en het houden van toezicht op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is derhalve een bestemmingsplan, of in dit geval een uitwerkingsplan, met handhaafbare regels. Dat wil zeggen regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor een effectief handhavingsbeleid. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In veel gevallen besluit het college van burgemeester en wethouders een overtreding gedwongen te laten beëindigen en daartoe zo nodig wettelijke dwangmiddelen te gebruiken, zoals het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

6.2.3.3 Handhavingsbeleid

De doelstelling van handhaving is het bereiken van goede naleving van wettelijke regels. Handhaving is een beginselplicht, welke door middel van het voeren van een transparant beleid ingezet moet worden als instrument voor de naleving van de regels, om hiermee een leefbare en veilige woonomgeving te garanderen voor de inwoners van de gemeente. Het bureau Toezicht en Handhaving van de afdeling Vergunningen en Handhaving is, namens het college, belast met het toezicht op de naleving van onder meer de ruimtelijke regelgeving. Deze taak wordt zo veel mogelijk consistent en stelselmatig uitgevoerd, zodat aan de beginselen van behoorlijk bestuur zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid kan worden voldaan. Daarvoor is het nodig handhavingsbeleid vast te stellen. Het handhavingsbeleid is, zoals vele andersoortige beleidsvelden, altijd in beweging. Met behulp van monitoring wordt periodiek geëvalueerd en wordt zonodig het beleid bijgesteld. Het Goese handhavingsbeleid kent een planning & control-cyclus van 4 jaar, waarbij jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma wordt vastgesteld. In juni van 2008 heeft het gemeentebestuur van Goes het meest recente handhavingsbeleid, de nota integraal handhavingsbeleid 2008-2012, vastgesteld. De beginselen van deze nota zijn nader uitgewerkt in de Uitvoeringsnota handhaving 2008-2012. Het vastgestelde handhavingsbeleid is erop gericht om zo veel mogelijk integraal te handhaven.

6.2.3.4 Opleggen sancties

Wanneer een overtreding niet vrijwillig wordt beëindigd, wordt doorgaans gekozen voor het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreder te dwingen een illegale situatie te beëindigen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen hebben een reparatoir karakter en zijn met vele juridische waarborgen omkleed.