direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoedekenskerke, Park de Remise, 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de zuidzijde van de kern Hoedekenskerke, aan het eind van de spoorlijn bij het station, is de ontwikkeling van 'Park de Remise' voorzien. Dit plan omvat de realisatie van een recreatieve verblijfsvoorziening in de vorm van treinwagons in de groene setting van een bestaande boomgaard. Hiertoe wordt een aftakking van de spoorlijn gerealiseerd waarop een kleinschalig recreatiepark met acht slaapwagons en één wagon dienend als algemene voorziening/receptie zullen worden geplaatst, met bijbehorende voorzieningen in de vorm van een ontsluitingspad, parkeervoorzieningen en privé buitenruimten bij elke wagon in de vorm van een verhoogd 'perron'.

De gronden maken momenteel onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Borsels Buiten' en hebben de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde'. De beoogde ontwikkeling is in strijd met deze bestemming. De gemeente Borsele staat positief tegenover het initiatief van de exploitant en wenst medewerking te verlenen middels een herziening van het bestemmingsplan. De gronden maken momenteel onderdeel uit van het Omgevingsplan "Buitengebied Borsele 2018" en zijn bestemd als algemeen toelaatbare functies in kwetsbare gebieden.

1.2 Gekozen planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht teneinde 'Park de Remise' mogelijk te maken. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is een driehoekige locatie, gelegen aan de zuidzijde van Hoedekenskerke, dichtbij de Westerschelde. Het betreft een oude, momenteel dichtbegroeide boomgaard, gelegen tussen het station waar de stroomtrein Goes-Borsele haar eindpuntvoorziening heeft en het naastgelegen park 'De Pluimweide' aan de noordwestzijde, de dijk (Nieuwe Veerweg/Kapuinhoekweg) aan de oostzijde en agrarische percelen aan de zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied (plangebied rood omlijnd)

1.4 Vigerend plan

Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:

  • Het Omgevingsplan "Buitengebied Borsele 2018". Dit plan is in de raad van 1 maart 2018 vastgesteld.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 het vigerende beleid beschreven. Het stedenbouwkundig plan komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Hoofdstuk 4 bevat de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving beschreven en in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de maatschappelijke toetsing en het overleg besproken.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die in werking is getreden op 13 maart 2012 geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, waarin de invloeden van de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden, zijn vertaald. De SVIR is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Nationale Landschappen en rijksbufferzones maken geen onderdeel meer uit van het rijksbelang. Echter, aan de waarborging van de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap wordt wel belang geacht.

Het plangebied is gelegen binnen het Nationaal Landschap 'Zak van Zuid-Beveland' (deel van het Nationaal Landschap Zuidwest-Zeeland). Binnen Nationale Landschappen is het uitgangspunt dat zij zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt het Barro voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0002.jpg"

Figuur 2.1: Nationaal Landschap 'Zuidwest-Zeeland'

De Westerschelde is aangewezen als gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het Zeeuwse deel van dit natuurnetwerk heet Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). NNN-gebieden beschikken over het 'nee-tenzij'-uitgangspunt. De gehele Westerschelde is tevens aangewezen als Natura2000-gebied. Het plangebied bevindt zich niet in het NNN- of Natura2000-gebied, wel grenst het aan de zuidzijde van het gebied aan een EHS-gebied van ecologisch betekenis.

De provincie Zeeland valt onder de MIRT-Regio Zuidwestelijke Delta. Voor deze regio zijn er opgaven die van nationaal belang zijn:

  • Versterking van de primaire waterkering;
  • Samenwerking met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Tot stand brengen en beschermen van het NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Uitvoeren van de MIRT-VAR-afspraken voor het faciliteren van de ontwikkeling van 'de logistieke delta';
  • Zorg dragen voor bereikbaarheid voor de binnenvaart en aansluitingen op het internationale transportnetwerk van de Zeeuwse havens;
  • Het robuust en compleet maken van de hoofdenergienetwerk tussen Borssele en Midden-Brabant;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Zeeland en op en rond de Zuid-Hollandse eilanden.

De deltawateren staan beschreven als kans voor economische sectoren zoals visserij en aquacultuur, recreatie en toerisme. Een overgang van water tot land is belangrijk.

Voor de voorgenomen planontwikkeling is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Barro geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau. In het Barro zijn geen regels opgenomen die directe relevantie hebben voor onderhavige planontwikkeling.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 aangepast. De ladder voor duurzame verstedelijking houdt kortgezegd in dat in een bestemmingsplan (of ander ruimtelijk besluit) voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling goed wordt gemotiveerd a) dat er behoefte is aan die ontwikkeling én b) als het gaat om een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, goed wordt gemotiveerd waarom die nieuwe stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Op grond van jurisprudentie van de Raad van State (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)) kan worden gesteld dat een kampeerterrein van ongeveer 3 ha, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, dan wel andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens niet wordt aangemerkt als als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Aangezien onderhavige ontwikkeling daarmee vergelijkbaar, maar nog beduidend kleinschaliger (ruim 0,7 ha) is, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

In het omgevingsplan, vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland op 21 september 2018, geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Duurzame concurrerende economie, klimaatbestendige en -neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige, bereikbare woon-, werk-, en verblijfsomgeving zijn de sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

De grote aantrekkelijkheid van de wateren in combinatie met de kust komt in het omgevingsplan naar voren. Langs de kust en vooral aan de randen van de noordelijke deltawateren liggen momenteel veel recreatiegebieden, jachthavens en locaties voor actieve watersporters. Behoud van recreatieve aantrekkelijkheid vraagt om versterking van omgevingskwaliteiten, innovatie in de uiteenlopende producten en ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

In het Omgevingsplan wordt de verblijfsrecreatie als volgt benoemd:

Doelstelling

Om de potentie van Zeeland te benutten, wordt ingezet op het stimuleren van herstructurering, kwaliteitsverbetering, innovatie, differentiatie en regionaal onderscheidend vermogen in de recreatiesector. Er wordt ingezet op kwaliteit en niet op kwantiteit.

Tussen de natuurgebieden, badplaatsen en het open agrarische landschap liggen veel recreatiebedrijven. Deze bedrijven vormen samen met de badplaatsen het hart van de economische motor aan de Zeeuwse Kwaliteitskust. Zeeland heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot de kwaliteitskust van de toekomst en biedt een pakket aan mogelijkheden voor verschillende vormen van kustrecreatie en bijbehorende accommodaties; van strandplezier tot natuurrecreatie en cultuurtoerisme. De verblijfsrecreatieve sector richt zich daarom op onderscheidende kwaliteit, differentiatie en versterking van de identiteit van Zeeland.


Algemeen recreatiebeleid

De afgelopen decennia heeft de overheid veel geïnvesteerd: van natuurgebieden tot routestructuren en kustversterking. Hiermee zijn de randvoorwaarden gecreëerd om tot een verdere (kwaliteits)verbetering te komen. Hierbij horen de volgende samenhangende uitgangspunten die ook gelden voor overig Zeeland.

  • symbiose: met de omgeving, de accommodaties en de onderliggende organisatie
  • Zeeuwse identiteit: Ontwikkel en versterk het regionale DNA en het overkoepelende Land in Zee
  • herstel van kwaliteit: verblijfsrecreatieve ontwikkelingen combineren met nieuwe landschappelijke kwaliteiten; verbinding met de samenleving en andere sectoren
  • differentiatie en toekomstwaarde: benutten van de bestaande kwaliteiten; inzetten op unieke productontwikkeling
  • beschermen, versterken en beleven van bestaande kwaliteiten (natuur en landschap, (verblijfs)recreatie, water/strand en infrastructuur)
  • gebiedsgericht ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zone 'overig Zeeland'. Hier wordt, naast de nadruk op kwaliteitsverbetering en productinnovatie van bestaande bedrijven, de mogelijkheid geboden voor nieuwvestiging van verblijfsrecreatieve initiatieven die in samenhang met een versterking van het landschap worden gerealiseerd. Voor het gebied 'overig Zeeland' wil de provincie vooral de regionale kansen verzilveren. Nieuwvestiging is mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied en in aandachtsgebieden. Buiten bestaand stedelijk gebied en de aandachtsgebieden is nieuwvestiging in het kader van de landgoederenregeling overal mogelijk.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland

Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018 is ook de Omgevingsverordening Zeeland in werking getreden. Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Artikel 2.11 Verblijfsrecreatie buiten de kustzone

1. In een bestemmingsplan wordt een nieuw verblijfsrecreatieterrein of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein uitsluitend toegelaten in bestaand stedelijk gebied en met inachtneming van de overige bepalingen van deze verordening.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, krachtens een bestemmingsplan, de nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein reeds is toegelaten met dien verstande dat de afwijking van de bepalingen van deze verordening niet mag worden vergroot.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op een nieuw verblijfsrecreatieterrein dat gerealiseerd wordt in de vorm van een nieuw landgoed en buitenplaats.

4. In afwijking van het eerste lid is uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein toegelaten buiten bestaand stedelijk gebied, met dien verstande dat in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de opgenomen uitgangspunten.

5. In afwijking van het eerste lid kan een nieuw verblijfsrecreatieterrein worden toegelaten buiten bestaand stedelijk gebied indien in de toelichting op het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat voldaan wordt aan de opgenomen uitgangspunten

Toetsing en conclusie:

Onderbouwing A. stedelijk gebied

De provincie gaat er vanuit dat de beoogde locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Bestaand stedelijk gebied wordt in de Omgevingsverordening gedefinieerd als : 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Om de ontwikkeling op deze locatie toch mogelijk te maken dient te worden gemotiveerd waarom het initiatief niet binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk is. Binnen bestaand stedelijk gebied - lees Hoedekenskerke- is geen locatie beschikbaar waar de benodigde voorziening in de vorm van treinrails aanwezig is of kan worden gerealiseerd. Deze treinrails zijn noodzakelijk om de treinwagons, waarin zal worden gerecreërd, te kunnen plaatsen en zijn essentieel voor de beleving van deze unieke vorm van verblijfsrecreatie. Het concept is geïnspireerd op de charme, nostalgie en romantiek van het treinreizen. Overnachting vindt plaats in oude treinwagons die passen bij de sfeer en uitstraling van de bestaande stoomtrein en het spoor. Elke slaapwagon heeft zijn eigen perron en ook de inrichting van het terrein versterkt het unieke gevoel van slapen in een trein.

Daarnaast sluit De Remise direct aan bij de eindpuntvoorziening van de stoomtrein Goes-Borsele. Deze eindpuntvoorziening bestaat uit een treinstation en Park De Pluimweide, waar een minitrein rijdt op een spoorlijn van maar liefst 800 meter lengte, waar een botenvijver is met (zelf te besturen) modelschepen, een skelterbaan en een doolhof. Daarnaast ligt hier het gebouw 'De Buffer' waar modelspoorbanen en klederdrachten worden tentoongesteld en waar een horecavoorziening in is gevestigd. Ook staan er twee hutten bij de eindpuntvoorziening waarin kan worden overnacht. Park De Remise vormt een logische afronding van kern van Hoedekenskerke en is daarnaast een versterking van het bestaand recreatief product dat draait om de ligging langs de, voor de regio belangrijke, stoomtrein. Het beoogde perceel grenst ook direct aan het terrein van de Stoomtrein Goes Borsele. Daarnaast zijn in de buurt van de locatie nog diverse andere stedelijke functies aanwezig zoals de uitspanning 'Compagnie Surf et Turf' in de vorm van een treinwagon (inclusief oplaadpunt voor elektrische fietsen) en jachthaven 'De Val'.

Wanneer een locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden voldaan aan drie vereisten om nieuwvestiging van verblijfsrecreatie mogelijk te maken. Het gaat dan om B. Economische haalbaarheid, C. Markt en onderscheidend vermogen van het concept en D. Sociaal maatschappelijke bijdrage.

Onderbouwing B. Economische haalbaarheid

De initiatiefnemers van het plan 'De Remise' hebben reeds de nodige investeringen gedaan en hebben een sluitende begroting opgesteld voor het ontwikkelen van het plangebied. Hierbij is uitgegaan van een reële en marktconforme bezetting van de wagons door de jaren heen. Uit de cijfers blijkt dat het plan economisch uitvoerbaar is en levensvatbaar is.

Het recreatiepark De Remise zal via een centrale bedrijfsmatige exploitatie verhuurd worden. Dit om permanente bewoning en het gebruik van de recreatieobjecten als tweede woning tegen te gaan.

Een centrale bedrijfsmatige exploitatie geldt wanneer via een bedrijf, stichting, of andere rechtspersoon een zodanige beheer/ exploitatie wordt gevoerd, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk toeristisch-recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden ten behoeve van wisselend gebruik worden geboden.


Onderbouwing C. Markt en onderscheidend vermogen

Perspectief Bestemming Nederland 2030 is de landelijke visie op toerisme in Nederland. Hieruit blijkt dat het toerisme in Nederland de komende jaren nog aanzienlijk gaat toenemen. Voorzichtige schattingen laten een groei zien van minimaal 50% tot 2030. Hierbij is de veranderende reisbehoefte van de bezoekers van belang. Naast highlights zijn bezoekers steeds meer op zoek naar authentieke reiservaringen. De grootste groei laat zich zien in de kustregio, waaronder Zeeland. Hierbij is het wel van belang dat de locaties direct aan de kust verzadigd zijn maar dat het achterland, waaronder Hoedekenskerke valt, nog een enorme groeipotentie in zich heeft. Hierbij liggen er kansen voor de regio om een unieke, eigen identiteit en signatuur te ontwikkelen.

Uit het onderzoek Vitaliteit verblijfsrecreatie Zeeland van de Provincie Zeeland blijkt vervolgens dat de locatie van Park De Remise onderdeel uitmaakt van de Binnenwaterregio. De binnenwaterregio bevat bedrijven tot 500 meter van de verschillende deltawateren. Binnen deze regio is meer behoefte aan differentiatie. Uit dit beleidsstuk blijkt dat er weinig verblijfsrecreatie in de omgeving van Hoedekenskerke is. Het toevoegen van bijzondere verblijfsrecreatie is een boost voor de gemeente. In de regio binnenwater is, in tegenstelling tot de andere regio's, nog een lichte marktgroei mogelijk op basis van vraagprognose. Binnen deze regio groeit het aandeel verhuur van huisjes en chalets nog steeds.

Kenmerken die van belang zijn bij de ontwikkeling:

  • Gebied Binnenwater heeft innovatie nodig vanwege een te beperkt toeristisch profiel. Synergie tussen verblijfsrecreatie, waterfun (waterrecreatie: kleine bootjes, kano's, windsurfen, adventure) wordt nog onvoldoende benut. De spanning op de grens van water & land wordt nog onvoldoende gevonden. Door die spanning beleefbaar te maken (ook voor hen die geen boot hebben) kunnen nieuwe Europese/internationale markten aangesproken worden.
  • Differentiatie is nodig om de kustgebieden en binnenwatergebieden vitaal te houden. Meer diversiteit en eigen identiteit. Nieuwe doelgroepen en nieuwe formules.
  • De verblijfsrecreatie buiten de kustzone vraagt in de toekomst een kwaliteitsverbetering en productinnovatie en –differentiatie


De combinatie van de ligging tegen dorpskern, het eindstation van de stoomtrein en nabijheid jachthaven is het onderscheidend vermogen. Ook het concept, passend bij de karakteristiek van Hoedekenskerke en de stoomtrein maakt dit een concept wat zich onderscheidt binnen de verblijfsrecreatiemarkt in de gemeente en zelfs in de provincie. Park De Remise staat voor een bijzondere beleving. Het concept is geïnspireerd op de charme, nostalgie en romantiek van het treinreizen. Overnachting vindt plaats in omgebouwde oude treinwagons. Passend qua sfeer en uitstraling bij de stoomtrein en het spoor. Om binding te houden met de naastgelegen spoorlijn worden de wagons op (losse) rails gezet wat het spoorwegemplacement gevoel versterken. Elke slaapwagon heeft zijn eigen perron en ook de inrichting van het terrein versterkt het unieke gevoel van slapen in een trein.


Onderbouwing D. Sociaal maatschappelijke bijdrage

Uit onderzoek door het kenniscentrum kusttoerisme en Perspectief Besgtemming Nederland 2030 komt naar voren dat de sociaal maatschappelijke bijdrage van toerisme en verblijfsrecreatie in de provincie nog steeds groei laat zien.

  • 1. 15% Zeeuwse bestedingen komen voort uit vrijetijdssector. De sector zorgt voor 8 % directe werkgelegenheid.
  • 2. De slaapplaatsbezetting en bungalowvraag in de regio zitten in de lift.
  • 3. Vraag naar bijzondere overnachtingsmogelijkheden stijgt.


Ad 1. Ook voor het nieuwe concept geldt dat dit de lokale werkgelegenheid en bestedingen in de lokale economie stimuleert. De korte afstand tot het dorp en de plaatselijke middenstand en culinaire voorzieningen nodigen uit tot het doen van bestedingen in de lokale bedrijven.

Ad 2. Het aantal overnachtingen in Zeeland laat sinds jaar en dag een stijgende lijn zien. Vooral het aantal buitenlandse overnachtingen en de gemiddelde verblijfsduur in de regio neemt binnen Zeeland toe. Binnen de gemeente Hoedekenskerke is echter nog onvoldoende aanbod om hiervan mee te profiteren.

Ad 3. Kijkend naar de marktontwikkeling in de afgelopen 15 jaar blijkt dat met name de binnenlandse markt verzadigd is. Langzamerhand ontstaat een verdringingsmarkt, waarbij nieuw aanbod ten koste lijkt te gaan van het bestaande aanbod. Uitzondering hierop zijn écht onderscheidende concepten, die iets nieuws / anders toevoegen aan het reeds aanwezige aanbod. Er is echter nog onvoldoende bijzonder aanbod. Het plan Park De Remise biedt een bijzondere overnachtingsmogelijkheid binnen de reeds bestaande sector. Overnachten op Park De Remise is, zoals hierboven beschreven een beleving.


Conclusie


Bovenstaande in ogenschouw nemende is het project 'Park De Remise' passend binnen het omgevingsplan Provincie Zeeland. Er wordt voldaan aan de juridische grondslag zoals opgenomen in artikel 2.11 Verblijfsrecreatie buiten de kustzone en aan de basiskwaliteit zoals genoemd in de voorwaarden B t/m D van het Ontwikkelkader uitbreiding Verblijfsrecreatieterrein.

In onderhavige situatie zijn daartoe specifieke gebruiksregels opgenomen binnen de bestemming 'Recreatie'.

2.3 (Boven)gemeentelijk beleid

2.3.1 Thematische regiovisie De Bevelanden; wonen, werken en recreëren in de regio

In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd met betrekking tot de thema's wonen, werken en recreëren.

Mede op basis van de trends en ontwikkelingen zijn in deze visie de volgende ontwikkelingskansen aangegeven.

  • Groeimogelijkheden met name buiten de zomerperiode;
  • Investeringen in kwaliteit van voorzieningen, in comfort en luxe en privacymaatregelen zijn essentieel.
  • De combinatie van 'kust' met specifieke Zeeuwse (en authentieke) kern kwaliteiten zoals 'groenblauw', 'ruimte en rust' en 'Deltawerken' biedt Zeeland de mogelijkheid om zich te positioneren en te profileren.
  • Meer diversiteit in aanbod van accommodaties om tegemoet te komen aan de zeer uiteenlopende vraag van de toerist.
  • Toenemende integratie van toerisme en recreatie in de Zeeuwse economie biedt mogelijkheden voor synergie: in de tijd (seizoensverlenging) en in combinatiebezoeken (arrangementen).

Onderhavig initiatief past met haar hoogwaardige en onderscheidende karakter uitstekend binnen deze visie.

2.3.2 Strategische Agenda De Bevelanden 2016-2026

In de strategische agenda voor de periode van 2016 tot en met 2026 presenteert De Bevelanden de gezamenlijke opgaven van de 5 regiogemeenten voor de komende jaren. De agenda beoogt een overzicht te geven van de gedeelde belangen van de beleidsvelden wonen, werken en recreëren van de gemeenten en de dwarsverbanden ertussen, die nodig zijn om De Bevelanden verder te brengen. De agenda speelt in op actuele ontwikkelingen, anticipeert op toekomstige vraagstukken en kansen en geeft de rode draad voor de Bevelandse samenwerking in de komende jaren.

De kracht en uitdagingen voor De Bevelanden zijn:

  • Zorg, vrijetijdseconomie en agro en food als belangrijke sectoren.
  • Traditionele en relatief kwetsbare werkgelegenheidsstructuur.
  • Aandeel hoogopgeleiden is lager dan landelijk gemiddelde.
  • Trek naar de stad ook in Zeeland duidelijk zichtbaar.
  • Vergrijzing en ontgroening leiden op termijn tot krimp.

De strategische agenda is opgehangen aan drie onderwerpen waar de regio de komende jaren mee aan de slag wil:

  • 1. Slimmer samenwerken voor toekomstige regionale groei.
  • 2. De Bevelanden als beleving.
  • 3. Energiek vestigingsklimaat.

In de Strategische agenda zijn deze onderwerpen verder uitgewerkt.

2.3.3 Toeristische agenda De Bevelanden 2016-2023

In de toeristische agenda voor De Bevelanden is een gemeenschappelijke visie/doel verwoord en worden concrete acties benoemd, om bij te dragen aan de verdere samenwerking van de gemeenten en de markt op toeristisch-recreatief gebied.

De toeristische agenda De Bevelanden 2016-2023 heeft de volgende doelstellingen meegekregen:

  • Het bepalen van een gezamenlijke, samenhangende koers voor de Bevelandse toeristisch recreatieve economie vanuit de intentie dit economisch deelgebied te stimuleren en faciliteren. Dit moet bijdragen aan een gericht en gedifferentieerd productaanbod dat voor de gebruiker (toeristen en inwoners) goed vindbaar is;
  • De regio De Bevelanden als een toeristisch-recreatief aantrekkelijk gebied positioneren binnen het grotere toeristische geheel. Dit vanuit de intentie om te bewerkstelligen dat beleidsinstrumenten en financiële middelen van hogere overheden / derden worden ingezet ten gunste van de Bevelandse toeristisch-recreatieve economie.

De voorgenomen ambities zijn niet gering en om deze te realiseren zal dan ook aan een aantal randvoorwaarden moeten worden voldaan. Deze randvoorwaarden zijn daarom in een uitvoeringsagenda bij de toeristische agenda opgenomen.

2.3.4 Structuurvisie Borsele 2015-2020

De structuurvisie 2015-2020 actualiseert de bestaande structuurvisie van de gemeente Borsele uit 2009. De beleidslijnen die in de structuurvisie uit 2009 zijn uitgezet, zijn tegen het licht gehouden en op hun merites beoordeeld. Het bestaande beleid is herijkt, geactualiseerd en nieuw beleid is meegenomen.

Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:

  • Behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele: uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat ruimtelijke contrasten en de sociaal-maatschappelijke structuur in de gemeente worden behouden en versterkt, dan wel (beter) worden benut;
  • Inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of sociaal-maatschappelijke component; uitgangspunt hierbij is dat deze toekomstige plannen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de gemeente;
  • Streven naar een duurzame aanpak: bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt het aspect duurzaamheid meegewogen; het streven is om energieafhankelijkheid te verkleinen. Overlast zoals geluid en geur, wordt zoveel mogelijk beperkt ten opzichte van milieugevoelige functies. Daarnaast wordt de beschikbare ruimte zo zorgvuldig mogelijk gebruikt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn tevens gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het gebied, zowel economisch als sociaal-maatschappelijk als fysiek.

Nieuwe ontwikkelingen in de toeristisch-recreatieve sector dienen bij voorkeur aan te sluiten op de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. De ligging aan de Westerscheldkust is één van de kwaliteiten van de gemeente die zich leent om verder uitgebouwd te worden en een drager te vormen tussen de kuststrook en het meer van de Westerschelde afgelegen binnengebied. Kenmerkende landschapselementen, zoals het tracé en de emplacementen van de SGB kunnen aan deze versterking bijdragen.

Met name nieuwe ontwikkelingen bij de dorpen Ellewoutsdijk, Baarland en Hoedekenskerke gelden als speerpunten voor het recreatief-toeristisch aanbod gericht op de kuststrook bij de Westerschelde.

Vooral dient er aandacht te komen voor onderscheidende verblijfsrecreatie met behoud en/of versterking van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Maatwerk ten aanzien van de te ontwikkelen locatie is hierbij vanzelfsprekend. 'Park De Remise' - waarop onderhavig bestemmingsplan ziet - (verblijfs)recreatie bij het strandje van Baarland en de ontwikkeling van fort Ellewoutsdijk kunnen worden gezien als een integrale kralenketting van toerisme en recreatie.

De voorgenomen ontwikkeling van 'Park de Remise' geeft, zoals bovenstaand weergegeven, nadrukkelijk invulling aan de structuurvisie en past uitstekend binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente.

2.3.5 Beeldkwaliteitsnota Borsele

In de beeldkwaliteitsnota Borsele, vastgesteld januari 2013, wordt het gemeentelijke beeldkwaliteitsbeleid van de gemeente Borsele beschreven. Het vervangt de welstandsnota Borsele 2006. Deze beeldkwaliteitsnota beoogt primair iedereen, die in de gemeente Borsele een bouwplan heeft, vooraf informatie en inzicht te verschaffen over de wijze waarop de dorpsbouwmeester/monumentencommissie over zijn/haar plan zal adviseren. Het functioneren van het beeldkwaliteitsbeleid wordt iedere vier jaar door de gemeenteraad geëvalueerd en waar nodig aangevuld en bijgesteld.

In de nota zijn vier typen beeldkwaliteitscriteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst: algemene criteria, gebiedsgerichte criteria, themagerichte criteria en sneltoetscriteria. Voorts worden bijzonder en reguliere welstandsgebieden onderscheiden.

Het plangebied valt in de beeldkwaliteitsnota buiten de gebiedscriteria van Hoedekenskerke. Voor recreatieparken zijn specifieke gebiedsgerichte beeldkwaliteitscriteria van toepassing. Aangezien het binnen onderhavig plangebied om een nieuwe ontwikkeling met een specifiek karakter gaat, zijn voor dit plan specifieke richtlijnen beeldkwaliteit opgesteld. De richtlijnen worden in een apart document beschreven en door de gemeenteraad vastgesteld.

In het Omgevingsplan "Buitengebied Borsele 2018" dat is vastgesteld (zie paragraaf 1.4) zijn de richtlijnen beeldkwaliteit geïntegreerd. Voor onderhavig project worden er aparte richtlijnen beeldkwaliteit opgenomen.

Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundige plan

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de dorpskern van Hoedekenskerke en beslaat een oppervlakte van ongeveer 7.230 m2 . De dijk en de Kapuinhoekweg scheiden het plangebied van de Westerschelde. Ter hoogte van het plangebied is aan de Westerschelde jachthaven 'De Val' gelegen.

Het aan de noordwest zijde gelegen park 'De Pluimweide' en het plangebied worden doorsneden door het spoor dat Goes met Borsele verbindt. Deze historische spoorverbinding is in stand gehouden om de stroomtrein Goes-Borsele te dienen. Het park 'De Pluimweide' is een recreatieve voorziening met onder andere een kleinschalige horecavoorziening, een museum met modeltreinen en een doolhof.

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de spoorlijn en omvat een dichtbegroeide boomgaard met circa 50 fruitbomen, met daaromheen een windsingel van Zwarte Els en Italiaanse Populier en groenblijvende beplanting (douglas, dwergcypres, levensboom). Het gebied is bereikbaar middels een pad vanaf de Nieuwe Veerweg, maar afgesloten voor onbevoegden. Er zijn geen watergangen binnen het plangebied aanwezig, behoudens een drooggevallen greppel aan de oostzijde. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een kavelsloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0003.jpg"

Afbeelding 3.1 Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0004.jpg"

Figuur 3.2 Huidige situatie plangebied

3.2 Nieuwe situatie

3.2.1 Inrichting en beeldkwaliteit

Binnen de bestaande boomgaard zal 'Park de Remise' ontwikkeld worden; een plek waar overnacht kan worden in verbouwde (historische) treinwagons, welke op rails tussen de bomen gestald worden. Hiertoe is door Bosch Slabbers tuin- en landschapsarchitecten een schetsontwerp opgesteld, waarin de gewenste inrichting en sfeer voor De Remise zijn geschetst. Dit plan is door Studio Architecture nader uitgewerkt in een inrichtingsplan (zie figuur 3.3).

Het park biedt ruimte aan 8 slaapwagons. Daarnaast voorziet het plan in één wagon waarin de receptie alsmede algemene voorzieningen ondergebracht kunnen worden. Alle wagons beschikken over een eigen verhoogd, bestraat 'perron' als privé buitenruimte, direct toegankelijk vanuit de wagon (middels openslaande deuren). In de detaillering van bijvoorbeeld lantaarns, windschermen, stootblokken en dergelijke wordt aangesloten bij de typische jaren '30-'40 sfeer die het park uit wil stralen. Om deze kwaliteit van de ontwikkeling te borgen zijn richtlijnen beeldkwaliteit opgesteld, waarin de randvoorwaarden op het vlak van vormgeving en inrichting zijn vastgelegd. Deze richtlijnen zijn in een apart document beschreven en worden door de gemeenteraad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0005.jpg"

Figuur 3.3 Inrichtingsplan Park de Remise (bron: Studio Architecture)

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0006.jpg"

Figuur 3.4 Sfeerbeeld gewenste uitstraling Park de Remise (bron: Bosch Slabbers)

3.2.2 Verkeer en parkeren

Park de Remise zal ontsloten worden vanaf het bestaande entreepad vanaf de Nieuwe Veerweg. Elke wagon wordt bereikbaar via een halfverhard pad, dat tussen de bomen door wordt aangelegd. Bij elke wagon worden twee parkeerplaatsen aangelegd, waarmee wordt voorzien in de minimaal vereiste parkeernorm op grond van CROW normen.

Voor de verkeersgeneratie is er uitgegaan van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het plangebied is gelegen binnen de categorie 'niet stedelijk' en in de zone 'buitengebied'. Het gemiddelde van de gegeven normen wordt aangehouden.

Voor een bungalowpark, waaronder onderhavige ontwikkeling het best geschaard kan worden, betekent dit een verkeersgeneratie van 2,7 mvt/etmaal per 'bungalow'. In onderhavig geval gaat het om 8 slaapwagons, resulterend in een verkeersgeneratie van 21,6 mvt/etmaal.

Dit betreft een marginale toename op het totaal aantal verkeersbewegingen op de Nieuwe Veerweg en wordt derhalve als acceptabel beschouwd.

3.2.3 Groen

Bij de ontwikkeling van het park wordt in hoge mate rekening gehouden met het landschappelijke karakter; het groene karakter van de boomgaard, met omgrenzende hagen, wordt gekoesterd. Enkele essen, eiken en beuken binnen de boomgaard zijn het behouden waard. De kwaliteit van de overige huidige beplanting is matig.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Geluidhinder

4.1.1 Wettelijk kader

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh) en spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht er tevens toe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). In beginsel zijn geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone niet toegestaan.

4.1.2 Onderzoek en conclusie

Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet Geluidhinder. Een toetsing aan het geluidsbeleid is derhalve niet vereist.

De bestemmingswijziging van het plangebied naar recreatie veroorzaakt weliswaar een toename van verkeer, maar deze is, zoals in paragraaf 3.2.2 reeds betoogd, dermate beperkt dat geen hinder wordt verwacht. De aangrenzende gebieden en bestemmingen ondervinden, mede gezien hun functie (er zijn geen woningen in de directe omgeving gelegen) geen nadelige hinder ten aanzien van hun functie en de toename in geluidsproductie.

Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van geluid toelaatbaar is.

4.2 Bodemverontreiniging

4.2.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling binnen onderhavig plangebied is door IWACO een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1).

Gebleken is dat binnen het plangebied de voormalige vuilstort Loslijn is gelegen. Deze was in gebruik van 1953 tot 1958 voor huishoudelijk afval en bedrijfsafval. De stortplaats heeft een oppervlakte van circa 7.000 m2, ligt ongeveer gelijk aan het maaiveld en is afgedekt met een laag grond van circa 20 cm zonder speciale boven- of onderafdichting. De afdeklaag is sterk verontreinigd met koper, lood, zink en polycyclische aromaten. Momenteel is de voormalige vuilstort in gebruik als boomgaard.

Op basis van de Wet bodembescherming is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, betreffende immobiele verontreiniging. De interventiewaarden voor zware metalen en polycyclische aromaten worden bij een bodemvolume van meer dan 25m3 overschreden. Geconcludeerd is dat er bij de voorgenomen ontwikkeling van intensieve recreatie zonder saneringsmaatregelen sprake zal zijn van onaanvaardbare humane risico's.

Op grond van deze conclusie is er voor het plangebied een saneringsplan opgesteld en een beschikking aangevraagd bij de Provincie Zeeland, welke op 10 december 2013 is afgegeven (zie Bijlage 2).

In de beschikking is onder andere vastgelegd dat:

  • Er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging;
  • De sanering van de bodemverontreiniging niet spoedeisend is;
  • Met het saneringsplan kan worden ingestemd.

Het saneringsplan voorziet er in dat over het perceel van de voormalige stortplaats een worteldoek wordt aangebracht. Het worteldoek zal rondom de aanwezige bomen en beplanting op een afstand van 0,5 meter worden aangebracht. Vervolgens worden de leidingen van nutsvoorzieningen aangebracht en worden de rails met het bijhorende grindbed op een laag zand aangelegd. Hierna word er een laag van minimaal 0,3 meter grond, categorie wonen, aangebracht op het weefseldoek. Daarna worden de verhardingen aangelegd en wordt het terrein ingezaaid met een grasmengsel.

De procedure zoals voorgeschreven in de beschikking van de Provincie Zeeland dient te worden aangehouden. In dat geval vormt het aspect bodem niet langer een beperking voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.3 Flora en Fauna

4.3.1 Wettelijke kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet strekt tot vervanging van het wettelijk stelsel zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet door één integraal en vereenvoudigd kader. De inhoud van de wetgeving is voor een groot deel gelijk gebleven, maar de Wet natuurbescherming bevat ook een aantal belangrijke wijzigingen.

Het toetsingskader voor plannen, projecten en andere handelingen die invloed kunnen hebben op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden is in de nieuwe wet in grote lijnen hetzelfde als onder de Natuurbeschermingswet 1998. De verbodsbepalingen en ontheffingsgrondslagen voor soortenbescherming zijn inhoudelijk enigszins gewijzigd ten opzichte van de Flora- en faunawet, zodat het stelsel beter aansluit bij het Europese kader uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voorheen was het stelsel sterk gelaagd doordat er tal van besluiten en regelingen onder de Flora- en faunawet hingen. Dat is nu niet meer het geval. De Wet natuurbescherming bevat een overzichtelijk stelsel voor soortenbescherming dat beter hanteerbaar is. Dit past ook in de hiervoor genoemde strekking van de wet: vereenvoudiging van wetgeving.

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen of ingrepen dient - ook onder de nieuwe wetgeving - een quickscan uitgevoerd te worden naar het voorkomen van beschermde dieren- en plantensoorten. De quickscan dient om te beoordelen of in het bovengenoemde werkgebied beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn. Wanneer beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn zal worden beoordeeld of er, als gevolg van de werkzaamheden, handelingen worden verricht die strijdig zijn met de Wet natuurbescherming. Zo nodig worden aanbevelingen gedaan om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te verzachten.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van de voorgenomen planontwikkeling is door Bureau Tritium een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 3). Deze berekening is in mei 2020 nogmaals gecontroleerd met de nieuwste versie van de AERIUS-calculator.

Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator blijkt dat er ten gevolge van de beoogde planontwikkeling geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn 'significante (negatieve) effecten' op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien voor het beoogde planvoornemen.

In het kader van de voorgenomen planontwikkeling is door Bureau Woets'Insecten een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie Bijlage 4 en Bijlage 5).

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen tegen de binnenkant van de Westerscheldedijk. De Westerschelde is aangewezen als Natura2000-gebied. Aan de buitenkant van de dijk ter plaatse van het plangebied loopt een kleinere geul voor de scheepvaart, maar in de quick-scan Flora en Fauna is geconcludeerd dat er geen slikken liggen die bij laag tij zouden droogvallen als fourageergebied voor soorten steltlopers en eenden. Hoewel geconcludeerd kan worden dat vanuit een terrein met vakantieverblijven een zekere onrust vrij zal komen door lawaai en verlichting gedurende de dag en avond, maar dat de hoge zeedijk die onrust grotendeels zal keren. Daardoor zal het plangebied geen of nauwelijks onrust toevoegen aan de activiteiten die reeds in het haventerrein van 'De Val' plaats vinden. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebied de Westerschelde.

Ook ligt het gebied naast een gebied dat in het Natuurnetwerk Zeeland aangewezen is als Agrarisch gebied van ecologische betekenis. Het beheertype is Botanisch waardevol grasland. Dit gebied zal onaangetast blijven en er zal geen waardevol grasland verdwijnen.

Soortenbescherming

Er zijn tijdens een veldbezoek (27 mei 2018) geen wettig beschermde plantensoorten aangetroffen. Voor enkele kleine soorten zoogdieren als konijn, wezel, hermelijn en bunzing en 'muisachtigen' als gewone spitsmuis, bosmuis en aardmuis is de boomgaard geschikt. Die soorten mogen worden verdreven door de voorgenomen werken.

Bij het inrichten van het perceel moet vooral de broedtijd van vogels in acht worden genomen. Mogelijk wil er in de schaarse bomen nog een houtduif, merel of zanglijster gaan broeden. Die gaan tegenwoordig al in maart hun nest maken en dan mag er niet meer gewerkt worden om verstoring te vermijden. In de bomen zijn geen nesten waargenomen van kraaien en eksters die graag meer jaren hun nest gebruiken. Tijdens de bezoeken aan het gebied zijn nimmer vogels als scholeksters en zilverreigers aangetroffen.

Het gebied, bomen en de opstallen zijn ongeschikt leefgebied voor vleermuizen.

Voor de uitvoering van het plan moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. Indien hiermee rekening wordt gehouden bij de planning van de werkzaamheden is een ontheffing voor delen van de wet overbodig en vormt het aspect Flora en Fauna geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorische Hoofd Structuur

Vanaf 1 juli 2016 is er één integrale wet, de Erfgoedwet, die betrekking heeft op de museale objecten, musea, monumenten en archeologie binnen de provincie. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de huidige wetten en regelingen gelden ten minste worden gehandhaafd. Daarnaast zijn aan de Erfgoedwet nieuwe bepalingen toegevoegd, onder andere over een explicietere omschrijving van de plicht tot het onderhouden van een monument en regels voor het afstoten van collecties.

4.4.1 Wettelijk kader

De beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) november 2009 geeft de nieuwe visie voor monumentenzorg weer. Het gaat naar gebiedsgerichte in plaats van objectgerichte zorg. Hierbij worden drie pijlers onderscheiden;

  • cultuurhorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van cultuurhistorische waardevolle objecten die hun functie verliezen.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten sinds 2012 aangeven welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

4.4.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is in het vigerende Omgevingsplan "Buitengebied Borsele 2018" geclassificeerd als herverkavelde oudlandpolders. Bepalend is het fijnmazige landschap dat gestructureerd wordt door dijken. Als cultuurhistorische waardevolle elementen zijn aangewezen;

  • Spoorlijn Goes-Borsele, gelegen direct ten noorden van het plangebied.
  • Dijken, omschreven als duidelijke ruimtelijke markering vooral als gevolg van dijkbeplanting. De ontstaansgeschiedenis is hierdoor kenbaar.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft de spoorbaan langs het plangebied aangewezen als monument. Het heeft zowel cultuurhistorische en ensemblewaarden als waarde vanwege herkenbaarheid en zeldzaamheid.

Cultuurhistorisch gezien sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het waardevolle, monumentale karakter van de spoorbaan. Er wordt dan ook, zij het middels nieuwe toevoegingen, een versterking van het cultuurhistorische beeld beoogd.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz). Met een goede archeologisch-wetenschappelijke motivatie en onderbouwing kunnen gemeenten ervoor kiezen niet al het aanwezige archeologisch erfgoed onder alle omstandigheden te beschermen: gemeenten kunnen een eigen vrijstellingsbeleid vaststellen en gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid.

De gemeente Borsele beschikt over een eigen beleidskader voor archeologie. Het archeologiebeleid bestaat uit twee delen; deel a 'beleidsnota archeologie' en deel B 'archeologische beleidskaart'. Er wordt een onderscheid gemaakt in 8 categorieën waaraan archeologische waarden zijn gekoppeld:

  • Categorie 1: Wettelijk beschermd monument waarbij altijd een monumentenvergunning.
  • Categorie 2: Terrein met archeologische waarde waarbij met een oppervlak minder dan 50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 3: Stads- en dorpskernen van specifieke archeologische verwachting waarbij met een oppervlak minder dan 50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 4: Hoge verwachting voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 250 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 5: Gematigde verwachtingwaarde voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 500 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 6: Lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 2.500 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 7: Verwachte maritieme waarde waarbij overleg met Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed verplicht is.
  • Categorie 8: Geen verwachtingswaarde voor archeologische vondsten.

Voor alle categorieën, met uitzondering van categorie 1, geldt een vrijstelling van 40 cm.

Bij de vaststelling van het archeologiebeleid is afgesproken dat het beleid na een periode van vijf jaar zou worden geëvalueerd. Eind 2016 is een evaluatierapport gereedgekomen. De gemeenteraad heeft op 6 april 2017 ingestemd met het doorvoeren van de adviezen en aanbevelingen uit deze rapportage in bestemmingsplannen of omgevingsplan. Het betreft de volgende adviezen en aanbevelingen:

  • De tijdens de evaluatie vervaardigde kaart(laag) met uitgevoerde onderzoeken en geclassificeerde adviezen dient vervolledigd te worden. Op deze manier kan voorkomen worden dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd waar dat al eerder heeft plaatsgevonden en daarmee onnodig vertraging in de vergunningverlening veroorzaakt.
  • Deze kaart dient met regelmaat (jaarlijks) bijgewerkt te worden.
  • Uit de evaluatie is gebleken dat er zeer weinig onderzoek wordt uitgevoerd in categorie 6 (lage verwachting/vrijstelling tot 2.500 m2), vanwege het grote oppervlakte en dat het uitgevoerde onderzoek nooit heeft geleid tot vervolgonderzoek. Gebieden die vallen binnen categorie 6 worden daarom van archeologisch onderzoek vrijgesteld, door hier geen beschermende maatregelen meer voor op te nemen in bestemmingsplannen of omgevingsplan.
  • De onderzoeksthema's en aanvullende criteria dienen samen met de nationale en provinciale onderzoeksagenda's te worden gehanteerd als leidraad bij het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Op deze wijze wordt informatie rondom enkele aspecten van de bewoning en het gebruik van het onderzoeksgebied meer structureel worden verzameld, wat zal leiden tot vergroting en verdieping van de huidige kennis over bewoning en gebruik van het grondgebied van de gemeente.
  • Gemeenten zijn verantwoordelijke voor al hun archeologisch erfgoed. Sinds 1 juli 2016 heeft de RCE haar taken hierin afgestoten. Daarom worden in bestemmingsplannen of omgevingsplan regels opgenomen ter bescherming van de gebieden beneden de laagwaterlijn, die tot nu nog geen maatregelencategorie kennen, door het van toepassing verklaren van categorie 7. Voorheen moest voor deze categorie altijd overlegd worden met de RCE.
  • Bij toekomstig onderzoek dient gebruik te worden gemaakt van (de kennis van) het Bevrijdingsmuseum Zeeland over het aantreffen van militaria en ander vondstmateriaal dat te relateren is aan de periode van de Tweede Wereldoorlog.
4.5.2 Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van de beleidsnota gelegen in een gebied waarvoor categorie 4, hoge verwachting, geldt. Gezien de historie van het perceel en het feit dat er geen grondroerende werkzaamheden plaats zullen vinden is er overleg gepleegd met Erfgoed Zeeland. Erfgoed Zeeland heeft aangegeven dat op basis van de bekende gegevens over de planlocatie archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling derhalve niet in de weg. Ter borging van de archeologische belangen, ook op langere termijn, wordt wel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen in onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0007.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart (paars = categorie 4)

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is daarom noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging te voorkomen. Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

4.6.2 Huidig watersysteem

Grondwatersysteem

Het overgrote deel van het plangebied is gelegen in het watersysteemtype “dun zoet”. Bij het type “dun zoet” zijn er zeer geringe zoetwaterbellen in de bodem aanwezig, waar in principe geen grondwateronttrekking mogelijk is in verband met verziltinggevaar. Onder de holocene deklaag met een dikte van 1,5 tot 1,5 m ligt het eerste watervoerende pakket van veen en zwak siltige klei. Hierdoor kan de neerslag moeilijk in de bodem infiltreren en bevindt zich zoet water tot op een diepte van ongeveer 1,5 m beneden het maaiveld.

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied maakt onderdeel uit van de afwateringseenheid van het gemaal Groenewege.

4.6.3 Toekomstig watersysteem

Volgens de optimalisatiestudie afvalwatersysteem Borsele uit 2004 voldoet Hoedekenskerke ruimschoots aan de normen. Door het plaatsen van 9 wagons met paden en perrons is de toename van het verhard oppervlak beperkt tot ongeveer 1.200 m2. Het regenwater zal voor een deel in de bodem infiltreren. Het grootste deel van de neerslag zal oppervlakkig afstromen naar de aanwezige sloot of de door de ophoging ontstane laagte of sloot langs de Kapuinhoekweg.

4.6.4 Waterbeleid en toegekende waterhuishoudkundige functies

Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)

Het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft een omslag in het denken over water en het waterbeleid veroorzaakt. In het aangepaste beleid zijn het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten overeengekomen dat:

  • het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden, daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden;
  • voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd moet worden. In de watertoets moeten de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven te worden.

Deelstroomgebiedsvisie

De deelstroomgebiedsvisie is een gezamenlijk product van de waterschappen, gemeenten en de provincie als trekker. Hierin spelen “ruimte voor water” en “water als ordenend principe” een belangrijke rol. De visie richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming bij heftige en langdurige neerslag. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en mogelijke technische maatregelen welke kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde: “vasthouden–bergen-afvoeren”. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die kleiner is dan de landbouwkundige afvoer (0,3 mm per uur per hectare.)

Omgevingsplan Zeeland 2018

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat beleid voor grondwater, oppervlaktewater en waterveiligheid. Vooral de waterfunctiekaart is een belangrijk hulpmiddel bij het beoordelen van nieuwe initiatieven.

Doelstellingen zijn:

  • Een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en waterbodems, een peilbeheer en een aanvaardbaar risico op wateroverlast dat is afgestemd op bestaande en toekomstige functies.
  • Een goede kwantitatieve en chemische toestand van het grondwater, afgestemd op de functies van het gebied. Een belangrijk aspect daarvan is de instandhouding van de zoetwatervoorkomens. Gevolgen van klimaatverandering op het grondwater worden opgevangen.

In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt in het Omgevingsplan onder meer gestreefd naar het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied. Bij de uitvoering geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt.

Bij nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem. Op de waterkansenkaart is dat globaal inzichtelijk gemaakt. Deze kaarten zijn een hulpmiddel bij de watertoets.

Waterbeheersplan 2016-2021

Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater. Ruimtelijke plannen moeten daartoe getoetst worden op de gevolgen voor de waterhuishouding.

Gemeentelijk rioleringsplan, GRP4, Borsele 2012-2017

Het vierde GRP is op 5 april 2012 vastgesteld en heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig gemaakt worden waarbij er naar gestreefd wordt om waterschade te alle tijde te voorkomen. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:

  • een doelmatige inzameling en transport van afvalwater;
  • voorkomen van waterhinder, overlast of schade en vasthouden van water;
  • het voorkomen van grondwateroverlast;
  • schoon oppervlaktewater, grondwater en een schone waterbodem.

Dit plan wordt begin 2018 herzien. In het nieuwe gemeentelijke rioleringsplan wordt meer aandacht besteed aan de eigen verantwoording van de lozers.

Stedelijk waterplan Borsele 2016-2022

In het waterplan staan normen genoemd ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit, voorkomen van grondwateroverlast, afkoppelen van regenwater, beheer en onderhoud van stedelijk oppervlaktewater, ruimtelijke ordening en de inrichting van openbaar water.

Het nieuwe waterplan besteed extra aandacht aan de klimaatverandering met name aan extreme en langdurige buien en rioolvreemd water. Rioolvreemd water is regenwater en grondwater wat ten onrecht op de riolering en niet op het oppervlaktewater geloosd wordt.

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterplan Borsele

4.6.5 Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria

In overleg met het waterschap Scheldestromen is aan de hand van het “Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria” uit de “Handreiking Watertoets” onderstaande tabel opgenomen.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Afstand plangebied tot begin van het dijklichaam is circa 9 meter.

Afstand van de dijk tot de werkzaamheden bedraagt 15 meter.

Het in de noordwest punt van het perceel te plaatsen receptie gebouw zal worden uitgevoerd in de vorm van een unit die los op het maaiveld wordt geplaatst. De beschreven werkzaamheden licht ophogen terrein, aanleg rails, paden, nutsvoorzieningen (op/in ophoging) zullen uit waterkeringsoogpunt geen problemen opleveren. De werkzaamheden zullen in de watervergunning worden meegenomen. De werkzaamheden zullen ruimschoots buiten de invloedsferen van de dijk plaatsvinden zo dat ze niet van invloed zijn op het veiligheidsniveau.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Te verwachten toename verhard oppervlakte circa 1.200 m2, waarvoor 90 m3 aan extra waterberging dient te worden gerealiseerd. Dit wordt gevonden door de laagte van het terrein onder langs de dijk in het waterstaatswerk in te richten als sloot.

Er is geen sprake zijn van een bouwpeil aangezien de wagons los boven het terrein op de rails komen te staan.

Het regenwater kan infiltreren in de bodem maar het overtollige regenwater kan afstromen naar de aanwezige sloot of laagte aan de oostzijde van het terrein die wordt aangesloten op de bestaande sloot aan de zuid- oostzijde van de kavel.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Grondwateroverlast en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
Er zullen geen werken worden uitgevoerd die invloed hebben op de grondwaterstand. De ontwateringsdiepte van minimaal 70 cm beneden het maaiveld die opgenomen is in de Verordening Waterhuishouding Zeeland is gezien het gebruik van spoorwegwagons niet aan de orde.

Het terrein ligt reeds relatief hoog t.o.v. de openbare weg en het naastliggende kavel aan de zuid- oostzijde.
Er zal geen water onttrokken worden dus verdroging is hier niet aan de orde.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Hemelwater kan gedeeltelijk infiltreren in de bodem en het overtollige water zal afstromen naar de sloot, laagte aan de oostzijde van het plan.

Huishoudelijk water zal via een persleiding worden aangesloten op het dichtstbijzijnde rioolstelsel.

 

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen.
Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Er worden geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid verwacht. Er komt een apart drinkwaternet dat wordt aangesloten op het net van Evides. In het plangebied is geen open water aanwezig.

De aan de rand van het plangebied gelegen sloten worden zodanig onderhouden dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Er zal geen bodemdaling optreden. De inrichting van het gebied blijft zo veel als mogelijk gelijk aan de huidige situatie en er zullen weinig ophoog en/of zware verhardingsmaterialen worden toegepast.
Er zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit.
Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.
Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Het oppervlaktewater zal niet in kwaliteit achteruitgaan.

Het hemelwater zal voornamelijk op het terrein blijven, conform de huidige situatie.

Het huishoudelijk water zal door persriool worden aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het gebruik van uitlogende materialen dient vermeden/beperkt te worden.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied of gebied voor de drinkwatervoorziening.

Paden zullen worden uitgevoerd in schelpengrind. Ondergrond rails wordt uitgevoerd in zand met daarboven een grindbalastlaag.

Toe te passen materialen zijn waterdoorlatend en zullen de grondwaterkwaliteit niet nadelig beïnvloeden.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.   Op het terrein is in de afgelopen tientallen jaren een diversiteit aan bomen en struiken aangeplant. Resultaat is een bosrijk gebied. De bestaande aanplant zal zo veel als mogelijk gehandhaafd blijven.

De bestaande beplanting en de bosrijke uitstraling passen uitstekend bij het beoogde eindgebruik.

Aan de zuidzijde van het plan bevindt zich een agrarisch beheergebied van ecologische betekenis. Er zijn geen negatieve aspecten vanuit het plan.  

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden.
Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Bestaand oppervlaktewater wordt nu onderhouden vanaf het naastliggende perceel aan de zuid- oostzijde.

Omdat er sprake is van een gewijzigde situatie zal (opnieuw) toestemming moeten worden verkregen van de eigenaar van de grond aan de zuidkant van het plangebied zodat onderhoud vanaf zijn perceel kan blijven plaatsvinden.

De door ophoging van het naast gelegen perceel ontstane sloot of laagte zal onderhouden worden vanaf de zijde van de Kapuinhoekweg waarvan nu ook het onderhoud plaatsvindt.  

Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
Niet van toepassing.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Geen negatief effect op/van de Oosterschelde.

Terrein wordt, net als nu, ontsloten door een inrit aan de noord- oostzijde. Aandachtspunt is de ontsluiting van het perceel op de Kapuinhoekweg in verband met zichtproblemen. Dit dient in overleg met het waterschap te worden uitgewerkt.

Op het terrein worden in de eindsituatie 8 treinstellen gerealiseerd. Er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling en met mogelijk bereik via de trein van de SGB. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen beperkt zijn.

Op het terrein komt voldoende parkeergelegenheid om in de behoefte te voorzien.  

4.7 Milieuhinder

4.7.1 Wettelijk kader

Milieuhinder is mede bepalend voor de mate van kwaliteit voor de leefomgeving. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

De nieuwe ontwikkeling voorziet in een verblijfsrecreatieve voorziening binnen het plangebied. Verblijfsrecreatie is in principe een gevoelige functie. Gezien de afstand tot omliggende functies (in de directe nabijheid is dagrecreatief park 'De Pluimweide' gelegen; de afstand tot haven 'De Val' bedraagt ruim 50 meter) bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen planontwikkeling. Ook de ontwikkeling van 'De Remise' is gezien de afstand tot gevoelige functies (de dichtstbijzijnde woning ligt op ruim 250 meter) niet beperkend voor omliggende functies. Vanuit milieuhinder is de bestemmingswijziging toelaatbaar.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

4.8.2 Onderzoek en conclusie

De voorgenomen bestemming betreft geen risicovolle activiteit. In de omgeving van het plangebied zijn ook geen relevante bronnen in de zin van Bevi-inrichtingen, transportroutes over weg of buisleidingen aanwezig. Er zijn derhalve geen beperkingen voor het bestemmingsplan vanwege externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPHKPDR2019-0003_0008.jpg"

Figuur 4.2: Risicokaart - geen aanwezige risico's in omgeving (www.risicokaart.nl)

4.9 Kabels en Leidingen

4.9.1 Wettelijk kader

Relevante kabels en leidingen zijn leidingen die de volgende producten vervoeren;

  • Gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen.
  • Defensiebrandstoffen
  • Wamte- en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en watervoorziening.

Bij relevantie dienen leidingen met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden te worden opgenomen in het bestemmingsplan.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen. Vanuit het oogpunt kabels en leidingen is er geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.

4.10.2 Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool onderzocht wat de luchtkwaliteit ter plaatse betreft. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit in de omgeving voor zowel stikstofdioxide als fijnstof ruimschoots aan de normen uit tabel 3.1 voldoet. De luchtkwaliteit ter plaatse is aanvaardbaar voor de voorgenomen functie. Derhalve is de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan toelaatbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

4.11 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer). Het besluit behoeft niet separaat te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.

Ook voor onderhavig project is een dergelijke aanmeldingsnotitie (zie Bijlage 6) opgesteld.

4.11.1 Conclusie

Op grond van de aanmeldingsnotitie kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan niet te verwachten zijn. Op grond hiervan bestaat er geen aanleiding een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 en verder van de Wet milieubeheer uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Regels

5.1.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Recreatie

Gebruik

Het hele plan heeft de bestemming 'Recreatie'. De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen, ondergeschikte dienstverlenings-, detailandels- en/of horeca activiteiten, uitsluitend ten dienste van deze voorzieningen. Ook het gebruik ten behoeve van tuinen, erven, verharding, wegen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming is toegestaan.

Bouwen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht met dien verstande dat het op de verbeelding aangeduide 'maximum aantal recreatiewagons' in acht wordt genomen en dat daarnaast één algemene wagon met een oppervlakte van ten hoogste 85 m2 gerealiseerd mag worden. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen mogen niet worden opgericht bij een recreatiewagon. In de regels zijn voor de wagons en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, diverse maatvoeringen opgenomen.

Waarde - Archeologie

In verband met de aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. In paragraaf 4.5 Archeologie is aangegeven dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Voor verstoringen van de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 m2 is voorafgaand archeologisch onderzoek nodig, tenzij niet dieper wordt gegraven dan 0,40 meter. Bouwen, aanleggen en het verrichten van werkzaamheden zijn binnen het gebied met deze verwachting veelal omgevingsvergunningsplichtig.

5.1.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mag worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning in beperkte mate af te wijken van de regels ten behoeve van maximum toegestane maten. Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid voor realisatie van nutsvoorzieningen opgenomen. De criteria voor toepassing van deze afwijking zijn tevens in dit artikel opgenomen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In dit artikel wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen, welke de titel van het plan bevat.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Voorliggend bestemmingsplan behelst een particuliere ontwikkeling. De exploitatie komt volledig voor rekening en risico van de initiatiefnemer. In een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer zijn hieromtrent afspraken vastgelegd. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Op basis van de overlegde begroting wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke toetsing en overleg

7.1 Inspraak en vooroverleg

De inspraakverordening van de gemeente Borsele geeft aan dat het college besluit of er inspraak verleend wordt bij bestemmingsplannen. Het college van de gemeente Borsele heeft besloten om het voorontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage te leggen voor inspraak. Tijdens deze periode wordt het plan tevens in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de overlegpartners. De resultaten van inspraak en vooroverleg worden verwoord in een 'Nota van Inspraak en Vooroverleg' en zo nodig verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoedekenskerke, Park de Remise, 2020''' wordt vervolgens overeenkomstig artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd ten behoeve van het indienen van zienswijzen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid om mondeling of schriftelijk te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan.