Plan: | Bestemmingsplan "Borsels Buiten, gedeelte Langeweegje 10A, 2014" |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.BPBBLW10A2014-0003 |
Berkenhof’s Tropical Zoo wil één van de toonaangevende vlindertuinen van Europa worden. Daarvoor en ter waarborging van een gezonde bedrijfsvoering met toekomstperspectief wenst Berkenhof’s Tropical Zoo minder afhankelijk te zijn van seizoenen. De Berkenhof tracht dit te realiseren door productverbreding en kwalitatieve opwaardering in de vorm van uitbreiding van het aanbod van dieren (naast de aanwezige vlinderpopulaties ook reptielen, insecten, aquaria en dergelijke opnemen in het assortiment) in combinatie met de daarvoor noodzakelijk uitbreiding van bebouwing en herinrichting van het buitenterrein (met name uitbreiding parkeerterrein).
Om deze doelstellingen te bereiken, is deze toeristisch recreatieve voorziening recent uitgebreid met nieuwe kassen en is de parkeercapaciteit uitgebreid en het buitenterrein heringericht. Dit heeft plaatsgevonden op basis van een in 2011 aangevraagde en verleende omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Hiervoor is een uitgebreide procedure gevoerd op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De bijbehorende ruimtelijke onderbouwing vormt een separate bijlage bij dit bestemmingsplan (zie bijlage 2). Er is echter 347 m² minder bebouwing gerealiseerd dan was vergund (2.240 m²). Daarnaast is inmiddels sprake van een aan de gemeente voorgelegd en door de dorpsbouwmeester goedgekeurd bouwplan dat voorziet in de realisering van een tweede entree aan de zuidzijde van de bebouwing, nabij het parkeerterrein. Deze nieuwe entreeruimte is met 335 m² kleiner van omvang dan de minder gerealiseerde bebouwing.
Mede gelet op het belang van deze toeristische recreatieve voorziening voor de gemeente en de regio wil de gemeente met voorliggend bestemmingsplan een adequaat planologisch kader bieden dat juridisch-planologisch de bestaande situatie (waaronder de recent gerealiseerde uitbreiding) van de Tropical Zoo vastlegt en de realisering van de nieuwe entree mogelijk maakt.
Dit nieuwe bestemmingsplan is noodzakelijk, omdat de thans ter plaatse geldende bestemming “Recreatieve doeleinden” met de subbestemming “sier- en vlindertuin”, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan “Borsels Buiten”, en genoemde omgevingsvergunning hiervoor onvoldoende toereikend zijn.
Het plangebied bevindt zich aan het Langeweegje 10A in het buurtschap Langeweegje noordoostelijke van de kern Kwadendamme. Het omvat het gehele terrein van Berkenhof’s Tropical Zoo, inclusief de hier aanwezige bedrijfswoning. De ligging van het plangebied is globaal weergeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied
Deze toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
wat | waar in de plantoelichting | |||
Een beschrijving van het plan | paragraaf 1.4 | |||
Een conclusie, waarin aan de hand van de belangenafweging en de afstemming van het plan op zijn omgeving wordt aangegeven dat het plan voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening, met vermelding van de maatregelen (voorschriften of beperkingen) | paragraaf 1.5 | |||
Deze conclusies zijn gebaseerd op het uitgevoerde onderzoek naar : | ||||
het beleid | hoofdstuk 2 | |||
kwaliteit van de leefomgeving / de sectorale en omgevingsaspecten | hoofdstuk 3 | |||
de economische uitvoerbaarheid, inclusief het kostenverhaal | hoofdstuk 5 | |||
de wijze waarop bestuursorganen en maatschappelijke organisaties zijn betrokken en de resultaten daarvan. | hoofdstuk 6 |
Huidige situatie
De in figuur 1.2 opgenomen luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie. Op het terrein van de dagrecreatieve voorziening Berkenhof’s Tropical Zoo bevindt zich 3.803 m² aan bebouwing, hoofdzakelijk bestaande uit kassen. Daarnaast is er een bedrijfswoning aanwezig. Het dagrecreatieve aanbod van deze attractie omvat naast de vlindertuin onder andere ook reptielen, insecten en vissen en een educatieve kinderspeelruimte en een buitentuin. Voorts omvat Berkenhof's Tropical Zoo enige horeca (restaurant thee-/koffieschenkerij), een expositieruimte en is sprake van ondergeschikte aan de attractie verwante detailhandel. Parkeren vindt voornamelijk plaats op het recent gerealiseerde parkeerterrein aan de achterzijde en in beperkte mate ook aan de zijkant/zuidzijde en aan de voorzijde (parkeren voor minder validen). De ingang ligt centraal in het midden aan de voorzijde. Zowel op het buitenterrein als in de kassen zijn vijvers aanwezig.
Landschappelijke inpassing
Berkenhof’s Tropical Zoo wordt voorzien van een adequate landschappelijke inpassing overeenkomstig de ruimtelijke onderbouwing uit 2011 (zie bijlage 2) en de daarover in het kader van de verleende omgevingsvergunning gemaakte afspraken. De op het terrein aanwezige bebouwing wordt door de aanwezige groensingel langs de kassen en door de ligging in het buurtschap Langeweegje (aanwezige bebouwing en beplanting) vanuit het landschap (deels) aan het zicht onttrokken. Het achterliggende parkeerterrein wordt landschappelijk ingepast met haagbeplanting.
Figuur 1.2. Luchtfoto omgeving plangebied (bron: GoogleMaps)
Beoogde situatie: realisering nieuwe entree
Figuur 1.3 geeft een beeldimpressie van beoogde ontwikkeling: naast de bestaande situatie (inclusief de recent gerealiseerde uitbreiding van de kassen en van het parkeerterrein en de aangelegde (bergings)vijver) is in een lichtgele kleur de beoogde nieuwe entree weergeven.
De nieuwe entree wordt gesitueerd op een thans van halfverharding (schelpenverharding) voorzien terreindeel aan de zuidzijde/zijkant van de bestaande kassen. Deze nieuwe entree ligt dichtbij en is goed bereikbaar vanaf het bestaande parkeerterrein. Naast een kassa en shop omvat de nieuwbouw extra toiletgroepen en bergingsruimte. De nieuwe entree geeft de bebouwing aan deze zijde een nieuw, aantrekkelijk uiterlijk. Wat betreft de goot- en nokhoogte wordt min of meer aangesloten op die van de bestaande bebouwing. Deze bedragen respectievelijk 2,9 meter en 7,65 meter. De entree heeft een oppervlakte van 335 m².
Voor het overige blijft de huidige situatie op het terrein gehandhaafd.
Figuur 1.3. Beeldimpressie nieuwe entree Berkenhof’s Tropical Zoo
(bron: RoosRos architecten)
Het gemeentebestuur acht de voorgenomen ontwikkeling beleidsmatig gewenst en planologische uitvoerbaar en is van oordeel dat bij uitvoering sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening. Deze conclusie is gebaseerd op de uitgevoerde planologische toetsing van dit plan (zie hierna).
Hierbij wordt opgemerkt dat de bestaande situatie geen nadere planologische toetsing behoeft. In de ruimtelijke onderbouwing van 2011 (zie bijlage 2) is immers aangetoond dat er beleidsmatig en planologisch geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling, waaronder de functiewijziging/productverbreding en de daarmee samenhangende uitbreiding van het parkeerterrein en de (toen nog grotere) uitbreiding van de bebouwing. Redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat dit eveneens geldt voor de inmiddels gerealiseerde kleinere bebouwingsuitbreiding.
In verband hiermee is en kan in dit bestemmingsplan worden volstaan met een planologische toetsing van alleen de thans beoogde nieuwe entree van de Tropical Zoo.
Toetsing aan het beleid
In hoofdstuk 2 is de realisering van de nieuwe entree getoetst aan het relevante ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente.
Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het relevante planologische beleidskader en wet- en regelgeving. Er zijn dienaangaande geen belemmeringen.
Toetsing aan milieu- en omgevingsaspecten
De ontwikkeling is voorts getoetst aan de sectorale wetgeving op het gebied van de kwaliteitsaspecten van de leefomgeving (milieu- en omgevingsaspecten). Los van de sectorale wetgeving is het criterium van een “goede ruimtelijke ordening” van belang. Deze toetsing is opgenomen in hoofdstuk 3. Op basis hiervan kan worden en wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de relevante wet- en regelgeving en dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing financiële uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. Aangetoond is dat de financiële uitvoerbaarheid van het project afdoende is gewaarborgd.
Toetsing maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is door het volgen van de voor het instrument bestemmingsplan verplichte wettelijke procedure voldoende gewaarborgd.
Zoals vermeld in paragraaf 1.5 is een herhaalde planologische toetsing van de bestaande situatie niet nodig en is (en kan worden) volstaan met een beleidsmatige toetsing van de nieuwe entree van de Tropical Zoo.
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op het relevant beleid van het Rijk en de Provincie Zeeland (paragraaf 2.1) en vervolgens in paragraaf 2.2 op het (boven)gemeentelijk beleid. Op basis hiervan is geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zijn weergegeven in paragraaf 2.3.
AmvB Ruimte
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is recent vastgesteld (AMvB Ruimte). In dit besluit stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Voor de in de AMvB genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit de AMvB voldoen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR, 2012) geeft het Rijk aan dat zij het verstedelijkings- en landschapsbeleid overlaat aan de provincies en gemeenten. Zo krijgen gemeenten ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, wordt ingezet op het optimaal benutten van het bestaande bebouwd gebied en moeten nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk aansluiten op bestaande bebouwing en infrastructuur. In de SVIR is aangegeven in welke infrastructuurprojecten het Rijk de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.
Het Rijk zet in op drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voorts zijn 13 nationale belangen benoemt: hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Nationale Landschappen en rijksbufferzones zijn geen rijksbelang meer. Niettemin wordt belang geacht aan het waarborgen van de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap. Zuidwest-Zeeland is aangewezen als Nationaal Landschap: waaronder de Zak van Zuid-Beveland en daarmee het daarin gelegen voorliggende plangebied.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en Verordening Ruimte
In het omgevingsplan en de verordening Ruimte geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Naast het centrale thema duurzame ontwikkeling zijn een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Kort samengevat wordt voor zover relevant voor voorliggende planontwikkeling ingezet op:
In het Omgevingsplan is de duurzaamheidsladder geïntroduceerd. De duurzaamheidsladder is een procesvereiste en houdt in dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt over het ruimtegebruik. In het kader van de destijds verleende omgevingsvergunning is reeds een afweging gemaakt dat een uitbreiding van de Tropical Zoo ruimtelijk-functioneel verantwoord is. Het voorliggende bestemmingsplan legt de reeds geboden bouw-/gebruiksmogelijkheden vast en biedt daarnaast zeer beperkte nieuwbouwmogelijkheden. Dit doordat de bouwvlakgrenzen niet geheel gelijk zijn met de bestaande bebouwingscontour. Dit gebeurt op een dusdanige wijze dat sprake blijft van een compact bebouwd geheel. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Thematische regiovisie De Bevelanden; wonen, werken en recreëren in de regio
In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd met betrekking tot de thema's wonen, werken en recreëren.
Mede op basis van de trends en ontwikkelingen zijn in deze visie de volgende ontwikkelingskansen aangegeven.
Structuurvisie Borsele 2009-2014
In deze structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en zou moeten staan in 2014.
De structuurvisie heeft een tweeledig doel:
Voor het gemeentelijk grondgebied zijn drie centrale beleidsdoelen geformuleerd:
Daarnaast wordt voor een aantal kenmerkende gebieden een gebiedsgerichte aanpak voorgestaan. Te denken valt hierbij aan onder andere het Nationaal Landschap, het agrarisch gebied en het Sloegebied. Voor de 15 kernen die Borsele telt, zijn dorpsprofielen opgesteld, waarin wordt ingegaan op de kwaliteiten van de dorpen en de gewenste ontwikkelingsrichting.
In deze visie zijn de volgende algemene beleidspunten voor toerisme en recreatie vastgelegd.
Meer specifiek voor Kwadendamme is onder andere aangegeven dat ingezet wordt op een verdere benutting van de toeristische potenties van met name de stoomtrein e.o., de Zwaakse Weel en de Tropical Zoo, onder meer met fiets- en wandelpaden.
Beeldkwaliteitsnota Borsele
De beeldkwaliteitsnota (januari 2013) verwoordt het gemeentelijke beeldkwaliteitsbeleid en vervangt de welstandsnota Borsele 2006. De beeldkwaliteitsnota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente het belang van een aantrekkelijke (gebouwde) omgeving dient te behartigen. Deze beeldkwaliteitsnota beoogt primair iedereen, die in de gemeente Borsele een bouwplan heeft, vooraf informatie en inzicht te verschaffen over de wijze waarop de dorpsbouwmeester/monumentencommissie over zijn/haar plan zal adviseren. Het functioneren van het beeldkwaliteitsbeleid wordt iedere vier jaar door de gemeenteraad geëvalueerd en waar nodig aangevuld en bijgesteld.
Er zijn vier typen beeldkwaliteitscriteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst, te weten algemene criteria, gebiedsgerichte criteria, themagerichte criteria en sneltoetscriteria. Voorts worden bijzonder en reguliere welstandsgebieden onderscheiden.
Het buitengebied nabij Kwadendamme is aangewezen als een regulier welstandsgebied. Het beleid is erop gericht de bestaande basiskwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken.
Het planvoornemen past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het rijks- en provinciaal beleid vormen geen belemmering. Met voorliggende planontwikkeling zijn geen rijks- en provinciale belangen in het geding en de ontwikkeling is in overeenstemming met het (boven)gemeentelijk beleid. Aan deze conclusie liggende de volgende overwegingen ten grondslag.
Zoals vermeld in paragraaf 1.5 is een herhaalde planologische toetsing van de bestaande situatie niet nodig en is (en kan worden) volstaan met een sectorale kwaliteitstoetsing van de nieuwe entree van de Tropical Zoo.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De nieuwe entree genereert immers geen extra verkeer en veroorzaakt dan ook geen hinder als gevolg van wegverkeerslawaai. Daarnaast is deze ook geen geluidsgevoelige en geen geluidproducerende functie. Akoestisch onderzoek naar geluidhinder is dan ook niet nodig.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Het bouwplan voorziet in de realisering van een nieuwe entree met een oppervlakte van 335 m². Deze entree wordt gesitueerd op bestaand verhard terrein aan de zuidzijde/zijkant van de bestaande kassen, dichtbij en goed bereikbaar vanaf het bestaande parkeerterrein.
Ten behoeve van de beoogde uitbreiding van de Tropical Zoo is door MITEC Advies in augustus 2013 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Voor uitgebreide informatie wordt hiernaar verwezen. In deze paragraaf wordt volstaan met de volgende daarin opgenomen conclusie.
"Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie.
De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.
De verkregen resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering om een bouwvergunning aan te vragen ten behoeve van de nieuwbouw".
Conclusie en aanbevelingen
De bodemkwaliteit is voldoende voor de beoogde ontwikkeling. De licht verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen, die in het onderzoek zijn aangetroffen, beperken wel de hergebruikmogelijkheden van eventueel vrijkomende grond. Bij de afvoer van grond naar elders dienen de toepassingsmogelijkheden nader te worden bekeken.
Toetsingskader
Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dier- en plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. De Habitatrichtlijn en Flora- en faunawet hebben echter ook betrekking op beschermde planten- en diersoorten buiten de aangewezen gebieden.
Onderzoek
Het plangebied omvat een bestaand bebouwd perceel. Het voorliggend plan bevestigt in hoofdzaak de bestaande situatie. De beoogde nieuwe entree (de enige nieuwe ontwikkeling) wordt gerealiseerd op een thans al met schelpenverharding voorziene ondergrond. Ook de directe omliggende perceelsdelen hebben een schelpenverharding. Natuurwaarden zijn ter plaatse niet aanwezig. Ook heeft deze ontwikkeling geen effect op verder weg gelegen natuurwaarden.
Conclusie
Flora en fauna vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van dit plan is geen nader onderzoek nodig.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland.
Onderzoek
Het voormalige ministerie heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of de EHS. Voorts heeft de ontwikkeling ook geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van dergelijke, in casu op ruime afstand gelegen, gebieden.
Beleidskader
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van de minister van het toenmalige OCenW op de monumentenzorg weer. De visie is geschreven mede namens de ministers van het toenmalige LNV en VROM.
In de beleidsbrief staan drie pijlers centraal:
Hierna wordt kort ingegaan op de eerste pijler.
Door MoMo vindt een omslag in het rijksbeleid over monumentenzorg plaats: van object- naar gebiedsgericht. De cultuurhistorische belangen worden niet langer beperkt tot die gebouwen en gebieden die tot 'monument' zijn aangewezen. Cultuurhistorie moet integraal onderdeel worden van alle overwegingen die komen kijken bij ruimtelijke ordeningsopgaven. Borging van cultuurhistorie in structuurvisies en in beleid maakt meer afgewogen keuzes mogelijk.
De beweging is, kort getypeerd, minder sectorale regelgeving achteraf en een meer generieke borging vooraf. Om dit mogelijk te maken heeft het Rijk het Besluit ruimtelijke ordening zodanig aangepast dat de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan met cultuurhistorie rekening moet houden, zowel voor objecten als structuren en gebieden. Dit is analoog aan de regelgeving die enkele jaren geleden in werking trad op het gebied van archeologie.
Onderzoek en conclusie
Cultuurhistorische zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan en de hierin beoogde nieuwe entree voor de Tropical Zoo. De volgende bevindingen liggen hieraan ten grondslag.
Toetsingskader
Europees beleid
In Europees verband is het zogenaamde “Verdrag van Malta” (1992) tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden is, naast de doorvertaling in nationale wet- en regelgeving, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, moeten door de initiatiefnemer worden betaald. Het “Verdrag van Malta” is in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. In combinatie met de Wet ruimtelijke ordening, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van gemeenten.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele is archeologiebeleid vastgesteld (d.d. 11 oktober 2011), waarmee invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte die de Monumentenwet aan gemeenten biedt. Het archeologiebeleid is opgesteld met de intentie een verantwoorde balans te bieden tussen het belang van archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Borsele” bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:
Onderzoek en conclusie
Uit de toetsing aan het archeologiebeleid blijkt dat binnen het plangebied sprake is van een matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten (categorie 5). Voor deze gronden is op basis van het beleid in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 opgenomen. In dit gebied is bij een bodemverstoring van meer dan 500 m² en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht van toepassing.
In het kader van dit bestemmingsplan is geen archeologisch onderzoek nodig aangezien de nieuwe entree een kleinere omvang heeft dan de gestelde 500 m².
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling zijn.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder bij een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen. Het waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen haar beheersgebied.
Onderzoek
Over voorliggend bestemmingsplan is overleg gevoerd met het waterschap Scheldestromen. Reeds in 2011 is de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied beoordeeld op basis van de watertoetstabel van het Waterschap Scheldestromen, zoals deze was opgenomen in de toen opgestelde ruimtelijke onderbouwing voor de omgevingsvergunning (zie bijlage 2). Op basis daarvan zijn onder andere waterbergingsvijvers aangelegd. De bergingscapaciteit hiervan is ruim voldoende voor de nu voorliggende situatie omdat sprake is van een geringere verhardingsoppervlakte dan waarvan aanvankelijk was uitgegaan: de recent gerealiseerde uitbreiding is 347 m² kleiner dan aanvankelijk was beoogd. de momenteel voorgestane nieuwe entree wordt gerealiseerd op een thans van halfverharding (schelpenverharding) voorzien terreindeel. De bebouwde oppervlakte van de nieuwe entree bedraagt circa 335 m². Daarmee blijft de verharde oppervlakte kleiner dan datgene waarvoor reeds waterbergingscapaciteit is gerealiseerd. De overige aspecten van de watertoets zijn behandeld in de watertoetstabel die is opgenomen in bijlage 4.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakt nieuwe entree voor de Tropical Zoo.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met aan te houden milieuafstanden tussen bedrijvigheid, milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen/functies zoals wonen, opdat de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo beperkt mogelijk blijft. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies dan wel van een milieubelastende activiteit in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.
Onderzoek
De enige nieuwe ontwikkeling in het plangebied en is de nieuwe entree van het hier aanwezige dagrecreatieve bedrijf. Dit betreft geen gevoelige bestemming of functie. Ook betreft het geen nieuwe milieubelastende activiteit met beperkingen ten opzichte van omliggende functies.
Conclusie
Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Inrichtingen/bedrijven
Nabij het plangebied is aan het perceel Langeweegje 39 een Bevi-inrichting met een bovengrondse propaantank vulpunt aanwezig. Dit betreft een groothandel in landbouwproducten met een propaantank van 2x 8 m3. De bij deze gastank behorende risicocontour reikt niet verder dan de grenzen van het betreffende perceel. Daarom vormt deze inrichting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In en nabij het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen.
Transportroutes
Nabij het plangebied zijn geen verkeersroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (bron: Risicokaart, website provincie Zeeland).
Op basis van de provinciale risicokaart zijn er geen risicovolle buisleidingen in het plangebied aanwezig.
Ten zuiden van het plangebied zijn twee leidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Dit betreft de hogedruk aardgasleiding A535-KR-052 met een bijbehorende effectafstand van 250 meter . De leiding is echter op een grotere afstand gelegen en vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe entree. Reeds is in het kader van de omgevingsvergunning in 2011 is mede in overleg met de provincie Zeeland en de Gasunie geconcludeerd dat er dienaangaande geen belemmeringen c.q. dat er geen berekeningen hoeven te worden uitgevoerd naar het groepsrisico (zie bijlage 2). Sindsdien is er geen sprake van wezenlijke wijzigingen. Voorts wordt opgemerkt dat de entree zelf geen extra bezoekers aantrekt of zorgt voor een langer verblijf van bezoekers. Genoemde conclusie blijft dan ook van toepassing.
Op circa 310 meter van de projectlocatie ligt een propeenleiding van Dow Benelux. Deze leiding kent een diameter van ruim 6 inch en een maximale werkdruk van 100 bar. Propeen is een brandbare vloeistof die gelet op het vlampunt valt onder de zogenaamde K1-categorie. Het RIVM heeft, op verzoek van het Ministerie van VROM, de risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare stoffen (K1, K2 en K3) in beeld gebracht (circulaire van augustus 2008). Uit de afstandstabel blijkt dat de PR-contour, voor een buisleiding met K1 brandbare vloeistof, een druk van 100 bar en een diameter van 8 inch, op 12 meter uit de leiding ligt. De projectlocatie ligt ruimschoots buiten deze afstand. In de genoemde circulaire staat verder, ten aanzien van groepsrisico, dat voor K1-leidingen het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt voor dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de PR 10-6. Ter hoogte van de projectlocatie staat in de nabijheid van de propeenleiding enkel wat verspreid liggende (woon)bebouwing. Hierdoor wordt de genoemde dichtheid niet gehaald, waardoor groepsrisico niet aan de orde is.
De nieuwe entree van de Tropical Zoo heeft daarop, vanwege de grote afstand en omdat het geen effect heeft op de bezoekers (aantallen en verblijfsduur blijven ongewijzigd), geen invloed.
Verder is binnen de gemeente Borsele de kerncentrale EPZ gevestigd. Voor wat betreft de kerncentrale valt het plangebied binnen de schuilzone. De nieuwe entree vergroot de kans om te schuilen. De kerncentrale valt onder de Kernenergiewet en verder niet onder de wetgeving met betrekking tot externe veiligheid. Daarom is in het kader van dit plan geen verdere toetsing nodig en niet uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen mogelijkheid voor een nieuwe entree bij de Tropical Zoo.
Onderzoek
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
In het plangebied zijn géén planologisch relevante leidingen aanwezig, waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.1 weergegeven.
Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
Nibm
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoeken
De enige nieuwe ontwikkeling in dit bestemmingsplan is de beoogde nieuwe entree van de Tropical Zoo. Deze ontwikkeling zorgt niet voor de generatie van extra verkeersbewegingen. Berkenhof's Tropical Zoo is al een bestaande inrichting. Omdat de ontwikkeling niet zorgt voor extra verkeer draagt de ontwikkeling niet bij aan de luchtkwaliteit, nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool onderzocht wat de luchtkwaliteit ter plaatse betreft. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit in de omgeving voor zowel stikstofdioxide als fijnstof ruimschoots aan de normen uit tabel 3.1 voldoet.
Figuur 3.1. Luchtkwaliteit NSL-monitoringstool
Conclusie
Uit oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan kan hoofdzakelijk gekarakteriseerd worden als een zogenoemd “beheersplan”. In dit plan ligt immers een belangrijk accent op de juridische regeling en vooral ook het bieden van rechtsbescherming voor het bestaand gebruik van gronden en opstallen van de Tropical Zoo.
Omdat het daarnaast ook een juridische regeling biedt waarmee de realisering van een nieuwe entree voor de Tropical Zoo mogelijk wordt gemaakt is het (voor een beperkt deel) ook een ontwikkelingsplan.
Het voorliggend plan kent een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels, welke uit oogpunt van uniformiteit is afgestemd op het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen Borsele.
Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna: verbeelding) met regels. Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen “Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)”.
De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming Recreatie - Dagrecreatie. Deze bestemming is specifiek afgestemd op de Tropical Zoo. Naast een overdekte tropische tuin worden er dieren gehouden, is er een museum en een binnenspeeltuin. Daarnaast zijn één bedrijfswoning, aan de functie ondergeschikte detailhandelsactiviteiten en horeca-activiteiten als nevenactiviteit toegestaan evenals bijbehorende buitentuin, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, erven, paden, verhardingen, wegen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding (kaart) aangeven bouwvlak. Er zijn aanduidingen opgenomen, waarmee de toegestane goot- en bouwhoogten en de huidige bedrijfswoning zijn aangegeven.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
Voor alle gronden in het plangebied geldt een matige archeologische verwachtingswaarde (maatregelcategorie 5; zie paragraaf 3.6). Deze zijn bestemd als Waarde-Archeologie-3. Hiermee wordt het archeologisch belang veilig gesteld.
Hier geldt bij een bodemverstoring van meer dan 500 m² en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na archeologisch onderzoek de archeologische bestemming te verwijderen indien blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouw zijnde.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen bij omgevingsvergunning betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte afwijkingen in verband met het ruimtelijk of technisch beter plaatsen van bouwwerken én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte. Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel omvat algemene wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen (tot 3 meter) mogelijk te maken. Het verschuiven van bestemmingsgrenzen kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is daarom in het plan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen.
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
Dit artikel geeft de naam aan waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald: Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan "Borsels Buiten, gedeelte Langeweegje 10A, 2014".
Het bouwplan betreft een particuliere ontwikkeling. De uitvoering van het bouwplan komt niet ten laste van de publieke middelen. De grond is eigendom van de initiatiefnemer. Op basis van de door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens blijkt dat de initiatiefnemer in staat is om de bouw en alle voorbereidings- en uitvoeringskosten geheel uit eigen middelen te financieren. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende aangetoond.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De beoogde entreeruimte valt hier niet onder. Kostenverhaal, en het opstellen van een exploitatieplan, is derhalve niet aan de orde. Wel is de gemeente met de initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan waarin afspraken over de bouw en de inrichting van het terrein zijn vastgelegd.
Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Borsele dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft in verband daarmee in de periode van 12 december tot en met 31 december 2013 op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegen. Tevens was het plan digitaal in te zien op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn geen inspraakreacties ontvangen.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met rijks- en provinciale diensten, etc. Voor dit plan is overleg gepleegd met:
Zowel de provincie als het waterschap heeft te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben met betrekking tot het plan (zie bijlage 5).