Plan: | Nieuwbouw zwembad Parklaan |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0642.BP17zwembad-2001 |
In het Develpark ligt zwembad De Hoge Devel dat bestaat uit een overdekt zwemgedeelte en een onoverdekt zwemgedeelte. Het zwembad is verouderd en de onderhoudskosten nemen toe. Voor het in stand houden van dit zwembad moeten extra investeringen gedaan worden. Daarnaast is er een steeds groter risico op dure defecten aan technische installaties en sluit het zwembad niet aan bij de ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. In 2018 besloot de gemeenteraad dat het tijd is om een nieuw zwembad te gaan realiseren. Na een variantenonderzoek heeft de gemeenteraad op 3 juni 2019 besloten om een nieuw zwembad te bouwen achter het huidige binnenbad. Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat er geen bouwvlak is opgenomen voor het gedeelte waar het nieuwe binnenbad is voorzien. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van het Develpark aan de Parklaan. Ten noorden van het zwembad ligt een groot parkeerterrein dat tevens wordt gebruikt voor de sporthal, een restaurant en bezoekers van het park. Ten westen van het plangebied ligt een kinderboerderij. In noordelijke en oostelijke richting ligt openbaar groen van het Develpark dat omsloten wordt door een brede waterpartij. Een situatietekening van het plangebied en omgeving is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving. Zwembadlocatie rood gestreept omlijnd.
Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
"HOA - Develpark" | 29 januari 2013 | n.v.t. |
Het plangebied is hierin bestemd voor 'Sport' met de functieaanduiding 'zwembad'. Voor het binnenbad is een bouwvlak opgenomen. Voorts is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' van toepassing. Het oprichten van een nieuw binnenbad waar nu de buitenbaden liggen is hiermee in strijd, omdat hiervoor geen bouwvlak is opgenomen.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'HOA - Develpark' (plangebied zwart gestippeld omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor de realisatie van het bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie en natuur. Hierin worden ook uitvoeringsaspecten beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitkomsten van de inspraak.
Luchtfoto plangebied.
Het Develpark is ontworpen door landschapsarchitect Hans Warnau. Het park is in 1962 aangelegd. Met een uitgekiend ruimtelijk spel tussen open en gesloten vlakken en een doeltreffend padenstelsel is een bijzondere compositie neergelegd. Een compositie waarbij het gebruik voorop stond en nog altijd staat. In het park moest gewandeld, gespeeld en gesport kunnen worden. De ligging van het park is uitzonderlijk, namelijk op een eiland in een meander van de Devel. De Parklaan deelt dit eiland, een zandophoping, in tweeën. De noordelijke helft had bij aanleg een minder openbaar karakter dan de zuidelijke helft. Met de strakke geometrische opzet, vormt het park een contrast met de omgeving.
Bij de realisatie van het park is een openluchtbad op het Develeiland aangelegd. In 1987 is het overdekte gecombineerde recreatie- en wedstrijdbad gebouwd. De bebouwing rond het openluchtbad heeft toen plaatsgemaakt voor het huidige zwembad. In 1987 is ook een sporthal aan het park toegevoegd, de Develhal. In 1997 zijn de binnen- en buitenbaden gerenoveerd. Zowel het buitenbad als de lig- en zonneweide zijn hierbij aanzienlijk verkleind. Naast het zwembad bevindt zich sinds 1969 de kinderboerderij 'Kieboe-hoeve'. Deze is opgericht door de gemeente Zwijndrecht, met behulp van een groot aantal bedrijven uit de omgeving. Aan de oostzijde van het zwembad is sinds 1967 het restaurant/ partycentrum Develpaviljoen aanwezig.
Westelijk gelegen Develhal. Oostelijk gelegen Develpaviljoen.
Develpark. Entree naar westelijk gelegen kinderboerderij.
Het huidige zwembad bestaat uit een overdekt en een onoverdekt zwemgedeelte, alsmede enkele squashbanen. Het zwembad beschikt over de volgende voorzieningen:
overdekt zwembad | onoverdekt zwembad | aanvullende voorzieningen |
wedstrijdbad: 25 x 15,4 m (6 banen), diepte: 2,0 m, temperatuur: 27,8 graden, tribune | recreatiebad: circa 220 m² met familieglijbaan, turbodouche | drie squashbanen |
instructiebad: 25 x 10 m., diepte: 0,5 - 2,2 m, temperatuur: 32 graden | springkuil: circa 150 m² met meerdere duikplanken | horecavoorziening met droog en nat gedeelte |
recreatiebad: circa 500 m², diepte: 0,1 - 1,4 m, temperatuur: 31 graden, met glijbaan, wildwaterbaan, borrelbank, waterpaddestoel, jetstream, uitzwembassin | peuterbad: circa 100 m² met glijbaantje | vergaderzaal |
twee whirlpools | terras | zonnebank |
Turks stoombad | ligweide met speeltoestellen | verenigingsruimte ZZ&PC De Devel, incl. horecafaciliteiten |
De gemeente is de eigenaar van het complex en De Hoge Devel B.V. is de exploitant. In 2011 en 2013 is onderzoek gedaan naar de toekomst van het zwembad. Op 25 november 2014 heeft de raad besloten in te stemmen met het rapport over het effect van het nog 10 jaar openstellen van de Hoge Devel. Het bad is verouderd en de afgelopen jaren zijn de beheer- en onderhoudskosten toegenomen. Dit heeft uiteindelijk op 19 december 2017 geleid tot een raadsbesluit tot een eenmalige aanvullende exploitatiebijdrage in 2017 en een structurele verhoging van de exploitatiebijdrage over de jaren 2018 tot en met 2023. Hiermee is de openstelling van het zwembad tot en met 2023 in principe geborgd. In 2018 is besloten een onderzoek te starten naar het toekomstperspectief van het zwembad (zie paragraaf 3.1).
Entree zwembad De Hoge Devel. Parkeerterrein voor zwembad.
Het buitenbad met gedeelte lig- en zonneweide. Buitenbad. Op achtergrond binnenbad.
Voorbereidingskrediet raad 28 augustus 2018
De gemeenteraad van Zwijndrecht heeft op 28 augustus 2018 het voornemen uitgesproken om een nieuw zwembad te realiseren binnen de huidige voor het bestaande zwembad beschikbare budgetten. Hiervoor is een voorbereidingskrediet van € 150.000,- beschikbaar gesteld. Bij dit besluit is een aantal kaders meegegeven:
Variantenonderzoek
Als vervolg hierop is een proces met diverse stakeholders gestart om verschillende scenario's uit te werken met inachtneming van door de raad vastgestelde beleidskaders. Drijver en Partners heeft in opdracht van de gemeente vier nieuwbouwscenario's uitgewerkt (rapport van 10 mei 2019), te weten een basisvariant, plusvariant, verenigingsbad en buitenbad. De vier scenario's kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
Voorkeursscenario (scenario 5)
Aan de hand van onder andere het sportbeleid, de input vanuit het participatietraject, alsmede de maatschappelijke en financiële verschillen tussen de scenario's, heeft het college een voorkeursscenario benoemd. Dat scenario bestaat uit een combinatie van verschillende scenario's. Het voorkeursscenario bestaat uit een zwembad met de volgende voorzieningen:
Het voorkeursscenario draagt in sterke mate bij aan de realisatie van de meeste van de in de Zwijndrechtse Sportvisie benoemde zeven programmalijnen.
Raadsbesluit nieuwbouw zwembad
De gemeenteraad van Zwijndrecht heeft in zijn vergadering van 3 juni 2019 ingestemd met de voorkeursvariant (scenario 5) en hiervoor de structurele meerkosten (€ 50.000), af te wegen in de besluitvorming bij de Kadernota 2020. voorts heeft de raad besloten de openluchtwaterspeeltuin te vervangen voor een glijbaan en whirlpool.
De nieuwbouw van het zwembad is op de huidige locatie voorzien. Dat moet niet letterlijk worden genomen, want vanuit het oogpunt van de gebruikers en de continuïteit van de exploitatie dient een periode zonder zwembad te worden voorkomen. Dit betekent dat het nieuwe bad direct achter het huidige zwembad wordt gebouwd. Gekozen is voor de meest logische optie om de nieuwbouw direct achter het bestaande overdekte zwembadgedeelte te realiseren. Dan gaat het om het gedeelte van het huidige buitenbad en de huidige speel- en ligweide.
Het naar achteren plaatsen van het zwembad heeft een aantal bijkomende voordelen. Zo worden de andere functies in de omgeving van het zwembad beter zichtbaar, krijgen ze een duidelijkere entree en ontstaat er ruimte voor eventuele aanpassingen aan die functies. Hierbij gaat het om de Develhal, kinderboerderij de Kiboe-hoeve, hondenschool Gijsje en het Develpaviljoen. Dit past ook goed bij de visie, zoals die in het rapport 'Herinrichting Develpark Zwijndrecht' (2007) is verwoord. Het rapport is opgenomen in Bijlage 1.
In dat kader is het tevens van belang dat het 'naar achteren' plaatsen van het bad een vergroening van het huidige parkeerterrein mogelijk kan maken indien hiervoor aanpassingen nodig zijn. De plek van het oude zwembad krijgt vooralsnog een hoofdzakelijk groene inrichting. Daarnaast past de beoogde locatie bij het versterken van strakke, loodrechte/ orthogonale lijnen in het park wat de basis vormt voor het oorspronkelijke ontwerp van het Develpark. Tot slot is van belang om qua architectuur van het nieuwe bad bij de parkomgeving aan te sluiten.
Bij het ontwerp en de bouw van het nieuwe zwembad is de vraag om ook na te denken over de openbare ruimte rondom het gebouw heen. In verband hiermede is een beeldkwaliteitsplan opgesteld als instrument voor kwaliteitsbewaking van het ruimtelijk beeld. Het is er op gericht een consistente inrichting te creëren met samenhang tussen de bebouwde en onbebouwde omgeving in het Develpark. Het document is een toetsingskader in het aanbestedingstraject om te komen tot een marktpartij die het nieuwe zwembad ontwerpt en bouwt binnen het door de gemeenteraad vastgestelde beleidskader van de gekozen voorkeursvariant (scenario 5).
Stedenbouwkundige uitgangspunten en beeldkwaliteit
Centraal in het Develpark staan sport, recreatie, natuur en duurzaamheid. Sporten in het groen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Dit wil de gemeente doortrekken in de gebouwde omgeving. Voor de uitstraling van het zwembad (binnen en buiten) is dit dan ook een belangrijk kader. Uitgangspunten voor de beeldkwaliteit van het nieuwe zwembad zijn:
Uitgangspunten voor de openbare ruimte rondom het nieuwe zwembad:
Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2. Een situatietekening van het nieuwe zwembadcomplex met het nieuwe bouwvlak is opgenomen in figuur 3. De verbeelding en regels van het bestemmingsplan zijn hierop afgestemd, zodat deze ontwikkeling planologisch mogelijk kan worden gemaakt.
Figuur 3: situatietekening nieuwe toestand.
Het plangebied ligt in het Develpark aan de Parklaan 3 in Zwijndrecht. Deze weg is ingericht als een 30 km/uur gebied. Voor gemotoriseerd verkeer is het zwembad bereikbaar vanaf de Develsingel. In westelijke richting is het sportcomplex vanaf de Burgemeester Pijl Hogeweglaan eveneens bereikbaar voor langzaam verkeer. Via de Develsingel is in noordelijke richting het centrum van Zwijndrecht (i.c. Walburg) en rijksweg A16 bereikbaar.
Parklaan. Parkeerterrein.
Develsingel. Fietspad vanaf Burgemeester Pijl Hogeweglaan.
Elke initiatiefnemer van een bouwplan is verantwoordelijk voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het gemeentelijke Parkeerbeleidsplan. Voor een zwembad dient rekening te worden gehouden met minimaal 9 en maximaal 11 pp per 100 m² oppervlakte bassin in rest bebouwde kom. Het aandeel bezoekers is 99%.
Op het centrale parkeerterrein is ruim voldoende parkeergelegenheid. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt het nieuwe zwembad kleiner dan het huidige zwembad. UI de bezoekersprognose blijkt verder dat het aantal bezoekers niet groter zal worden dan nu het geval is. Er ontstaat zodoende geen extra parkeerbehoefte. Het bestaande parkeerterrein volstaat dan ook voor de nieuwe situatie. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen wordt conform de parkeerkencijfers van het gemeentelijk parkeerbeleid geborgd in Artikel 10 Overige regels.
Fietsparkeren
Er komt een bassin van circa 800 m² in het nieuwe zwembad. Volgens de norm is het gemiddelde van 20 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bassin. Dit betekent dat er 8 x20 plekken = 160 fietsparkeerplaatsen nodig zijn. In het CROW is een bandbreedte aangehouden van 11-32 in de kolom Spreiding gemeenten. 11 is daarbij een gemeente met minimaal fietsverkeer en 32 een gemeente met veel fietsverkeer. Vanwege de centrale ligging in het stedelijk gebied zal vaker gebruik worden gemaakt van de fiets waardoor hier het gemiddelde kan worden gehanteerd van 20 plekken per 100 m² bassin.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Hier is sprake van een bestaand zwembad, waarop al bouwactiviteiten mogelijk zijn. Dit bestemmingsplan maakt het alleen mogelijk om het bouwvlak te verplaatsen binnen de bestemming, zodat sloop/nieuwbouw van een zwembad mogelijk wordt gemaakt. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 4.2.2.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Programma ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening. Voor deze planontwikkeling is de opgave ruimte en verstedelijking relevant.
In de Omgevingsvisie maakt het plangebied op kaart 59 onderdeel uit van het 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' (figuur 4). Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door rivierklei en veen in een rivierdeltacomplex. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil herkenbaar houden tussen komgronden en oeverwallen.
In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van een rivierdeltalandschap. Het plangebied en omgeving hiervan is verder niet specifiek beschreven.
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als stedelijke groenstructuur (indicatief) binnen 'steden en dorpen' (figuur 4). De stedelijke groen- en waterstructuur is van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied, zeker in het licht van verdere stedelijke verdichting en de verwachte klimaatverandering. Parken en groenblauwe dooradering vormen als het ware de uitlopers en de haarvaten van de landschappen buiten de stad. Goede verbindingen maken het landschap beter bereikbaar en toegankelijk vanuit de stad. De stedelijke groen- en waterstructuur kan een rol spelen bij het beperken van hittestress, droogte en wateroverlast. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land.
De laag steden en dorpen betreft het bebouwd gebied. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. In de laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als stedelijke groenstructuur binnen 'steden en dorpen'. Het vervangen van het binnenzwembad in het Develpark draagt bij aan het versterken van de recreatieve kwaliteiten van sport- en recreatieactiviteiten voor de inwoners van Zwijndrecht. Voldaan wordt aan in de Omgevingsvisie genoemde richtpunten, omdat nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd in bestaand stads- en dorpsgebied 2018, waar nu ook al een zwembad is toegestaan, zonder dat de kwaliteiten van het stedelijk groen worden aangetast.
Figuur 4: Links: uitsnede kaart 59 van Omgevingsvisie. Rechts Kwaliteitskaart; Laag van de stedelijke
occupatie. Het plangebied is met zwarte omlijning aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De sloop/nieuwbouw van een zwembad is in overeenstemming met de opgaven ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt, waarbij de richtpunten niet in het geding zijn. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Het bestemmingsplan 'HOA- Develpark' (2013) maakt reeds een zwembad mogelijk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De vervangende nieuwbouw maakt dat niet anders, nu volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b. van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. De planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt kunnen worden aangemerkt als leegstaande verstedelijkingsruimte. In onderhavig geval is sprake van een verplaatsing van het zwembad dat bovendien kleiner wordt, zodat een nieuwe Laddertoets achterwege kan worden gelaten (gemeente Lansingerland, ABRvS 24 december 2014, nr. 201303578/1/R4). Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'stedelijke groen- en waterstructuur' binnen 'steden en dorpen'. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land.
Het vervangen van het binnenzwembad in het Develpark draagt bij aan het behouden van de recreatieve kwaliteiten van sport- en recreatieactiviteiten binnen 'steden en dorpen'. Als richtpunten voor 'steden en dorpen' wordt onder andere het volgende aangehouden:
Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al staat in de directe omgeving. Voorts is er sprake van een versterking van de bestaande structuur (doortrekken voetpadenstructuur). Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De gemeenteraad van Zwijndrecht heeft op 16 februari 2010 de structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad' vastgesteld. In deze structuurvisie heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid voor de komende tien jaar vastgelegd. Speerpunten hierin zijn de versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvend goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land.
Zwijndrecht heeft geen mogelijkheden tot uitbreiding meer en de nadruk komt hierdoor steeds meer te liggen op binnenstedelijke herstructurering. Door de samenvoeging met Heejansdam heeft Zwijndrecht een groter grondgebied te beheren dan in de voorafgaande structuurvisie. Daarnaast wordt door de verdergaande samenwerking in de regio Drechtsteden, het blikveld ruimer. Deze ontwikkelingen brengen een perspectiefwisseling met zich mee. In het kader van deze structuurvisie kijkt Zwijndrecht niet alleen naar haar eigen grondgebied, maar naar de ruimtelijk- functionele relatie in de Zwijndrechtse Waard. De transformatie van het buitengebied in een recreatief uitloopgebied voor de bevolking speelt hier een belangrijke rol in, maar ook de wens om in het hart van de Zwijndrechtse Waard stedelijke maatschappelijke functies te realiseren.
Voorzieningen
De inwoners van Zwijndrecht kunnen gebruik maken van verschillende voorzieningenclusters. Op wijkniveau is er in elke wijk een voorzieningenstrook en / of wijkwinkelcentrum aanwezig. Op het niveau van heel Zwijndrecht vormt met name het winkelcentrum van Walburg de belangrijkste clustering van commerciële voorzieningen. Wat betreft recreatieve voorzieningen bieden de binnenstedelijke parken en het buitengebied mogelijkheden tot groene recreatie. Ten dele zijn deze groene linten aangehaakt op de regionale structuren.
Groen
Het versterken van de groene geledingen en stadsparken zijn van belang als het gaat om de ontwikkeling van groen en water. Als tegenhanger van stedelijk Dordrecht vormt het Noordpark samen met Slobbengors (Papendrecht) één van de groene wangen rondom het drierivierenpunt. De verdere opwaardering en ontwikkeling van het park is één van de speerpunten van Zwijndrecht. Ook het Develpark vormt één van de parels. Dit park wordt gedeeltelijk heringericht. Zodra er duidelijkheid bestaat over de toekomst van het zwembad, mogelijk op deze plek, zal worden nagedacht over een nieuwe functie.
Binnenstedelijke parken: Develpark
Het park vormt het einde van de groene long vanuit het buitengebied naar de bebouwde kom toe. Het is een ruim park met veel recreatieve waarde. De zuidkant van het Develpark is inmiddels gereconstrueerd, waarbij publiekstrekkende functies zijn toegevoegd. De ontwikkeling van de noordkant van het Develpark is mede afhankelijk van de besluitvorming met betrekking tot de bestuursopdracht Voorzieningen Zwijndrechtse Waard. Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met de 10-8 risicocontour van Kijfhoek en de plaatsgebonden risicocontour van het doorgaande spoor. Het haalbaarheidsonderzoek voor de noordkant van het Develpark is inmiddels uitgevoerd. In paragraaf 3.1 is hierop ingegaan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie Zwijndrecht 2020, omdat een gemeentelijke voorziening blijft behouden (leefbaarheid) en het Develpark langdurig een recreatieve waarde houdt.
In het parkeerbeleidsplan zijn de beleidsuitgangspunten en beleidsinstrumenten van de gemeente Zwijndrecht met betrekking tot het parkeren in de hele gemeente vervat. Op basis van dit beleid zijn de maatregelen die hieruit voorvloeien in een uitvoeringsprogramma beschreven en zijn de organisatorische en financiële consequenties benoemd.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zwijndrecht 2006 – 2015 is een integrale visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zwijndrecht verwoord. Het GVVP biedt een kader voor het uitwerken van het parkeerbeleidsplan. De doelen van het parkeerbeleid zijn:
In het parkeerbeleidsplan is o.a. een beleidsinstrument Woonwijken opgenomen. Als uitgangspunt bij woonwijken geldt ‘ontspannen woonwijken’. In de woonwijken moeten met name bewoners en hun bezoekers kunnen parkeren. In woonwijken waar ’s nachts de parkeerdruk hoger is dan 90% wordt de overlast veroorzaakt doordat de parkeervraag van bewoners groter is dan het aanbod aan parkeerplaatsen in de buurt. Het uitbreiden van de parkeercapaciteit is dan wenselijk maar mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat groen, en in ieder geval de hoofdgroenstructuur, niet aangetast mogen worden. Op locaties met bezoekersaantrekkende functies (wijkwinkelcentra, zwembaden etc.) moeten tevens voldoende plaatsen voor bezoekers aanwezig zijn.
Parkeernormen
Om het benodigde aantal parkeerplaatsen bij nieuwbouw te bepalen worden de parkeerkencijfers van het CROW toegepast. Deze cijfers zijn ontleend aan de praktijk en er is zowel bij gemeenten als bij projectontwikkelaars een breed draagvlak voor het gebruik van deze parkeerkencijfers. Deze parkeerkencijfers behelzen een range, dit maakt maatwerk naar de specifieke situatie en de locatie mogelijk. Algemeen geldt dat het maximum parkeerkencijfer gehanteerd wordt in gebieden met een hoge parkeerdruk en het minimum parkeerkencijfer in gebieden met een lage parkeerdruk of in gebieden met parkeerregulering.
Conclusie
Bij de ontwikkeling van het zwembad wordt rekening gehouden met het gemeentelijke parkeerbeleid door voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande parkeerdruk. In paragraaf 3.3 is hierop ingegaan.
De gemeenteraad heeft de welstandsnota in 2013 vastgesteld. De welstandsnota bestaat uit gebiedsgerichte, objectgerichte en algemene welstandscriteria. Een gemeentebreed onderzoek en nauwkeurige analyses van de gebouwde omgeving hebben geleid tot specifieke gebiedsgerichte criteria op wijk-, buurt-, straat- en zelfs gebouwniveau. Bij deze inventarisatie is onderscheid gemaakt tussen drie verschillende waardebepalingen: generieke bebouwing, waardevolle bebouwing en bijzonder waardevolle bebouwing. Het doel van deze opzet is het inzichtelijker en publieksvriendelijker maken van het welstandsbeleid van de gemeente Zwijndrecht. Voor de meeste plannen is nu voor eenieder inzichtelijk gemaakt wanneer een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Voor de gebieden waar de objectgerichte criteria onvoldoende zijn om de ruimtelijke kwaliteit van die buurt of wijk te behouden of te versterken zijn gebiedsgerichte criteria gemaakt. Deze criteria bestaan uit het benoemen en vastleggen van enerzijds de architectonische kwaliteiten en/of de architectonische kenmerken van deze gebieden en anderzijds ter plaatse veelvoorkomende, relatief kleine, bouwplannen. Ook deze criteria zijn enerzijds bedoeld om te worden gebruikt als uitgangspunt voor een plan en anderzijds als toetsingskader.
Op gebiedskaarten is aangegeven welke criteria waar van toepassing zijn. De gebieden waar geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, zijn gearceerd en de gebieden waar wel redelijk eisen van toepassing zijn, zijn gekleurd of zwart. In de gekleurde gebieden gelden de gebieds- en objectgerichte criteria, in de zwarte gebieden de objectgerichte criteria. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld een nieuwe ontwikkeling, wordt teruggevallen op de algemene criteria.
Het plangebied ligt in het deelgebied Heer Oudelands Ambacht | Develpark. Hiervoor zijn objectgerichte en gebiedsgerichte welstandscriteria vastgesteld. De toetsing aan redelijke eisen van welstand wordt in eerste instantie ambtelijk getoetst aan de objectgerichte welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Wanneer het bouwplan niet voldoet en redelijkerwijs wel kan voldoen aan deze criteria, dient het plan te worden aangepast en wordt het niet voorgelegd aan de welstandscommissie.
Conclusie
Het bouwplan houdt rekening met de objectgerichte en gebiedsgerichte criteria van de Welstandsnota.
Energievisie Zwijndrecht
De centrale doelstelling van de gemeente Zwijndrecht is om in 2050 energieneutraal te zijn. De afgelopen jaren heeft de gemeente Zwijndrecht de eerste stappen gezet in de energietransitie. Het energieverbruik van woningen is de laatste jaren reeds afgenomen en de productie van duurzame energie is toegenomen. Dit zijn de eerste stappen in de energietransitie. Echter, om de beoogde doelstellingen te behalen moeten er nog forse inspanningen worden geleverd. Dit houdt in dat er nog fors minder energie moet worden gebruikt. En de energie die wordt gebruikt, zal in grote mate afkomstig moeten zijn uit hernieuwbare energiebronnen.
Energieagenda
In de Energieagenda wordt beschreven hoe de gemeente Zwijndrecht de doelstelling om energieneutraal te zijn in 2050 wil bereiken. Belangrijke thema’s in de energieagenda zijn:
Specifiek
In de investerings- en exploitatieramingen is uitgegaan van een all-electric, gasloos zwembad. Qua duurzaamheid gaat dat verder dan de verplichte BENG-norm, maar gezien het duurzaamheidsbeleid van de gemeente en de regio ligt dat voor de hand.
Conclusie
De nieuwbouw van het zwembad houdt rekening met duurzaamheidsnormen zoals BENG, energiestrategie Drechtsteden, all-electric en gasloos, In de ontwerpfase van het bestek wordt dit nader aangevuld.
Het planinitiatief raakt de rijksbelangen niet. In de provinciale Omgevingsvisie ligt het gebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De vervangende nieuwbouw van zwembad De Hoge Devel past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
De locatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het schap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk specifiek bouwproject wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bebouwing op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheerprogramma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Hollandse Delta. Het Waterschap beheert de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Zwijndrecht. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen en/of overige watergangen. Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een kering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Het dagelijks bestuur van Hollandse Delta heeft op 2 december 2014 de 'Legger oppervlaktewater- lichamen en kunstwerken' voor waterschap Hollandse Delta vastgesteld. Deze legger geldt vanaf 15 december 2014.
In het plangebied liggen geen hoofdwatergangen en overige watergangen. Ook liggen hier geen kern- en/of beschermingszones. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 5. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 5: Uitsnede Legger oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken.
Ruimtelijke ontwikkeling/ waterkwantiteit
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.
Waterkwantiteit
Het plangebied bestaat uit het slopen van een zwembad, dat noordelijk hiervan wordt herbouwd waar nu grotendeels de buitenbaden liggen met onbebouwde lig- en zonneweide. Het parkeerterrein en looplijn ten oosten van het zwembad zal bestaan uit halfverharding. Na planrealisatie zal het verhard oppervlak ongeveer gelijk blijven. Op grond van de richtlijnen van het waterschap is het realiseren van watercompensatie niet nodig, omdat het verhard oppervlak per saldo met 289 m² afneemt zoals weergegeven in tabel 5.1.
Tabel 5: Wateropgave plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het nabijgelegen oppervlaktewater worden geloosd.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 200.000 m² ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een herontwikkeling van een zwembadcomplex gemaakt. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat het plangebied al voor sportdoeleinden ten behoeve van een zwembad met bijbehorende voorzieningen is toegestaan.
Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het Develpark kan worden beschouwd als een matig gemengd gebied. In het noordelijke gedeelte ligt naast het zwembad een sporthal, horecavoorziening en kinderboerderij. Een overdekt zwembad valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies (woningen) liggen op minimaal 200 meter afstand aan de Berliozstraat, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er geen bezwaren tegen realisatie van deze planontwikkeling.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen op.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Onder geluidsgevoelige gebouwen wordt verstaan (artikel 1 Wgh en artikel 1.2 Bgh):
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Burgemeester Pijl Hogeweglaan en Develsingel. Voor deze wegen geldt ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/uur. Voorts ligt de A16 op circa 115 m ten noordoosten van het plangebied. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Een zwembad valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge voornoemde wegen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de hoogte van het GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden.
Op grond van artikel 105 van de Wet geluidhinder zijn in het Besluit geluidhinder (Bgh) normen opgenomen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB op grond van artikel 4.9 van het Bgh. De maximale waarde bedraagt 68 dB op grond van artikel 4.10 van het Bgh.
Onderzoek/ beoordeling
De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Rotterdam-Dordrecht (traject 614 met een zonebreedte van 1.100 m vanuit de buitenste spoorstaaf). Een zwembad valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft spoorweglawaai ten gevolge de spoorlijn.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt buiten de geluidzone van industrieterrein 'Kijfhoek Zwijndrecht' en het bedrijventerrein 'Groote Lindt', zodat er geen beperkingen zijn. Bovendien valt een zwembad niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft industrielawaai als gevolg van de twee genoemde gezoneerde bedrijventerreinen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling heeft RSK Netherlands te Ridderkerk een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport van 20 mei 2020, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Conclusies
Bodemkwaliteit
In de boven- en ondergrond zijn over het algemeen licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK en PCB aangetoond. Ter plaatse van het ketelhuis is in de zandige bodemlaag (0-0,5 m-mv) een sterk verhoogd gehalte koper en matig verhoogd gehalte minerale olie gemeten (mengmonster van boringen 05 en 09). Bij het aanvullend onderzoek naar een mogelijke minerale olieverontreiniging zijn in de individuele monsters (uitsplitsing mengmonster) en afperkende boringen geen verhoogde gehalte minerale olie aangetoond.
Koper-verontreiniging
De sterke verontreiniging is verticaal en deels horizontaal (richting het westen, noorden en zuiden) afgeperkt en bevindt zich in de bodemlaag van 0 - 0,5 m-mv. In verband met de bebouwing (ketelhuis) ten oosten van de verontreiniging was het niet mogelijk om de verontreiniging richting het oosten af te perken. Met een oppervlakte van circa 20 m² en een gemiddelde laagdikte van 0,5 meter bedraagt de omvang van de sterke verontreiniging buiten het ketelhuis circa 10 m³. Mogelijk valt de sterke koper verontreiniging te relateren aan het leidingwerk in de grond langs de westkant van het ketelhuis.
Gedempte sloot
In twee boringen is een slibhoudende bodemlaag waargenomen, dit kan duiden op de gedempte sloot. Analytisch zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In het dempingsmateriaal (bodemlagen boven de slibhoudende laag) zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. De gedempte sloten worden als voldoende onderzocht beschouwd.
Asbest
Op basis van het vooronderzoek en omdat tijdens het veldwerk geen asbestverdachte materialen in de bodem zijn waargenomen, wordt de onderzoekslocatie als niet verdacht voor asbest beschouwd.
Hergebruik grond
Op basis van indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is de grond over vrijwel de gehele onderzoekslocatie (inclusief de fundering tussen het oude en nieuwe zwembad) toepasbaar als Achtergrondwaarde, met uitzondering van de zandige ondergrond (MM08), deze kan toegepast worden als Klasse Industrie. Door de verhoogde onzekerheid met betrekking tot de PCB-meting in monster MM08 wordt het monster geclassificeerd als Klasse Industrie. In de (boven)grond worden verhoogde gehalten PFAS gemeten (GenX is wordt niet aangetoond). Op basis van PFAS is de bodem toepasbaar in zone A en B.
Grondwater
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties (> streefwaarde) arseen, barium, zink en xylenen gemeten. De sterk verhoogde concentratie arseen dat in het verleden is aangetoond ten zuidoosten van het hoofdgebouw is niet herbevestigd (Pb01). Ter plaatse van het ketelhuis wordt chloride niet aangetoond boven de streefwaarde. De concentratie sulfaat licht ver onder de mogelijke aanwezige van nature verhoogde concentraties. Tevens kan het pH gehalte van peilbuis 10 als normaal worden beschouwd. Er wordt niet verwacht dat de chloride noch zwavelzuur tanks invloed hebben gehad op de kwaliteit van de bodem.
Advies
Sterke koper-verontreiniging
Indien aan de westkant van het ketelhuis (ter plaatse van boring 05) ontgraven wordt dient een (BUS)-melding in het kader van de Wet Bodembescherming bij het bevoegd gezag te worden gedaan.
Conclusie
Sanering dient plaats te vinden aan de hand van een door bevoegd gezag Wet bodembescherming goedgekeurd saneringsplan of zogenaamde BUS-Melding (categorie immobiel). Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig. Als er een goedgekeurd saneringsplan is of als is ingestemd met de BUS-melding kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden afgegeven.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit en de bodembeheer beleid van de gemeente Zwijndrecht.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van een herontwikkeling van de zwembadlocatie. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, (NIBM). Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden
In verband met deze ontwikkeling is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2018 en diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Burgemeester Pijl Hogeweglaan, Develsingel en A16. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Langs de Parklaan zelf liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zal naar verwachting evenwel lager zijn dan de concentraties langs de onderzochte wegen. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Voor de planontwikkeling is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten onder de grenswaarden, zodat er geen negatieve gevolgen zijn voor deze gevoelige bestemming.
De herontwikkeling van zwembadlocatie De Hoge Devel leidt niet tot een toename van de luchtkwaliteit. Voor deze planontwikkeling kan een luchtonderzoek achterwege blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt indien er (beperkt) kwetsbare objecten in een invloedsgebied worden toegelaten, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
De oostelijk gelegen Oude Maas is in het Basisnet water aangewezen als transportroutes van gevaarlijke stoffen met een invloedsgebied van 800 meter vanuit het midden van de vaarweg in verband met toxische wolk ten gevolge van ongeval met ammoniaktanker.
Het plangebied ligt buiten de 200 meterzone van deze vaarweg en ruim buiten het invloedsgebied van deze rivier, te weten op circa 1,75 km. Het groepsrisico van deze vaarweg zal ten gevolge van het plangebied niet toenemen. Een berekening van het groepsrisico is hierdoor niet noodzakelijk.
Transport over spoor en wegtransport
Spoorbaan Rotterdam-Dordrecht en rijksweg A16
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied de spoorbaan Rotterdam-Dordrecht. Voorts ligt noordwestelijk van het plangebied het rangeerterrein Kijfhoek. De spoorlijn is aangewezen als route voor transport van gevaarlijke stoffen, een zogenaamde Basisnetroute. Verder ligt rijksweg A16 op circa 115 m ten noordoosten van het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van de spoorlijn moet op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes berekend worden wat de gevolgen zijn voor het groepsrisico. De groepsrisicoberekening is uitgevoerd door Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid met het rekenprogramma RBMII. Hierin is de bevolking ingelezen vanuit de populatieservice en het aantal transporten (via het spoor en de A16) is overgenomen vanuit de Regeling Basisnet. Het zwembad is in zowel de nieuwe- als oude situatie gemodelleerd met 1.000 bezoekers. Uit de berekening blijkt dat de verplaatsing geen gevolgen heeft voor de hoogte van groepsrisico. De memo van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid van 31 januari 2020 is opgenomen in Bijlage 4.
Rangeerterrein Kijfhoek
De locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van het rangeerterrein Kijfhoek. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied is een nadere berekening noodzakelijk van het groepsrisico. Voor Kijfhoek is hiervoor een monitoringsmodel beschikbaar. Op basis van de uitgevoerde monitoringsronde Kijfhoek 2019, is de PSU-rekenfile aangepast door Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, waarbij het aanwezige zwembad verplaatst is naar het zoekgebied. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat er geen noemenswaardige wijziging optreedt in de hoogte van het groepsrisico. De maximale hoogte van het groepsrisico in het monitoringsmodel 2019 is vastgesteld op 0,89 x de oriëntatiewaarde. Uit berekening rondom de verplaatsing, blijkt de maximale hoogte van het groepsrisico toeneemt met 0,0011, naar 0,888212 x de oriëntatiewaarde. Of te wel, het groepsrisico bedraagt nog steeds 0,89 x de oriëntatiewaarde. De verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied is opgenomen in paragraaf 6.1.7.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt 50 m ten zuiden van het zembad een aardgasleiding W-507-3 van de Gasunie met een diameter van 324 mm en een druk van 40 bar. Het invloedsgebied ligt op 140 meter van deze leiding. Ten opzichte van de huidige planologische situatie wordt de afstand circa 80 m groter, terwijl het aantal bezoekers naar verwachting gelijk blijft. Een nieuw risicoberekening is daarom achterwege gelaten, omdat het groepsrisico niet toeneemt.
Hiernaast ligt op circa 65 m van het plangebied een waterstofleiding van Air Products met een diameter van 168 mm en een werkdruk van 44 bar. Voor de waterstofleiding is het invloedsgebied 50 meter, zodat er voor de planontwikkeling geen belemmeringen zijn.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 6) is zwembad De Hoge Devel opgenomen in verband met de aanwezigheid van een chloorbleekloogtank van 3.000 liter. Ook in de nieuwe situatie zal in de inrichting opslag van chloorbleekloog plaatsvinden. Hiervoor zal tijdig een milieumelding worden gedaan. De risicocontouren liggen niet buiten het plangebied, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 6: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).
Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van rangeerterrein Kijfhoek. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd.
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Advies Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
Het advies van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt een overschrijding van het groepsrisico met in achtneming van de hierboven beschreven maatregel geaccepteerd. Gelet op het vorenstaande kan een uitgebreide verantwoording van het Groepsrisico kan achterwege worden gelaten.
Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Zwijndrecht hebben kennis genomen van de inhoud van de rapportage en de gegeven adviezen en acht het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het aantal personen waardoor de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het gebied ligt in een komafzetting van de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied op 0 tot 3 m onder maaiveld een hoge trefkans is op archeologische sporen.
Archeologiebeleid gemeente Zwijndrecht (2012)
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. De gemeente Zwijndrecht beschikt over een eigen Archeologische Beleidsadvieskaart. Met de kaarten en het onderbouwing in het bijbehorende rapport is een solide basis gecreëerd voor het gemeentelijk archeologiebeleid. De kaart geeft een helder inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden.
Op de archeologische beleidsadvieskaart staat aangegeven wat de archeologische verwachting is voor de in geologisch opzicht verschillende gebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het middeleeuwse klei-op-veenlandschap van de Zwijndrechtse Waard waar in de ondergrond rivierduinen aanwezig zijn en de stroomgordels van de Devel, Merwede en Waal. Ten aanzien van de rivierduinen geldt een (zeer) hoge archeologische verwachting voor bewoningsresten uit de periode Laat Paleolithicum t/m Romeinse tijd. Met name prehistorische (bewonings-)resten op rivierduinen gelden als zeer waardevol. Gelet op het zeer grillige reliëf van rivierduinen kan niet worden uitgesloten dat het duin elders ondieper ligt. Ten aanzien van de stroomgordels van de Devel geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (bewoningsresten) uit respectievelijk de IJzertijd/Romeinse tijd en Middeleeuwen. Archeologisch is onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld en plangebieden groter dan 500 m² (figuur 7). Deze dubbelbestemming is opgenomen in het bestemmingsplan; op de verbeelding en in de regels is de dubbelbestemming terug te vinden. Het plangebied heeft een oppervlakte van meer dan 500 m², zodat een onderzoek naar archeologie is uitgevoerd.
Figuur 7: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.
Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door Transect te Nieuwegein (rapport van 17 februari 2020, projectcode 19100096, Bijlage 5). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Het plangebied heeft op basis van het bureauonderzoek onder directe invloed gestaan van drie stroomruggen. De afzettingen van Calais/Wormer zullen geërodeerd zijn door latere rivieractiviteit en daarom kan de archeologische verwachting voor de periode Paleolithicum tot en met het Neolithicum naar laag worden bijgesteld. De oevers van de Zwijndrecht stroomrug zijn vanaf de Bronstijd mogelijk bewoonbaar geweest. Het is onduidelijk of deze oevers nog in het plangebied te verwachten zijn of dat deze zijn geërodeerd door de Gedempte Devel. De Gedempte Devel is een getijderivier, die in de IJzertijd-Romeinse Tijd is ontstaan en uitgegroeid is tot een estuarium tezamen met de Oude Maas, de Devel en de Oude Waal. Dit betekent dat het plangebied zowel onder sterke invloed heeft gestaan van getijdewerking alsmede rivierwerking alvorens het gebied bedijkt werd. Om bovenstaande redenen geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van resten uit de periode Bronstijd - Vroege Middeleeuwen. Voor wat betreft de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt in het plangebied een lage archeologische verwachting. Op basis van topografische kaarten vanaf de 16de eeuw is het plangebied en het direct omringde gebied niet bebouwd geweest, maar in gebruik geweest als weiland. De bekende huisplaatsen bevonden zich aan de overzijde van het water van de Devel. Wel zijn er op basis van het bureauonderzoek verstoringen te verwachten door graafwerkzaamheden ten behoeve van het zwembad en de bijbehorende kabels en leidingen.
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan in een groot deel van het plangebied de verwachting naar laag worden bijgesteld, vanwege bekende verstoringen van de ondergrond. Deze verstoringen zijn ontstaan na het uitgraven van de zwembaden, de bijbehorende kabels en leidingen en de buitenzwembaden. In de buitenste westelijke, noordelijke en oostelijke randen van het plangebied zijn wel nagenoeg intacte oevers waargenomen. Hier geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van grondsporen uit de periode IJzertijd - Vroege Middeleeuwen. Een intact vegetatieniveau ontbreekt, waarbij kan worden vastgesteld dat er vermoedelijk geen (intacte) vondstniveaus en/of cultuurlagen aanwezig zijn.
Advies
In het plangebied bestaat het voornemen om een nieuw (binnen)zwembad te realiseren. In een deel van het plangebied is een middelhoge verwachting opgesteld voor de aanwezigheid van archeologische grondsporen uit de periode IJzertijd - Vroege Middeleeuwen. Geadviseerd wordt om deze zone zo veel mogelijk te ontzien bij graafwerkzaamheden voor de nieuwbouw. Indien er toch graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden in de zone met een middelhoge verwachting, dieper dan 0,5 m -NAP, dan wordt geadviseerd de archeologische verwachting aanvullend te toetsen middels een karterende fase. Deze kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) aangezien er voornamelijk een verwachting op grondsporen is. Voor gravend onderzoek, zoals een proefsleuvenonderzoek, dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld en goedgekeurd door de bevoegde overheid (in deze de gemeente Zwijndrecht).
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Conclusie
Het plangebied is voor wat betreft archeologie voldoende onderzocht. Bij uitwerking van het bouwplan voor het zwembad wordt rekening gehouden met de in het advies genoemde aanbevelingen. Dit wordt geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' in de regels en op de verbeelding. Met inachtneming hiervan worden er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van een ruimtelijke planontwikkeling.
In het plangebied staat een zwembad met eenvoudige architectuur. De te slopen gebouwen hebben geen cultuurhistorische waarden. Binnen de bestemming 'Sport' met de aanduiding 'zwembad' vindt alleen een herontwikkeling van het zwembad plaats. Het Develpark zelf wordt niet aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Oude Maas' ligt 4,5 km ten westen van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt 6,2 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Oude Land van Strijen' ligt op 7,4 km ten zuidwesten van het plangebied, terwijl 'De Biesbosch' zich bevindt op een afstand van circa 8,2 km ten zuidoosten van het plangebied (figuur 8). In onderhavige situatie is er sprake van een herontwikkeling van een zwembadlocatie in bestaand stedelijk gebied. De Natura2000-gebieden worden hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ook heeft de nieuwbouw geen nadelige gevolgen voor het nabij gelegen NNN. Deze ligt op minimaal 1,8 km afstand van het plangebied.
Figuur 8: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 4,5 km gelegen Natura2000-gebied 'Oude Maas', het op 6,2 km gelegen 'Boezems Kinderdijk' en het op 7,4 km gelegen 'Oude Land van Strijen' zijn niet stikstofrelevante Habitats gebieden. Het op circa 8,2 km gelegen Natura2000-gebied 'De Biesbosch' daarentegen wel. In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van een zwembad. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie per saldo niet toeneemt. In de toelichting op effecten van de stikstofdepositie wordt dit aangetoond (Notitie stikstofberekening met bijbehorende AERIUS-berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase van NOX Advies te Oisterwijk (rapport van 18 juni 2020, Bijlage 6). Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologische Quickscan flora en fauna uitgevoerd door Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht (rapport van december 2019, projectnummer P19-179/W1750, Bijlage 7). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het NNN, een belangrijk weidevogelgebied of een ecologische verbindingszone binnen het NNN. Gezien de afstand tot deze gebieden en het verschil in biotoop zijn effecten op de dichtstbijzijnde beschermde natuurgebieden niet aannemelijk. Het is dus niet nodig een procedure in verband met gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming of in het kader van provinciale regelingen voor het NNN te starten.
Soortenbescherming
|Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconstateerd:
Vleermuizen
In de aanwezige bebouwing bevindt zich een groot aantal geschikte openingen waar vleermuizen gebruik van zouden kunnen maken. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat er zich vaste verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden in het zwembad. Daarnaast is het groen rondom de bebouwing geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Om de functie(s) van het plangebied voor vleermuizen in kaart te brengen, is aanvullend onderzoek op dit moment in uitvoering.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Er bevinden zich geen nesten van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats in het plangebied, en de bebouwing is hiervoor ook niet geschikt. Het plangebied is in beperkte mate geschikt als functionele leefomgeving voor vogelsoorten met een vaste verblijfplaats.
Het kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de voorgenomen plannen leiden tot verstoring en/of vernieling van nestplaatsen en/of (essentiële) functionele leefomgeving van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
Grondgebonden zoogdieren
Er zijn tijdens het veldbezoek geen uitwerpselen of andere sporen van strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten aangetroffen in het plangebied. De aanwezige bebouwing biedt geen geschikte verblijfplaats voor strikt beschermde grondgebonden zoogdieren. Het aanwezige groen binnen en direct aangrenzend aan het plangebied kan mogelijk als foerageergebied gebruikt worden door marterachtigen. Vanwege de aanwezigheid van een gelijkwaardig foerageergebied in de directe omgeving en het feit dat de voorgenomen plannen de groenstrook rondom het buitenbad niet zullen beïnvloeden, kunnen negatieve effecten op deze mogelijke functionele leefomgeving met voldoende zekerheid worden uitgesloten.
Het kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat er zich in het plangebied vaste verblijfplaatsen of essentiële functionele leefomgeving van strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten bevinden. De voorgenomen plannen zullen ten aanzien van grondgebonden zoogdieren niet leiden tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Er bestaan vanuit de Wet natuurbescherming, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
Zorgplicht
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming nader onderzoek nodig is naar vleermuizen. De resultaten hiervan worden verwerkt, voordat vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt. Daarmee kan ook worden bepaald of een ontheffingsplicht voor het plan geldt. Met inachtneming hiervan leidt het voornemen niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen betreffende het thema ecologie.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Sport
De op de kaart voor 'Sport' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van een zwembad ter plaatse van de aanduiding (zb). In het zwembad zijn aanvullende, ondergeschikte functies mogelijk zoals horeca uit categorie 2 en ondergeschikte kantoorvoorzieningen ten behoeve van de sport.
Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bebouwingspercentage is op de verbeelding aangeduuid. Buiten het bouwvlak zijn maximaal 3 bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 50 m².
Artikel 4 Verkeer
De wegen en het parkeerterrein hebben de 'Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de bestemming.
Artikel 5 Leiding - Gas
In het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding is aangegeven met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Langs de leiding geldt een beschermingsstrook van 4 meter. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige gasleiding.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, entreeportalen en ondergronds bouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Als algemene regel zijn bepaalde gebruiken opgenomen die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval. Stalling en/of opslag van machines zoals voer-, vaar- of vliegtuigen die niet meer in gebruik zijn is binnen het plangebied niet toegestaan; een en ander met uitzondering indien sprake is van normaal gebruik van de bestemming. Tot slot mogen gronden en bouwwerken niet worden gebruikt of geëxploiteerd voor prostitutie of als een seksinrichting.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de regels over parkeren opgenomen Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente realiseert de nieuwbouw van het zwembad geheel voor eigen risico en op eigen kosten. De gemeenteraad heeft hiervoor in 2019 besloten € 950.000,- per jaar beschikbaar te stellen in de meerjarenbegroting ter dekking van de kosten van het nieuwe zwembad (vanaf de opening). Van dit bedrag wordt de afschrijving en de rente van de investering, de exploitatiebijdrage en het onderhoud bekostigd. Hierdoor is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan een aantal vooroverleginstanties.
PM
Het proces tot vernieuwbouw van het zwembadcomplex en de besluitvorming hierover is vanaf het begin af aan met diverse stakeholders gecommuniceerd. Bezoekers van het zwembad zijn met een enquête betrokken bij de totstandkoming van het voorkeursscenario. Daarnaast is er een inloopbijeenkomst georganiseerd in het zwembad. Kinderwensen zijn separaat geïnventariseerd. Met de gebruikers van het zwembad (de zwemvereniging, het personeel, de directie en het stichtingsbestuur) zijn meerdere gesprekken gevoerd over hun wensen voor het nieuwe zwembad. Deze gesprekken gingen vooral over de functionaliteit, het materiaalgebruik, de installaties en de inrichting. Deze gesprekken worden voortgezet, zodat er voor wordt gezorgd dat de gebruikers betrokken blijven in het ontwerpproces en draagvlak is voor de nieuwe zwemvoorziening in Zwijndrecht. Over het proces is eveneens gesproken met de eigenaren van het Develpaviljoen, Hondenschool Gijsje en de beheerder van Kinderboerderij de Kiboehoeve.
Tot nu toe is over het proces om te komen tot het nieuwe zwembad actief gecommuniceerd langs de verschillende kanalen van de gemeente. Ook in de komende periode zullen inwoners en andere betrokkenen actief worden geïnformeerd over het proces en de verdere uitwerking/uitvoering. Vanuit de gemeente zullen hiervoor verschillende communicatiemiddelen (denk aan berichtgeving via gemeente, social- en traditionele media, nieuwsberichten, informatiebijeenkomsten) worden ingezet.
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan zal de uniforme voorbereidingsprocedure worden gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMMJJ zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/ geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.