direct naar inhoud van 4.6 Milieu
Plan: Keervoorziening Molenvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0632.bpkeervoorziening-bOH1

4.6 Milieu

4.6.1 Bodemonderzoek

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de bouwlocatie van het keerspoor, alsmede ter plaatse van de te verplaatsen sloot is onderzocht tijdens het opstellen van het voorlopige ontwerp voor de keervoorziening (2003), gebaseerd op de destijds vigerende baan- en spoorwegbouwtekeningen. Dit onderzoek, dat in samenhang met het nieuwe onderzoek (zie onder) moet worden gelezen, is te vinden in bijlage 5.
Gezien het feit dat er de afgelopen 5 jaar geen grondverzet heeft plaatsgevonden noch milieubedreigende (bedrijfs)activiteiten anders dan normaal spoorwegverkeer, mag verondersteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van het (water)bodem ten opzichte van januari 2003 niet of nauwelijks veranderd is.
Uit de huidige baan- en spoorwegtekeningen blijkt dat het te gebruiken terrein enigszins anders is dan destijds. Zo is het ruimtebeslag richting noorden langs het gehele spoor circa 5 m breder dan toen en bevindt het werkterrein ofwel het voorgenomen gronddepot zich op een andere locatie. Dit houdt in dat de bodem ter plaatse van het extra ruimtebeslag en het geprognosticeerde gronddepot niet is onderzocht. Deze grond maakt echter geen deel uit van dit bestemmingsplan. De resultaten zijn destijds getoetst aan de Wet bodembescherming en indicatief aan het Bouwstoffenbesluit. Hieruit bleek dat er de verhardingslagen ter plaatse van de overwegen in het agrarische gebied veel bijmengingen bevatten met puin, slakken en kooldeeltjes. Deze laag is heterogeen sterk verontreinigd met koper, chroom en nikkel. Vanwege de hoeveelheid bodemvreemd materiaal wordt deze laag niet beschouwd als bodem, maar als verhardingslaag. Bij het opruimen van deze verhardingslaag moet deze dan ook apart worden ontgraven en afgevoerd, ter voorkoming van menging.
Plaatselijk is in de toplaag van het baanlichaam een sterke koperverontreiniging aangetroffen, gelieerd aan het gebruik als spoorbaanlichaam. Dit betreft een zeer heterogene verontreiniging, waarover in overleg met het bevoegd gezag vastgesteld kan worden hoe hiermee om te gaan.
De ondergrond, de waterbodem en het grondwater in het onderzoeksgebied zijn hooguit licht verontreinigd met de onderzochte parameters.
De wet - en regelgeving op het gebied van bodemonderzoek is in de tussentijd sterk aan veranderingen onderhevig. Zo zijn per 1 januari 2008 en 1 juli 2008 het besluit bodemkwaliteit voor waterbodems respectievelijk het gehele besluit bodemkwaliteit van kracht geworden. Er zal gedurende een aantal jaren een overgangsbeleid worden gehanteerd. Zodra het project'' Keerspoor Woerden-Molenvliet" in uitvoering gaat, wordt rekening gehouden met het Besluit bodemkwaliteit (BBK), dat het bouwstoffenbesluit vervangt en een nieuwe invulling geeft aan de Wet Bodembescherming en de Circulaire streef- en interventiewaarden.

Voor de uitvoering van het project is een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd.

Met dat onderzoek is een indruk verkregen van de te verwachten kwaliteit van de bodem, ter plaatse van de bouwlocatie.
Redenen hiervoor zijn:

  • de uitbreiding van het stoffenpakket bij de onderzoeken. Er dienen in het kader van het BBK stoffen onderzocht te worden, die bij de onderzoeken in 2002 niet zijn meegenomen, omdat dat toen niet noodzakelijk was.
  • uitbreiding van de bouwlocatie in noordelijke richting en de keuze om de werkterreinen c.q. gronddepots elders te situeren, geeft aanleiding om van die nog niet onderzochte delen, de bodemkwaliteit vast te leggen.
  • de onderzoeksgegevens uit 2003 zijn ouder dan 5 jaar en worden daardoor beschouwd als verouderd in het kader van de Wet bodembescherming.


Het volledige nieuwe onderzoek is te vinden in bijlage 6. Uit dit nieuwe onderzoek is het volgende naar voren gekomen:

  • Grondonderzoek
    Uit de resultaten blijkt dat de grond overwegend licht verontreinigd is. Ter plaatse van twee mengmonsters zijn overschrijdingen aangetoond boven de tussenwaarde. Het betreft hier een verontreiniging met nikkel in een veenlaag in de ondergrond ter plaatse van de weilanden ten noorden van het spoor en een verontreiniging met PAK (teerachtige stoffen) in de bodemlaag direct onder het asfalt van de Waardsedijk. Conform de NEN5740 zijn van deze mengmonsters de deelmonsters apart geanalyseerd om te achterhalen of de verontreiniging in alle deelmonsters aanwezig is of slechts plaatselijk. In deze zogenaamde ‘uitsplitsing’ werd voor wat betreft de met nikkel verontreinigde veenlaag in alle deelmonsters hooguit een lichte verontreiniging met nikkel aangetoond. Hieruit concluderen wij dat er hier geen sprake is van een nikkelverontreiniging boven de interventiewaarde. Derhalve is er ook geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Van de bodemlaag direct onder het asfalt van de Waardsedijk is uit de ‘uitsplitsing’ gebleken dat het deelmonster ten zuiden van het spoor licht verontreinigd is met PAK. In het deelmonster ten noorden van het spoor is een matige verontreiniging met PAK aangetoond. De verontreiniging is duidelijk te relateren aan het gebruik van de locatie als asfaltweg. Uit het verhardingen onderzoek is gebleken dat bovenliggende asfalt sterk PAK-houdend is. In de onderliggende grond zijn geen overschrijdingen gevonden. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
  • Grondwateronderzoek
    In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Deze resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
  • Waterbodemonderzoek
    De waterbodem is grotendeels van kwaliteitsklasse A en plaatselijk van kwaliteitsklasse B op basis van verhogingen van enkele metalen en PCB’s. Deze resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

Het onderzoek wijst uit dat de bodemkundige gesteldheid geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen.

4.6.2 Koper- en ijzeremissies naar bodem en water


Bij treinverkeer en het onderhoud van de spoorbaan kan sprake zijn van emissies van koper en ijzer.
In 1993-1996 is er door NS Technisch Onderzoek onderzoek gedaan naar de emissie en de verspreiding van koper. Uit dit onderzoek is gebleken dat circa 70% van de emissies terecht komen op de spoorbaan zelf, op eigen terrein van de NS/ProRail en in de afvalwaterzuivering van de treinwasinstallaties. Uit navraag bij Stichting Bodemsanering NS blijkt dat tot voor kort er geen overschrijdingen van de interventiewaarden voor koper in de grond of het grondwater onder of nabij een spoorbaan zijn aangetroffen. Recent is echter een diffuse verontreiniging met koper aangetroffen met lokale overschrijding van de interventiewaarden. De komende jaren zal uit verder onderzoek moeten blijken of dit een incidentele situatie is, die waarschijnlijk in tientallen jaren gebruik van de bovenleiding is ontstaan, of dat dit op meerdere plaatsen voorkomt. In het project Spooruitbreiding Vleuten - Geldermalsen is onderzocht welke koperconcentraties er in de spoorsloten voorkomen. Hieruit is gebleken dat de geschatte koperconcentraties beneden de grens- en streefwaarden voor koper in oppervlaktewater blijft.


Ten aanzien van ijzeremissie geldt dat circa 40% neerslaat binnen 15 meter van het hart van de spoorlijn en dat circa 5% met de trein wordt afgevoerd. De emissie van ijzer levert geen bijdrage van betekenis aan het ijzergehalte van de bodem buiten de spoorbaan. De voor de volksgezondheid relevante concentraties worden niet gehaald.

4.6.3 Geluidhinder

In het kader van de Wet Geluidhinder, in het geval van deze aanpassing aan de sporen lay-out met name het Besluit Geluidhinder, zijn de geluidsconsequenties van de voorgenomen wijzigingen onderzocht. Dit betreft de wijzigingen in de fysieke lay-out van het spoor, wijzigingen in de te verwachten treinfrequenties en in gebruikte materiaalsoorten.
De geluidssituatie zoals die nu is en in 1987 was, zijn beoordeeld en de situatie met de minste overlast vormt de referentie, waaraan getoetst is. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelastingen van de woningen die gelegen zijn binnen de invloedssfeer van de spooraanpassingen en binnen de zone van het huidige spoor afnemen. De verkeersintensiteit op het spoor neemt door de aanleg van de keervoorziening en verhoging van het aantal treinen tussen Woerden en Leiden weliswaar toe, maar desondanks neemt de geluidsbelasting af ten opzichte van de referentiesituatie. Deze afname is te danken aan het gebruik van stil materiaal en aan de inzet van stil materieel.
Zo zijn op de bestaande spoorlijn de houten dwarsliggers vervangen door betonnen dwarsliggers. Voor al het nieuw aan te leggen spoor voor de keervoorziening wordt gebruik gemaakt van de stilste variant, voegloos spoor op betonnen dwarsliggers. Ook worden er nu en in de toekomst meer stillere treinen gebruikt ten opzichte van het toetsjaar 1987. In 2020 wordt alleen nog maar gebruik gemaakt van het stilste materieel.
Het resultaat is dat er geen geluidswerende maatregelen, zoals geluidsschermen, hoeven te worden genomen in het kader van het Besluit Geluidhinder. De onderzoeksmethode, de uitgangspunten waarmee gerekend is en de resultaten qua geluidsbelasting per woning binnen de spoorzone zijn verwerkt in het geluidsonderzoek keersporen Woerden-Molenvliet, dat volledig is opgenomen in bijlage 7.

4.6.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer. De wet heeft als doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging, onder ander als gevolg van verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
De luchtkwaliteit rond het plangebied wordt bepaald door de reeds aanwezige achtergrondconcentraties en de uitstoot vanwege eventueel door dieseltractie aangedreven goederentreinen op het traject.
De voorgenomen aanleg van een keerspoor aan de noordzijde van de huidige spoorbaan is bedoeld voor een capaciteitsverbetering van personentreinen en heeft geen effect op de aanwezige dieseltractie. De personentreinen zijn elektrisch aangedreven. De aanleg van het keerspoor heeft daarom geen effect op de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

4.6.5 Externe veiligheid

Algemeen
Bij de ruimtelijke planvorming moet onder andere rekening worden gehouden met de externe veiligheid. Externe veiligheid gaat over het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van plaatsen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Binnen het plangebied wordt geen gevoelig object gerealiseerd. De nieuwe voorziening heeft geen invloed op de externe veiligheid.

Inrichtingen
In en direct naast het plangebied bevinden geen inrichtingen, die vallen onder het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI).

Brandstofleidingen
In het plangebied bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Direct ten zuiden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie (leidingnr. A-515-KR-003 met diameter 36” en ontwerpdruk van 66 bar). Deze buisleiding ligt op gemiddeld 12 m uit de buitenkant van het spoor en op ca. 6 m uit het hart van de sloot. De belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de buisleiding is derhalve ook niet gelegen binnen het plangebied.

Binnen de zogenaamde 1% legaliteitsgrens van de buisleiding (op 430 meter afstand van de buisleiding) vindt geen wijziging van de bestemming plaats die een toename van de bevolkingsdichtheid mogelijk maakt. Binnen de 100% legitaliteitsgrens (op 180 meter afstand van de buisleiding) zijn ook geen objecten gelegen of worden er objecten ontwikkeld, waar zich aanzienlijke aantallen mensen (zullen) ophouden die substantieel kunnen bijdragen aan de toename van het groepsrisico. De keervoorziening houdt niet meer in dan het omkeren van de rijrichting van treinstellen zonder dat zich daarin passagiers bevinden op een spoortracé waar al reizigersvervoer plaatsvindt. De keervoorziening is een niet zodanige functie dat deze van invloed is op het groepsrisico en dat daarmee rekening moet worden gehouden. Voor dit bestemmingsplan c.q. de aanleg van de keervoorziening is de aanwezigheid van de buisleiding niet relevant.

Weg- en railverkeer
Ten zuiden van het plangebied is de rijksweg A12 aangeduid als weg waarover gevaarlijke transporten plaatsvinden. Voor deze weg geldt een plaatsgebonden risicocontour, die zich echter zo dicht langs de weg bevindt dat er geen gevolgen zijn voor de planopzet en het plangebied.

Op basis van inzichten van vervoerders en verladers uit de chemische industrie en een aantal beschikbare studies is door ProRail de marktverwachting voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geïnventariseerd (ProRail, Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor; Een verwachting voor de middellange termijn, september 2007). Deze marktverwachting schetst de toekomstige ontwikkeling van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor voor de middellange termijn (periode tot 2020). Het rapport is afgestemd met de geïnterviewde verladers, Belangenvereniging Rail Goederenvervoerders (BRG), de ministeries van VenW en VROM en de werkgroep Spoor van het project Basisnet .
Uit de marktverwachting volgt dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie (tot 2020) geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het traject Woerden-Leiden zal plaatsvinden. Er is derhalve geen sprake van een plaatsgebonden en/of groepsrisico en geen gevolgen voor de voorgenomen realisatie van de keervoorziening.