direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Passage
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De huidige Passage is één van de oudste en belangrijkste straten van Waddinxveen. Al sinds de aanleg van de brug over de Gouwe vormde de Passage, toen nog Kerkweg geheten, de belangrijkste verbinding tussen de westkant en de oostkant van het dorp. De kerk, de winkels en het naburige station zorgden voor reuring en ontmoeting. In 1975 werd een deels overdekt winkelgebied opgeleverd waarmee de voormalige Kerkstraat een gebied voor voetgangers werd: de Passage.

Sinds de opening van het winkelcentrum Gouweplein in 2014 zijn veel winkels verplaatst naar dit nieuwe winkelgebied en is de oude winkelpassage deels afgebroken. Daarmee is de reuring grotendeels verdwenen uit de Passage. Door de jaren heen is het gebied meerdere keren van kleur veranderd, waardoor de samenhang en kwaliteit van het gebied is zoekgeraakt. De ooit statige centrale as van het dorp levert geen bijdrage meer aan de kwaliteit van het dorp. Een ruimtelijke en programmatische kwaliteitsimpuls is gewenst.

In de gemeentelijke Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied uit 2017 zijn diverse ontwikkellocaties aangewezen. Deze locaties samen staan inmiddels bekend als het Sleutelkwartier. Drie van deze ontwikkellocaties vormen samen gebiedsontwikkeling de Passage. De plannen voor de Passage zijn vastgelegd en in hoofdlijnen uitgewerkt in het Ambitiedocument Gebiedsontwikkeling de Passage (2021), vastgesteld door de raad op 26 januari 2022.

De gemeenteraad van Waddinxveen ziet in het Sleutelkwartier een verdichting van het gebied, waarin een mix van woningen (huur, koop, grondgebonden en gestapeld) en ondersteunende functies (gericht op dienstverlening, ambacht en zorg) het gebied rondom de Passage kunnen versterken. Met de ontwikkeling kan de Passage een impuls geven aan het Sleutelkwartier.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied, zoals globaal gemarkeerd in afbeelding 1.1, bevindt zich nabij het centrum van Waddinxveen en wordt als volgt begrensd:

  • noordzijde: begrenzing door het wooncomplex Souburgh gelegen tussen de Passage en de Prins Bernhardlaan;
  • westzijde: begrenzing door het Stationsplein en de Prinses Beatrixlaan;
  • oostzijde: begrenzing door de Juliana van Stolberglaan en de bestaande bebouwing aan de Passage;
  • zuidzijde: begrenzing door de Stationsstraat en de bestaande bebouwing aan de Passage en de Stationsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerende plannen

Binnen het plangebied gelden momenteel de volgende ruimtelijke plannen:

  • bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug', vastgesteld door de raad op 30 januari 2013;
  • bestemmingsplan 'Passage', vastgesteld door de raad op 10 juni 2016;
  • wijzigingsplan 'Passage, herziening nummer 208', vastgesteld door het college op 29 oktober 2019;
  • bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren', vastgesteld door de raad op 19 september 2018;
  • bestemmingsplan 'Parapluplan biomassa-installaties, vastgesteld door de raad op 14 oktober 2020.

De eerste drie plannen worden integraal herzien, voor zover deze plannen samenvallen met het plangebied van dit bestemmingsplan. De regels van de twee parapluplannen worden overgenomen voor zover deze relevant zijn voor dit plangebied c.q. dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet.

Hoofdstuk 4 bevat de planbeschrijving, waarin de voorgenomen ontwikkeling wordt toegelicht. Hoofdstuk 5 gaat in op de diverse omgevingsaspecten die voor dit plan relevant zijn. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van het plan beschreven. Eveneens bevat hoofdstuk 6 een artikelsgewijze toelichting op de planregels. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan. Dat hoofdstuk bevat ook de resultaten van de inspraak en het maatschappelijk vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Waddinxveen is ontstaan uit drie losse kernen (Noord-Waddinxveen, Zuid-Waddinxveen en Zuid Gouwekade) die in de loop van de tijd aan elkaar zijn gegroeid. In 1934 werd de spoorlijn tussen Gouda en Alphen aan den Rijn aangelegd en werd het station van Waddinxveen geopend. Er werd besloten om op een centrale locatie in Waddinxveen een nieuw winkelcentrum aan te leggen. Het midden van de Kerkweg, tussen de Juliana van Stolberglaan en de spoorlijn, bleek de meest geschikte plek. In 1975 werd het winkelcentrum de Passage opgeleverd en werd de Kerkweg geknipt. De Kerkweg-Oost en Kerkweg-West ontstonden aan beide zijden van de Passage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: De Passage in aanbouw in 1975 (bron: Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied, 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: De Passage in gebruik in 2013 (bron: Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied, 2017)

Recentelijk zijn veel voorzieningen (vooral detailhandel) vertrokken uit de Passage en hebben zich gevestigd aan het in 2014 geopende Gouweplein. Het grootste deel van de Passage is inmiddels weer afgebroken.

Naast de Passage bevond zich oorspronkelijk ook een spijsfabriek. Ondanks dat deze fabriek er niet meer staat, staat deze in de herinnering nog steeds symbool voor het industriële verleden van Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Oorspronkelijke spijsfabriek in Waddinxveen (bron: Ambitiedocument Gebiedsontwikkeling de Passage, 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 Historische ontwikkeling van het plangebied en diens omgeving in Waddinxveen, plangebied centraal in de kaarten en omgeven door paarse omlijning (Bron: Topotijdreis, bewerking: Royal HaskoningDHV)

Afbeelding 2.4 laat de ontwikkeling van het plangebied in de afgelopen anderhalve eeuw in vogelvlucht zien. Te zien is dat het plangebied in 1900 nog uit polder en deels water bestaat. Waddinxveen is zeer beperkt bebouwd langs de Gouwe. In 1950 begint Waddinxveen verder westwaarts te ontwikkelen en is er een station gerealiseerd ten westen van het plangebied. Het plangebied is drooggelegd, maar nog maar in beperkte mate bebouwd. Anno 2000 is Waddinxveen uitgegroeid tot een volwaardige kern en is het plangebied vrijwel geheel bebouwd. Tegenwoordig is er alweer bebouwing gesloopt en wordt het plangebied minder intensief gebruikt dan in 2000.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Bebouwing

Het plangebied wordt gekenmerkt door hoofdzakelijk woonbebouwing. Deze woonbebouwing komt in verschillende typen voor. Appartementen zijn het meest voorkomende woningtype binnen het plangebied en directe omgeving daarvan. De belangrijkste structurerende ruimtelijke elementen zijn met name de ontsluitingswegen Juliana Van Stolberglaan, Kanaalstraat, Stationsstraat, Stationsplein en Prinses Beatrixlaan. Buiten deze omliggende ontsluitingswegen kenmerkt de Passage zich verder vooral door haar autovrije verbinding tussen Kerkweg-Oost en Kerkweg-West. Deze weg (voorheen Kerkweg, nu Passage) is alleen nog bestemd voor langzaam verkeer. Dit creëert een autovrije zone in het hart van het plangebied.

In het hart van de Passage is de Kruiskerk gelegen. De Passage kent daarnaast ook enkele gemengde locaties, waarbij wonen wordt gecombineerd met bedrijven/winkels. Tegenwoordig is de Passage een open gebied waar samenhang ontbreekt.

De Passage is een gebied met bouwstijlen uit verschillende tijden. De oudste gebouwen dateren van voor de oorlog, zoals de kerk. De naoorlogse bebouwing bestaat voornamelijk uit flats aan de noordzijde van de Passage en de winkelstrip die onderdeel is geweest van het winkelcentrum. Het karakter van de Passage is in de loop van de jaren vaak veranderd, met gebouwen die zijn toegevoegd en gesloopt. De sloop heeft bijvoorbeeld geleid tot achterkanten die in het zicht zijn komen te staan en tot onduidelijke situaties, met gevels die nooit zijn ontworpen om aan een openbare ruimte te staan. Dit leidt tot een onsamenhangend karaker van de straat. De meeste gebouwen missen architectonische kwaliteit en kampen met achterstallig onderhoud, wat afbreuk doet aan de uitstraling.

Openbaar gebied

Het openbaar gebied van de Passage is sinds de transformatie naar winkelpassage autoluw en dit is de afgelopen jaren versterkt met de aanleg van het fietspad. Deze inrichting heeft de potentie in zich om een prettig verblijfsklimaat te vormen, maar dat doet het nog niet. Het openbaar gebied is onduidelijk afgebakend en in de loop der jaren zijn er ongewenste hoekjes ontstaan, zonder functie en met achterstallig onderhoud. Ondanks het autoluwe karakter is er veel parkeergelegenheid in het zicht van het openbaar gebied, wat de verblijfskwaliteit op dit moment niet ten goede komt. Aan de noordzijde van de Passage ligt een grotere groenstructuur, passend bij de moderne structuur van de appartementenblokken en het wooncomplex Souburgh. Hoewel er zichtrelaties zijn, is het gebied ruimtelijk niet bij de Passage betrokken. Een bijzonder element is zichtbaar aan de stationszijde van de Passage: het oorlogsmonument 'De poort der bevrijding'.

Verkeersstructuur

De hoofdstructuur van de Passage bestaat uit een fietspad dat vanaf de rotonde bij de Kerkweg-Oost tot aan de spoorwegovergang naar de Kerkweg-West loopt. Dit is een belangrijke fietsroute binnen Waddinxveen. Deze fietsroute wordt aan de westzijde gedeeld met een auto-toegang tot het gebied, waarvandaan een aantal parkeerterreinen wordt ontsloten. Vanaf de Stationsstraat is het parkeerterrein bij de kerk te bereiken. Via de Juliana van Stolberglaan worden de parkeerterreinen in het noorden van het plangebied ontsloten. De ontsluiting van deze parkeerterreinen is relatief dicht op de rotonde met de Kerkweg-Oost gelegen wat met regelmaat tot oponthoud op de Juliana van Stolberglaan, Kerkweg-Oost en Kanaalstraat leidt.

Het gebied ligt dicht bij het station Waddinxveen, wat een stationsgeörienteerde ontwikkeling mogelijk maakt.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Doelstellingen en uitgangspunten

De combinatie van verschillende bouwstijlen en stedelijke structuren maakt het gebied rondom de Passage onsamenhangend. De kwaliteit van gebouwen en openbare ruimte is niet hoog, er is leegstand en sprake van een rommelig gevelbeeld. De Passage mist stedelijke hiërarchie en architectonische kwaliteit. De autoluwe en groene openbare ruimte biedt potentie voor kwaliteit.

De beoogde (her)ontwikkeling heeft als doel om van de Passage een aantrekkelijk woon- en leefgebied te maken binnen Waddinxveen. Daarom zijn de volgende doelstellingen leidend voor de ontwikkeling:

  • een aantrekkelijk en vitaal gebied creëren, met een samenhangende inrichting;
  • een aangenaam en veilig openbaar gebied, met hoge verblijfskwaliteit;
  • toevoegen van extra woningen om in de toenemende woningbehoefte te voorzien;
  • efficiënt ruimtegebruik.

Daartoe zijn zeven stedenbouwkundige leidmotieven geformuleerd om kwaliteit te bereiken in de Passage:

  • 1. gebruik de gebouwen om een goede straat te maken;
  • 2. maak duidelijk welke ruimte voor wie bedoeld is;
  • 3. zorg voor een verrassende vanzelfsprekendheid;
  • 4. ontwerp voor voetgangers en fietsen, zij maken het gezellig;
  • 5. ontwerp een aantrekkelijk en vitaal straatbeeld;
  • 6. eigentijds Waddinxveens: stoer en verfijnd;
  • 7. ontwerp tijdloos en duurzaam.

De leidmotieven zijn samen met een beschrijving van het plan opgenomen in het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan (Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan de Passage, De Zwarte Hond, januari 2025, Bijlage 1).

3.2 Ontwikkelingen

De ontwikkelingen aan de Passage moeten de huidige omgeving een impuls en meer kwaliteit geven. De nieuwe gebouwen worden hoogwaardig en passen zorgvuldig in de bestaande omgeving. Samen met een nieuw ontwerp voor de openbare ruimte moet de nieuwbouw van de Passage een fijne plek maken om te wonen, werken en verblijven.

Het geplande programma biedt een forse verdichting van het stationsgebied van Waddinxveen en geeft daarmee ook invulling aan de middenhuurverordening die in 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De nieuwbouw vindt plaats op verschillende kavels. Het gaat om de kavels 7, 8 en 9 en de C1000-locatie zoals op afbeelding 3.1 is aangegeven. Ook wordt een vrijstaande woning gebouwd aan de Stationsstraat. Deze nieuwbouw, samen met het ontwerp voor de openbare ruimte, zet de Passage weer op de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0006.png"

Afbeelding 3.1 Stedenbouwkundig plan de Passage (bron: De Zwarte Hond)

In totaal worden er circa 150 woningen toegevoegd, onder te verdelen in de segmenten koop, middenhuur en sociale huur. Daarnaast biedt de nieuwbouw ruimte voor bruto vloeroppervlakte (bvo) aan vervangende commerciële en maatschappelijke functies in de plint. Dit is als volgt over de drie kavels verdeeld:

Deellocatie   Woningen   Type woningen   Commerciële/ maatschappelijke functie in de plint  
Kavel 7   59   11 grondgebonden koopwoningen en 48 koopappartementen   Van maximaal 1.405 m2 verminderd tot maximaal 1.232 m2  
Kavel 8   43 of 50   23 sociale huurwoningen en
20 midden huurwoningen of
27 sociale (huur)woningen  
 
Kavel 9   10 of 11*   5 of 6 koopappartementen en
5 grondgebonden koopwoningen  
Verandering van functie: 125 m2  
C1000-locatie   31   31 koopappartementen   Van maximaal 1.627 m2 verminderd tot maximaal 316 m2  
Stationsstraat 8-10   1   1 gondgebonden koopwoning    
Totaal   152     1.673 m2  

* 11 woningen bij niet invullen commerciële functie

Kavel 7

Op kavel 7 staat in de huidige situatie één pand (voormalig bankgebouw), daarnaast zijn er een parkeerterrein en een grasveld aanwezig. In de huidige situatie heeft kavel 7 een bestemming 'Gemengd' met ruimte voor commerciële en maatschappelijke functies op de begane grond en wonen op de verdieping. Ook geldt er een bestemming 'Verkeer' ter plaatse van het parkeerterrein. Het voormalig bankgebouw wordt gesloopt.

Op kavel 7 worden 59 koopwoningen in de vrije sector toegevoegd. Dit betreft een mix van grondgebonden woningen en appartementen van gedeeltelijk maximaal vier lagen hoog en gedeeltelijk maximaal elf lagen hoog. De elf lagen worden gebouwd in het hoogte-accent van maximaal 35 meter hoog op de hoek van het projectgebied. Deze toren zal dienen als oriëntatiepunt voor Waddinxveen. Alle woningen zijn aaneen gebouwd. Op de begane grond van de hoek is ruimte voor commerciële functies. Op de eerste verdieping van de hoek mogen ook maatschappelijke functies worden gerealiseerd. Hier mogen ook woningen komen. Kavel 7 wordt onderkelderd met een parkeerkelder.

Windhinder

In het ontwerp is rekening gehouden met valwinden rondom de hoogbouw op kavel 7 door de onderste lagen van de hoogbouw groter uit te voeren waardoor valwinden worden opgevangen.

Kavel 8

Kavel 8 ligt in de huidige situatie braak en is deels in gebruik als parkeerterrein en deels als grasveld. De kavel heeft een bestemming 'Bedrijf' waarbij bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan.

Op kavel 8 wordt met de voorgestelde bouwmassa verwezen naar het gebouw van de vroegere spijsfabriek, zowel in uitstraling als in maatvoering. De woningen worden allen aaneengebouwd en zullen drie lagen hoog worden.

De gemeente Waddinxveen wil op deze locatie meewerken aan de inpassing van een ouders/kind-initiatief. Het gaat om twee woongroepen van jong volwassenen met een verstandelijke beperking. Zij krijgen elk een zelfstandige woning.

De groepen met zelfstandige woningen zijn gesitueerd op de begane grond en de eerste verdieping van het pand. Het bouwdeel heeft een eigen ingang. Op de tweede verdieping komen nog zeven sociale appartementen. In het westelijke bouwdeel zijn nog twintig middenhuur of 27 sociale (huur)woningen voorzien.

Kavel 9

Kavel 9 ligt nu braak en is in gebruik als grasveld. Ter plaatse geldt tot vaststelling van onderhavig bestemmingsplan een bestemming 'Gemengd' met ruimte voor commerciële en maatschappelijke functies en horeca op de begane grond en wonen op de verdieping.

Op kavel 9 wordt met een hoekstuk aangesloten op de andere blokken. Het blok krijgt een bij de aangrenzende bebouwing passende uitstraling en bouwhoogte (drie bouwlagen). Hier zijn vijf koopappartementen en vijf grondgebonden woningen voorzien, alsmede de mogelijkheid voor een commerciële of maatschappelijke functie in de plint aan de zijde van de Passage. Mocht deze laatste functie niet ingevuld worden dan mag er op de hoek ook een elfde woning gebouwd worden.

C1000-locatie

De C1000-locatie ontleent zijn naam aan de voormalige supermarkt. Het pand is er nog altijd aanwezig. Naast en boven de voormalige supermarkt is een appartementencomplex gelegen. Ter plaatse geldt een bestemming 'Gemengd' met ruimte voor maatschappelijke functies op de begane grond en wonen op de verdieping. Het appartementencomplex blijft bestaan, de voormalige supermarkt wordt deels gesloopt.

Een herontwikkeling van de voormalige C1000-locatie kan de openbare ruimte van de Passage verder versterken en de kwaliteit van het gebied verhogen. Ter plaatse van de voormalige supermarkt worden 31 koopappartementen toegevoegd. Aan de Passagezijde en op de hoek mogen commerciële en maatschappelijke functies worden toegevoegd, waaronder één horecavestiging. De nieuwbouw krijgt een hoogte van 11 tot 14 meter, met een tweetal accenten aan de Passage zijde: 17 meter hoog op de hoek en 23 meter hoog ter plaatse van het bestaande appartementencomplex.

Stationsstraat 8-10

De kavel Stationsstraat 8-10 ligt nu braak en is in gebruik als grasveld. Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt er een bestemming 'Wonen', maar het bouwen van woningen is pas toegestaan na het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.

Met dit bestemmingsplan is er aan de Stationsstraat 8-10 één nieuwe vrijstaande woning van rechtswege toegestaan.

Verkeer en parkeren

In het ontwerp is rekening gehouden met voldoende parkeervoorzieningen in het plangebied en voldoende en veilige ontsluitingen van het plangebied. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI (vastgesteld 11 september 2020, treedt in werking op 1 januari 2024) is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De volgende nationale belangen zijn van toepassing op dit plan:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

Prioriteiten

De NOVI geeft richting met behulp van vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond. Zo wordt 'omgevingsinclusief' beleid gevoerd. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Uitgangspunten voor samenwerking

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Er wordt gewerkt als één overheid, samen met de samenleving.
  • 2. De opgave staat centraal.
  • 3. Er wordt gebiedsgericht gewerkt.
  • 4. Er wordt permanent en adaptief gewerkt aan de opgaven.

Brede maatschappelijke betrokkenheid is een voorwaarde voor het slagen van gezamenlijke ambities. Daarom wordt in de NOVI tevens aandacht besteed aan participatie. Participatie vraagt om maatwerk per opgave, gebied en bestuurlijke situatie.

NOVI-gebieden

Ten slotte worden in de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan spelen. Het plangebied behoort niet tot één van deze gebieden.

Uitvoeringsagenda

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hiervoor zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaand stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Bro.

De laddertoets is opgenomen in paragraaf 5.2. Er blijkt voldoende behoefte te zijn aan de woningen die middels dit plan mogelijk worden gemaakt. Het plangebied bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Waddinxveen.

Gezien vorenstaande geldt dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Omgevingswet: Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en wordt deze vervangen door de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Hoewel de NOVI nog niet van toepassing is, wordt hierop wel voorgesorteerd. De volgende subparagraaf gaat in op de NOVI in relatie tot dit bestemmingsplan.

4.1.3 Afweging en conclusie Rijksbeleid

De ontwikkeling van de Passage draagt bij aan het Rijksbeleid door te voorzien in de woningbehoefte. Het dient echter geen echte Rijksbelangen. Dit plan staat het Rijksbeleid daarentegen ook niet in de weg.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie (vastgesteld 20 februari 2019, geactualiseerd in 2023) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer, energie, landschap en bodem en water.

Zuid-Holland staat voor de opgave om de komende jaren een fors aantal woningen te realiseren en om de woningvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen. Daarvoor zijn sturende ruimtelijke concepten nodig. De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. De metropolitane ontwikkeling moet op die manier vorm krijgen. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden aan groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.

Opgaven omgevingskwaliteit

Voor het realiseren van de maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in het gebied. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt gewerkt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die van provinciaal belang worden geacht. Ten aanzien van wonen heeft de provincie de opgaven 'Wonen' en 'Ruimte en verstedelijking' opgesteld. Onderstaande beleidskeuzes zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Verstedelijking en wonen

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop nader ingegaan.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2 en paragraaf 5.2) Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de Omgevingsverordening (zie hierna) een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.

Risico's van Klimaatverandering

De provincie Zuid-Holland streeft naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Daarnaast voert de provincie actief beleid om de maatschappelijke kosten van bodemdaling zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft direct gevolgen voor locatiekeuze, ontwerp en inrichting van openbare ruimte en gebouwde omgeving. In de Omgevingsvisie is vastgelegd dat de provincie ernaar streeft om bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen betrokken partijen de uitkomsten uit de klimaatstresstesten expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze en inrichting van het gebied. Dit geldt voor alle risico's die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte). Deze risico's hebben naast lokale ook regionale aspecten.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Zuid-Holland

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de toevoeging van circa 150 nieuwe woningen en een kleine oppervlakte commerciële en horecafuncties in bestaand bebouwd gebied in de kern van Waddinxveen. Het plan voorziet in de transformatie van dit bestaand bebouwd gebied. In paragraaf 5.2 wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Daaruit blijkt dat er behoefte is en dat de voorgenomen ontwikkeling passend is. Tevens wordt in de ontwikkeling rekening gehouden met voldoende water, groen en parkeerplaatsen. De ruimtevraag voldoet verder aan de wettelijke eisen, zie hiervoor ook Hoofdstuk 5.

4.2.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

Naast de Omgevingsvisie is de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening opgesteld. Deze verordening is vastgesteld 15 december 2021 en daarna meerdere malen gewijzigd (laatste actualisatie 2023). De regels in de verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.

De Omgevingsverordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen. In de Omgevingsverordening wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • Provinciale vaarwegen
  • Regionale waterkeringen
  • Gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen
  • Milieubeschermingsgebieden voor grondwater
  • Stiltegebieden
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Archeologische waarden
  • Ontgrondingen
  • Kantoren en detailhandel
  • Greenports
  • Recreatietoervaartnet
  • Veiligheid
  • Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën
  • Cultureel erfgoed
  • Windenergie
  • Gebieden met verplichte peilbesluiten

Voor het plangebied zijn de onderwerpen 'regionale waterkeringen' en 'ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' van belang.

Voor de aanwezige regionale waterkering is het Hoogheemraadschap van Rijnland verantwoordelijk.

Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit zijn onderstaande paragrafen uit de verordening van toepassing:

§ 7.3.7 Ruimtelijke kwaliteit

Bij de ontwikkeling van de Passage wordt rekening gehouden met het bepaalde in § 7.3.7 van de Omgevingsverordening. Gelet op de huidige gebiedsidentiteit is sprake van inpassen, waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert. De nieuwbouw sluit aan op het stedenbouwkundig kader. De ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een binnenstedelijk gebied waarbij circa 150 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarnaast biedt de nieuwbouw ruimte voor bruto vloeroppervlakte (bvo) aan nieuwe commerciële en horecafuncties in de plint. Er wordt echter ook oppervlakte commerciële en horecafuncties onttrokken aan het plan. De nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op de stedenbouwkundige identiteit en schaal van het gebied. Voor het gehele plan is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld.

§ 7.3.8 Stedelijke ontwikkelingen

In dit plan wordt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Hiervoor is in paragraaf 5.2 een ladderonderbouwing opgenomen waarin de behoefte is beschreven. Daarnaast betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen als bedoeld in § 7.3.8 van de Omgevingsverordening.

4.2.3 Afweging en conclusie provinciaal beleid

Het initiatief sluit aan bij provinciaal beleid. Het betreft een binnenstedelijke ontwikkeling waaraan voldoende behoefte bestaat en daarmee is het initiatief in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop

De Greenport regio Boskoop heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, is met overtuiging gekozen voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop. Om gestalte hieraan te geven is in opdracht van de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen, in 2011 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (hierna: ISV) opgeleverd en in 2020 herzien.

De ambitie die in deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (ISV) is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving.

  • Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Kernbegrippen zijn compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.
  • De duurzame Greenport ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik, bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden, met duurzaam waterbeheer en voldoende zoet watervoorziening.
  • De beleefbare Greenport richt zich op het verkrijgen van meer uitstraling. Een Greenport die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. Het gaat ook om een Greenport die herkenbaar is als economisch centrum van de boomsierteelt, zichtbaar vanaf de hoofdinfrastructuur.
  • De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Ook de woonfunctie kan versterkt worden met de ontwikkeling van de Greenport.

Met het oog op een leefbare omgeving stelt de intergemeentelijke structuurvisie twee doelen:

  • 1. Verkeersoverlast voorkomen
  • 2. Wonen in kernen versterken, met bijzondere woonlocaties.

Verkeersoverlast voorkomen

Diverse maatregelen kunnen verkeersoverlast reduceren, bijvoorbeeld door diverse wegen te ontlasten van zwaar verkeer. Daarnaast dient te worden ingezet op betrouwbare bereikbaarheid met het oog op een verbetering van het leefklimaat in de kernen. Ten slotte kan door het gebruik van duurzame mobiliteit het gebruik van fossiele brandstoffen en schadelijke uitlaatgassen worden verlaagd en ontstaat een gezondere en veiligere leefomgeving.

Wonen in kernen versterken, met bijzondere woonlocaties

Bij het toevoegen van woningen (o.a. via Ruimte-voor-Ruimte) dient overwegend sprake te zijn van de toevoeging van een bijzonder woonmilieu, waarbij een meerwaarde voor de woonkern ontstaat, bijvoorbeeld in de vorm van recreatief medegebruik, zoals een wandelpad met groene beleving of een landschapstuin. Belangrijke structuurdragers als watergangen, bestaande houtakkers of bomenrijen blijven daarbij gehandhaafd of worden nieuw aangelegd. Daarenboven zal rekening worden gehouden met de woningbehoefte en nieuwe woonconcepten, passend binnen de lokale en regionale woonvisies. Het plangebied de Passage is in de visie aangemerkt met een aanduiding 'kwaliteitsverbetering centra'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0007.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Visiekaart Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop Partiële herziening 2020

4.3.2 Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat;
  • duurzaamheid;
  • wonen en zorg;
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid;
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie en een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

De gemeente Waddinxveen behoort qua woonprofiel in de subregio in de categorie 'Middelgroot', vergelijkbaar met Bodegraven, Nieuwerkerk en Schoonhoven. Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio. In de tabel wordt de toekomstwaarde van het woonmilieu weergegeven: hoe groener, hoe hoger de toekomstwaarde (Bron: Marktonderzoek Regio Midden-Holland, Fakton).

Tabel 4.1 Toekomstwaarde van het woonmilieu in Waddinxveen (Bron: Marktonderzoek Regio Midden-Holland, Fakton)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0008.png"

4.3.3 Afweging en conclusie regionaal beleid

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de woonfunctie in het centrum van Waddinxveen versterkt. De ontwikkeling draagt bij aan een sterke greenport doordat de centrumfunctie wordt versterkt. Daarnaast wordt de gehele openbare ruimte in het plangebied aangepakt. Hiermee wordt de leefbaarheid in de omgeving versterkt. Gelet hierop kan dan ook gesteld worden dat het project aansluit op de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop. Voor de voorgenomen ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen (zie paragraaf 5.2). Plannen waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen, worden regionaal afgestemd. Deze locatie is één van de Waddinxveense projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is aan deze woningen en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaatsgevonden.

Daarmee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

Op 12 oktober 2022 stelde de gemeenteraad van Waddinxveen de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vast. De gemeente Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid en blijft groeien. Mede daardoor staat de gemeente voor grote opgaven. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig met bijbehorende voorzieningen en verkeersdoorstroming. Waddinxveen moet een prettige omgeving blijven om te wonen, te werken en vrije tijd door te brengen. Tegelijkertijd moeten natuur en biodiversiteit beschermd en hersteld worden en moet het mogelijk blijven te recreëren in het landschap. Er is een grote klimaatopgave. Maatschappelijke verhoudingen veranderen en inwoners en bedrijven nemen steeds vaker het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken.

De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen meer ruimte dan die zomaar beschikbaar is. De omgevingsvisie geeft de koers voor het evenwichtig vormgeven van de groei van Waddinxveen.

De ambities van de gemeente Waddinxveen voor 2050 laat zich vatten in drie pijlers die ieder zijn uitgewerkt in drie thema's:

  • Veelzijdig polderlandschap
    • 1. robuust groen;
    • 2. klimaatbestendig;
    • 3. energieneutraal en circulair.
  • Goed leven tussen stad en land
    • 1. sociaal en inclusief;
    • 2. wonen en voorzieningen;
    • 3. een gezonde leefomgeving.
  • Innovatieve knoop aan de Gouwe
    • 1. economisch gezond;
    • 2. innovatieve economie;
    • 3. emissieloos bereikbaar.

De Passage is in de omgevingsvisie aangewezen als woongebied waar planvorming voor woningbouw loopt. In het gehele woongebied wordt ingezet op het verbeteren van de fietsinfrastructuur en verbindingen met de fiets. Voor de auto komt er een dekkend laadpalennetwerk. In de woonwijken wordt sterk ingezet op het stimuleren van zon op dak en op klimaatadaptatie.

De gemeente is ingedeeld in deelgebieden. Per deelgebied is een koers beschreven. Het plangebied is gelegen in het deelgebied Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier, om meer specifiek te zijn in het Sleutelkwartier. De volgende koers en kansen zijn gedefinieerd voor het Sleutelkwartier:

  • Klimaatadaptie, biodiversiteit.
  • Toevoegen woningbouw, beleving en levendigheid in het Sleutelkwartier.

De omgevingsvisie werkt door in omgevingsplannen (thans nog bestemmingsplannen) en in programma's.

4.4.2 Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied

Het Station tot Brug-gebied (verder genoemd: SB-gebied) is centraal gelegen in Waddinxveen, tussen de spoorlijn en de Gouwe. Het gebied is goed bereikbaar met zowel het openbaar vervoer als de auto en is daarmee een belangrijke entree voor Waddinxveen. Het gebied vormt een belangrijk onderdeel van de historische kern van Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0009.jpg"

Afbeelding 4.2: Afbakening van het Station tot Brug-gebied (bron: Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied, 2017)

De ruimtelijke kwaliteit van het SB-gebied is op dit moment matig. De stedenbouwkundige invulling van het gebied is op veel plekken onsamenhangend en rommelig. Een behoorlijk aantal locaties in het SB-gebied vraagt nu of op termijn om een herontwikkeling. Mede door de opening van Gouweplein in 2014 zijn er veel locaties beschikbaar gekomen. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte kan verbeteren. Een kwaliteitsimpuls is wenselijk voor een aantrekkelijk en leefbaar SB-gebied.

Het doel is een kwaliteitsimpuls voor het SB-gebied, enerzijds voor diverse ontwikkellocaties en anderzijds voor de openbare ruimte. De ontwikkelvisie, opgesteld in 2017, biedt hiervoor realistische kaders en uitgangspunten.

In totaal behelst de totale herontwikkeling 10 ontwikkellocaties (zie afbeelding 4.3). Binnen het plangebied de Passage bevinden zich 3 ontwikkellocaties: kavel 7, 8 en 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0010.jpg"

Afbeelding 4.3 overzicht van de tien ontwikkellocaties binnen het SB-gebied. De locaties 7 t/m 9 bevinden zich binnen het plangebied de Passage (bron: Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied, 2017)

Kavels 7 en 9: Passage noord- en zuidzijde

Vanwege de opening van het Gouweplein is de detailhandel in de Passage grotendeels verdwenen. De bebouwing is gesloopt en beschikbaar voor herontwikkeling.

Kavel 8: Voormalige Spijsfabriek

Vanwege de sloop van de Spijsfabriek heeft het grootste deel van de locatie geen functie meer en is deze locatie beschikbaar voor herontwikkeling.

Stedenbouwkundige kaders

Nieuwe bebouwing op ontwikkellocaties dient kwalitatief hoogwaardig te zijn en zorgvuldig te worden ingepast in diens omgeving. Daarom zijn voor het SB-gebied stedenbouwkundige kaders ontwikkeld. Stedenbouwkundig zijn er twee belangrijke aandachtspunten:

  • 1. Op dit moment is er in het SB-gebied op diverse plekken sprake van een minimale ruimtelijke kwaliteit en samenhang. Dit komt door de diverse braakliggende locaties, waardoor er gaten zijn en er zicht is op achterkanten. Dit geeft een rommelig beeld;
  • 2. Het SB-gebied is één van de oudere delen van Waddinxveen. Door de historische waarden in het gebied te herstellen of te benadrukken, ontstaat er extra kwaliteit. Bij de herontwikkeling van de ontwikkellocaties kan dit door samenhangende bebouwing en rooilijnen. Ook bij de verbetermogelijkheden voor de openbare ruimte is dit een belangrijk element.

Functionele kaders

De nieuwe functies op de ontwikkellocaties dienen een toegevoegde waarde te hebben voor Waddinxveen. Er dient behoefte aan te zijn en de functies dienen niet ongewenst te concurreren met andere functies binnen Waddinxveen. Er is een marktonderzoek uitgevoerd om de meest kansrijke functies voor het gebied te bepalen. Dit zijn:

  • wonen;
  • maatschappelijke voorzieningen gericht op zorg.

Openbare ruimte

De openbare ruimte vormt de verbinding tussen de verschillende ontwikkellocaties. Eén van de zwakke punten van het SB-gebied is het ontbreken van samenhang, zowel met betrekking tot bebouwing als tot openbare ruimte. Er wordt ingezet op een heldere structuur met een eenduidige inrichting van de openbare ruimte, met het herstel van het historische lint aan de Kerkweg als speerpunt. Het geeft extra kwaliteit als de historische waarden in het gebied hersteld en/of benadrukt worden, bijvoorbeeld door:

  • een begeleidende bomenstructuur;
  • het terugbrengen van open water in het Passagegebied.
4.4.3 Ambitiedocument Gebiedsontwikkeling de Passage

In het ambitiedocument Gebiedsontwikkeling de Passage (29 november 2021, vastgesteld door de raad op 26 januari 2022) zijn aan de hand van een historische en een stedenbouwkundige analyse zeven leidmotieven opgesteld aan de hand waarvan het stedenbouwkundig plan de Passage ontwikkeld is en stedenbouwkundige kwaliteit behaald kan worden.

De leidmotieven zijn:

  • 1. gebruik de gebouwen om een goede straat te maken;
  • 2. maak duidelijk welke ruimte voor wie bedoeld is;
  • 3. zorg voor een verrassende vanzelfsprekendheid;
  • 4. ontwerp voor voetgangers en fietsen, zij maken het gezellig;
  • 5. ontwerp een aantrekkelijk en vitaal straatbeeld;
  • 6. eigentijds Waddinxveens: stoer en verfijnd;
  • 7. ontwerp tijdloos en duurzaam.
4.4.4 Woonzorgvisie en woningbouwprogramma

Woonzorgvisie 2035

De Woonzorgvisie 2035 gaat in op de duurzame huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen: voor iedereen een passende woonruimte. De visie gaat niet alleen over het aantal woningen, maar ook om de kwalitatieve kant: betaalbaar, toegankelijk en duurzaam.

Het doel van de woonzorgvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen (de woning en de woonomgeving) en de woningmarkt in Waddinxveen. Vier pijlers geven vorm aan dit doel:

Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid

Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.

Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad moeten worden aangepast en aangevuld. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen. Belangrijk is de bouw van levensloopgeschikte woningen. Dit zijn zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen, met minimale fysieke inspanning en minimale kans op ongevallen. Levensloopgeschiktheid in nieuwe woningen is tot op zekere hoogte gewaarborgd via het Bouwbesluit.


Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn

Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en worden ondersteund wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuwbouw. Ook de openbare ruimte en voorzieningen in de nabije omgeving kunnen ontmoeting en welbevinden stimuleren. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat voorop.

Pijler 3: Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen, bestaande woningen te verduurzamen en door bewustwording en gedragsverandering van bewoners, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan het voorkomen van uitputting van fossiele brandstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.


Pijler 4: Leefbaarheid

Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. De woonomgeving draagt bij aan de gezondheid van de inwoners. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is en zoveel mogelijk samen en met de bewoners. Leefbaarheid is niet alleen fysiek. Het doel is om de sociale cohesie in de buurten en wijken te bevorderen, zodat eenzaamheid kan worden voorkomen.

Woningbouwprogramma

Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen voor de komende jaren. Er is veel vraag naar woningen in de grote steden, maar ook in de gebieden langs de A12, waaronder Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en ’t Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Eén van de belangrijkste (transformatie)gebieden voor de komende jaren is het gebied van Station tot Hefbrug. In dit gebied worden onder andere voormalige detailhandel- en bedrijfsbestemmingen getransformeerd naar een gebied voor wonen ondersteund door aanvullende voorzieningen. Deze locatie ligt binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen.

Vanwege het grote aantal scheefwoners zet de gemeente in op doorstroming door meer huurwoningen te realiseren voor de middeninkomens. Voor de doorstroming is het ook relevant om woningen te realiseren in de goedkope en middeldure koop. Om te voldoen aan de vraag naar meer luxe woonmilieus, wordt ook ingezet op duurdere koopwoningen.

4.4.5 Verordening middenhuurwoningen Waddinxveen

Er worden in Waddinxveen te weinig middenhuurwoningen gerealiseerd voor de middeninkomens die niet kunnen huren in de sociale huursector maar door omstandigheden ook geen woning kunnen kopen.

Doel van de Verordening middenhuurwoningen Waddinxveen (2020) is om de maximale huurprijs te reguleren om de woningen financieel bereikbaar te houden voor de doelgroep middeninkomens, het minimale instandhoudingstermijn vast te leggen en een minimale kwaliteit van de woning te garanderen.

Voor sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en particulier opdrachtgeverschap is binnen Waddinxveen geen aanvullende regeling nodig.

4.4.6 Koers naar Duurzaam Waddinxveen

De gemeente Waddinxveen wil bijdragen aan de omslag naar een samenleving die beter in balans is. Zij doet dit door te werken aan andere vormen van energie en warmte (de energietransitie, waaronder de warmtetransitie) en aan een overgang naar een circulaire economie en door rekening te houden met de verandering van het klimaat (klimaatadaptatie) en onze natuur te herstellen (biodiversiteitsherstel). In het koersdocument Koers naar Duurzaam Waddinxveen (2021), wil de gemeente deze opgaven kwantitatief inzichtelijk maken. In het koersdocument worden de wettelijke en (inter)nationale doelen vertaald naar Waddinxveen. Eveneens wordt beschreven hoe deze doelen te bereiken. Het koersdocument is gebaseerd op en een nadere uitwerking van de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050.

De missie op de toekomst van Waddinxveen is als volgt geformuleerd: Waddinxveen wordt uiterlijk in 2050 een circulaire en groene gemeente met schone energie waarbij gelijktijdig doorgewerkt wordt aan het behoud en versterken van een goede sociale basis. In 2030 is Waddinxveen op de helft van deze opgave en transitie.

Het koersdocument biedt een duurzaamheidskompas dat een kort analyse geeft van de huidige situatie. Er worden vier noodzakelijke transities inzichtelijk gemaakt:

  • 1. energietransitie;
  • 2. klimaatadaptatie;
  • 3. circulaire economie;
  • 4. biodiversiteit.

De vier transities worden beschreven en vertaald naar de te behalen resultaten per doelgroep (inwoners, ondernemers en gemeente). Bijvoorbeeld: 2000 woningen aardgasvrij in 2030 omdat dat bijdraagt aan de CO2-reductie doelstellingen van de energietransitie. Het koersdocument draagt geen ‘voorgeschreven’ inhoudelijke oplossingen aan. Hoe die CO2 terug gebracht gaat worden, wordt (nader) uitgewerkt in onderliggende analyses zoals de Transitievisie Warmte (TVW) en de Regionale Energiestrategie.

Het koersdocument nodigt iedereen uit om bij te dragen aan het behalen van de resultaten.

4.4.7 Beleidsnota Klimaatadaptatie en Biodiversiteit (fase II)

Vanuit het 'Koersdocument duurzaam Waddinxveen' worden verschillende thema’s uitgewerkt om vervolgens te landen in het uitvoeringsprogramma duurzaamheid. De thema’s klimaatadaptatie en biodiversiteit worden integraal uitgewerkt. Vergroenen en groen is immers voor beide thema’s erg belangrijk. Deze uitwerking is beschreven in de beleidsnota Klimaatadaptatie en Biodiversiteit. Deze nota bestaat uit twee delen, elk voor één fase van de uitwerking.

In de eerste fase van de uitwerking is een feiten- en risicoanalyse voor biodiversiteit en klimaatadaptatie uitgevoerd. In de tweede fase is per gebied gekeken naar passende maatregelen en kansen. Voor biodiversiteit zijn de maatregelen per buurtcluster omschreven. Voor het onderdeel klimaatadaptatie is een beschrijving op buurtniveau opgenomen. Voor de Passage zijn de volgende beleidsuitspraken relevant.

Biodiversiteit

Voor het gebied 'Bebouwd Zuidoost' (bebouwde kom van Waddinxveen gelegen zuidelijk van woonzorgcentrum Souburgh en oostelijk van de spoorlijn), waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, zijn diverse maatregelen (voor de korte en lange termijn) genoemd die de biodiversiteit in het gebied verbeteren. Daarbij gaat het om het aanbrengen van specifieke, inheemse beplanting, inrichting van natuurvriendelijke oevers, plaatsen van nestkasten voor vleermuizen en vogels en (andere) ecologische beheersmaatregelen.

Klimaatadaptatie

Voor de buurt 'Centrum' zijn wateroverlast, bodemdaling en hittestress de aandachtspunten. Het beleid is gericht om wateroverlast bij winkels en andere panden te voorkomen door, waar mogelijk, infiltratievoorzieningen en waterberging te realiseren. Hittestress kan worden beperkt door koele looproutes of plekken bij winkelcentra en door groene en schaduwrijke fiets- en wandelroutes.

4.4.8 Mobiliteitsplan

Het 'Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020' (op moment van ter visie leggen van dit bestemmingsplan nog steeds geldend beleid) is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

4.4.9 Parkeerbeleid

In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld (bij bestemmingsplan vastgelegd in 2018). Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.

4.4.10 Groenstructuur en Groenbeleidsplan 'Waddinxveen Hart voor Groen'

In mei 2016 heeft de gemeenteraad het Groenstructuur en Groenbeleidsplan 'Waddinxveen Hart voor Groen' vastgesteld. In het groenstructuur en groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkgroenstructuren van het gemeentelijke groen vastgelegd. Tevens worden praktische beleidskaders voor het openbaar groen verwoord. Dit om duidelijkheid en toegankelijkheid naar een brede doelgroep te bieden. Dit wordt versterkt met kaartmateriaal dat onderscheid maakt tussen hoofd- en wijkgroenstructuur. Het beleid rond de hoofdgroenstructuur geeft prioriteit aan het behouden en versterken van het groen, er is weinig mogelijk door een streng beschermingsregime. Voor wijkgroen geldt een milder beschermingsregime, voor overige groen is meer mogelijk. Voor alle categorieën geldt dat bij een ingreep/ontwikkeling groen gecompenseerd wordt. De groenstructuur en het groenbeleidsplan biedt ruimte voor een praktische afweging bij het kappen van bomen.

4.4.11 Afweging en conclusie gemeentelijk beleid

Onderhavig planvoornemen geeft invulling aan de omgevingsvisie Waddinxveen door nieuwe woningen mogelijk te maken in het Sleutelkwartier en door een prettige omgeving te creëren om in te wonen, te werken en vrije tijd in door te brengen. In het plan is de langzaamverkeersroute van west naar oost de belangrijkste route door het plangebied, daardoor wordt de fietsinfrastructuur verder ondersteund.

In de ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied zijn tien ontwikkellocaties (later Sleutelkwartier genoemd) aangewezen die moeten bijdragen aan een kwaliteitsimpuls van dit gebied. De Passage behelst drie van deze ontwikkellocaties. In de ontwikkelvisie zijn kaders en uitgangspunten gegeven die zoveel mogelijk gevolgd worden in dit planvoornemen. Zo worden er woningen en maatschappelijke voorzieningen toegevoegd aan dit gebied. Bij het ontwerp is rekening gehouden met het toepassen van een begeleidende bomenstructuur. In het plan wordt geen open water teruggebracht in het gebied. Deze opgave is ingevuld middels een watertuin. De kaders en uitgangspunten van de ontwikkelvisie zijn verwerkt in het ambitiedocument Gebiedsontwikkeling de Passage. De zeven leidmotieven uit dat ambitiedocument zijn gevolgd in het stedenbouwkundig ontwerp.

Het plan voldoet aan de woonzorgvisie, het woningbouwprogramma en de verordening middenhuurwoningen Waddinxveen. De woningen voorzien in een duurzame huisvesting en de vraag en het aanbod aan woningen wordt zo dicht mogelijk bij elkaar gebracht, zo is er extra aandacht voor huurwoningen en worden er voldoende woningen gebouwd voor doorstromers.

In het kader van duurzaamheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit kan middels een bestemmingsplan alleen concreet invulling gegeven worden aan klimaatadaptatie. In dit bestemmingsplan is ruimte voor groen en water opgenomen. Compensatie van de wateropgave is geregeld in de nabijheid van het plangebied (zie paragraaf 5.9). In dit plan is geregeld dat tuinen niet volledig verhard mogen worden in het kader van klimaatadaptatie (zie leden 3.4.3 en 8.5.3 van de planregels). Dit plan biedt ruimte voor de energietransitie-opgaven, bijvoorbeeld door extra bouwhoogte te bieden om zonnepanelen op daken mogelijk te maken. Het plan belemmert de opgaven in het kader van biodiversiteit en circulaire economie niet. In het beeldkwaliteitsplan worden de volgende regels gesteld aan duurzaam, energiezuinig en natuurinclusief bouwen:

  • Daken worden benut voor energieopwekking en als waterbuffer middels groene daken en zonnepanelen. Deze worden integraal mee ontworpen.
  • Zonnepanelen zijn niet zichtbaar vanaf de straat.
  • Bij kavel 7 wordt de balans tussen groene daken en zonnepanelen zorgvuldig ontworpen, in relatie tot het maken van een aantrekkelijk daklandschap voor de hoger gelegen woningen.
  • Groene daken worden voorzien van nestmogelijkheden voor insecten en kleine vogels.
  • Het opgevangen water van de daken wordt gebufferd en kan worden gebruikt om in droge perioden het groen op de Passage te besproeien.
  • In het gevelbeeld worden het gebruik van groen en voorzieningen voor biodiversiteit integraal mee ontworpen.
  • Bij tuinen op een dek of terras wordt een leeflaag van ten minste 50 centimeter mee ontworpen.

Door de ligging nabij het station kan optimaal gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer. Fietsverkeer wordt in het plan gestimuleerd. Dit tezamen maakt dat volstaan kan worden met een lagere parkeernorm. In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op het afwijken van standaard parkeernormen. Hiermee wordt er voldaan aan het mobiliteitsplan en het parkeerbeleid.

In het plan is aandacht voor de groenstructuur. De aan te leggen nieuwe groenstructuur zullen een hoge kwaliteit hebben. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan aan het groenstructuur en groenbeleidsplan.

Hiermee kan gesteld worden dat het bestemmingsplan over het algemeen voldoet aan het gemeentelijk beleid en op kleine onderdelen gemotiveerd daarvan afwijkt.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In afbeelding 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0011.png"

Afbeelding 5.1: Schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht

Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn. Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben in de Omgevingsverordening geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan m.e.r.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden (artikel 2, lid 5 onder b). Op grond van deze aanpassing is een vormvrije m.e.r.-beoordeling door het bevoegd gezag nodig voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar die beneden de drempelwaarden vallen. Dit betekent dat voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie moet worden opgesteld.

Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Aanmeldnotitie Passage Waddinxveen, Royal HaskoningDHV, 6 september 2023, Bijlage 2) uitgevoerd en m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen (Bijlage 3).

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D 11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarde van deze activiteit is bepaald op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan maakt mogelijk dat op een oppervlakte van 3,6 hectare, circa 150 woningen worden toegevoegd en circa 1.100 m2 commerciële ruimte (dienstverlening/horeca) verplaatst binnen het plangebied. Daarmee is het bestemmingsplan niet rechtstreeks planm.e.r.-, projectm.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

De ontwikkeling van de Passage heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met ecologie, veranderingen in de waterhuishouding, bodem, archeologie en geluid. Hiertoe bestaan toereikende compensatie- en mitigerende maatregelen, dan wel volstaat aanvullend onderzoek. Het bereik van het effect van een woningbouwlocatie is lokaal en heeft geen grensoverschrijdend karakter. Significante effecten op het milieu zijn niet te verwachten. De kenmerken van de effecten van het project noodzaken niet tot het volgen van een volledige m.e.r.-procedure.

Conclusie

De kenmerken van de effecten van het project noodzaken niet tot het volgen van een volledige m.e.r.-procedure. In onderstaande paragrafen wordt specifieker ingegaan op de diverse milieuaspecten.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Bro.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk moeten maken.

Het plangebied bevat reeds woonbebouwing en bevindt zich in het hart van Waddinxveen. In de provinciale structuurvisie valt het plangebied de Passage onder het “bestaand stads- en dorpsgebied 2018”. Zodoende kan zonder meer worden aangenomen dat het 'bestaand stedelijk gebied' betreft.

Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. Jurisprudentie hierover is zeer casuïstisch. De Raad van State lijkt een woningbouwontwikkeling vanaf 10-14 woningen of andere stedelijke functies met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 te zien als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor de toevoeging van meer dan 14 woningen en is hiermee aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat een toets aan de ladder noodzakelijk is.

Wonen

Kwantitatieve behoefte

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de regio behoefte is aan 14.500 woningen. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Waddinxveen ook meer woningen nodig zijn. Bovendien is een deel van de behoefte nog niet toegedeeld aan regio's, waardoor de opgave nog hoger kan uitvallen.

Tabel 5.1 Woningbehoefteraming 2019 en 2021 (Bron: Provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0013.png"

Waddinxveen wil in de behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd.

Om de druk op de woningmarkt te verminderen, hebben provincie Zuid-Holland en het Rijk in oktober 2022 samenwerkingsafspraken gemaakt over het bouwen van 235.000 woningen in provincie Zuid-Holland in de periode 2022 t/m 2030. In de Regionale Realisatieagenda Midden-Holland zijn afspraken gemaakt over de doelstellingen die gelden voor de regio Midden-Holland. Daarin is opgenomen dat in de periode 2022 t/m 2030 circa 20.000 nieuwbouwwoningen moeten worden toegevoegd.

Regionaal Projectenlijst Woningbouw

Als uitwerking van de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland geeft de Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) inzicht in de actuele woningbouwplannen met 10 en meer nieuwbouwwoningen van de gemeenten in de regio Midden-Holland.

In de regio heeft afstemming plaatsgevonden over de woningbouwaantallen in het project Sleutelkwartier, waar de Passage onderdeel van uitmaakt. In de recente RPW 2023 gaat het in het Sleutelkwartier om 286 woningen. De Passage maakt hier onderdeel van uit met 147 woningen. De regio-gemeenten hebben ingestemd met de woningaantallen genoemd in de RPW 2023 die ook is aangeboden aan de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland is met de RPW 2023 akkoord gegaan. Na akkoord is voor de plannen de eerste stap van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking doorlopen.

Eind 2023 zal de nieuwe, geactualiseerde RPW 2024 worden aangeboden aan de provincie Zuid-Holland, met het verzoek om aanvaarding. De ophoging van de woningbouwaantallen binnen de Passage naar maximaal 152 woningen, wordt hierin mee genomen.

Regionale afstemming

De woningbehoefte en het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd binnen de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. De bouwplannen binnen het Sleutelkwartier zijn regionaal afgestemd met de werkgroep RAW.

Kwalitatieve behoefte

De kwalitatieve woningbehoefte is in de gemeentelijke woonzorgvisie beschreven, zie paragraaf 4.4.4. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het woningbouwprogramma door de realisatie van een mix aan woningen: koop, middenhuur en sociale huur.

Andere stedelijke functies

Het aantal andere toegestane stedelijke functies, zoals detailhandel en horeca wordt wegbestemd respectievelijk verminderd ten gunste van de woningen. Derhalve worden deze functies niet onderzocht in het kader van de laddertoets.

Conclusie

De ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Er is in Waddinxveen een grote woningbehoefte. Het project draagt bij aan de verwezenlijking van deze woningvraag door de realisatie van koop- en huurwoningen (middenhuur en sociale huur).

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten op een bedrijventerrein of industrieterrein ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.2 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Tabel 5.2: Richtafstanden per milieucategorie

Milieu-
categorie  
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'   Richtafstanden in 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

In de handreiking wordt een specifieke lijst van bedrijfsactiviteiten gehanteerd voor afstanden tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocaties en gebieden met een variatie aan functies (zoals wonen, horeca en kleine bedrijvigheid). Met deze laatste lijst wordt aangegeven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. Binnen de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst. Deze activiteiten bestaan uit categorieën A, B of C, met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:

Categorie A:

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B:

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C:

De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt ten aanzien van een aantal kavels bedrijven in een lichte milieucategorie (maximaal categorie B) mogelijk. Dit betreffen bedrijven die vallen onder de VNG categorieindeling "functiemenging". Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven winkels.

In dit bestemmingsplan zijn kantoren, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening (met uitzondering van peuterspeelzalen en/of kinderdagverbijven) en horeca toegestaan. Deze functies zijn maar in beperkte mate toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd': alleen op de begane grond, de oppervlakte is beperkt en er is maar één horecavestiging van maximaal horecacategorie 1 toegestaan.

Kantoren: Kantoren vallen binnen milieucategorie A en passen daarmee in een gebied met functiemenging en kan aanpandig aan woningen worden gerealiseerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Omdat het nieuwbouw betreft dient de bebouwing per definitie te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit/ (per 1 januari 2024) Besluit bouwwerken leefomgeving.

Dienstverlening: Onder dienstverlening valt het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zoals zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons. Deze functies behoren tot maximaal milieucategorie A en passen daarmee dus in een gebied met functiemenging en kunnen aanpandig aan woningen worden gerealiseerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Omdat het nieuwbouw betreft dient de bebouwing per definitie te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit/ (per 1 januari 2024) Besluit bouwwerken leefomgeving.

Maatschappelijke dienstverlening: Onder maatschappelijke dienstverlening vallen onder andere educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening. Deze functies behoren maximaal tot milieucategorie B. Zij passen goed in een gebied met functiemenging. Deze functies dienen bouwkundig afgescheiden te zijn van woningen en andere gevoelige functies. De nieuw te bouwen gebouwen dienen in ieder geval te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Daarnaast dienen bouwkundige voorzieningen getroffen te worden die vergelijkbaar zijn met een bouwkundige afscheiding om milieubelasting te voorkomen.

Horeca categorie 1: Voor deze vorm van horeca geldt milieucategorie A. Deze horeca past in een gebied met functiemenging en mag aanpandig aan woningen worden gerealiseerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Omdat het nieuwbouw betreft dient de bebouwing per definitie te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit/ (per 1 januari 2024) Besluit bouwwerken leefomgeving.

De toegestane functies zijn vanwege hun aard en omvang verenigbaar met de aanwezige woonfuncties in dit gebied met functiemenging.

Conclusie

Het bestemmingsplan is aanvaardbaar ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering.

5.4 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling van de Passage is een parkeer- en verkeersstromenonderzoek uitgevoerd (Parkeren en verkeersstromen Passagegebied, Royal HaskoningDHV, 22 januari 2025, Bijlage 4). In dit onderzoek wordt uitgegaan van de realisatie van maximaal 150 nieuwe woningen. Met dit bestemmingsplan worden maximaal 152 woningen toegestaan. Het verkeerseffect van deze twee extra woningen is minimaal en past binnen de marges van het onderzoek. Ten aanzien van parkeren worden ruim voldoende parkeerplekken gerealiseerd, zodat de parkeerbehoefte van twee extra woningen kan worden opgevangen.

Wijzigingen verkeer- en parkeerstructuur

Met de ontwikkeling van de Passage wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht en verandert de parkeerbehoefte. Daarmee verandert dus ook de bestaande parkeersituatie. Er zijn parkeerplaatsen op maaiveld en in twee parkeergarages voorzien. Ten opzichte van de huidige parkeersituatie zijn er diverse wijzigingen:

  • De bestaande parkeerkoffers op kavel 8 die ontsluiten op de Passage (nabij de spoorwegovergang) komen te vervallen.
  • Er komt een parkeergarage voor de bewoners van kavel 7 onder kavel 7 die aansluit op het parkeerterrein aan de noordzijde en dezelfde ontsluiting gebruikt op de Prinses Beatrixlaan.
  • De ligging van het parkeerterrein (kavel 8) dat ontsluit op de Stationsstraat wijzigt en wordt vergroot. De ontsluiting wijzigt niet.
  • Onder kavel 9 komt een parkeergarage voor bewoners. Deze ontsluit via een bestaande aansluiting op de Stationsstraat.
  • Het parkeerterrein aan de noordzijde van het plangebied wordt anders vormgegeven. Deze parkeerplaatsen ontsluiten op de Prinses Beatrixlaan en niet meer op de Juliana van Stolberglaan. Aan de oostzijde van dit parkeerterrein zijn parkeerplekken beschikbaar voor korte bezoeken aan de Passage. Deze parkeerplekken worden voorzien van een passend regime (bijvoorbeeld een parkeerschijfzone, dus met een beperkte maximale parkeertijd).
  • Er resteert een kleine parkeerkoffer op maaiveld op kavel 7 die ontsluit via de bestaande aansluiting op de Juliana van Stolberglaan. Deze is bedoeld voor korte bezoeken aan de Passage en wordt voorzien van een passend regime (bijvoorbeeld een parkeerschijfzone).

Verkeersgeneratie

Doordat de aansluiting op de Juliana van Stolberglaan komt te vervallen wordt het veel minder druk op de Juliana van Stolberglaan. Dit betekent ook een forse afname van afslaand en stilstaand verkeer direct ten noorden van de rotonde. In de huidige situatie zijn hier 900 voertuigbewegingen per dag. Doordat deze voertuigbewegingen bijna volledig vervallen verbetert de doorstroming, de overzichtelijkheid en de verkeersveiligheid op deze locatie. Dit soort aansluitingen zijn in zijn algemeenheid ook minder gewenst op gebiedsontsluitingswegen, zoals de Juliana van Stolberglaan. Ook in verband met de nabijheid van de rotonde bij deze aansluiting is door de wijziging een verbetering te verwachten qua opstoppingen en verkeersveiligheid.

In de toekomstige situatie veroorzaakt de Passage een verkeersgeneratie van 1.960 ritten. Deze zijn afkomstig van de bestaande functies (1.290) en de nieuwe ontwikkelingen (670). Deze ritten verdelen zich over de vijf aansluitingen: twee nieuwe op de Prinses Beatrixlaan, de twee reeds bestaande op de Stationsstraat en één afgewaardeerde op de Juliana van Stolberglaan.

Verkeersstromen rondom de Passage

De ontwikkelingen en de veranderingen in de grootte en ontsluiting van parkeervoorzieningen zorgen voor meer verkeer en andere verkeersstromen rond de Passage. Om te beoordelen of de wegen rond de Passage de toekomstige hoeveelheid verkeer kunnen afwikkelen, zijn verkeerstellingen gedaan gedurende twee aaneengesloten weken tussen 2 en 16 oktober 2021 en opnieuw tussen 1 en 14 juni 2024. Deze tellingen geven een objectief beeld van de huidige hoeveelheid verkeer. Samen met de toekomstige hoeveelheid verkeer bij de vijf aansluitingen en de verwachte routes van dit verkeer worden de totaal te verwachten toekomstige verkeersstromen inzichtelijk.

De beoordeling laat zien dat de te verwachten toekomstige hoeveelheid verkeer zonder knelpunten afgewikkeld kan worden op de omliggende 30 km/u-wegen. Enig aandachtspunt vormt de aansluiting van de Prins Bernardlaan op de Juliana van de Stolberglaan, waar de wachttijden in spitsperioden hoog (kunnen) zijn. In het Omgevingsprogramma Mobiliteit en Verkeer, dat momenteel binnen de gemeente in ontwikkeling is, is extra aandacht voor deze locatie en mogelijke maatregelen.

Het effect op de 50 km/u-wegen is minder groot dan in de bestaande situatie omdat het parkeerterrein in het noorden in de toekomstige situatie niet meer ontsloten wordt op de Juliana van Stolberglaan, maar op de Prinses Beatrixlaan. De 670 nieuwe ritten zullen zich grotendeels verdelen over de Kerkweg-West, Kerkweg-Oost, Kanaaldijk en Juliana van Stolberglaan. Omdat dit drukkere wegen zijn, zijn hier de toenames relatief klein. Voor alle wegen geldt dat de verkeersintensiteit binnen de normen van de soort weg blijft.

Parkeren

De nieuwe ontwikkelingen in de Passage zorgen voor een toename in de vraag naar parkeerplaatsen. In de huidige situatie is er een aantal parkeerterreinen in het Passagegebied dat op verschillende locaties aansluit op het omliggende wegennet. Met de herontwikkeling verandert de omvang en de ontsluiting van de parkeerterreinen.

De huidige functies en de nieuwe ontwikkelingen in de Passage vragen om een hoeveelheid parkeerplaatsen. De parkeervraag voor de huidige situatie (tabel 5.3) is in beeld gebracht met parkeeronderzoek. De parkeervraag voor de nieuwe ontwikkelingen (tabel 5.4) is bepaald op basis van richtlijnen voor parkeernormen (CROW publicatie 477). Daarbij is uitgegaan van een sterk stedelijke stedelijkheidsgraad en een centrum zone en is een bandbreedte gehanteerd tussen de lage en gemiddelde norm in (zie voor een nadere onderbouwing Bijlage 4). De maatgevende periode (het moment op de dag met de hoogste parkeervraag) is de werkdagnacht.

Tabel 5.3 Huidige parkeervraag

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0014.png"

Tabel 5.4 Parkeervraag voor de nieuwe ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0015.png"

De totale parkeervraag (inclusief bezoekersparkeren) is weergegeven in tabel 5.5 en bestaat uit de parkeervraag van de huidige functies plus de parkeervraag van de nieuwe ontwikkelingen. Voor de huidige parkeervraag is de hoogst waargenomen parkeervraag per periode weergegeven. Dit kan gezien worden als een worst-case benadering. Uit tabel 5.5 blijkt dat de zondagochtend de maatgevende periode is. De huidige functies en de nieuwe ontwikkelingen vragen dan opgeteld de meeste parkeerplaatsen: 250. Gezien de lage frequentie van het kerkbezoek wordt het plausibel geacht om de kerkbezoekers ook op het parkeerterrein bij het gemeentehuis te laten parkeren. De maatgevende periode voor de parkeervraag wordt daarmee de werkdagnacht periode. Dan zijn er in totaal 238 parkeerplaatsen nodig.

Tabel 5.5 Totale parkeervraag de Passage

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0016.png"

In de nieuwe situatie zijn ten minste 238 parkeerplaatsen nodig. In dit geval zijn er parkeerplaatsen voorzien in parkeergarages (niet openbaar, voor bewoners) en openbare parkeerplaatsen op maaiveld (voor bewoners en bezoekers).

In het stedenbouwkundig plan is parkeerruimte voor 257 parkeerplaatsen geschetst. Daarmee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

In de verdere uitwerking van de plannen, wordt gekeken hoeveel en welke parkeerplaatsen worden voorzien van een laadpaal ten behoeve van het laden van elektrische voertuigen.

Omdat er in het gebied publieke functies aanwezig zijn, dient er een aantal gehandicaptenparkeerplaatsen aanwezig te zijn. De hoeveelheid en locatie van deze gehandicaptenparkeerplaatsen worden in een nadere uitwerking bepaald.

Het nieuwe parkeerbeleid van de gemeente, dat wordt opgenomen in het Omgevingsprogramma Duurzame Leefomgeving, geeft maximale loopafstanden tussen parkeerplaats en functie. De gemeente sluit hierbij aan op de actuele CROW-normen (publicatie: Inzicht in acceptabele loopafstanden).

Voor woningen bedraagt de acceptabele loopafstand 100-200 meter en bij alle overige functies is dat 200 meter. Met de planvorming wordt voldaan aan deze maximale loopafstanden. Voldoende logische voetgangersverbindingen worden verzekerd in de nadere uitwerking.

Naast parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen, zijn er ook voldoende en kwalitatief hoogwaardige openbare fietsparkeervoorzieningen nodig. Hiermee wordt onder andere het gebruik van de fiets gestimuleerd. In de verdere uitwerking worden aantallen en locaties bepaald.

Het aanbieden van deelmobiliteit kan zorgen voor een lager autobezit en daarmee een lagere vraag naar parkeerplaatsen. De mogelijkheden hiervoor worden gemeentebreed verkend.

Conclusie

Het plan veroorzaakt een verkeersgeneratie van 1.960 ritten, dat is een toename van 670 ritten ten opzichte van de huidige situatie.

De beoordeling laat zien dat de te verwachten toekomstige hoeveelheid verkeer ook met de nieuwe ontsluiting op de Prinses Beatrixlaan zonder knelpunten afgewikkeld kan worden op de omliggende wegen.

Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen voor de planontwikkeling. Deze parkeerplaatsen liggen allemaal binnen de maximale loopafstand. Indien nodig draagt de gemeente er met parkeerregulering zorg voor dat de parkeerplaatsen benut worden voor de functie waar ze bij horen.

Op basis van deze bevindingen kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect verkeer.

5.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet milieubeheer (Wm) biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden (art. 5.16 lid 1 sub a);
  • het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub c);
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 1);
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 2);
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub d).

Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden.

Advieswaarden WHO

Als aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan, is er nog steeds kans op gezondheidsschade door luchtverontreiniging. De WHO hanteert daarom advieswaarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5) die lager zijn dan de wettelijke grenswaarden. De WHO advieswaarden zijn 20 µg/m3 voor PM10 en 10 µg/m3 voor PM2,5.

Onderzoek

Het onderhavige plan omvat een herontwikkeling van een plangebied met nieuwe woningen en een beperkte ontwikkeling van commerciële en horecafuncties. Een dergelijke ontwikkeling is niet in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom kan hier niet worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” (NIBM) zal verslechteren. Een nadere motivering is daarom vereist.

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft kaarten gepubliceerd die de bestaande jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 weergeven: het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Hieruit blijkt dat de bestaande jaargemiddelde concentraties nabij het plangebied als volgt zijn:

Tabel 5.6: bestaande jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied

  Juliana van Stolberglaan (westzijde)   Kanaalstraat (westzijde)   Kerkweg-Oost (noordzijde)   Kerkweg-Oost (zuidzijde)   Grenswaarde  
NO2 (µg/m3)   18,00   17,15   18,62   19,51   40  
PM10 (µg/m3)   17,60   17,26   17,46   17,65   40  
PM2,5 (µg/m3)   9,82   9,59   9,66   9,72   25  


Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het grote voordeel van deze NIBM-rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is.

Tabel 5.7: Berekening bijdrage op de luchtkwaliteit (bron: NSL-Monitoringstool)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0017.png"

Uit de NSL-Monitoringstool (tabel 5.7) blijkt dat de jaargemiddelde concentraties rond het plangebied ruim onder de grenswaarden uit de Wm liggen en dat de concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.

De bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied is bepaald op basis van worst case uitgangspunten. Wanneer de berekende jaargemiddelde concentraties worden opgeteld bij de jaargemiddelde concentraties genoemd in tabel 5.7 blijkt dat de toekomstige jaargemiddelde concentraties ver onder de grenswaarden blijven. Er is een aanzienlijke ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm. Met de berekende worst case toenames van de concentraties, zal de herontwikkeling van de Passage niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm. Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling van de Passage op grond van art 5.16, lid 1 sub a voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

Uit de berekening blijkt dat de jaargemiddelde concentratie net boven de WHO advieswaarde voor PM10 ligt (15 µg/m3).

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Daarmee wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

5.6 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Industrielawaai

Het aspect industrielawaai is niet relevant voor dit planvoornemen omdat er zich in de directe nabijheid van het plangebied geen industrieterrein bevindt.

Onderzoek

Om te bepalen of op de nieuw te realiseren en op de bestaande woningen/gevoelige functies wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Nieuwbouwplan De Passage te Waddinxveen Akoestisch onderzoek wegverkeer, Royal HaskoningDHV, 11 september 2023, Bijlage 5).

Geluidbelasting van de zoneplichtige wegen in het kader van de Wgh

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder (voor een deel) binnen de geluidzone van de wegen Juliana van Stolberglaan/Kerkweg-Oost, Kanaalstraat en Kerkweg-West. Voor de Kerkweg-West wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en worden vanuit de Wet geluidhinder verder geen eisen gesteld. Bij de Juliana van Stolberglaan/Kerkweg-Oost en de Kanaalstraat is sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Bronmaatregelen bij de kruising in dit gebied zijn niet doelmatig. Schermen langs het bouwplan zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet inpasbaar of gewenst. Aangezien er geen maatregelen kunnen worden getroffen die de geluidbelasting reduceren tot de voorkeurswaarde, zijn hogere waarden vastgesteld conform tabel 5.8.

Tabel 5.8: Overzicht vast te stellen hogere waarden De Passage

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0018.png"

Gezien de hoogte van de geluidbelasting is het van belang dat bij de nadere invulling van het plan rekening wordt gehouden met de oriëntatie en indeling van de woningen/appartementen, zodat deze ten minste voldoen aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid (met name geluidluwe gevel en buitenruimtes).

Geluidbelasting van de zoneplichtige spoorwegen in het kader van de Wgh/Bg

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder voor een deel binnen de geluidzone van de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn. Ten gevolge van de spoorlijn wordt de voorkeurswaarde van 55 dB niet overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 51 dB. Vanuit de wetgeving worden geen verdere eisen gesteld.

Geluidbelasting 30 km/uur wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de 30 km/uur wegen beoordeeld. Ten gevolge van deze wegen is de geluidbelasting niet hoger dan 55 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit beoordeeld als “redelijk”.

Geluidseffecten op bestaande woningen

Ten gevolge van de verkeersgeneratie van de nieuwbouw en reflecties naar de omgeving is er bij de meeste bestaande woningen rondom het plangebied geen sprake van een geluidseffect van 1,5 dB of meer. Alleen ter hoogte van De Passage (woningen op de hoek Passage - Prinses Beatrixlaan) ligt de toename op 1,8 dB. Bij nadere uitwerking van het plan dient te worden gekeken of de toegang tot het parkeerterrein zo gesitueerd kan worden dat dit niet aan de geluidluwe zijde van de bestaande woningen wordt gesitueerd.

Cumulatieve waarden

De milieukwaliteit van het plan kan omschreven worden als ‘goed’ tot ‘tamelijk slecht’. De gecumuleerde geluidbelasting Lcum bij de nieuwe woningen is maximaal 66. Gesteld kan worden dat de gecumuleerde geluidbelasting op zich niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat als ook rekening wordt gehouden met de eisen uit het geluidbeleid.

WHO-normen

Er is sprake van een overschrijding van de WHO-normen voor wegverkeer voor een deel van het plangebied. De maximale geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer (cumulatief) is excl. art. 110g Wgh 65 dB. Echter, conform het gemeentelijke beleid dient elke woning te zijn voorzien van een geluidluwe zijde (= gelijk aan WHO-advieswaarde), verzekerd in artikel 3.2.6 onder b en 8.2.6 onder b. Geadviseerd wordt, vanuit slaapverstoring, slaapkamers zoveel mogelijk aan deze geluidluwe zijde te situeren. Daarbij is een aandachtspunt om ook factoren te beperken die het positieve effect van een geluidluwe zijde teniet kunnen doen, zoals geluid van andere bronnen dan verkeer (bijvoorbeeld airco’s, warmtepompen, laden en lossen vrachtwagens, parkeren, sport- en speelvelden).

Trillingshinder als gevolg van spoorweglawaai

Het plangebied is deels naast het spoor gelegen en er is kans dat trillingshinder optreedt voor de toekomstige bewoners en gebruikers van de nieuwe woningen op kavel 8, die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De SBP-richtlijn hanteert streefwaarden die afhangen van de toekomstige gebouwfunctie. Bij de nieuwbouw zal rekening moeten worden gehouden met deze streefwaarden. Wanneer uit onderzoek blijkt dat het trillingsniveau hoger is dan de streefwaarde, zijn bouwkundige maatregelen of overdrachtsmaatregelen mogelijk, zoals het aanbrengen van een stijve(re) fundering, een trillingsarm gebouwontwerp of een ingreep in de bodem tussen het spoor en het betreffende gebouw. Deze zaken dienen in de vergunningsfase te worden beoordeeld. Zodoende is in de regels van het bestemmingsplan de verplichting opgenomen dat de nieuwbouw dient te voldoen aan de SBR-richtlijn. Om dit aan te tonen zal een trillingsonderzoek nodig zijn en daaruit volgend zijn eventueel bouwkundige maatregelen nodig. In verband hiermede is in artikel 8.4.1 een nadere eis opgenomen dat het bevoegd gezag een onderzoek naar trillingshinder kan eisen.

Conclusie

Met het verlenen van hogere waarden voor een aantal woningen op kavel 7 en bij nadere uitwerking van het plan rekening te houden met de situering van uitritten, gevels en gebruiksruimtes kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect geluid.

5.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron, of in de omgeving daarvan, dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie (Wm, Wro, Wabo) Voor dit bestemmingsplan dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.

In de volgende AMvB's en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In dit besluit zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Vuurwerkbesluit. In dit besluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Het Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen opgenomen die moeten worden aangehouden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.

Onderzoek

Er is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (Externe veiligheid De Passage Waddinxveen Onderzoek ten behoeve van bestemmingsplan, Royal HaskoningDHV, 19 mei 2023, Bijlage 6). Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn woningen als kwetsbare objecten te beschouwen en de betreffende objecten met een commerciële functie als (beperkt) kwetsbaar objecten. Rond het plangebied liggen enkele risicobronnen die invloed hebben op het planvoornemen. Dit onderzoek beschrijft de gevolgen voor het milieuaspect externe veiligheid ten gevolge van het planvoornemen. Om te onderzoeken welke invloed het milieuaspect externe veiligheid heeft zijn het planvoornemen en de omliggende risicobronnen beoordeeld middels de relevante wetgeving.

In het plangebied liggen geen risicobronnen. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante risicobronnen:

  • Hogedrukaardgasleiding W-517-01
  • Autosnelweg A12 (afrit 9 (Zevenhuizen) tot knooppunt Gouwe)
  • Autoweg N207

Als gevolg van deze risicobronnen liggen er geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied. Het groepsrisico van de buisleiding ter hoogte van het plangebied blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie. Als gevolg van een (ernstige) beschadiging van de buisleiding kan een fakkelbrand (volledige breuk van de aardgastransportleiding) optreden. Bijvoorbeeld als gevolg van graafwerkzaamheden, uitgevoerd door derden in de directe omgeving van de aardgastransportleiding. Indien de aardgastransportleiding ineens breekt, komt een grote hoeveelheid aardgas vrij. Dit aardgas zal in de meeste gevallen direct ontsteken, wat een (verticale) fakkel tot gevolg heeft. De fakkel kan afhankelijk van de eigenschappen van de aardgastransportleiding tot een hoogte van enkele honderden meters reiken. Binnen de 1% letaliteitsafstand (in dit geval 140 meter) kan een fakkelbrand leiden tot slachtoffers, schade en brand in de omgeving van de buisleiding. Binnen de 100% letaliteitsafstand van de buisleiding (in dit geval 70 meter) is er een grote kans op overlijden. Het plangebied ligt voor een klein gedeelte binnen de 1% letaliteitsafstand.

Bepaling van het groepsrisico als gevolg van de autosnelweg A12 en autoweg N207 is niet relevant. Daarmee vormt ook het groepsrisico geen belemmering voor de planontwikkeling.

Het risico betreft hier een gifwolk. Een giftige plas ontstaat doordat de tank van een tankwagen openscheurt na bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor stroomt een groot deel van de acrylnitril (zwaarste stof) in korte tijd uit. De acrylnitril verspreidt zich over de grond, dampt uit en vormt een giftige wolk. De wolk verspreidt zich snel met de wind mee. Het plangebied ligt buiten de effectafstanden voor deze gifwolk. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van beide wegen.

Conform het Bevt en het Bevb is in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid advies gevraagd aan de veiligheidsregio Hollands Midden.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Op 7 juni 2023 heeft de veiligheidsregio Hollands Midden haar advies uitgebracht op het onderdeel externe veiligheid.

Onderstaande analyse op basis van het Kenmerkenschema van het Instituut Fysieke Veiligheid schetst een beeld van de toekomstige ontwikkeling. De verschillende kenmerken kennen onderling ook een bepaalde mate van samenhang waardoor de kenmerken niet onafhankelijk van elkaar bekeken moeten worden maar juist in gezamenlijkheid.

Menskenmerken 

Bewoners en bezoekers (zelfredzaam)

De aanwezige personen in de woningen en winkels zijn over het algemeen zelfredzaam. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Mensen kunnen zowel wakend als slapend in de woningen aanwezig zijn. Het risico niet tijdig te kunnen vluchten is groter wanneer mensen slapend aanwezig zijn vanwege de lagere mate van opmerkzaamheid (alertheid). De reactietijd voor ontvluchting is hierbij dan ook groter. Er wordt wel vanuit gegaan dat de aanwezigen over het algemeen bekend zijn met de inrichting van het gebouw en daarmee ook met de vluchtroutes. De woningen zijn niet bestemd voor zorggerelateerde woondoeleinden.

Gebouw- en plangebiedkenmerken

Het plangebied is in de huidige situatie slechts beperkt in gebruik als woongebied. In de toekomstige situatie zullen er circa 150 woningen extra gerealiseerd worden. Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden op de Juliana van Stolberglaan en de Prinses Beatrixlaan.

Incidentkenmerken 

Gebouwbrand 

Voor dit plangebied is een gebouwbrand een relevant scenario. Voor de nieuwbouw zal een brand zich op basis van de bouweisen niet snel naar andere woningen uitbreiden. De woningen zullen voorzien moeten worden van rookmelders waarmee een snelle alarmering van aanwezige personen wordt versneld. Voor bestaande woningen geldt dat vanuit de wetgeving vanaf 1 juli 2022 ook rookmelders vereist zijn. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de bewoners om te voorzien in rookmelders ten behoeve van een snelle alarmering.

Het handelingsperspectief van de aanwezigen personen is bij een gebouwbrand vanuit ruimtelijke ordeningsoogpunt goed. De ontvluchting vanuit het plangebied naar de openbare weg is voldoende mogelijk. Voor het bestemmingsplan zijn geen bezwaren. Het veilig ontvluchten vanuit de woningen als ook de overige brandveiligheidsonderdelen binnen de percelen komen in de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen naar voren.

Fakkelbrand en toxische wolk

Zoals hiervoor beschreven kan een fakkelbrand als gevolg van de westelijk gelegen hogedrukaardgasleiding effect hebben op het plangebied. Vanuit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico door de nieuwe ontwikkeling niet toeneemt. Daarbij blijft het vluchten direct van de buisleiding ook in de nieuwe situatie mogelijk.

De fakkelbrand heeft een snelle ontwikkeltijd. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding is gericht op het afschermen van de omgeving, op het

bestrijden van secundaire branden en het redden van personen die tussen brokstukken liggen.

Bij een toxische wolk wordt door de brandweer en andere hulpdiensten voornamelijk vanaf het bovenwinds gebied opgetreden. Vanaf het benedenwinds gebied kan maar in beperkte mate worden opgetreden. Bij het optreden is bronbestrijding moeilijk. De hulpdiensten kunnen zich voornamelijk richten op het redden van mensen, het verlenen van eerste hulp aan gewonden en het verdunnen van de toxische wolk met behulp van water.

Het handelingsperspectief van de aanwezigen personen is bij een toxische wolk en een brand in de omgeving wordt geborgd door het afschakelen van de mechanische ventilatie verplicht te stellen (3.2.6 onder a en 8.2.6 onder a).

Omgevingskenmerken

Bereikbaarheid 

Voor hulpdiensten is het goed kunnen bereiken en verlaten van een incident met eigen materieel en eigen personeel van cruciaal belang. Hiervoor is het van belang dat wegen zo veel mogelijk een onbelemmerde doorgang bieden.

De planlocatie bevindt zich in het centrum van Waddinxveen en is gesitueerd aan de doorgaande wegen Juliana van Stolberglaan en de Prinses Beatrixlaan. De locatie is over de openbare weg goed bereikbaar en de wegafmetingen zijn voldoende. De ontsluiting van de kavels binnen het plangebied zullen nog nadere uitwerking moeten krijgen. Hiervoor wordt verwezen naar het regionale beleid Bluswatervoorziening en bereikbaarheid VRHM. In het bijzonder is hierbij aandacht benodigd voor eventuele doodlopende einden voor autoverkeer.

Alarmering bevolking

Voor alarmering van de bevolking bij calamiteiten buiten het bouwwerk wordt gebruik gemaakt van de waarschuwings-alarmeringssirene (WAS-paal). In de nabijheid van het plangebied is een WAS-paal aanwezig. Daarnaast speelt ook het NL-alertsysteem een steeds belangrijkere rol bij het alarmeren van de bevolking.

Interventiekenmerken

Een adequate bluswatervoorziening, bestaande uit offensief en defensief bluswater, en een goede bereikbaarheid van zowel de bluswatervoorzieningen als de incidentlocatie, zijn randvoorwaarden voor een effectieve en efficiënte incidentbestrijding door de brandweer.

Offensieve bluswatervoorziening

In de bestaande situatie is nabij het plangebied een brandkraan aanwezig die dienst kan doen als offensieve bluswatervoorziening ten behoeve van de brandweer. Voor de nieuwbouw zal nog wel afstemming tussen opstelplaats, brandweeringang en locatie van de brandkraan benodigd zijn.

Defensieve bluswatervoorziening

De benodigde defensieve bluswatervoorziening is toereikend, de waterwinplaatsen voldoen aan de minimaal benodigde waterlevering en zijn in de directe nabijheid rondom het plangebied gesitueerd.

Opkomsttijd

In 2022 is het Regionale dekkingsplan opnieuw vastgesteld. In de nieuwe uitwerking voor opkomsttijden van de brandweer is opgenomen dat brandveiligheid uiteindelijk altijd een ketenresultaat is. De brandveiligheidsvoorzieningen op locatie zijn minstens zo belangrijk als de snelheid waarmee de brandweer op het plaats incident is. In de uitwerking van het dekkingsplan is rekening gehouden met de indeling van het verzorgingsgebied op basis van de CBS-wijk en buurtindeling en de leeftijd van gebouwen. Ook aan gebouwen waar de ontvluchting niet vanzelfsprekend is wordt extra aandacht besteed. Dit worden aandachtsobjecten genoemd, denk hierbij aan niet-zelfredzame personen, enkelzijdige ontvluchting (portieken) en hoge gebouwen.

Het plangebied is vanuit het Regionale dekkingsplan gelegen in een buurt met de classificatie 'Categorie 2' met het overheersende kenmerk 'Woningen' en 'Gebouwen voor zelfredzame personen'. De nieuwe ontwikkeling past binnen het profiel van de vastgestelde categorie. De referentiewaarde voor deze categorie is 10 minuten. De berekende opkomsttijd valt binnen deze tijd en scoort daarmee 'goed'. Er zijn geen aanvullende voorzieningen benodigd, de te verwachten preventieve voorzieningen en opkomsttijd voldoen aan de uitgangspunten van het Dekkingsplan.

Conclusie

In het plangebied liggen geen risicobronnen. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante risicobronnen:

  • Hogedrukaardgasleiding W-517-01
  • Autosnelweg A12 (afrit 9 (Zevenhuizen) tot knooppunt Gouwe)
  • Autoweg N207

Als gevolg van deze risicobronnen liggen er geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied. Het groepsrisico van de buisleiding ter hoogte van het plangebied is alleen relevant voor deze ontwikkeling. Dit groepsrisico blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie.

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vormen geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. Conform het Bevt en het Bevb is in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid advies gevraagd aan de veiligheidsregio Hollands Midden. Met dat advies is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.8 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

In 2022 is een vooronderzoek bodem uitgevoerd (De Passage te Waddinxveen Vooronderzoek bodem, Royal HaskoningDHV, 22 september 2022, Bijlage 7). Met het vooronderzoek is middels een bureaustudie inzicht verkregen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem binnen de gebiedsontwikkeling de Passage. Hierbij is een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Als kader voor het vooronderzoek is de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit gehanteerd.

Voorafgaand aan het gebruik als centrum is het plangebied in gebruik geweest als akkerland/grasland, oppervlaktewater en wonen. Op basis van alle verzamelde informatie kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In het gebied heeft demping van sloten en oppervlaktewater plaatsgevonden en grootschalige ophoging. Als gevolg hiervan is het gebied verdacht voor puinhoudende dempingsmaterialen in de ondergrond.
  • De ophooglaag in het plangebied is heterogeen licht tot sterk verontreinigd met PAK. Plaatselijk zijn tevens zware metalen sterk verhoogd aanwezig.
  • Het plangebied is niet verdacht voor een verontreiniging met asbest.
  • Binnen het plangebied zijn drie potentieel bodembedreigende activiteiten aanwezig welke onvoldoende zijn onderzocht. Het betreft de activiteiten aan de Juliana van Stolberglaan 4 (tandarts), Passage 47 (voormalige fotowinkel) en Stationsstraat 22 (voormalige kolenopslag, cokes-, kolenbreek- en sorteerinrichting (zifterij) en brandstoffen-detailhandel).
  • In en grenzend aan het plangebied zijn diverse ondergrondse tanks buiten gebruik gesteld of verwijderd. De ondergrondse tanks (uitgezonderd Passage 1 en 53) zijn niet (voldoende) onderzocht.
  • Grenzend aan het plangebied is een tankstation aanwezig met meerdere ondergrondse tanks. De huidige kwaliteit van de bodem (met name grondwater) en daarmee mogelijke beïnvloeding van de bodemkwaliteit in het plangebied is onbekend.
  • In het kader van grondverzet is bodemonderzoek noodzakelijk om de hergebruiksmogelijkheden te kunnen bepalen.

Binnen het plangebied zijn heterogeen verdeeld sterk verhoogde gehalten zware metalen of PAK aanwezig. Om de bodem geschikt te maken voor de geplande ontwikkeling zijn sanerende maatregelen noodzakelijk. Naar verwachting kan worden volstaan met een eenvoudige saneringsmaatregel zijnde een duurzame afdeklaag (leeflaag of isolatielaag).

In aanvulling op voorgaande is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (De Passage Waddinxveen Verkennend en aanvullend bodemonderzoek, Ingenieursbureau Land, 4 november 2024, Bijlage 8). Op basis van de resultaten van het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken.

Conclusies

  • Bij een van de voormalige sloten is een sterke zinkverontreiniging vastgesteld in de veenlaag van 0,5-1,3 mmv. Deze is verticaal en (deels) horizontaal afgeperkt. De verontreiniging heeft een omvang van ca. 212 m3 sterk met zink verontreinigde grond. De voorlopige veiligheidsklasse voor werkzaamheden is 'basishygiëne'.
  • Nabij de tandartspraktijk (Juliana van Stolberglaan 4) is een sterke PAK-verontreiniging vastgesteld tussen 1,5-2,8 m-mv (tussen 4,1 . 5,6 m-NAP). Deze is verticaal en (deels) horizontaal afgeperkt. De verontreiniging heeft een omvang van ca. 244 m3 sterk met PAK verontreinigde grond. De voorlopige veiligheidsklasse voor werkzaamheden is 'basishygiëne'.
  • In de grond zonder sterke verontreinigingen zijn overschrijdingen van de maximale waarde voor 'Landbouw/Natuur' voor de parameters PAK, minerale olie en diverse zware metalen aangetoond. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse varieert van 'Landbouw/Natuur' tot 'Industrie'.
  • De onderzoeksresultaten duiden erop dat de eerdere sanering van de sterke PAK-verontreiniging conform het saneringsplan is uitgevoerd op de parkeerplaats ten zuidwesten van de onderzoekslocatie.
  • In het grondwater zijn geen overschrijdingen van de Voorkeurswaarde aangetoond.
  • Op basis van het bodemonderzoek is er voldoende informatie over de bodemkwaliteit bekend om de voorgenomen werkzaamheden te kunnen verrichten. Mits buiten de parkeergarage niet verder gegraven gaat worden tot 3,7 m-mv wordt verder aanvullend onderzoek niet nodig geacht.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit voldoende duidelijk in beeld gebracht. Mits buiten de parkeergarage niet verder gegraven gaat worden tot 3,7 m-mv wordt verder aanvullend onderzoek niet nodig geacht. Daarmee is zeker gesteld dat het bestemmingsplan met het oog op de bodemkwaliteit uitvoerbaar is.

5.9 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld (Waterparagraaf De Passage Waddinxveen, Royal HaskoningDHV, september 2023, Bijlage 9). Het plangebied valt binnen het ambtsgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland. In de waterparagraaf is ingegaan op alle relevante wateronderwerpen.

Hemelwater

Tabel 5.9: Compensatieopgave verhard oppervlak per peilgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpDePassage2023-0401_0019.png"

Door de transformatie van het plangebied neemt het verharde oppervlak toe met maximaal 4.027 m2, dit is het verschil tussen de bestaande feitelijke verharding vóór sloop van de panden en verhardingen en de maximaal toegestane verharding in dit bestemmingsplan. Volgens de Algemene Regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland geldt een compensatieverplichting en dient een verhardingstoename gecompenseerd te worden met 15% open water. Dit komt neer op een oppervlak van 605 m2 dat gecompenseerd moet worden in twee peilgebieden.

Compensatie vindt plaats op de volgende manier:

  • voor het zuidelijk peilgebied: er worden regentuinen aangelegd die worden aangesloten op het lekriool, hiermee wordt 120 m2 gecompenseerd, dit lekriool leidt naar de plas De Pette binnen het peilvak gelegen direct westelijk van het plangebied en westelijk van de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn. De overige 383 m2 dient rechtstreeks opgevangen te worden in de plas De Pette.
  • voor het noordelijk peilgebied: aansluitend op de waterpartij aan de noordkant van De Passage en binnen het plangebied.

Oppervlaktewatersysteem

De werking van het watersysteem zal door de ruimtelijke inrichting niet grootschalig veranderen. De vijver ten zuiden van het wooncomplex Souburgh verandert van vorm.

Riolering

In het plangebied ligt een gemengd stelsel waarin huishoudelijk afvalwater en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De gemeente is voornemens om binnen het nieuwbouwplan van de Passage het hemelwater af te koppelen. Hiermee wordt de ervaren overlast in het plangebied tijdens hevige regenbuien verminderd.

Waterveiligheid

Door het plangebied loopt een regionale waterkering. In de beschermingszones van deze waterkering vinden werkzaamheden plaats. Ter bescherming van de waterkering mogen werkzaamheden niet zomaar worden uitgevoerd. In de planregels is dan ook een vergunningenstelsel opgenomen voor het bouwen en aanleggen binnen de beschermingszones van de waterkering.


Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

De aan te brengen verharding lijkt geen invloed te hebben op de waterkwaliteit van de nabijgelegen

waterlichamen aangezien er sprake is van met name inbreiding met niet vervuilende activiteiten. Wanneer reguliere maatregelen (niet gebruiken van uitlogende materialen en het aanbrengen van bodempassages (gebruik van de bodem als filter)) worden getroffen, zal het effect op grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit beperkt zijn.

Watertoets

In het kader van de verplichte watertoets wordt de waterparagraaf samen met dit bestemmingsplan ter toetsing voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Rijnland.

Conclusie

Alle relevante wateraspecten zijn hierboven behandeld en zullen geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.10 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming (Wnb). Gebiedsbescherming wordt ook gewaarborgd onder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebieden), gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan natuurwet- en regelgeving. De resultaten zijn weergegeven in een natuurtoets (Natuurtoets De Passage Waddinxveen, Royal HaskoningDHV, 19 mei 2023, Bijlage 10 Natuurtoets). In de natuurtoets is een onderzoeksgebied beschouwd dat groter is dan het plangebied dat in dit bestemmingsplan is betrokken. Het onderzoeksgebied omvat wel het hele plangebied, maar gaat dus ook in op gebieden en gebouwen die buiten het plangebied zijn gelegen.

Aanvullend op het hiervoor genoemde onderzoek is voor de C1000-locatie soortgericht onderzoek uitgevoerd (Aanvullend Soortgericht onderzoek De Passage in Waddinxveen, Staring Advies, 6 november 2024, Bijlage 11).

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein en ligt op ongeveer 6 kilometer afstand van het plangebied. Vanuit het voornemen zijn negatieve effecten verzuring en vermesting niet op voorhand uitgesloten. Derhalve is een berekening ten aanzien van stikstofdepositie uitgevoerd (Stikstofdepositie Passage Waddinxveen, Royal HaskoningDHV, 24 februari 2025, Bijlage 12). Uit AERIUS Calculator blijkt dat er in de permanente gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie wordt berekend. Uit de AERIUS Calculator blijkt dat er ook tijdens de tijdelijke aanlegfase geen toename in stikstofdepositie wordt berekend (0,00 mol N/ha/j). Hierdoor kunnen significant negatieve effecten binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Algemeen voorkomende beschermde zoogdieren

Tijdelijk

Door de inzet van zwaar materieel en gebruik van verlichting kunnen algemeen voorkomende soorten als konijn en muizen tijdelijk worden verstoord. Voor deze algemeen voorkomende beschermde soorten bestaat in de provincie Zuid-Holland een algemene vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing bij overtreding van verbodsbepalingen. Om deze reden hoeft voor de tijdelijk optredende verstoring door het verwijderen van de ondergroei en/of het deels dempen van de watergang, geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dienen mitigerende maatregelen genomen te worden om doding of verwonding zo veel mogelijk te voorkomen. De maatregelen komen overeen met de maatregelen om invulling te gegeven aan de algemene zorgverplichting, die te allen tijde van toepassing is voor zowel beschermde als vrijgestelde of niet-beschermde soorten.

Vleermuizen

Tijdelijk

De effecten van de werkzaamheden zijn afhankelijk van het moment van uitvoering (periode in het jaar en op de dag). Wanneer de werkzaamheden ’s nachts worden uitgevoerd in het actieve seizoen van vleermuizen (grofweg half maart t/m half november) en daarbij kunstverlichting wordt toegepast, is verstoring van langsvliegende en foeragerende vleermuizen niet uit te sluiten. Ook kunnen potentiële verblijfplaatsen in en direct langs het plangebied ongeschikt worden omdat vleermuizen gevoelig zijn voor lichtverstoring. De werkzaamheden kunnen daardoor leiden tot een overtreding van artikel 3.5, lid 2 en 4, van de Wnb (thans Omgevingswet).

Tijdens het aanvullend soortgerichte onderzoek zijn drie zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis vastgesteld op de C1000-locatie. Vlak buiten de C1000-locatie is een essentiële vliegroute van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Een deel van de verblijfplaatsen kan worden behouden tijdens en na de herinrichting van het plangebied. Omdat op de zuidoostelijke hoek van de C1000-locatie een gebouw wordt geplaatst tegen het bestaande appartementencomplex, gaan een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en een paarverblijfplaats van een ruige dwergvleermuis verloren. Er is derhalve sprake van een flora- en fauna-activiteit en het aanvragen van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is noodzakelijk. De verblijfplaatsen die verloren gaan moeten worden gecompenseerd. Er kunnen tijdelijke voorzieningen aan het pand getroffen worden en in de nieuwbouw kunnen permanente voorzieningen voor vleermuizen getroffen worden. Het is dan ook aannemelijk dat de omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit verleend zal worden.

Permanent

De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk effect op verblijfplaatsen en vliegroutes gezien geschikte locaties (gebouwen met spouwmuur: C1000-locatie en kavel 7) voor verblijfplaatsen binnen het plangebied worden gesloopt. Hierbij kunnen vleermuizen incidenteel worden gedood. Daarnaast kunnen door kunstverlichting in de nieuwe situatie nabij gelegen vleermuizen die gebruik maken van verblijfplaatsen en vliegroutes binnen het plangebied worden verstoord. De werkzaamheden kunnen daardoor leiden tot een overtreding van artikel 3.5, lid 1, 2 en 4 van de Wnb.

Gezien het nieuwbouw betreft kan in de nieuwe situatie gebruik gemaakt worden van inbouwkasten voor vleermuizen. Hierdoor kunnen er in de nieuwe situatie weer extra vleermuisverblijfplaatsen worden gecreëerd. Door de omgeving groen (kruidenrijk voor meer insecten en beter foerageergebied) in te richten kan in combinatie met de vleermuiskasten weer (meer) geschikt alomvattend leefgebied worden gecreëerd.

Zoals onder de tijdelijke situatie beschreven is, is er een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit nodig voor het verloren gaan van verblijfplaatsen. De te verliezen verblijfplaatsen moeten gecompenseerd worden. Dit kan ondermeer door in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor vleermuizen te treffen.

Maatregelen en vervolgstappen

  • Aanlegwerkzaamheden tijdens de actieve periode van vleermuizen bij daglicht uitvoeren of bij nachtelijke werkzaamheden aangepaste verlichting gebruiken die gericht is op de bouwplaats en niet op het omringende landschap.

Vogels

Tijdelijk

Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd in het broedseizoen kunnen broedende vogels in het plangebied en de directe omgeving worden verstoord. De werkzaamheden hebben geen effect op boombroedende vogels met een jaarrond beschermd nest.

Permanent

De kap van bomen kan leiden tot vernietiging van nesten en verstoring en/of doding van broedvogels. De werkzaamheden leiden daardoor potentieel tot een overtreding van 3.1, lid 1, 2 en 4 van de Wnb.

Gezien er nieuwbouw plaatsvindt kan in de nieuwe situatie gebruik gemaakt worden van inbouwkasten voor huismussen en gierzwaluwen. Hierdoor kunnen er in de nieuwe situatie weer extra broedplaatsen worden gecreëerd voor de huismus en gierzwaluw. Door de omgeving groen (met dichte struiken voor schuilplaatsen) in te richten kan in combinatie met de nestkasten weer (meer) geschikt alomvattend leefgebied worden gecreëerd.

Maatregelen en vervolgstappen broedvogels zonder jaarrond beschermd nest

  • Werkzaamheden uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels. Deze periode loopt globaal van 1 maart t/m 1 augustus.
  • Werkzaamheden tijdens het broedseizoen zijn alleen toegestaan door:
    • 1. de werkzaamheden voorafgaand aan het broedseizoen te laten beginnen en in een constante intensiteit te laten doorgaan gedurende het broedseizoen en;
    • 2. enkele dagen voor aanvang van de werkzaamheden te laten inspecteren door een ter zake kundig ecoloog. In de periode van november tot en met januari is dit niet nodig omdat de kans op broedgevallen dan nihil is.

Maatregelen en vervolgstappen broedvogels met jaarrond beschermd nest

De werkzaamheden hebben mogelijk effect op in de omgeving mogelijk aanwezige gebouwbroedende soorten met een jaarrond beschermd nest als huismus en gierzwaluw. Derhalve is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt dat negatieve effecten op de huismus en de gierzwaluw op voorhand kunnen worden uitgesloten. Het aanvragen van een Omgevingsvergunning in het kader van een Flora- en fauna-activiteit is daarom niet noodzakelijk.

Amfibieën

Tijdelijk

Er wordt geen leefgebied aangetast van de rugstreeppad. Derhalve kunnen overtredingen van artikel 3.5 lid 4 op voorhand kunnen worden uitgesloten. Wel kan er door de werkzaamheden geschikt leefgebied (voortplantingsplaatsen en verblijfplaatsen) ontstaan voor de rugstreeppad in de vorm van open vergraafbare gronden, plassen en onder gedeponeerd materiaal. Rugstreeppadden kunnen het plangebied betreden en tijdens de werkzaamheden door aanwezig materieel worden gedood en rust- en voorplantingsplaatsen worden vernield. Dat is een overtreding op artikel 3.5, lid 1, 2 en 4 van de Wnb.

Maatregelen en vervolgstappen

Een overtreding van verbodsbepalingen kan voorkomen worden door in de winterrustperiode te werken of

met een aantal preventieve maatregelen, zodat de rugstreeppad zich niet vestigt in het plangebied:

  • Goede afwatering om plasvorming te voorkomen.
  • Gebruik van rijplaten om spoorvorming te voorkomen.
  • Afschermen tijdelijke gronddepots.

Algemeen voorkomende beschermde amfibieën

Tijdelijk

Door de inzet van zwaar materieel en gebruik van verlichting kunnen algemeen voorkomende soorten als bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker worden verwond of verstoord. Voor deze soorten bestaat in de provincie Zuid- Holland een algemene vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing bij overtreding van verbodsbepalingen. Om deze reden hoeft voor de tijdelijk optredende verstoring door het verwijderen van de ondergroei en het deels dempen van de watergang, geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dienen mitigerende maatregelen genomen te worden om doding of verwonding zo veel mogelijk te voorkomen. De maatregelen komen overeen met de maatregelen om invulling te gegeven aan de algemene zorgverplichting, die te allen tijde van toepassing is (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming), voor zowel beschermde als vrijgestelde of niet-beschermde soorten.

Algemene zorgplicht

Voor alle soorten, beschermd of niet, geldt te allen tijde de algemene zorgplicht.

Houtopstanden

Er is sprake van de kap van houtopstanden, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De te kappen bomen vallen echter buiten de lijst van bijzondere bomen en het NNN. Derhalve kunnen de bomen vergunningsvrij worden gekapt.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van omliggende NNN-gebieden zijn op voorhand uitgesloten. Er hoeven geen extra maatregelen getroffen te worden met betrekking tot het NNN.

Conclusie

Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uit te sluiten. Er dienen maatregelen getroffen te worden om negatieve effecten op beschermde soorten te compenseren. De uitvoerbaarheid hiervan is aannemelijk. Daarmee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect ecologie.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk en beleidskader

Archeologie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke in 2024 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover sprake is van cultuurhistorie dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Waddinxveen heeft op 14 november 2012 een eigen archeologiebeleid vastgesteld, dit beleid is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (vastgesteld 19 september 2018). Het beleid bestaat uit de Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen en de Toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingen en beleidskaart van Waddinxveen. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en nieuwe onderzoeken is de bij het beleid horende archeologische verwachtingenkaart en daarmee de beleidskaart in 2016 geactualiseerd.

De Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen geeft een algemeen inzicht in de beleidsmatige, juridische en financiële aspecten van het beleid. De essentie van het archeologiebeleid van de gemeente Waddinxveen bestaat uit het 'archeologieproof' maken van nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen en voldoet hiermee aan de eisen van de Erfgoedwet.

In de beleidskaart wordt aangegeven in welke mate met archeologie in de ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden. Het archeologiebeleid van de gemeente Waddinxveen onderscheidt vijf categorieën van archeologische waarden (Waarde Archeologie 1 t/m 5). Per categorie is aangegeven welke bekende en verwachte waarden zijn onderscheiden en wat de vastgestelde vrijstellingsgrens is. Een vrijstellingsgrens bestaat uit een oppervlaktemaat en een dieptemaat. Wordt zowel het oppervlakte als de dieptemaat overschreden, dan dient de aanvrager volgens het beleid een (archeologisch) rapport te overleggen waarin aangegeven is of er archeologische waarden aanwezig zijn. Zijn er daadwerkelijke archeologische waarden aanwezig, dan dient ook aangegeven te worden hoe er met deze waarden rekening wordt gehouden tijdens de voorgenomen ontwikkelingen.

Onderzoek

Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart geldt in het overgrote deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde (waarde archeologie 2). Voor deze waarde geldt een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 centimeter diep.

 

Bij ingrepen groter dan de vrijstellingsgrens dient middels onderzoek aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden geschaad zullen worden.

Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 met bijbehorende vergunningenstelstel opgenomen op de verbeelding en in de planregels.

Cultuurhistorie

In het plangebied staan geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen meer. Ook heeft de huidige structuur geen cultuurhistorische waarde.

In het verleden stond op de locatie de Spijsfabriek. Ondanks dat dit gebouw er niet meer staat, staat het gebouw nog wel steeds symbool voor de industriële, monumentale kant van Waddinxveen. Kavel 8 wordt ontwikkeld met een knipoog naar deze Spijsfabriek.

Conclusie

Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 met bijbehorende vergunningenstelstel opgenomen op de verbeelding en in de planregels. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect archeologie.

5.12 Bezonning

Wettelijk en beleidskader

Binnen Nederland bestaan geen formele (wettelijke) normen en eisen ten aanzien van de bezonning van woningen en/of bebouwing. Om een indruk te krijgen van de bezonningssituatie, wordt in de praktijk vaak gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘TNO-norm’. Er zijn twee verschillende TNO-normen, een lichte en een zware variant. Bij de lichte variant voldoet een gebouw aan deze norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Bij de zware variant is dit drie uren per etmaal in de periode 21 januari tot en met 22 november. De bezonning hoeft niet aaneensluitend plaats te vinden. De TNO-norm is geen harde norm maar een hulpmiddel om de bezonning te beoordelen. Bij twee uur zon per etmaal is de bezonning in ieder geval acceptabel. Bij minder dan twee uur zon kan dat ook het geval zijn. In dat geval wordt afgewogen of de bezonningssituatie op die locaties aanvaardbaar is.

Onderzoek

Middels een bezonningsstudie (Bezonningsstudie Passage Waddinxveen, Royal HaskoningDHV, 5 april 2024, Bijlage 13) is vastgesteld welke gevolgen het planvoornemen heeft op de bezonning van en schaduwwerking op omliggende bestaande en reeds vergunde bebouwing. In de bezonningsstudie is allereerst beoordeeld of aan de zware TNO-norm voldaan kan worden.

Uit het onderzoek blijkt dat alleen in de wintermaanden de schaduw van de nieuwe bebouwing op de omliggende bebouwing valt. De conclusie is dat de impact van de schaduw minimaal is en in de wintermaanden vaak minder dan een uur extra schaduw oplevert. Daarmee blijven er op de omliggende panden voldoende uren bezonning over en wordt er voldaan aan de zware TNO-norm.

Uitzondering hierop is de woning Juliana van Stolberglaan 8. Op deze woning wordt noch de zware noch de lichte TNO-norm gehaald.

Geadviseerd wordt hierover in gesprek te gaan met de eigenaren van de woning Juliana van Stolberglaan 8.

Conclusie

Op de omliggende panden blijven voldoende uren bezonning over; er wordt voldaan aan de zware TNO-norm. Uitzondering hierop is de woning Juliana van Stolberglaan 4-8. Op deze woning wordt noch de zware noch de lichte TNO-norm gehaald. Hierover dient gesproken te worden met de eigenaren van deze woning.

Het bestemmingsplan kan uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect bezonning.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

Het bestemmingsplan is een gedetailleerd eindplan. Weliswaar wekt de verbeelding de suggestie dat het bestemmingsplan globaal van aard is, de planregeling maakt het bestemmingsplan gedetailleerd. Omdat het plan nog gerealiseerd moet worden is op de verbeelding niet exact weer te geven waar gebouwd en waar gebruikt gaat worden. Op het moment dat (delen van) het plan gerealiseerd zijn, kan de gemeente ervoor kiezen dit bestemmingsplan te herzien en de bestaande situatie als dan ook vast te leggen op de verbeelding.

6.3 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Daar waar het wonen gecombineerd kan worden met andere functies als kantoren, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en horeca zijn de gronden bestemd als 'Gemengd'. Groenvoorzieningen en fietspaden zijn ook toegestaan. Indien deze bij de bestemming passend zijn, zijn ook tuinen, erven en terreinen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstwerken en speeltoestellen toegestaan.

Wonen is alleen op de verdieping toegestaan, tenzij nadrukkelijk is aangeduid dat ook op de begane grond wonen is toegestaan. Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zijn ook toegestaan onder voorwaarden.

Middels afwijking van het bestemmingsplan is een bed & breakfast bij een woning toegestaan, evenals een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal.

Artikel 4 Groen

De openbare (hoofd)groenvoorziening in het plangebied is bestemd als 'Groen'. Deze bestemming omvat ook bij de bestemming passende paden, parkeren, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, (infrastructurele) kunstwerken, objecten van beeldende kunst en speeltoestellen.

Het is binnen de bestemming 'Groen' niet toegestaan om gebouwen te bouwen, alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan.

Artikel 5 Tuin

Voortuinen behorende bij in andere bestemmingen gelegen hoofdgebouwen zijn bestemd als 'Tuin' als in dit gebied geen gebouwen gebouwd mogen worden. Indien bij de bestemming passend zijn ook in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en objecten van beeldende kunst toegestaan.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De (hoofd)ontsluitingswegen naar en door het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming omvat ook bij de bestemming passende ongebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, paden, groenvoorzieningen, kunstwerken, objecten van beeldende kunst, standplaatsen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het is binnen de bestemming 'Verkeer' niet toegestaan om gebouwen te bouwen. Alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan.

Artikel 7 Water

Het water aan de noordzijde van het gebied is bestemd als 'Water'. Ook bermen, taluds, groenvoorzieningen en (infrastructurele) kunstwerken zijn toegestaan. Het water mag gebruikt worden voor extensieve recreatie. Het is binnen de bestemming 'Water' niet toegestaan om gebouwen te bouwen. Alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn ten dienste van de bestemming zijn toegestaan.

Artikel 8 Wonen

Daar waar enkel woningen bij behorende functies zijn toegestaan geldt de bestemming 'Wonen'. Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan bij een woning. Daarnaast zijn bij de bestemming horende functies toegestaan, zoals tuinen, erven en terreinen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, objecten van beeldende kunst en speeltoestellen.

Middels afwijking van het bestemmingsplan is een bed & breakfast toegestaan

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2 

Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de archeologische belangen. Het plangebied kent deels een hoge archeologische verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de waterstaatsbelangen aangaande de door het plangebied lopende waterkering. Bij ingrepen in de waterkering is een positief advies van de waterbeheerder, in dit geval het hoogheemraadschap van Rijnland, nodig.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn ondermeer regels opgenomen ten behoeve van bestaande situaties en voor heroprichting van bouwwerken.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden. Op grond van de algemene gebruiksregels wordt algemeen ongewenst gebruik verboden, tenzij een bepaald gebruik juist bedoeld is toe te laten op grond van de bestemmingen, direct hetzij indirect.

In de algemene gebruiksregels zijn onder meer de eisen ten aanzien van het parkeren geregeld.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

In het uiterlijke westen van het plangebied ligt een veiligheidszone als gevolg van een aanwezige aardgastransportleiding. Binnen deze zone mogen geen beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd of gebruikt worden.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 17 Slotregel

Deze regel bevat de citeerregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële haalbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting op een bestemmingsplan inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan.

Dit bestemmingsplan maakt een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1 van het Bro onder andere bedoeld:

  • a. de bouw van één of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd.

De bouw- en verbouwmogelijkheden voor de locaties die in dit bestemmingsplan worden geboden moeten dan ook in beginsel worden aangemerkt als aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) dient de gemeenteraad voor gronden die niet door de gemeente worden uitgegeven een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop dergelijke bouwplannen zijn voorzien.

De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins is verzekerd en het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het initiatief betreft de bouw van 158 woningen en maximaal 1.673 m2 aan maatschappelijke voorzieningen c.q. gemengde functies in Waddinxveen en de herinrichting van openbaar gebied. De functies worden tegen marktconforme prijzen aangeboden. In hoofdstuk 3 (“planbeschrijving”) is aangetoond dat hier behoefte aan is. Voor de uitgifte wordt gerekend met een verkoopprijs welke passend is bij de markt voor Waddinxveen en vergelijkbaar is met ontwikkelingen in omliggende gemeenten.

Exploitatieplan

De gronden aangemerkt als kavel 7, 8, 9 en Stationsstraat 8-10 zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken en de uitgifte van de bouwkavel. Met deze uitgangspunten is sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar diverse functies worden ontwikkeld in eigendom zijn van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hiervan worden afgezien.

Facilitaire deellocatie

Een deel van de gronden is niet in eigendom van de gemeente. Echter kan voor deze gronden zonder medewerking van de gemeente geen omgevingsvergunning voor de bouw worden verleend. Dit komt omdat het bestemmingsplan op deze locatie, de C1000-locatie, alleen aaneengebouwde woningen toestaat. De gemeente is tevens eigenaar van een deel van deze gronden, waardoor zonder medewerking van de gemeente niet voorzien kan worden in de bouw van aaneengebouwde woningen en daarmee niet voldaan kan worden aan de regels gesteld in voorliggend bestemmingsplan.

De gemeente beoogt uiteraard om op voorhand haar kostenverhaal met de initiatiefnemer te verzekeren door middel van een anterieure overeenkomst. Wanneer dit binnen de gewenste tijd, voor vaststelling, niet mocht lukken, dan zal in de nog te sluiten verkoopovereenkomst van de uit te geven gemeentelijke gronden de definitieve afspraken rondom het kostenverhaal worden opgenomen. Hierbij geldt dat zonder de gronduitgifte door de gemeente aan de initiatiefnemer niet kan worden overgegaan tot herontwikkeling van de C1000-locatie.

Hiermee is de financieel economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan geborgd.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro).

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag economisch uitvoerbaar worden geacht.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

De gemeente Waddinxveen heeft diverse informatiebijeenkomsten georganiseerd rondom het Sleutelkwartier in het algemeen en de Passage in het bijzonder. Dit betreffen:

  • 14 juli 2021 digitaal;
  • 21 april 2022 in het SK Lab;
  • 21 november 2022 in het gemeentehuis;
  • 11 april 2023 in het SK Lab.

Verder hebben er met bewoners, omwonenden, ondernemers en andere belanghebbenden gesprekken op individuele basis plaatsgevonden.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals omliggende gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Een concept van het ontwerpbestemmingsplan is in een vooroverleg besproken met de vooroverlegpartners.

Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpbestemmingsplan van 9 november 2023 tot en met 3 januari 2024 gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen tegen het bestemmingsplan. Er zijn in totaal dertien zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in de zienswijzennota (Bijlage 14) van een reactie voorzien.