Plan: | Plan Nooitgedacht, kavel 1, Onderweg 10 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.WPonderweg10-0402 |
Aan de Onderweg naast nummer 12 in Waddinxveen is een klein woonwijkje in aanbouw met maximaal 28 woningen. Voor één woonkavel in het meest noordwestelijke gedeelte van het plangebied is een woning bij recht niet mogelijk in verband met de bedrijfsactiviteiten van een papier- en metaalhandel aan de Onderweg 35-37. Voor dit plangedeelte is daarom de bestemming 'Tuin' toegekend met een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen', welke kan worden toegepast wanneer deze bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd dan wel op een andere wijze de met dit bedrijf aanwezige milieuhinder is opgeheven.
Uit nieuw uitgevoerd akoestisch onderzoek industrielawaai is gebleken dat het oprichten van een woning op kavel 1 middels een zuidelijkere situering van het hoofdgebouw mogelijk is. Hierdoor wordt voldoende afstand gehouden van de tegenover gelegen papier- en metaalhandel zonder dat dit bedrijf wordt beperkt in de bedrijfsvoering. In verband hiermede kan gebruik worden gemaakt van de in het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)' opgenomen wijzigingsbevoegdheid om een vrijstaande woning op te richten. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt ten oosten van de Onderweg 12. Aan de overzijde van de Onderweg is aan de Onderweg 35-37 een papier- en metaalhandel gevestigd met aan weerszijden woningen. Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van een woningbouwontwikkeling met maximaal 28 woningen, welke worden ontsloten via de nieuw gerealiseerde ontsluitingsweg Meander. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.
Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood gestreept omlijnd) en omgeving.
Voor onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Plan Nooitgedacht (Onderweg 8), Waddinxveen" | 3 oktober 2012 | n.v.t. | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2018 |
De gronden zijn bestemd voor 'Tuin' (figuur 2). In het bestemmingsplan is in artikel 13.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:
met dien verstande dat:
In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de in de wijzigingsbevoegdheid genoemde randvoorwaarden. In de hoofdstukken 3 en 6 wordt dit onderbouwd. Hieruit blijkt dat het oprichten van een woning planologisch en milieutechnisch mogelijk is.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Plan Nooitgedacht (Onderweg 8) (plangebied rood
gearceerd aangeduid).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het perceel aan de Onderweg ligt in het westelijk deel van het binnenstedelijke gebied van de gemeente Waddinxveen aan de rand van de bebouwde kom. Ten westen hiervan staat de boerderij 'Nooitgedacht' waarin een hoveniersbedrijf is gevestigd. Aan de overzijde van de Onderweg staan voornamelijk rijenwoningen met tussen de woningen een papier- en metaalhandel aan de Onderweg 35-37.
De planlocatie zelf maakt onderdeel uit van een nieuw woonbuurtje, groot circa 2 ha, waar maximaal 28 woningen kunnen worden gerealiseerd. Een groot aantal woningen is al opgeleverd. Enkele woningen zijn momenteel in aanbouw. Later is voor één perceel achter de Plasweg 27, 27b en 27c een nieuw bestemmingsplan gemaakt om het oprichten van een Hospice mogelijk te maken. Deze Hospice is inmiddels gerealiseerd en wordt ontsloten op de Florijnlaan.
Nieuw gerealiseerde woningen vanaf Hospice. Enkele woningen aan de Meander.
De aan de Onderweg 35-37 gevestigde papierhandel vanaf plangebied (links) en Meander (rechts).
Het tuinperceel, groot circa 800 m², maakt onderdeel uit van de woningbouwontwikkeling met de bestemming Wonen. Het perceel is momenteel in gebruik als grasland met een ontsluiting vanaf de Meander.
Plangebied richting Onderweg. Plangebied vanaf Meander.
De (stedenbouwkundige) randvoorwaarden en uitgangspunten zijn eerder vastgelegd in een notitie van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. Deze uitgangspunten hebben als leidraad gediend voor de woningbouwontwikkeling aan de Meander. De randvoorwaarden worden hier herhaald voor zover relevant voor invulling van het plangebied.
Algemene uitgangspunten
De locatie ligt aan de rand van Waddinxveen. Het roept het beeld op van een landelijk en informeel woongebied. Afwisseling in verschijningsvorm (nokrichting, rooilijn, gevelindeling, woningplattegrond, kleur en dergelijke) wordt voorgestaan. De locatie wordt omkaderd door de inmiddels aangelegde watergang. Voor autoverkeer is het plangebied bereikbaar via de Meander; voor hulpdiensten en langzaam verkeer zal het gebied nog worden ontsloten op de Florijnlaan.
Parkeren en openbare ruimte
Het bewonersparkeren wordt op eigen terrein opgelost, minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein (exclusief garage). Bij parkeren voor de garage geldt een minimale opritlengte van 5,5 meter. Bezoekers parkeren, (15 parkeerplaatsen totaal) wordt in de openbare ruimte opgelost (informeel en in kleine eenheden van maximaal 10 parkeerplaatsen gegroepeerd). Hagen worden in beginsel niet binnen 50 cm van de erfgrens geplant.
Gebouwen en omgeving
De korrelgrootte sluit aan op zowel de bestaande omgeving als de nieuw in ontwikkeling zijnde woningbouwontwikkeling 't Suyt. De nieuwe bebouwing volgt hoofdzakelijk de richting van de Zuidplaspolder. De voorzijden zijn naar de openbare ruimte gericht. De rand aan de Onderweg dient als 'voorkant' te worden uitgewerkt. Voor het hele gebied geldt dat er een afwisseling in de nokrichtingen plaatsvindt. Voor de hoofdgebouwen bedraagt de goothoogte binnen de bouwvlakken maximaal 5,5 meter, de bouwhoogte maximaal 9 meter. Het bebouwingspercentage voor alle kavels is maximaal 35% per kavel. De hoofdgebouwen staan op minstens 4 meter van de onderlinge perceelsgrenzen. Voor bijgebouwen geldt 2 meter. Uitzonderingen zijn er voor gedeelde binnenmuren. De hoofdbebouwing wordt voorts op minstens 4 meter van de openbare ruimte gebouwd met variërende afstand tussen bebouwing en openbare ruimte.
Randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid
In de wijzigingsbevoegdheid zijn de voorwaarden genoemd om de bestemming 'Tuin' te wijzigen naar 'Wonen'. Aan deze voorwaarden kan worden voldoen, omdat er:
Voorts moet worden aangetoond dat er vanuit milieuoogpunt geen bezwaren bestaan tegen realisering van de woning. Dit wordt aangetoond in paragraaf 6.1.2.
Gelet hierop bestaan er vanuit ruimtelijke en milieutechnische overwegingen niet langer bezwaren om een woning toe te staan. De nieuwe situatie wordt in de volgende paragraaf beschreven.
Met in achtneming van de in het bestemmingsplan opgenomen uitgangspunten en randvoorwaarden, alsmede de resultaten van het geactualiseerde akoestisch onderzoek, is een verkavelingsplan opgesteld, waarbij een vrijstaande woning in het bebouwingslint kan worden toegevoegd met een inhoud van 750 m³. De ontsluiting van de woning vindt plaats op de Meander met een tweede ontsluiting op de Onderweg. De woning kan alleen binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gerealiseerd, zodat op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai wordt geborgd dat de bedrijfsvoering van de papier- en metaalhandel aan de Onderweg 35-37 niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. Ten behoeve hiervan wordt voorts langs de Onderweg een geluidwal aangelegd met een lengte van 30 m en een hoogte van 1,5 m gemeten vanaf maaiveld van de Meander. Dit wordt als voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.3 van de regels geborgd. De verkavelingstekening is opgenomen in figuur 3. Aanzichttekeningen van de nieuwe woning zijn weergegeven in figuur 4.
Figuur 3: Impressie verkavelingsplan (indicatief).
Figuur 4: Aanzichttekeningen nieuwe woning (voorlopig).
Verkeer
Het plangebied ligt langs de Onderweg. De woningen in het gebied worden ontsloten via een nieuw aangelegde weg, De Meander. Alle wegen binnen 200 m zijn ingericht als een 30 km/uur gebied. Via de Plasweg en Sniepweg zijn de Dreef en Esdoornlaan bereikbaar. De Dreef is een gebiedsontsluitingsweg richting het centrum en de rijkswegen A12/A20. De toename van het aantal verkeersbewegingen is verwaarloosbaar.
De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. Aan de Dreef is een halte aanwezig voor een rechtstreekse busverbinding naar Gouda, Den Haag en Leiden. Ten oosten van het plangebied ligt op loopafstand het treinstation Waddinxveen (spoorverbinding Gouda - Alphen aan den Rijn/ Leiden).
De Onderweg. De Meander.
Parkeren
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is nadien vastgelegd in het Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018). De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:
Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.
Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Parkeerkencijfers woningen CROW publicatie 317 (2012).
Categorie rest bebouwde kom | matig stedelijk (min. - max.) | Aandeel bezoekers |
koop, vrijstaand | 1,8 - 2,6 | waarvan 0,3 per woning |
koop, twee-onder-een-kap | 1,7- 2,5 | waarvan 0,3 per woning |
De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door op het eigen erf bij de woning minimaal 2 parkeerplaatsen te realiseren. De overige parkeerbehoefte kan in het openbaar gebied worden opgevangen aangezien in de huidige situatie ook gebruik wordt gemaakt van openbare parkeergelegenheid. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 8.1 Parkeerregeling van het wijzigingsplan wordt dit geborgd.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening genoemde rijksbelangen zijn niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt één woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan. Overigens is deze ontwikkeling al voorzien bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)'. Met dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan dit raadsbesluit.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadapatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een veencomplex met oude zeeklei. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van droogmakerijen (klei en veen). Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen in de dorpsrand (figuur 5). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, door o.a. de nabijheid van voorzieningen. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, het contact en de overlap). Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid. (De noordelijk gelegen Veenkade/Kleikade is hier aangeduid als fiets- en wandelroute als onderdeel van het netwerk van fiets- en wandelpaden).
Figuur 5: Uitsnede kaart Kwaliteitskaart; Laag van de stedelijke occupatie. Het plangebied is met zwarte omlijning aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De functiewijziging naar wonen (toevoegen één woning) is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt, waarbij de richtpunten niet in het geding zijn. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland eerder ingestemd met het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)', waarin de wijzigingsbevoegdheid al was opgenomen. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van één nieuwe woning mogelijk in het bestaand stedelijk gebied, zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan c.a. wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De nieuwbouw van een woning draagt bij aan versterking van het lint aan de Onderweg. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving in dit woonbuurtje. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling zal worden opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.1). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.
Conclusie
De nieuwbouw van een woning in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Waddinxveen voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (netto toevoeging 1 woning) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
Wonen en voorzieningen
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd.
De gemeentelijke ambities uit de structuurvisie zijn uitgewerkt in een uitvoeringsagenda met concrete projecten. De uitvoeringsagenda vormt deze periode enerzijds een belangrijk sturingskader voor de projecten die de gemeente zelf actief wil oppakken en anderzijds een toetsingskader voor projecten en initiatieven van private partijen die een faciliterende rol van vragen van de gemeente. Van belang is dat zowel de structuurvisie als de uitvoeringsstrategie een momentopname zijn van ambities en concrete projecten op de korte én lange termijn.
Bij invulling van het woningbouwprogramma wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt. Voor de gemeente betekent dit concreet dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen. Een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding is hierbij van groot belang.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als “Wonen nieuw" (figuur 6). Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda, omdat de planontwikkeling middels een wijzigingsbevoegdheid al is opgenomen in het door de raad op 3 oktober 2012 vastgestelde bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)'.
Figuur 6: Integrale kaart Structuurvisie.
Conclusie
De geactualiseerde Structuurvisie en de Uitvoeringsagenda staan het oprichten van een woning niet in de weg. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste gedifferentieerde woonmilieus.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 13 december 2017 de Woonvisie 2018-2022 vastgesteld. De woonvisie bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers. De hoofddoelstelling is dat iedereen die dat wil op een prettige en geschikte manier in Waddinxveen moet kunnen wonen. De pijlers geven hier invulling aan. De eerste pijler is beschikbaarheid en betaalbaarheid. Deze pijler gaat over passende huisvesting voor diverse doelgroepen. De tweede pijler gaat over wonen, zorg en welzijn. Een belangrijk thema is duurzaamheid, daarom gaat de derde pijler over dit thema. De vierde pijler ten slotte gaat over leefbaarheid. Het gaat hier zowel over de woningen zelf als over de woonomgeving. Naast de pijlers wordt er in de woonvisie ingegaan op het gewenste woningbouwprogramma voor Waddinxveen en de manier waarop de gemeente met 'partners in wonen' samenwerkt. De actiepunten uit de woonvisie zijn op een rij gezet en een bijlage bij de Woonvisie.
Wonen is een eerste levensbehoefte. De woningmarkt is complex. De gemeente heeft daarom een nieuwe woonvisie opgesteld. Deze woonvisie geeft de ambities en doelstellingen voor wonen voor de periode van 2018 tot en met 2022. De woonvisie gaat in op de huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen, zodat iedereen die dat wil prettig kan wonen in Waddinxveen. De woonvisie is een kompas en toetssteen voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen, zowel voor nieuwbouw als voor de aanpassingen in de bestaande voorraad. De vorige woonvisie is in 2012 vastgesteld. Toen was er een economische crisis. Intussen is de economie weer aangetrokken. Dat heeft ook invloed op de woningmarkt. Er is daarom behoefte aan een geactualiseerde visie.
Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad aangepast moeten worden. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen.
Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuw. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat hierbij voorop.
Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is.
Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen voor de komende jaren. Er is veel vraag naar woningen in de grote steden, maar ook in de gebieden langs de A12, waaronder Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en ’t Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Het belangrijkste (transformatie)gebied voor de komende jaren is het gebied van Station tot Hefbrug. In dit gebied worden onder andere voormalige detailhandel en bedrijfsbestemmingen getransformeerd naar een gebied voor wonen en zorg gerelateerde voorzieningen. Deze locatie ligt binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen.
Op basis van de Woningbouwraming en de Bevolkingsprognose van de Provincie Zuid-Holland zou er in Waddinxveen ruimte zijn tussen 1622 en 2195 woningen in de periode van 2015 tot en met 2029 voor de eigen behoefte. Park Triangel heeft haar eigen vraag. Voor Park Triangel hanteert de gemeente als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag. In deze steden is een tekort aan met name grondgebonden woningen. Park Triangel vangt een deel van dit tekort op. Om te voldoen aan de vraag naar meer luxe woonmilieus, wordt als onderdeel van het woningbouwprogramma ook ingezet op duurdere koopwoningen.
Toetsing planinitiatief
Deze woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan voldoende woningen in het luxe woonmilieu voor gezinnen met kinderen (doorstroming). Daarnaast zijn stedelijke voorzieningen in de nabijheid. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt het nieuwe woonbuurtje afgerond. Duurzaamheid wordt beschreven in 4.4.4.
Conclusie
Het toevoegen van een woning is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren (zie ook 4.4.4).
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie
De woning wordt op de Meander ontsloten, welke weg aantakt op de Onderweg. Via de Plasweg en Sniepweg is het centrum en het rijkswegennet bereikbaar. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Conclusie
De woning wordt energieneutraal (nul op de meter) gebouwd. De woning wordt voorzien van zonnepanelen. Ook wordt de woning niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijk gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het wijzigingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn 'droge voeten', schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema's het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:
Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een waterpeil van NAP -6,10. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop wordt opgesteld. Het hoogheemraadschap adviseert minimaal 1,3 m drooglegging (vloerpeil) voor woningen om (grond)wateroverlast te voorkomen
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied is onverhard. De toename aan verharding is circa 160 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is het realiseren van watercompensatie niet nodig. Overigens heeft in het kader van de herontwikkeling van het grotere plangebied al watercompensatie plaatsgevonden door het graven van nieuwe watergangen.
Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woning zal worden afgevoerd naar de aanwezige sloten. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 16 september 2019 (dossiercode 20190916-40-21410) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. In verband hiermede zal het voorontwerp wijzigingsplan om advies worden voorgelegd aan het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er wel/geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit wijzigingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van één woning. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden c.q. maatregelen te treffen van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.
De woning ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.3. De nieuwe woning ligt voorts niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 6.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van een woningbouwontwikkeling. Het gebied langs de Onderweg kan worden beschouwd als een overwegend woongebied, zodat sprake is van een rustig woongebied.
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)' is uitvoering aandacht besteed aan het onderdeel milieuzonering. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat alleen de papier- en metaalhandel aan de Onderweg 35-37 een belemmering was voor maximaal twee woningen. Dit bedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m in een rustige woonwijk. De aanvankelijk geplande woningen in het plangebied lagen op een afstand van circa 20 meter.
Eén van de voorwaarden om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid is dat aangetoond kan worden dat er vanuit milieuoogpunt geen bezwaren (meer) bestaan tegen realisering van een woning. In verband hiermede is de situering van de woning op kavel 1 zodanig in zuidelijke richting verschoven dat de richtafstand van 30 m in acht wordt genomen, waarbij rekening is gehouden met aanleg van een geluidwal langs de Onderweg met een lengte van 30 m en een hoogte van 1,5 m boven maaiveld. Op basis hiervan is een nieuw akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Peutz B.V. te Zoetermeer (rapport van 19 september 2019, Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de inrichting ter plaatse van de geplande woning ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode bedraagt. In de avond- en nachtperiode vinden bij de inrichting geen akoestisch relevante activiteiten plaats. Hiermee wordt voldaan aan de gehanteerde grenswaarde van 45 dB(A) in het kader van een goed woon- en leefklimaat en wordt tevens (ruimschoots) voldaan aan de standaard geluidgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
Het maximaal geluidniveau ter plaatse van de woning bedraagt ten hoogste 67 dB(A) waarmee eveneens wordt voldaan aan de standaard geluidgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit, alsmede de middels diverse jurisprudentie aangegeven aan te houden geluidgrenswaarde in de dagperiode van 70 dB(A). Daarmee zijn de rechten van D. Metselaar & Zn. v.o.f. voldoende geborgd.
Resumerend blijkt uit de onderzoeksresultaten dat de papier- en metaalhandel niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering wanneer de woning op meer dan 30 m van de inrichting wordt gesitueerd en er een geluidwal langs de Onderweg van 30 m lang met een hoogte van 1,5 m gemeten vanaf maaiveld van de Meander is aangelegd. Op de verbeelding is vastgelegd dat het hoofdgebouw op minimaal 30 m van de inrichting komt te liggen. De aanleg van de geluidwal wordt geborgd door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.3 van de specifieke gebruiksregels. Mitsdien zal er sprake zijn van een goed akoestisch woon- en leefklimaat en bestaan er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor realisatie van de woning. Andersom geredeneerd wordt de papier- en metaalhandel niet beperkt in de bedrijfsvoering.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken dat er een relevante milieubelastende activiteit is in de nabijheid van het plangebied. De nieuwe woning wordt op meer dan 30 m afstand van de papier- en metaalhandel gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak. Voorts wordt er een geluidwal langs de Onderweg van 30 m lang met een hoogte van 1,5 m gemeten vanaf maaiveld van de Meander aangelegd, zodat er geen belemmeringen meer zijn voor de papier- en metaalhandel. Met inachtneming hiervan levert de woning binnen het plangebied geen milieuhygiënische knelpunten op naar de omgeving. De woning heeft een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe woning. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximum snelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Alle wegen binnen een zone van 200 m van het plangebied zijn 30 km/u wegen, zodat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan worden gelaten.
Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen alle niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde.
Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/uur wegen, is in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)' door de Omgevingsdienst de geluidscontour bepaald in verband met de Verlengde Dreef (deze doortrekking is overigens niet meer gerealiseerd). Hieruit bleek dat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied niet hoger is dan 48 dB, zodat aanvullende voorwaarden niet nodig zijn. Hier is sprake van een goede milieukwaliteit, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen deze functiewijziging, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.
Onderzoek/ beoordeling
In de nabijheid van het plangebied liggen geen (geluidsgezoneerde) industrieterreinen. Uit akoestisch onderzoek industrielawaai is verder aangetoond dat de papier- en metaalhandel niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering. In paragraaf 6.1.2 is dit onderbouwd.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
Wettelijk kader
Op 1 juli 2012 zijn de 'spelregels' voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
De spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn is een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt op grond van artikel 1.4a van het Bgh 200 m. Het plangebied ligt ruim buiten deze zone op circa 800 m).
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige functiewijziging, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
In het kader van de woningbouwontwikkeling 'Plan Nooitgedacht' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (september 2010). Op basis van de analyseresultaten werd geconcludeerd dat het terrein niet zondermeer geschikt was voor woondoeleinden, omdat plaatselijk op het voorterrein een verontreiniging met koper en PAK was geconstateerd. In verband hiermede is een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter bepaling van de omvang van de aangetoonde koper- en PAK-verontreinigingen op het voorterrein (januari 2011). Als vervolg hierop is een saneringsplan (bus-immobiel) ingediend ten behoeve van een bodemsanering (september 2016), waarna een bodemsanering heeft plaatsgevonden. Na afronding van de sanering is een evaluatieverslag ingediend bij het bevoegd gezag (mei 2017). Bij besluit van 28 juni 2017, kenmerk 2017001912 heeft het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Midden-Holland) geconcludeerd dat de saneringsdoelstelllig is bereikt en dat er is gesaneerd overeenkomstig de goedgekeurde Bus-melding. De beschikking is opgenomen in Bijlage 2. Op basis hiervan is vastgesteld dat de bodem van het gesaneerde deel van de locatie geschikt is voor de beoogde functie. Voor de locatie gelden er geen beperkingen meer.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
In het ontwikkelgebied 'Plan Nooitgedacht', waarvan kavel 1 onderdeel uitmaakt, is een bodemsanering uitgevoerd. De bodem is zodanig gesaneerd dat er geen risico's meer aanwezig zijn voor de volksgezondheid en het milieu met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het plangebied. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
In verband met onderhavige planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2017 en de prognosejaren 2020 en 2030 langs de Onderweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. De vaststelling van dit wijzigingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van 1 woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Uit onderzoek naar de luchtkwaliteit is gebleken dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden. De op te richten woning valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een (actualisatie van het) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen 200 m van het plangebied geen Provinciale en/of rijkswegen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 7) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 7: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).
Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Het plangebied maakt onderdeel uit van stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens heeft het plangebied redelijke tot hoge archeologische waarde tussen 3-5 m onder maaiveld en dieper dan 5 m maaiveld (zie figuur 8).
Figuur 8: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op grond van de Monumentenwet op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.
Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 9) zijn de verwachtingswaarden weergegeven. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 19 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'.
De nieuw te bouwen woning ligt in het gebied met een lage verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is niet nodig. Overigens is in het kader van het de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)' al een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in paragraaf 6.2.1 toegelicht.
Figuur 9: Uitsnede archeologische beleidskaart.
ADC ArcheoProjecten BV te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 22 juli 2010, rapportnummer 4120521, Bijlage 3). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Op basis van het bureauonderzoek werden wad- en kwelderafzettingen (Laagpakket van Wormer binnen Naaldwijk Formatie) verwacht. In de top van hoger gelegen kwelderafzettingen kunnen archeologische resten uit het Neolithicum aanwezig zijn. In lager gelegen kwelderafzettingen alsmede wadafzettingen worden geen archeologische resten verwacht.
Gezien het ontbreken van waarnemingen uit deze periode is het echter de vraag in hoeverre de mariene afzettingen geschikt waren voor bewoning. Ook bestaat de kans dat eventuele resten door grondbewerking in het kader van de landbouw en (sub)recente bouwactiviteiten zijn aangetast.
Archeologische resten uit de Bronstijd en latere perioden kunnen zich in het bovenste deel van of op het veen (Hollandveen Laagpakket binnen Nieuwkoop Formatie) hebben bevonden. Echter, gezien de laatmiddeleeuwse verveningen en het feit dat het grootste deel van het plangebied zich buiten de ontginningsas bevindt, zal dit pakket, afgezien van een dunne laag 'restveen', niet meer aanwezig zijn. De kans op de aanwezigheid van resten uit de periode Bronstijd – Middeleeuwen is dan ook nihil. Een uitzondering vormt een smalle zone langs de Onderweg. Hier dient rekening te worden gehouden met resten van een veenontginningsdijk uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Indien onder de ophoging een veenpakket aanwezig is, kunnen in theorie nog sporen uit de periode Bronstijd-Vroege Middeleeuwen bewaard zijn gebleven.
Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek (specificatie VS03) uitgevoerd. Op een veenlaag is een dik pakket matig tot sterk siltige klei met planten- en schelpresten aangetroffen en zand- en detrituslagen. De slapte en het ontbreken van gerijpte of ontkalkte niveaus tonen aan dat de wad- en kwelderafzettingen in het plangebied vermoedelijk niet bewoonbaar zijn geweest. Ook is het bovenste deel van de bodem, waar de archeologische waarden werden verwacht, omgewerkt.
ADC ArcheoProjecten adviseert daarom het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Het plangebied is in gebruik als grasland. In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS), of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 7 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000-gebied De Wilck ligt circa 9 km noordwestelijk van het plangebied. Sprake is alleen van een herontwikkeling om een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Zuid-Holland, De dichtstbijzijnde bestaande natuur (Gouwebos) ligt op circa 1,7 km ten noordoosten van het plangebied (figuur 10). Ook hier heeft de woningbouwontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het NNN. Verder ligt er circa 350 m ten oosten van de planlocatie de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 10). Ook hier heeft deze functiewijziging geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 10: NNN Nederland in omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 7 km oostelijk gelegen natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' is een Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt evenwel op meer dan 10 km afstand.
In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 1 woning. De woning wordt energie-neutraal gebouwd (NOM), zodat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Voor deze effectbeschrijving is vooralsnog geen berekening nodig. Op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) is er bij de bouw van 1 woning geen effect op Natura2000 gebieden op meer dan 1.400 meter, in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland bestaat. De afstand is in dit geval circa 7 kilometer. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering.
Soortenbescherming
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht (Onderweg 8)' is al onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat er geen beperkingen waren. Het voorliggend initiatief voorziet in het oprichten van 1 woning op een grasland. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. Voor de nieuwe brug over de sloot (Onderweg) zullen geen palen in de slootbodem worden geslagen. Deze worden in de ziel van de berm gezet, zodat er geen verstoring van soorten in de sloot plaatsvindt. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening geen actualisatie van het uitgevoerde ecologisch onderzoek noodzakelijk geacht. Uit het oogpunt van soortenbescherming is er geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling.
In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels en afwijken van de gebruiksregel.
Artikel 3 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor een grondgebonden woning met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Het hoofdgebouw is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, te weten één vrijstaande woning met een inhoud van maximaal 750 m³. In de regels zijn voorts de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn toegestaan. Hierbij geldt dat een bouwperceel voor maximaal 35% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 75 m² aan vrijstaande bijgebouwen. In de regels zijn verder voorwaarden opgenomen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Om de stedenbouwkundige kwaliteit te waarborgen is er een nadere eis opgenomen om ervoor te zorgen dat de in het eerder vastgestelde beeldkwaliteitsplan opgenomen eisen kunnen worden afgedwongen. Verder is er een 'specifieke bouwaanduiding - gevelrichting' op de verbeelding opgenomen en in de regels vastgelegd, omdat de voorgevel van de woning op de Onderweg gericht dient te zijn.
De aanleg en het onderhoud van een geluidwal is opgenomen als specifieke gebruiksregel. Aanleg hiervan dient plaats te vinden, voordat de nieuwe woning in gebruik kan worden genomen.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 8 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 9 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 10 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Er is één reactie ontvangen van de Veiligheidsregio Holland Midden. De reactie is hieronder opgenomen en voorzien van een antwoord.
Veiligheidsregio Hollands Midden
Reactie
Bij het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning zullen wij een voorwaarde opnemen om de 'rookmelderdichtheid' in de woning te verhogen. De adviezen hebben overigens geen betrekking op het wijzigingsplan, maar op uitvoeringsaspecten welke relevant zijn voor de hulpdiensten.
Conclusie
De vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het wijzigingsplan heeft gevonden.
Het concept wijzigingsplan is besproken met de gebruiker van de papier- en metaalhandel aan de Onderweg 35-37. Hierbij is het uitgevoerde akoestisch onderzoek overlegd.
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp wijzigingsplan vanaf 2 april 2020 tot en met 13 mei 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn drie zienswijzen ontvangen. De zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 4.