direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Theo Thijssenschool
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Achter de Theo Thijssenschool in het centrum van Waddinxveen ligt een (voormalig) bedrijfsterrein. Vanwege het groeiende aantal leerlingen van de Theo Thijssenschool is het gewenst om dit terrein te gebruiken als uitbreidingslocatie. Ter plaatste zouden maximaal 8 extra leslokalen met ondersteunende functies kunnen worden gevestigd.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In de voorliggende toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen achter de Theo Thijssensschool aan de Kerkweg-Oost, nabij de Hefbrug Waddinxveen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Waddinxveen en ten opzichte van de directe omgeving (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de bestemmingsplannen “Van station tot hefbrug” (30 januari 2013 vastgesteld), het “Parapluplan Archeologie en Parkeren” (19 september 2018 vastgesteld) en het "Parapluplan biomassa-installaties" (14 oktober 2020 vastgesteld). In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerende bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' opgenomen. Met rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede huidige bestemming "Van station tot hefbrug" met daarop in het rood het plangebied weergegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" is het plangebied bestemd voor 'Bedrijf', 'Maatschappelijk' en 'Gemengd'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' uit het geldende paraplubestemmingsplan “Parapluplan Archeologie en Parkeren” van toepassing.

Bestemming 'Bedrijf'

De binnen het plangebied voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten met een milieucategorie 1 en 2. Tevens geldt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf' waarbinnen een metaalbewerkingsbedrijf is toegestaan. Ter plaatse van het bouwvlak is een hoofdgebouw met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 6 m toegestaan.

Bestemming 'Maatschappelijk'

De binnen het plangebied voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder bijvoorbeeld een (basis)school. Er geldt geen bouwvlak met bijbehorende bouwmogelijkheden op de gronden die binnen het plangebied zijn aangewezen als 'Maatschappelijk'.

Bestemming 'Gemengd'

De binnen het plangebied voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, (maatschappelijke) dienstverlening en wonen op de verdieping. Op de gronden die binnen het plangebied zijn aangewezen met de bestemming 'Gemengd' gelden tevens de aanduiding 'detailhandel'. Hierbinnen is op de begane grond detailhandel toegestaan.

Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2'

De gronden met de dubbelbestemming zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Bij bouwwerken groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld dient een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.

Omgevingsvergunning Oranjelaan 36c

Binnen het plangebied ligt een besluitvlak van een verleende omgevingsvergunning. Met deze omgevingsvergunning, Oranjelaan 36c, zijn vier garageboxen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0003.png"

Afbeelding 1.3 Besluitvlak omgevingsvergunning Oranjelaan 36c

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Theo Thijssenschool' met identificatienummer NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is na dit hoofdstuk als volgt opgebouwd.

  • Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en de functionele aspecten.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft de voorgenomen ontwikkeling en de uitgangspunten daarvan. De onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is ook in dit hoofdstuk opgenomen (paragraaf 3.3).
  • Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid. Eventueel sectoraal beleid komt binnen de overige beleidskaders aan de orde.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op het aspect water waarbij stil gestaan wordt bij het beleid maar ook de waterhuishouding in het voorliggend plan.
  • Hoofdstuk 6 behandelt de milieu- en omgevingsaspecten.
  • In hoofdstuk 7 is vervolgens de planbeschrijving van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het juridisch systeem, de consequenties van de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 en Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het bestemmingsplan en wordt nader ingegaan op de bestemmingen.
  • Tenslotte in hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan, waarin onder andere uitleg wordt gegeven over de te volgen planologische procedure en op de financiële haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Omgeving

Het plangebied ligt achter de Kerkweg-Oost in het centrum van Waddinxveen. De (bedrijfs)bebouwing wordt hier gesloopt en vervolgens bouwrijp gemaakt voor de schooluitbreiding.

De noordkant van het plangebied grenst aan een aantal woningen en tuinen. De oostkant grenst aan zorgwoningen. De zuidkant van het plangebied ligt tegen de bestaande Theo Thijssenschool en Hotel de Unie, waar op het moment van schrijven Oekraïense vluchtelingen worden opgevangen. Aan de westkant bevinden zich garageboxen met daarachter de Oranjelaan. In afbeelding 2.1 en 2.2 zijn luchtfoto's van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0004.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0005.png"

Afbeelding 2.2 Luchtfoto plangebied vanuit het westen, met rood omkaderd indicatief het plangebied weergegeven (bron: Cyclomedia)

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt voor zowel voetgangers, fietsers als gemotoriseerd verkeer via het westen richting de Oranjelaan ontsloten. De Oranjelaan loopt richting het noorden en zuiden. Direct naar het zuiden sluit de Oranjelaan aan op de Kerkweg-Oost. Aan deze weg is de ingang van de bestaande bebouwing van de Theo Thijssenschool gelegen.

In paragraaf 3.2.2 wordt nader op de ontsluiting van het plangebied ingegaan.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Gewenste situatie

Het voornemen is in het plangebied een uitbreiding van de naastgelegen Theo Thijssenschool te realiseren. Met deze uitbreidingslocatie worden maximaal acht lokalen met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Volgens de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waddinxveen 2017 heeft elke leerling een ruimtebehoefte van 5,03 m². Voor de ontwikkeling wordt uitgegaan dat er maximaal 25 leerlingen in een lokaal zitten. Dit is hoger dan het landelijk gemiddelde van 23 leerlingen (gemiddelden.nl). Uitgaande van 25 leerlingen per lokaal is er per lokaal met bijbehorende voorzieningen een bruto vloeroppervlakte van 125,75 m² benodigd. De bruto vloeroppervlakte voor acht lokalen bedraagt 1.006 m².

Het ontwerp van de uitbreiding ligt nog niet vast maar de randvoorwaarden voor de bebouwing zijn bekend en vastgelegd in de regels van dit plan. In afbeelding 3.1 is een situatietekening weergegeven met daarop de mogelijke situering en toegang van de uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0006.png"

Afbeelding 3.1 Situatietekening beoogde uitbreiding ten opzichte van bestaande school (toegang via rode pijlen)

Om het beeld en aanzicht van de ontwikkeling weer te geven zijn er vanuit verschillende hoeken impressies opgesteld. Bijlage 1 geeft een overzicht van waaruit de diverse impressies zicht geven op de ontwikkeling. In de afbeeldingen 3.2 t/m 3.8 zijn de betreffende impressies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0007.png"

Afbeelding 3.2 Impressie Vogel 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0008.png"

Afbeelding 3.3 Impressie TN 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0009.png"

Afbeelding 3.4 Impressie Tol 22-1

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0010.png"

Afbeelding 3.5 Impressie Tol 22-2

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0011.png"

Afbeelding 3.6 Impressie Tol 24-2

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0012.png"

Afbeelding 3.7 Impressie Tol 28

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0013.png"

Afbeelding 3.8 Impressie Tol 30

Beeldtaal

Qua beeldtaal is er gekozen voor een stijl die overeenkomst met die van de uitbreiding van de bestaande school uit 2018. Voor de dakafwerking betekent dit dat het dakvlak geheel als plat dak wordt gerealiseerd.

Oriëntatie van de hoofdmassa

Het gebouw bestaat uit verschillende bouwmassa's, verdeeld in 1 en 2 bouwlagen. De hoofdmassa van het gebouw is georiënteerd richting het bestaande hoofdgebouw van de school. Door de hoofdmassa van het gebouw te oriënteren richting het bestaande schoolgebouw wordt de bebouwing die grenst aan woon- en zorgfuncties zoveel mogelijk bepekt tot 1 bouwlaag. Hiermee wordt de privacy van omwonenden beschermd.

Erfafscheiding

Voor de erfafscheiding is gekozen voor een groene invulling. Op de erfgrens aan de noord- en oostzijde van het perceel staat een muur van circa 3 meter hoog. Daarnaast is er op de naastgelegen percelen bebouwing aanwezig welke direct op de erfgrens staat. Tussen deze bestaande bebouwing en de nieuwbouw wordt kwaliteit toegevoegd door een groene invulling te geven aan dit tussengebied.

Schoolplein

Waar het nieuwe schoolplein grenst aan het bestaande schoolterrein komt verharding. Hiermee sluit het aan op het bestaande schoolplein en geeft dit toegang tot de twee ingangen van het nieuwe gebouw. Aan de andere zijden van de nieuwbouw komt een groene invulling welke aansluit op de groene erfafscheiding. Hiermee wordt kwaliteit toegevoegd aan het schoolplein in de vorm van groen en halfverharding.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid en dat de eventuele parkeertoename niet leidt tot parkeerproblemen.

3.2.2 Ligging plangebied

Gemotoriseerd verkeer

In de omgeving van het plangebied liggen de Oranjelaan, de Kerkweg-Oost en de Henegouwerweg (N207). De Oranjelaan is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Kerkweg-Oost is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Henegouwerweg (N207) is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Fietsverkeer en voetgangers

Op de erftoegangswegen rondom het plangebied deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig, hetgeen gebruikelijk is voor erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Langs de Kerkweg-Oost en de Henegouwerweg (N207) liggen fietsvoorzieningen, zoals fietspaden en fietssuggestiestroken, waardoor het fietsverkeer op deze weg een duidelijke plek binnen het wegprofiel heeft, zoals vanuit verkeersveiligheid op 50 km/uur-wegen gewenst is. Langs de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden aanwezig. Op de Kerkweg-Oost, ter hoogte van het buurpand van de bestaande Theo Thijssenschool, ligt een verhoogd zebrapad waar voetgangs en fietsers uit de westelijke en zuidelijke richting kunnen oversteken. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer kan als voldoende verkeersveilig worden beoordeeld.

Openbaar vervoer

Op circa 600 meter loopafstand van het plangebied ligt Station Waddinxveen. Vanaf het station vertrekken meerdere bussen naar onder andere Gouda en Boskoop. Daarnaast halteert elk kwartier ook de sprinter naar Gouda en Alphen a/d Rijn. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer kan daarmee als voldoende worden beoordeeld.

3.2.3 Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van de uitbreiding is tweeledig. Er is namelijk een parkeerbehoefte die veroorzaakt wordt door het halen en brengen van de kinderen en een parkeerbehoefte die veroorzaakt wordt door het personeel. Hierna wordt op beide aspecten ingegaan.

Parkeerbehoefte halen en brengen van leerlingen

De berekening van de parkeerbehoefte is uitgevoerd middels het door de gemeente Waddinxveen aangeleverde document: "Toetsing parkeerbehoefte basisschool" (zie bijlage 1 bij de regels). Dit document is gebaseerd op het CROW-rekenprogramma 'Parkeren en verkeer".

Voor de berekening is uitgegaan van het gemiddelde percentage uit het CROW-rekenprogramma 'Parkeren en verkeer' voor leerlingen die met de auto gebracht worden, omdat Waddinxveen een sterk stedelijk gebied is en het merendeel van de leerlingen uit de gemeente Waddinxveen komen.

Verder is gerekend met een gemiddeld aantal leerlingen van 25 per lokaal. Dit aantal is hoger dan het landelijk gemiddelde van 23 (gemiddelden.nl), waarmee de berekende parkeerbehoefte als worst-case kan worden gezien en daarmee van een onderschatting geen sprake is.

Overige uitgangspunten die voor de berekening zijn aangehouden zijn:

  • Uitbreiding met 8 lokalen.
  • Een gelijke verdeling van het aantal klassen per leerjaar. Dit betekent: 37,5% van de leerlingen zit in groep 1-3, 62,5% van de leerlingen in groep 4-8. Het is het de verwachting van de school (bestaand en uitbreiding) dat het aantal klassen in de toekomst gelijk wordt getrokken. Op dit moment zijn er meer lagere klassen. Dit betekent voor de toekomst dat er in verhouding meer leerlingen bijkomen uit klassen die over het algemeen minder met de auto gebracht worden (klas 4-8).

Op basis van deze gegevens is de toekomstige parkeerbehoefte voor het halen en brengen berekend op 19,3 parkeerplaatsen.

  • Groep 1-3: 75*0,16865 = 12,65
  • Groep 4-8: 125*0,053125 = 6,64

Volgens het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen dient het halen en brengen van leerlingen te gebeuren binnen een loopafstand van 100 meter tot het schoolplein.

Parkeerbehoefte personeel

Conform het document “Toetsing parkeerbehoefte basisschool” (zie bijlage bij regels), gebaseerd op het CROW-rekenprogramma is ook de parkeerbehoefte van het personeel berekend.

Uitgaande van 8 lokalen levert dit een parkeerbehoefte op van 0,75*8 = 6 parkeerplaatsen. Personeel parkeert op 200 meter van de school.

Parkeeroplossing

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is achtereenvolgens een parkeerdrukmeting (september/oktober 2023) en een parkeeronderzoek uitgevoerd binnen 100m en 200m loopafstand. Doel van dat onderzoek was om te bepalen of er in de omgeving restcapaciteit beschikbaar is om de parkeerbehoefte van het plan in op te vangen. In de onderzoeken is rekening gehouden met de vastgestelde ontwikkeling van de Beukenhof. In het kader van dat plan worden 17 tijdelijke parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgeheven, waardoor dat invloed heeft op de conclusies van de parkeeronderzoeken.

Uit deze onderzoeken blijkt dat de parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding met 8 lokalen, rekening houdend met een maximale parkeerdruk van 90%, niet kan worden opgelost binnen 100m loopafstand, maar wel binnen 200m loopafstand.

In de huidige situatie gebruiken ouders/verzorgers het parkeerterrein naast het gemeentehuis voor het halen en brengen van leerlingen. Er is niet bekend dat dit gebruik voor problemen zorgt. Daarom wordt een loopafstand van 200 meter ook toegepast voor het halen en brengen van leerlingen die les krijgen in de uitbreiding van de school.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte voor de schooluitbreiding.

Naast de ontwikkeling aan de Beukenhof zijn er ook plannen om de 14 parkeerplaatsen langs de Kerkweg-Oost, die binnen 200m loopafstand vallen, op te heffen. Omdat hierover nog geen besluit is genomen, is het niet noodzakelijk om hiermee in het kader van onderhavig bestemmingsplan rekening te houden. Op het moment dat de vergunningaanvraag wordt ingediend zal opnieuw bekeken moeten worden of de parkeerbehoefte voor de uitbreiding van 8 lokalen kan worden opgevangen. Daarbij zal dan opnieuw bepaald moeten worden of het eventueel verwijderen van parkeerplaatsen langs de Kerkweg-oost of een besluit daartoe een negatief effect heeft op het oplossen van de parkeervraag van de uitbreiding met 8 lokalen, of dat er mogelijk minder lokalen gerealiseerd kunnen worden.

De volledige parkeeronderzoeken zijn te vinden in bijlage 2 en 3 van de toelichting.

3.2.4 Verkeersgeneratie

Hierna wordt nader ingegaan op de verkeersgeneratie van het beoogde plan. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken naar de verkeersgeneratie van de bestaande situatie en vervolgens naar de verkeersgeneratie de beoogde ontwikkeling.

Bestaande situatie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie in de bestaande situatie is aansluiting gezocht bij de kencijfers van het CROW (publicatie 381). Daarbij zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • Stedelijkheidsgraad: "sterk stedelijk" (bron: CBS)
  • ligging planlocatie: "rest bebouwde kom";
  • Bandbreedte kencijfers: op basis van voor deze ontwikkeling is gekozen om op het midden van de bandbreedte te gaan zitten.

In de bestaande situatie is sprake van een werkplaats voor metaalbewerking. Deze heeft een oppervlakte van circa 250 m2. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt aansluiting gezocht bij de functie "bedrijfsintensief/bezoekersextensief". Het kencijfer hiervoor is 9,2 mvt/etmaal per 100m2. De verkeersgeneratie van de bestaande situatie komt daarmee op 23 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Conform CROW 381, geldt een omrekenfactor van 1,33 voor werkfuncties om deze verkeersgeneratie om te rekenen naar een gemiddelde werkdag.

Tabel 3.1 Berekening verkeersgeneratie bestaande situatie

Functie   Oppervlakte in m2 bvo   Functie CROW 381   Kengetal   Verkeersgeneratie  
        weekdag   werkdag  
Werkplaats metaal   250 m2   bedrijfsintensief/bezoekersextensief   9,2 per 100 m2 bvo   23,0   30,6  
Totaal         23   31  

Toekomstige situatie

De planontwikkeling omvat de uitbreiding van de Theo Thijssenschool met maximaal 8 lokalen.

 

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van een basisschool zijn vanuit het CROW geen kentallen beschikbaar. Voorheen werd dit berekend met behulp van de 'Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren' van het CROW, maar deze tool is niet meer beschikbaar. Voor de benodigde gegevens is gebruikgemaakt van expert judgement gebaseerd op standaard waardes vanuit de voormalige rekentool van het CROW. De verkeersgeneratie van een schoollocatie is onder te verdelen in het verkeer voor het halen en brengen en de verkeersgeneratie van het personeel.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de uitbreiding van de basisschool zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de ontwikkeling voorziet in 8 leslokalen;
  • in totaal wordt uitgegaan van 8 extra personeelsleden (leraren);
  • 75% van de personeelsleden komt met de auto;
  • elk lokaal heeft gemiddeld 25 kinderen. Dit is hoger dan het landelijk gemiddelde van 23 (bron: www.gemiddelden.nl);
  • circa 40% van het aantal kinderen wordt met de auto gebracht en gehaald, van die 40% wordt:
    • 1. 60% van de kinderen zowel 's ochtends, tijdens lunch en 's middags gebracht en gehaald (per motorvoertuig acht ritten per dag);
    • 2. 40% van de kinderen alleen 's ochtends gebracht en 's middags gehaald (per motorvoertuig vier ritten per dag).
  • een autobezetting van 1,2 kinderen per auto;

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximum 8 leslokalen. Elk leslokaal heeft gemiddeld 25 kinderen. Hiermee komt het totale aantal extra kinderen op (8*25)= 200. Er wordt uitgegaan dat van het totaal aantal kinderen 40% met de auto wordt gebracht en gehaald. Dit gaat om afgerond (200*40%) 80 kinderen. Van deze 80 wordt er uitgegaan dat 60% (80*60%) 48 kinderen zowel 's ochtends, tijdens lunch als 's middags gebracht en gehaald worden. De overige 40% (80*40%) 32 leerlingen worden alleen 's ochtends gebracht en 's middags gehaald.

Dit geeft een verkeersgeneratie van 40 auto's (48 leerlingen / bezettingsgraad per auto van 1,2) die zowel 's ochtends, tijdens lunch en 's middags gebracht en gehaald (per motorvoertuig 8 ritten per dag). De overige (32 leerlingen / bezettingsgraad per auto van 1,2) 27 auto's komen alleen 's ochtends en 's middags (per motorvoertuig 4 ritten per dag).

Tabel 3.2 Berekening verkeersgeneratie halen en brengen

  Aantal auto's   Motorvoertuig ritten per dag   Verkeersgeneratie (werkdag)  
's ochtends, tijdens lunch en 's middags gebracht en gehaald   40   8   320  
's ochtends gebracht en 's middags gehaald   27   4   108  
Totaal       428  

Het halen en brengen van de kinderen levert 428 mvt/etmaal op.

De verkeersgeneratie van de 8 personeelsleden is berekend op 6 mvt/etmaal (75% * 8) per aankomst en per vertrek. In totaal komt de verkeersgeneratie voor het personeel uit op 2 * 6 = 12 mvt/etmaal.

Tabel 3.3 Verkeersgeneratie totaal (halen en brengen + personeel)

  Verkeersgeneratie (werkdag)  
Ouders   428  
Personeel   12  
Totaal   440  

Tabel 3.4 Toename verkeersgeneratie

Functie   Aantal   Kengetal   Weekdagintensiteit (mvt/etmaal)   Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)  
Huidige situatie  
Werkplaats metaal   250 m2   9,2 per 100 m2 bvo   23,0   31  
Toekomstige situatie  
Basisschool   8 lokalen     315*   440  
Toename       292   409  

*Uitgaande van een omrekeningsfactor van 1,4 van gemiddelde werkdag (ma t/m vrij) naar gemiddelde weekdag (ma t/m zo) voor scholen.

De toename van de verkeersgeneratie na planontwikkeling kan worden bepaald door de verkeersgeneratie van de bestaande te slopen bebouwing in mindering te brengen op de verkeersgeneratie van de toekomstige ontwikkeling. Per saldo leidt dit tot een toename van de verkeersgeneratie van 409 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag en 292 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

3.2.5 Verkeerstoedeling

Doordat de ouders en het personeel op verschillende locaties parkeren, wordt er uitgegaan van een verkeerstoedeling vanaf de voorkant van de basisschool. Dit betekent dat het plan via de Kerkweg-Oost wordt ontsloten. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0014.png" Afbeelding 3.1 Verkeerstoedeling plangebied

3.2.6 Beoordeling verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

Op werkdagen is het over het algemeen het drukst op de weg. Daarnaast genereert de beoogde ontwikkeling (school) dan ook al het verkeer. Van een werkdag is de ochtendspits maatgevend. Immers valt het brengen van de kinderen dan samen met de (ochtend)spits. In de middag valt het halen buiten de (avond)spits.

Rekening houdende met 2 verkeersbewegingen per ouder voor het brengen van de kinderen in de ochtend, in combinatie met het aankomen van het personeel op de locatie betekent dit de volgende verkeersgeneratie per uur: 40 + 27 = 67 auto's voor het brengen van de kinderen (zie tabel 3.2) * 2 (aankomsten + vertrekken) + 6 aankomsten van personeelsleden = 140 mvt/uur

Omdat het parkeren van deze voertuigen plaatsvindt rondom de Kerkweg-oost zal de verkeergeneratie feitelijk verspreid worden afgewikkeld op de Kerkweg-oost tussen de hefbrug en de Juliana van Stolberglaan.

In de autonome situatie zonder toevoeging van het plan ligt de verkeersintensiteit op de Kerkweg-oost tussen de Hefbrug en de Juliana van Stolberglaan tussen de 11.000 en 13.000 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag in 2030 (bron: CIMLK). Met een omrekenfactor van 1,09 (bron: onderzoek Rho Adviseurs) is de werkdagintensiteit bepaald op circa 12.000 á 14.000 mvt/etmaal in 2030.

 

De Kerkweg-oost is een gebiedsontsluitingsweg type II en heeft een capaciteit van maximaal 15.000 mvt/etmaal. Wetende dat de autonome verkeersintensiteit zonder uitbreiding ligt op 14.000, kan gesteld worden dat de Kerkweg-oost op dat moment al tegen de capaciteitsgrenzen aanloopt van wat de weg aan verkeer kan verwerken. Het feit dat regelmatig sprake is van brugopening van de hefbrug versterkt dit en zorgt in de autonome situatie al voor knelpunten in de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Dit gegeven is reeds onderkent in het mobiliteitsplan van de gemeente Waddinxveen. In het mobiliteitsplan, wat reeds is vastgesteld, worden tevens verschillende maatregelen voorgesteld om deze knelpunten op te lossen.

Wetende dat de ontwikkeling voor een beperkte toename van het verkeer op de Kerkweg-oost zorgt, kan gesteld worden dat de toevoeging van verkeer als gevolg van het beoogde plan niet leidt tot nieuwe knelpunten in de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid. Met de maatregelen uit het mobiliteitsplan kan de situatie op de Kerkweg-oost verder worden verbeterd.

3.2.7 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren staan de planontwikkeling niet in de weg.

3.3 Laddertoets

Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument met het doel efficiënt ruimtegebruik te bevorderen. Voor stedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Het voornemen bestaat uit de ontwikkeling van maximaal acht leslokalen voor basisonderwijs, inclusief ondersteunende functies. In totaal is er maximaal 1.006 m2 oppervlakte aan onderwijs mogelijk.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 500 m2 bvo wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De huidige planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' geldend. Binnen de huidige bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd' is geen basisonderwijs mogelijk. Er is sprake van een toevoeging van meer dan 500 m² bvo aan basisonderwijs. De ontwikkeling kan dus aangemerkt worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De beantwoording van de vraag of een projectgebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.

Gelet op de ligging van het plangebied binnen het bebouwd gebied van Waddinxveen kan geconcludeerd worden dat de locatie in het 'bestaand stedelijk gebied' ligt. Een nadere motivatie van de locatiekeuze is niet nodig.

Beschrijving behoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor onderwijs is dat de gemeente Waddinxveen binnen de regio Midden-Holland.

Leerlingprognose

Op het moment van schrijven heeft de Theo Thijssenschool reeds een ruimtetekort van 3 lokalen. Op basis van de Leerlingenprognose basisonderwijs 2022-2024 van de gemeente Waddinxveen (juni 2022) wordt verwacht dat het leerlingaantal de komende jaren blijft groeien. In de prognose groeit het aantal leerlingen van 251 (2021) naar 347 (2035).

Woningbehoefte

De behoefte aan leslokalen hangt samen met de woningbehoefte in Waddinxveen. Een toename in het aantal woningen zorgt voor een toename in de behoefte aan voorzieningen, waaronder onderwijs.

Op basis van de provinciale woningbehoefteraming WBR 2019 blijkt dat er in de regio Midden-Holland in de periode 2020 - 2030 circa 12.700 woningen nodig zijn, waarvan 3.260 in de gemeente Waddinxveen. Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de regio behoefte is aan 14.500 woningen. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Waddinxveen ook meer woningen nodig zijn. Bovendien is een deel van de behoefte nog niet toegedeeld aan regio's, waardoor de opgave nog hoger kan uitvallen.

Waddinxveen wil in de behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd. Deze grote woningbouwopgave zorgt voor een forse toename in de behoefte naar (basis)onderwijs.

Conclusie

Er is in Waddinxveen een grote behoefte aan huisvesting van leerlingen in het basisonderwijs. De ontwikkeling van maximaal 8 leslokalen geeft invulling aan deze behoefte. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Hierbij is Nederland opgedeeld in verschillende gebieden. Het plangebied is gelegen in het landsdeel Zuidwest (Zuid-Holland en Zeeland). Dit bestaat uit de hoogdynamische Zuidvleugel en een laagdynamische Groene Hart en Zuidwestelijke Delta. Het landsdeel wordt gekarakteriseerd door een internationaal transportknooppunt, met goederenstromen vanuit de havens en industrieclusters van Rotterdam en de North Sea Port en producten vanuit de land- en tuinbouw die de hele wereld over gaan. Karakteristieke landschappen van internationaal belang zoals de Zuidwestelijke Delta en het Groene Hart. Waterrijke landschappen waar productie voor de wereldmarkt, hoge natuurlijke en recreatieve waarden en cultuurhistorische iconen samengaan. Een hoogdynamische stedelijk gebied in de Zuidvleugel die zich ontwikkelt rond de kennisas en anderzijds een geheel eigen hoogwaardige vorm van stedelijkheid in de Delta. De grensoverschrijdende samenhang met Vlaanderen is van groot belang.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Toetsing

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt zoals opgenomen in de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de zogenoemde Ladder voor duurzame verstedelijking dient voor een stedelijke ontwikkeling de behoefte te worden beschreven. Voor locaties buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte wordt voorzien.

In paragraaf 3.3 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen. In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Provinciaal beleid

De Provinciale Staten van Zuid-Holland heeft op 20 februari 2019 de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld en de laatste wijzigingen zijn in 2022 doorgevoerd. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Hieronder wordt nader ingegaan op de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland Herziening 2021 (vastgesteld)

De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer, energie, landschap en bodem en water.

Zuid-Holland staat voor de opgave om de komende jaren een fors aantal woningen te realiseren en om de woningvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen. Daarvoor zijn sturende ruimtelijke concepten nodig. De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. De metropolitane ontwikkeling moet op die manier vorm krijgen. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.

Opgaven omgevingskwaliteit

Voor het realiseren van de maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in het gebied. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werken we vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die we van provinciaal belang achten. Onderstaande beleidskeuzes zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is zorgvuldig gebruik van de ruimte.

De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.

Risico's van Klimaatverandering

De provincie Zuid-Holland streeft naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen.

Daarnaast voert de provincie actief beleid om de maatschappelijke kosten van bodemdaling zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft direct gevolgen voor locatiekeuze, ontwerp en inrichting van openbare ruimte en gebouwde omgeving.

In de Omgevingsvisie is vastgelegd dat de provincie ernaar streeft om bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen betrokken partijen de uitkomsten uit de klimaatstresstesten expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze en inrichting van het gebied. Dit geldt voor alle risico's die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte, en droogte). Deze risico's hebben naast lokale ook regionale aspecten.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Zuid-Holland

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 8 leslokalen voor basisonderwijs in bestaand bebouwd gebied in de kern van Waddinxveen. Onderwijs wordt niet specifiek genoemd in de Omgevingsvisie. Het plan voorziet in de herontwikkeling van dit bestaand bebouwd gebied.

In paragraaf 3.3 wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Daaruit blijkt dat er behoefte is en dat de voorgenomen ontwikkeling passend is. De ruimtevraag voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid, bodem en klimaatverandering. Zie hiervoor ook hoofdstuk 6.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland geconsolideerd (1 april 2023)

In samenhang met de omgevingsvisie en het Programma Ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is onderstaand artikel van toepassing:

Toetsing aan artikel 6.9 Ruimtelijke Kwaliteit uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Met het planvoornemen worden een bestaande basisschool uitgebreid met maximaal 8 leslokalen ter plaatse van een bedrijfslocatie in het centrum van Waddinxveen. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk. In dit geval is er sprake van inpassen.

Toetsing aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland

In het voorliggend geval wordt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Hiervoor is in paragraaf 3.3 een ladderonderbouwing opgenomen waarin de behoefte is beschreven. Daarnaast betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling en is de ontwikkeling kleiner dan 3 ha. In het voorliggend geval wordt aangesloten op de gemeentelijke parkeernormen. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Regionale beleid

4.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (Partiële Herziening 2020)

De Greenport regio Boskoop heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, is met overtuiging gekozen voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop. Om gestalte hieraan te geven is in opdracht van de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen, in 2011 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (hierna: ISV) opgeleverd.

De ambitie die in deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (ISV) is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving.

  • Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Kernbegrippen zijn compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.
  • De duurzame Greenport ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik, bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden, met duurzaam waterbeheer en voldoende zoet watervoorziening.
  • De beleefbare Greenport richt zich op het verkrijgen van meer uitstraling. Een Greenport die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. Het gaat ook om een Greenport die herkenbaar is als economisch centrum van de boomsierteelt, zichtbaar vanaf de hoofdinfrastructuur
  • De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Ook de woonfunctie kan versterkt worden met de ontwikkeling van de Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0015.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Visie kaart Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop Partiële herziening 2020

Toetsing aan de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de onderwijsvoorziening nabij het centrum van Waddinxveen versterkt. De ontwikkeling draagt bij aan een sterke greenport door de locatie te herontwikkelen naar een uitbreiding van een school waardoor een bedrijfsterrein een nieuwe invulling krijgt. Hiermee wordt het voorzieningenniveau in de omgeving versterkt. Gelet hierop wordt dan ook gesteld dat het project aansluit op de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. De omgevingsvisie is de opvolger van de Structuurvisie Waddinxveen 2030. Met de omgevingsvisie wordt vooruitgelopen op de toekomstige Omgevingswet. Onder deze wet wordt de omgevingsvisie een (verplicht) gemeentelijk instrument. In de omgevingsvisie wordt de koers uitgezet voor de toekomst, gericht op de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is daarbij de kapstok voor het toekomstig beleid en initiatieven.

De gemeente wil voorzien in een gevarieerd woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De woningvoorraad heeft dan ook een evenwichtige verdeling van sociale huur, middenhuur en koopwoningen die op de lokale en regionale vraag worden afgestemd. De gemeente streeft zoveel mogelijk naar versterking van ov-knooppunten, bijvoorbeeld met nieuwe of vernieuwde woningbouwlocaties in de nabijheid van ov-haltes.

Op de integrale kaart van de omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als 'woonkern'; verder is het een rookvrij gebied, aangezien er scholen in de omgeving staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0016.png"

Afbeelding 4.2 Integrale kaart Omgevingsvisie (bron: gemeente Waddinxveen)

Toetsing aan de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. De beoogde ontwikkeling op deze locatie is goed inpasbaar. De ontwikkeling sluit namelijk functioneel aan bij de bestaande Theo Thijssenschool. Vanwege de aanwezigheid van de bestaande school is de omgeving al ingesteld op een dergelijke functie. Tevens levert de ontwikkeling een positieve bijdrage aan het voorzieningenniveau. Gelet daarop is de voorliggende ontwikkeling dan ook passend binnen de omgevingsvisie.

4.4.2 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”.

Toetsing aan het Mobiliteitsplan

Deze ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande structuur rondom de Theo Thijssenschool.

4.4.3 Parkeerbeleid

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot dan toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  • 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  • 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Dit doet het volgens het parkeren uit het parapluplan niet, maar dit is verouderd en niet past bij de feitelijke situatie. Daarom is aan de hand van de nieuwste versie van het CROW en de parkeersituatie van de bestaande school de ontwikkeling beoordeeld. Aan de hand daarvan worden betreffende locaties wel hierop ingedeeld.

Toetsing aan het Parkeerbeleid

Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. Dat is bij deze ontwikkeling het geval. In paragraaf 3.2 vindt de nadere toetsing plaats aan het parkeerbeleid.

4.4.4 Koers naar Duurzaam Waddinxveen

Deze ‘Koers naar Duurzaam Waddinxveen’ is gebaseerd op de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 (12 oktober 2022 vastgesteld). De thema’s in de omgevingsvisie gaan over de vier veranderingen van deze duurzaamheidskoers. Deze duurzaamheidskoers is daarom ook te beschouwen als een nadere uitwerking van de omgevingsvisie. De duurzaamheidskoers brengt omgevingsvisie, het beleid op het gebied van sociaal domein en diverse plannen en projecten op het gebied van duurzaamheid bij elkaar.

Een kompas voor de toekomst identificeert 4 transities

In de eerste plaats biedt het koersdocument een duurzaamheidskompas voor de toekomst. Met behulp van het kompas maakt de gemeente een korte analyse van de huidige situatie. Er worden vier noodzakelijke veranderingen (transities) inzichtelijk gemaakt. Dit zijn de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie en biodiversiteit. Dit zijn ook de wettelijk en (inter)nationale bepaalde doelen.

Een missie op de toekomst: circulair en groen Waddinxveen met schone energie

De gemeente Waddinxveen wordt uiterlijk in 2050 een circulaire en groene gemeente met schone energie waarbij de gemeente gelijktijdig blijft doorwerken aan het behoud en versterken van een goede sociale basis. In 2030 is de gemeente op de helft van deze opgave en transitie.

Koersdocument beschrijft de puzzel

Het koersdocument beschrijft wat gedaan moet worden. Bijvoorbeeld: 2000 woningen aardgasvrij in 2030 omdat dat bijdraagt aan de CO2-reductie doelstellingen van de energietransitie. Het koersdocument draagt geen ‘voorgeschreven’ inhoudelijke oplossingen aan. Hoe de CO2 terug (gaan) brengen, wordt (nader) uitgewerkt in onderliggende analyses zoals de Transitievisie Warmte (TVW) en de Regionale Energiestrategie.

Koersdocument nodigt iedereen uit om bij te dragen

Het koersdocument biedt de puzzelstukjes die ingevuld moeten worden door iedereen in de samenleving. Bij de te behalen resultaten geeft de gemeente aan welke bijdrage gemeente Waddinxveen zelf gaat leveren en wat de gemeente daarin nog te doen heeft.

Participatie voor dit koersdocument steunt op eerdere participatie trajecten

Dit koersdocument is mede gebaseerd op de omgevingsvisie (vastgesteld in 2022), de transitievisie warmte (vastgesteld in 2021), de regionale energiestrategie (vastgesteld in 2021) en de klimaatstress test en risico dialoog (uitgevoerd in 2019). In deze projecten heeft een uitgebreid participatie traject plaatsgevonden. De participatie voor dit koersdocument maakt hier gebruik van. Ook is specifieke input van een aantal maatschappelijke partners meegenomen, zoals vertegenwoordigers van het Duurzaamheidsplatform Waddinxveen van en voor ondernemers (DPW), Woonpartners Midden-Holland, WaddGroen, de energie coöperatie Waddinxveen en de Fairtrade werkgroep Waddinxveen.

Toetsing aan de Koers naar Duurzaam Waddinxveen

De voorliggende ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling. Het gebouw wordt gasloos gerealiseerd en zal daarmee een bijdrage leveren aan de energieopgave. Gelet op het vorenstaande wordt met het voorliggend plan een bijdrage geleverd aan de Koers naar Duurzaam Waddinxveen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

De Rijksoverheid heeft het Nationaal Waterplan 2022-2027 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan (hierna: NWP3) is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP3 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP3 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2022-2027 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid, zoals geformuleerd in het NWP3, werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het Rijksbeleid, zoals geformuleerd in het NWP, door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP3 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Een en ander is op Rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen.

Kaderrichtlijn Water:

  • grondwaterrichtlijn;
  • drinkwaterrichtlijn;
  • richtlijn Overstromingsrisico's;
  • zwemwaterrichtlijn.

Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat de provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

5.2.3 Gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan 2021-2025. Het gemeentelijk Waterplan (GWP) 2021-2025 beschrijft de bijdrage van de gemeentelijke zorgplichten en watertaken aan verschillende kernambitie. Het GWP geeft vorm aan de gemeentelijke visie en beleidskaders op het gebied van water en riolering om de leefomgeving toekomstbestendig en klimaatadaptief in te richten. De zorgplichten en watertaken van de gemeente gaan verder dan alleen de buizen onder de grond. Gemalen, sloten en greppels hebben bijvoorbeeld ook tot doel om (afval)water te verwerken. Dit moet op een zodanige manier zijn geregeld dat het, in samenspraak met de hoogheemraadschappen, geen problemen veroorzaakt. De riool- en watervoorzieningen hebben dan ook een aantal belangrijke functies in het dagelijks leven, namelijk:

  • het beschermen van de volksgezondheid tegen infectieziekten;
  • het schoonhouden van de bodem en het oppervlaktewater;
  • het voorkomen van schade door hevige regenval en/of bij extreme droogte;
  • het voorkomen en beperken van structureel nadelige gevolgen van grondwater.

Het GWP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de gemeentelijke voorzieningen op het gebied van water. Hiermee geeft de gemeente invulling aan de wettelijke zorgplichten voor de inzameling, het transport en de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook gaat het GWP in op de gemeentelijke watertaken voor oppervlaktewater. Daarnaast worden op hoofdlijnen de activiteiten rond onderzoek, jaarlijks een groot onderhoud en investeringen omschreven. We richten ons voor deze activiteiten en de financiering ervan via de rioolheffing op de planperiode 2021-2025. Tot slot dient het GWP als instrument van de Omgevingswet nadat deze wet in werking is getreden.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Waterbeheerprogramma 2022-2028

Voor de planperiode 2022-2028 zal het Waterbeheerprogramma (WBP6) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar visie is voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De visie van het hoogheemraadschap kan samengevat worden in: water wijst de weg. Het beheergebied van Rijnland en het watersysteem moeten veerkrachtiger en flexibeler worden, er is een noodzaak om water meer leidend te maken in de ruimtelijke inrichting. Belangrijk is om te blijven investeren in waterbeheer. Het werken aan oplossingen om de leefomgeving toekomstbestendig te maken doet het hoogheemraadschap niet alleen, maar in samenwerking met andere partijen zoals het Rijk, provincies en gemeenten. Er zijn vijf maatschappelijke opgaves geformuleerd:

  • bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw
  • tegengaan van bodemdaling
  • versterking van de biodiversiteit
  • energieneutraal werken
  • Nederland circulair in 2050.

De thema's voor de strategische doelen bestaan uit waterveiligheid, voldoende water, schoon water, waterketen, Rijnland duurzaam en Rijnland klimaatadaptief. In het waterbeheerprogramma is beschreven hoe het hoogheemraadschap de gestelde taken wilt bereiken en hoe ze denken dat te gaan doen. Het Waterbeheerprogramma (WBP6) 2022-2028 van Rijnland is te vinden op de website: www.bp6rijnland.nl

Keur Rijnland 2020

Het hoogheemraadschap van Rijnland zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Omgevingsverordening, Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders. Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

  • 1. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  • 2. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
  • 3. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Hemelwater

Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Kenmerken van het watersysteem

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater en bodemopbouw, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater. Afkoppeling van het hemelwater van de daken, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en overige verharde oppervlakken is in principe mogelijk.

Beschrijving waterkwantiteit

Het plangebied bestaat volledig uit (bedrijfs)bebouwing en verharding. Er is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten behoeve van het planvoornemen wordt de bestaande bebouwing en verharding vervangen door een uitbreiding van de naastgelegen school. Het verhard oppervlak neemt niet toe.

Waterafvoer

Het hemelwater van het toekomstige dak zal worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Er wordt voor de afvoer van hemelwater geen gebruik gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.

5.4.1 Wateradvies

De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 11 oktober 2022 uitgevoerd. In bijlage 4 is de doorlopen watertoets bijgevoegd. Het hoogheemraadschap heeft middels een overlegreactie laten weten dat het plan in lijn is met haar beleid.

5.4.2 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

6.1 Geluid

6.1.1 Wet- en regelgeving

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen.

De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):

  • a. Woningen
  • b. Onderwijsgebouwen
  • c. Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • d. Verzorgingstehuizen
  • e. Geluidsgevoelige terreinen
  • f. Kinderdagverblijven.

Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Als uit onderzoek blijkt dat hier niet aan voldaan kan worden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Daarbij mag de maximale grenswaarde niet worden overschreden.

Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld heeft de gemeente Waddinxveen op 5 maart 2019 de Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland vastgesteld. In deze Beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen.

In onderstaande tabel zijn de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden ten aanzien van wegverkeer, railverkeer en industrie weergegeven.

Tabel 6.1 Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg-, railverkeer en industrielawaai

Bestemming   Geluidsbron   Geluidsbelasting Lden in dB  
    Voorkeurs-
grenswaarde  
Maximale
grenswaarde  
Nieuw te bouwen of het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen   Wegverkeer (binnenstedelijk)   48   63  
  Railverkeer   55   68  
  Industrie   50   55  

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. Voor cumulatie van geluid is in Bijlage I, hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 een methodiek gegeven voor het bepalen van de gecumuleerde geluidsbelasting. Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Voor bepaling van de milieukwaliteitsmaat is de gangbare rekenmethode Miedema gehanteerd. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 6.2.

Tabel 6.2: Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden  in dB   Milieukwaliteitsmaat MKM  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  
6.1.2 Onderzoek

In onderhavig bestemmingsplan wordt een nieuwe geluidsgevoelige functie (onderwijsgebouw) mogelijk gemaakt. De ontwikkeling ligt in de wettelijke zones van Henegouwerweg, Kerkweg-Oost/Brugweg en Juliana van Stolberglaan. Verder ligt de niet gezoneerde 30 km/u weg Oranjelaan in de directe omgeving van het plangebied.

Uit het uitgevoerde onderzoek (zie bijlage 5) blijkt dat voor de gezoneerde wegen geen overschrijding is van de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt Lden = 47 dB als gevolg van het wegverkeer op de Kerkweg-Oost/Brugweg.

6.1.3 Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningbouw is daarmee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

6.2 Luchtkwaliteit

6.2.1 Wet- en regelgeving

Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddel de   uurgemiddeld e   24-uursgemiddel de   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Ten aanzien van tabel 6.3 wordt opgemerkt dat PM2,5 niet is beoordeeld. Dit omdat:

  • Wanneer voldaan wordt aan de grenswaarde voor PM10 over het algemeen eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM2,5.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden als:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
  • Woningbouw = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Ook is in het Besluit NIBM, art.5 een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

6.2.2 Onderzoek

De luchtkwaliteit ter plaatse van de verschillende locaties is inzichtelijk gemaakt aan hand van de NSL-monitoringstool 2021 (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De concentraties in het NSL geven een indruk van de luchtkwaliteit langs de drukke wegen (intensiteit meer dan 10.000 mvt/etmaal) voor het jaar 2020.

Het plan omvat de realisatie van maximaal acht leslokalen. Gelet op de geringe verkeersgeneratie (zie ook paragraaf 3.2.4) zal de ontwikkeling 'niet in betekende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0017.png"

Afbeelding 6.1 Rekenpunten NSL-monitoring rond het plangebied

De concentraties in de nabijheid van de locatie zijn berekend, aan de hand van de nsl-monitoring, langs de omliggende wegen. De concentraties liggen overal onder de 35 µg/m³ en voldoen daarmee aan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. De hoogste concentraties langs de Kerkweg-Oost zijn in onderstaande tabel 5 benoemd.

Tabel 6.4: concentraties voor het jaar 2020

Stof   Hoogste concentratie   PM10 Overschrijdingsdagen  
Stikstofdioxide (NO2)   19,1 µg/m3   geen  
Fijn stof (PM10)   17,0 µg/m3   6  

Uit tabel 6.4 blijkt dat de maatgevende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof (PM10) ruimschoots onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³ liggen. Ook het aantal overschrijdingsdagen van maximaal 35 µg/m³ wordt niet overschreden. Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. De concentraties zullen de komende jaren namelijk afnemen.

6.2.3 Conclusie

Uit de monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in de nabijheid van het plangebied aan de wettelijke grenswaarden voldaan wordt. Een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de ontwikkeling in het bestemmingsplan leidt in geen geval tot een overschrijding van grenswaarden. Deze plannen kunnen conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dan ook toelaatbaar worden geacht.

6.3 Bedrijven en milieuzonering

6.3.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze brochure geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In tabel 6.5 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Tabel 6.5 Richtafstanden volgens VNG richtlijn

Milieucategorie van bedrijf   Richtafstand rustige woonwijk (meter)   Richtafstand gemengd gebied (meter)  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
6.3.2 Onderzoek

In het plangebied worden nieuwe milieugevoelige activiteiten mogelijk gemaakt (onderwijs). Het plangebied kan worden beschouwd als een 'gemengd gebied.' Rondom het plangebied zijn een aantal milieubelastende activiteiten gelegen waarvoor op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' richtafstanden gelden:

Tabel 6.6 Nabijgelegen bedrijven

Bedrijf   Adres   Milieu-
categorie  
Richtafstand gemengd gebied (meter)   Daadwerkelijke afstand tot plangebied (meter)  
Brugkerk   Kerkweg-Oost 232   2   10   15  
Asian Palace   Oranjelaan 40   1   0   15  
Avé stucadoors   Nesse 46   2   10   35  

Zoals uit tabel 6.6 blijkt, zijn er geen bedrijven gevestigd die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van de school.

De uitbreiding van de school wordt ook gezien als een milieubelastende activiteit. Voor basisonderwijs geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter tot een milieugevoelige functie, vanwege geluid. Het geluid wordt met name geproduceerd door spelende kinderen op schoolpleinen. Met de beoogde ontwikkeling wordt één buitenspeelplein en een aansluiting op het bestaande schoolplein gerealiseerd. Deze schoolpleinen bevinden zich aan het zuiden van het plangebied richting de bestaande school. De afstand van de schoolpleinen tot milieugevoelige functies bedraagt nergens minder dan 10 meter.

6.3.3 Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan. Het voldoet uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

6.4 Externe veiligheid

6.4.1 Wet- regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan de afstand tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.4.2 Beleidsnota Externe veiligheid gemeente Waddinxveen

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

6.4.3 Onderzoek

Ter voorbereiding van het opstellen van het bestemmingsplan is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.

Inrichtingen

Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen aanwezig.

Transport gevaarlijke stoffen per buisleiding

Ten westen van het plangebied is, op ongeveer 540 meter afstand, de hogedruk aardgasleiding W-517-01 gelegen. Het invloedsgebied (brandaandachtsgebied onder de Omgevingswet) van deze gasleiding is 140 meter vanaf de gasleiding. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van de gasleiding. Dit levert dus geen belemmeringen op voor het plan.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Over de provinciale weg N207 (Henegouwerweg) worden (in kleine aantallen) gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is op ongeveer 160 meter afstand van het plangebied gelegen. De omvang van het invloedsgebied wordt bepaald door de stofcategorie die wordt vervoerd over de N207. Uit tellingen die zijn gedaan in het verleden blijkt dat het gaat om brandbare vloeistoffen (LF1+2), brandbare gassen (GF3) en toxische vloeistoffen (LT2, beperkte hoeveelheden). De invloedgebieden per stofcategorie zijn opgenomen in de 'Handreiking Risicoanalyse Transport' (HART). Uit het HART blijkt dat het plangebied is gelegen binnen invloedsgebied van stofcategorie GF3 (355 meter) en LT2 (880 meter). Uit deze berekeningen blijkt dat de N207 ter hoogte van Waddinxveen geen PR 10-6 contour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Uit de berekeningen blijkt daarnaast dat het GR (groepsrisico) kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het gebied tot 80 meter van de N207 is zeer bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied is gelegen op 160 meter vanaf de weg. Gelet op de omvang van het planvoornemen en gezien de afstand tot de weg en het feit dat er tussenliggende, afschermende bebouwing staat, zal het groepsrisico niet significant veranderen. Het groepsrisico van de N207 blijft inclusief het planvoornemen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hiermee volstaat een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Transport over het spoor

Aan de westkant van het plangebied ligt de spoorlijn Gouda- Alphen aan den Rijn . Over dit spoor worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit levert dus geen beperkingen op voor het plangebied.

Transport over het water

Aan de oostzijde van het plangebied stroomt de Gouwe. In het Basisnet water van januari 2008 zijn vaarwegen aangewezen die relevant zijn voor externe veiligheid. De Gouwe is in het Basisnet aangewezen als groene vaarweg in verband met een beperkt transport van brandbare vloeistoffen dat over de Gouwe plaatsvindt. Voor groene vaarwegen hoeft niet te worden getoetst aan het PR 10-6 en het GR. Dit betekent dat de Gouwe in het kader van externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plangebied.

Overstromingsrisico

Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.

Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.

De door het hoogheemraadschap voorgeschreven minimale drooglegging zal voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.

Conclusie

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen, inrichtingen, spoor- en vaarwegen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied. Wel dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Verantwoording groepsrisico

De locatie ligt binnen het invloedsgebied van de N207 daardoor dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. In deze verantwoording is het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden verwerkt.

Bestrijdbaarheid

Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in het bestrijden van een calamiteit op de N207 weg waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en bestrijding in het plangebied:

  • Bestrijdbaarheid ongeval op N207
    Bij een ongeval op de N207 waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken kunnen de hulpdiensten vanuit twee richtingen de calamiteit benaderen. Ook is er voldoende bluswater aanwezig, omdat de N207 direct langs de Gouwe is gelegen. Dit is nodig om te blussen, maar ook om bijvoorbeeld een waterscherm aan te leggen, zodat toxische (rook)gassen zich zo min mogelijk verspreiden in de omgeving.
  • Bestrijdbaarheid binnen plangebied (bereikbaarheid/bluswatervoorzieningen)
    Voor het plangebied is het belangrijk, ook los van een ongeval op de N207, dat bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen op orde zijn. Het is van belang het plangebied via meerdere (onafhankelijke) toegangswegen te kunnen bereiken. In de toekomstige situatie is het plangebied voor hulpdiensten toegankelijk via een doorgang aan de Oranjelaan, gelegen aan de westzijde van het plangebied. Hiervan uit kan een brandweerwagen binnen 40 meter van alle lokalen van de nieuwbouw komen. Daarnaast is het plangebied bereikbaar via de bestaande bebouwing van de Theo Thijssenschool, gelegen aan de zuidzijde van het plangebied. In de bestaande situatie zijn rondom de Kerkweg-Oost verschillende bluswatervoorzieningen aanwezig. Er zijn onder andere een aantal brandkranen en een (hoofd)watergang aanwezig. Beide voorzieningen kunnen dienst doen als bluswatervoorziening ten behoeve van de brandweer.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Bij het vrijkomen van giftige (rook)gassen, bij een calamiteit in de omgeving (N207 of van elders), is het van belang om te schuilen. Wat betekent: naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en met een druk op de knop de mechanische ventilatie uitschakelen. Hiervoor moet dus wel een voorziening worden aangebracht. Dit is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan. Onder de Omgevingswet wordt dit een verplichting om een dergelijke voorziening aan te brengen (artikel 4.124, lid 4 Besluit Bouwwerken Leefomgeving).

Wanneer het nodig blijkt om te vluchten, dan zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden om van de bron af te vluchten. De ontwikkeling maakt een uitbreiding van basisonderwijs mogelijk. Hierbij wordt verwacht dat in geval van een calamiteit de leraren en begeleiders de leerlingen begeleiden.

6.4.4 Conclusie

In het kader van externe veiligheid is het transport van gevaarlijke stoffen over de N207 relevant. Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van de N207. Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico zijn volgende constateringen en te nemen maatregelen van belang, waarop het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad haar verantwoording kan baseren.

Situatie groepsrisico

  • Het groepsrisico in verband met de N207 is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • het bouwplan is slechts klein van omvang;
  • de afstand tot de weg bedraagt 160 meter;
  • er staat afschermende bebouwing tussen de weg en het bouwplan;
  • gezien het voorgaande zal het groepsrisico niet toenemen.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen:

  • binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om van de risicobronnen af te vluchten;
  • de beoogde nieuwbouw wordt uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

6.5 Bodem

6.5.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren:
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren:
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet.
    Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerkingtreden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse.

6.5.2 Onderzoek

Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging. Voorafgaand aan het onderzoek is de hypothese gesteld dat de onderzoekslocatie ter plaatse als "heterogeen verdacht" moet worden beschouwd.

6.5.3 Resultaten

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer tot matig fijn zand. Verder is de grond zwak tot sterk humeus.

De bovengrond is plaatselijk zwak tot matig betonhoudend. Verder is de bovengrond matig tot sterk baksteenhoudend. Ook is de bovengrond sterk repachoudend. Verder is de bovengrond ten hoogte van boring 3 zwak glashoudend en zwak asfalthoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk asfalthoudend. Verder is de ondergrond matig betonhoudend, matig repachoudend en matig baksteenhoudend. Deze bijmengingen zijn (plaatselijk) verdacht op het voorkomen van asbest in de bodem. Er zijn tijdens de veldwerkzaamheden geen asbestverdachte plaat materialen waargenomen. Verschillende boringen zijn gestuit op een handmatig ondoordringbare laag, deze laag was ook niet doordringbaar met behulp van een ramguts.

De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie, PCB en/of PAK. Ook is er in de bovengrond een matige verontreiniging van zink, PAK, koper, lood en nikkel aangetoond. Verder is er ter plaatse van boring 3 een sterke verontreiniging van PAK aangetoond. Na de uitsplitsing van de grondmengmonsters zijn in de separate grondmonsters ten hoogste nog lichte en matige verontreinigingen met nikkel aangetoond. De in eerste instantie sterke verontreiniging met nikkel wordt derhalve als “uitbijter” beschouwd.

6.5.4 Conclusie

Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat de vooraf gestelde hypothese kan worden bevestigd. De onderzoekslocatie kan als ''heterogeen verdacht'' worden beschouwd. Op basis van de boringen wordt geadviseerd om nader onderzoek te doen ter plaatse van boringen 1, 3, 4, 5 en 7. Verder wordt geadviseerd om de ondergrond en het grondwater te onderzoeken met behulp van een machinale boorstelling.

Tot slot zijn er aanwijzingen gevonden die duiden op asbestverdachte verontreiniging op de onderzoekslocatie. Geadviseerd wordt om hier nader onderzoek naar uit te voeren.

Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 6.

6.6 Archeologie

6.6.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft in 2012 het eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Deze kaart is in 2018 geactualiseerd en vastgelegd in het Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018). Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

6.6.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden, het bijbehorend beleid in het bestemmingsplan en het reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018);
  • Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (2011);
  • Het archeologisch inventariserend onderzoek (2022); 
6.6.3 Resultaten

In het parapluplan Archeologie en Parkeren is ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Hier is opgenomen dat een archeologisch onderzoek nodig is voor ontwikkelingen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld. Om die reden is dan ook het plangebied archeologisch onderzocht.

Archeologisch onderzoek

Econsultancy heeft in november 2022 archeologisch bureauonderzoek verricht. Het doel van dit onderzoek was om een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Het volledige rapport is te raadplegen in bijlage 7. Uit het onderzoek is gebleken dat de top van het Hollandveen Laagpakket een lage tot hoge archeologische verwachting heeft voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd, wanneer de top van het veen veraard is. Verder zouden er archeologische resten van het landgoed Souburg aanwezig kunnen zijn in de top van het veen.

Overweging ODMH

Naar aanleiding van het archeologisch bureauonderzoek heeft de ODMH de onderstaande overweging gemaakt.

De algemene hoge verwachting voor het plangebied is gebaseerd op een algemene verwachting op bewoning vanaf de ontginning in de Middeleeuwen. De historische kaarten (vroegste kaart circa 1650) geven allemaal aan dat de vroegste bewoning/historische bebouwing gesitueerd is te Waddinxveen Brug: langs de huidige Nesse en de Zuidkade. De kadastrale minuut geeft ook de strikte grens van deze bebouwing aan. De oude Kerkweg is nog niet bebouwd. Het plangebied ligt op circa 90 m ten westen van de oude bebouwing van Waddinxveen Brug en op circa 60 m ten noorden van de Kerkweg. Op deze afstanden verwacht je niet meer een hoge trefkans op bewoning vanaf de Middeleeuwen.

Een oud milieukundig onderzoek uit 1984 (Wiha Grondmechanica, 2 november 1984) toont aan dat de bodem ter hoogte van de Oranjestraat bestaat uit een dun laagje kleiig veen (1 m dikte) op veen. Binnen het huidige plangebied is een pakket verstoorde bodem (zand, repac) aanwezig tot tenminste 1,5 m onder het maaiveld. Ongetwijfeld zal dit pakket gezorgd hebben voor een bepaalde mate van zetting, maar de dikte ervan wijst er ook op dat waarschijnlijk een deel van de oorspronkelijke bodem is afgegraven.

Op basis van de relatief grote afstand van de oude historische bewoningskern te Waddinxveen Brug en de aanwijzing dat de oorspronkelijke bodem tot tenminste 1,5 m onder het maaiveld verstoord is, kan de hoge archeologische verwachting naar laag bijgesteld worden. Vanwege de lage verwachting is er geen vervolgonderzoek meer nodig en kan de dubbelbestemming waarde Archeologie 2 vervallen.

6.6.4 Conclusie

Op basis van het onderzoek heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland overweegt dat de archeologische waarde als laag kan worden gekwalificeerd met als gevolg dat de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" op de verbeelding, alsmede de bijbehorende regels komen te vervallen. Dit advies is overgenomen in dit bestemmingsplan.

6.7 Ecologie

6.7.1 Wet- en regelgeving

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de volgende landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Provinciale Omgevingsverordening (2021), met bijbehorende beleidsregels voor vergunningplicht voor stikstofuitstoot bij activiteiten en natuurbeheerplan 2021. Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en een veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing soortbescherming Wnb);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Wnb gebiedsbescherming, ook wel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden' aan de orde is.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Volgens verwachte planning in 2022 zal tijdens de geldigheid van het op te stellen uitwerkingsplan de Omgevingswet worden ingevoerd. In deze wet zullen Wro en Wnb tezamen met vele andere wet- en regelgeving gebundeld worden. Dit kan nog gevolgen hebben voor activiteiten die uitgevoerd zullen worden in het plangebied na de wetswijziging Wnb.

In juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) ingevoerd (zie BIJ12.nl). Deze wet regelt de nieuwe werkwijze voor vergunningverlening. Er wordt een vrijstelling van vergunningplicht voor eenmalige bouwactiviteiten ingevoerd.

6.7.2 Onderzoek
6.7.2.1 Gebiedsbescherming

Voor het onderdeel gebiedsbescherming kunnen effecten worden uitgesloten. De voorgenomen activiteiten zijn kleinschalig en hebben geen externe werking op natuurgebieden. Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein is het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied. De directe omgeving van het plangebied kent een stedelijk karakter. Gezien het relatief kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

De geplande ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. In AERIUS calculator is voor dit project de depositie berekend. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. De bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 9 (gebruiksfase) en bijlage 10 (aanlegfase). Hieruit blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

6.7.2.2 Soortenbescherming

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. In augustus 2022 is er ter plaatse van het projectgebied een inventarisatie naar beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd, zie bijlage 11.

Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten in het projectgebied niet geheel kan worden uitgesloten. Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald of zwaarder beschermde soorten binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn, middels een soortgericht onderzoek naar vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen.

Het vervolgonderzoek naar vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen is opgenomen in bijlage 12. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Binnen het projectgebied zijn geen nestlocaties van de gierzwaluw en de huismus en geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Er is tevens geen essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute van vleermuizen vastgesteld.
  • Voor de werkzaamheden aan Kerkweg Oost 230 zijn er in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing en overige vervolgstappen benodigd.
  • Wel dient er rekening gehouden te worden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht.

6.7.2.3 Houtopstanden

Er is geen sprake van beschermde houtopstanden in het plangebied.

6.7.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Zuid Holland vormen in het kader van gebiedsbescherming, soortenbescherming en houtopstanden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

6.8 Conventionele explosieven

6.8.1 Algemeen

In de gemeente Waddinxveen is in 2012 historisch vooronderzoek gedaan naar Conventionele Explosieven (CE). Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er verdachte plekken zijn waar CE aangetroffen kunnen worden. Op basis van de beschikbare informatie zijn verschillende plekken aangewezen als verdacht gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0018.png"

Afbeelding 6.2 Overzicht verdachte gebieden niet-gesprongen explosieven in de gemeente Waddinxveen (bron: Historisch Vooronderzoek Opsporing Conventionele Explosieven).

6.8.2 Onderzoek

Op basis van nieuw onderzoek in de gemeente Waddinxveen zijn verschillende locaties niet meer als verdacht aangewezen. In afbeelding 6.3 is een uitsnede van de geactualiseerde kaart opgenomen waarin het plangebied met een rode pijl is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.TheoThijssenschool-0301_0019.jpg"

Afbeelding 6.3 Uitsnede geactualiseerde kaart van de ontplofbare oorlogsresten, ter plaatse van rode cirkel kans op ontplofbare oorlogsresten (Bron: ODMH)

6.8.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande ligt het plangebied dan ook buiten een gebied waar indicaties zijn van eventuele oorlogsresten.

6.9 Milieueffectrapportage

6.9.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.:

  • 1. een plan-m.e.r.;
  • 2. een project- of besluit-m.e.r.;
  • 3. een m.e.r.-beoordeling.

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

 

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

 

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
    • a. Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
    • b. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

6.9.2 Onderzoek

De activiteit valt onder categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject), maar onder de aangegeven drempels van kolom 2 (een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Er zal daarom met een vormvrije m.e.r. beoordeling beoordeeld moeten worden of er, op basis van de criteria uit Bijlage III van de m.e.r. richtlijn, sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze criteria betreffen de:

  • 1. kenmerken van het project,
  • 2. plaats van het project,
  • 3. de kenmerken van het potentiele effect.

Hieronder worden deze drie criteria besproken.

Ad 1 Kenmerken van het project

De omvang van het project betreft de realisatie van 8 leslokalen met bijbehorende ondersteunende functies met een omvang van maximaal 1.006 m² bvo op een voormalig bedrijfsterrein achter een bestaande school. Dit aantal ligt ruim onder de verplichting m.e.r.- beoordelingsdrempel.

Cumulatieve effecten met andere projecten zijn niet aanwezig. Effecten ten gevolge van het verkeer (wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit) ten gevolge van dit project zijn beperkt, zoals blijkt uit de overige paragrafen en bijhorende onderzoeken van dit bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de aspecten externe veiligheid, archeologie en bodem. Aspecten als gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen en risico van ongevallen spelen maar in zeer beperkte mate.

Ad 2 Plaats van het project

Met betrekking tot de plaats van het project is ecologie relevant. Het plangebied is niet gelegen in door de Wnb of NNN-gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en 'belangrijke weidevogelgebieden'. Directe verstoring bij de woningbouwactiviteiten zijn niet aan de orde. De gebieden zoals Broekvelden, Vettenbroek & polder Stein liggen op 6 kilometer afstand, waardoor verstoring door licht, zicht, trillingen, geluid, verdroging of vernatting e.d. kunnen worden uitgesloten.

Ad 3 Kenmerken van potentiële effecten

Er zal geen sprake zijn van potentiële aanzienlijke effecten permanent van aard, zoals in het vorenstaande is aangetoond. Tijdens de bouw- en sloopwerkzaamheden worden effecten verwacht, maar dit is beperkt en tijdelijk van aard.

6.9.3 Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er nagenoeg geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r. procedure wordt niet noodzakelijk geacht. Door het college van burgemeester en wethouders wordt voor de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld dat geen milieueffectenrapportage nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de uitbreiding van een basisschool van maximaal 1.006 m² bvo. Er is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan, waarbij de uitwerking van het ontwerp dient te passen binnen de juridisch-planologische kaders.

7.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

bestemming  Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is aangewezen om de uitbreiding van de school mogelijk te maken. Binnen het bouwvlak is de bebouwing mogelijk. Binnen het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 8,2 meter bij twee bouwlagen en 4,1 meter bij één bouwlaag. Binnen het bouwvlak mag totaal 1.006 m² bruto vloeroppervlak aan bebouwing worden gerealiseerd.

Binnen de bestemming zijn de volgende twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen:

  • Mechanische ventilatie: Hiermee wordt de mogelijkheid tot geforceerde uitschakeling van mechanische ventilatie verplicht gesteld. Deze regel is opgesteld ten behoeve van zelfredzaamheid bij eventuele ongevallen met gevaarlijke stoffen op de nabijgelegen N207.
  • Groene erfafscheiding: Hiermee wordt de realisatie en instandhouding van een groene erfafscheiding rondom het gebouw verplicht gesteld. Deze regel is opgesteld om een groene zone tussen de ontwikkeling en de bestaande percelen te creëren. De afscheiding tussen de bestaande Theo Thijssenschool en eventuele doorgangen van hulpdiensten zijn hiervan uitgezonderd.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met diverse instanties. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in dat verband toegestuurd aan de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden. De provincie en het hoogheemraadschap geven aan dat het plan past binnen het geldende beleid en hebben geen aanvullende opmerkingen. De veiligheidsregio adviseert om in de regels te verankeren dat mechanische ventilatie geforceerd uitgeschakeld kan worden. Dit is opgenomen in de regels van het ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken van de bouwkavel. Met deze uitgangspunten is sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied in eigendom zijn van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien. Voor de ontwikkeling is tevens een planschade risicoanalyse uitgevoerd, waaruit blijkt dat dit geen aanleiding geeft om de economische uitvoerbaarheid in twijfel te trekken.