direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nesse 24-34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Nesse 24-34 in Waddinxveen staat een winkel en een (leegstaand) kantoor. De nieuwe eigenaar heeft de mogelijkheden onderzocht voor functiewijziging, omdat voortzetting van de detailhandelsfunctie niet in overeenstemming is met het gemeentelijke detailhandelsbeleid. Dit beleid is erop gericht om detailhandel te concentreren in het hoofdwinkelcentrum en de twee buurtcentra in noord en zuid. De kantoorruimte staat al geruime tijd leeg. Sanering hiervan wordt voorgestaan om het overschot aan kantoorruimte verder terug te dringen.
Gelet op de ligging nabij de Gouwe ligt een woningbouwontwikkeling het meest voor de hand, omdat deze functie het meest geschikt is om een transformatie mogelijk te maken in deze gemengde omgeving. De ontwikkeling voorziet in 9 eengezinswoningen. Om dit mogelijk te maken wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Dit bestemmingsplan maakt de woningbouwontwikkeling planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Nesse 24 tot en 34 ligt ten noorden van de Gouweboulevard met diverse horecavestigingen. Momenteel staat hier een sportwinkel en een leegstaand kantoorpand. Ten zuiden hiervan staat een winkelpand, dat al geruime tijd te huur/ te koop staat. Ten noorden van het plangebied is een kantoor en centrum voor Europese (arbeids)migranten gevestigd. Aan de overzijde van de Nesse ligt de Gouwe. Achter de bebouwing ligt het Nessepad. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving (rood omlijnd).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Van station tot hefbrug"   20 januari 2013   -  

Beide percelen zijn in het bestemmingsplan "Van Station tot hefbrug" bestemd voor 'Gemengd'. Wonen is alleen op de verdieping toegestaan. De bestaande sportwinkel is voorzien van een functieaanwijzing detailhandel. Voor dit perceel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar wonen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. er mogen maximaal 11 nieuwe woningen worden gebouwd, waarbij de woningen zowel op de verdieping als op de begane grond mogen worden gesitueerd;
  • b. de woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • c. op eigen terrein of in de directe omgeving van de locatie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de parkeerbehoefte op te vangen;
  • d. de voorgevel van de nieuwe bebouwing dient te worden gesitueerd in een rooilijn die aansluit op de rooilijn van de panden op de belendende percelen;
  • e. de bebouwing mag maximaal een hoogte van twee bouwlagen met kap hebben, waarbij incidenteel drie bouwlagen zijn toegestaan;
  • f. de goothoogte van de nieuwe bebouwing mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • g. de ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  • h. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen, waarbij geldt dat in ieder geval akoestisch onderzoek moet worden verricht om de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen te bepalen;
  • i. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven mag niet worden beperkt.

Woningbouw is met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid alleen mogelijk op de winkellocatie wanneer aan de in de regels opgenomen voorwaarden kan worden voldaan. De ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan voor zover wonen op de begane grond plaatsvindt op de huidige kantoorlocatie binnen de bestemming 'Gemengd'. Om aan de gevraagde planontwikkeling medewerking te kunnen verlenen is mitsdien een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Van station tot hefbrug (plangebied met rode lijn aangeduid).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied tussen Kerkweg-Oost, Oranjelaan en de Gouwe. Dit gebied heeft verschillende uitstralingen. De randen van dit gebied (Kerkweg-Oost, Oranjelaan en Gouwe) hebben ieder een eigen karakteristiek. Los daarvan is in het hart van dit deelgebied een binnengebied aanwezig waar zich Larazorg en een aantal bedrijfspercelen bevinden. De Gouweboulevard aan de Nesse ligt aan de voet van de karakteristieke hefbrug.
De bebouwingswand aan de Nesse bestaat uit gebouwen uit verschillende bouwperioden met diverse architectuur. Een groot deel van de panden nabij de hefbrug is in gebruik als horecagelegenheid met tussendoor enkele woningen, winkels en kantoren. De bebouwing is veelal voorzien van een kap en heeft een bouwhoogte tot circa 8 meter. De panden grenzen vrijwel allemaal direct aan het openbaar gebied. De gebouwen aan de Nesse 32 en 32a staan wat verder naar achter, waardoor hier sprake is van een voorterrein. Aan de oostzijde van de straat zijn terrassen aanwezig, die grenzen aan de Gouwe. Tegenover het plangebied staat een ontmoetingsgebouwtje voor senioren (Huize 'De Brug'). De bebouwing aan de Oranjelaan wordt gedomineerd door woningen in verschillende typologieën (aaneengebouwd, vrijstaand en half vrijstaand). Richting de Kerkweg-Oost krijgt de straatwand een meer open karakter en worden de bouwmassa’s wat groter. Op de hoek van de Oranjelaan en de Kerkweg-Oost is een kantoor gevestigd. Daarnaast staat een horecagelegenheid. De school en de monumentale kerk die ten oosten van het horecapand staan, staan wat verder van de weg. Achter de bebouwing aan de Nesse ligt een straatje (Nessepad) dat wordt gebruikt voor de bevoorrading van de panden aan de Nesse en de bedrijfspercelen in het binnengebied. De bebouwing in het binnengebied bestaat uit een aantal bedrijfsgebouwen, die deels in onbruik zijn geraakt.

Gouweboulevard aan de Nesse. Het noordelijker gelegen plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0003.png"

Het Nessepad (gezien vanaf Kerkweg Oost). De hefbrug en de Gouwe met rechts Huize 'De Brug'.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Op de aan de Nesse gelegen percelen 32/ 32a is detailhandel toegestaan. Op nummer 34 was voorheen Ingenieursbureau Smit-Westerman gevestigd. Woningbouw is alleen door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk op nummers 24/32a. In het beeldkwaliteitsplan Van station tot hefbrug is een handreiking geboden voor een functiewijziging naar Wonen van het gehele plangebied. Mede op basis hiervan is een bouwplan uitgewerkt. De bestaande bebouwing wordt gesloopt om plaats te maken voor 9 grondgebonden woningen. De woonfunctie is ruimtelijk inpasbaar binnen deze woonomgeving.

De naar achteren gelegen winkel. Het naastgelegen kantoor op nummer 34.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0004.png"

Achterzijde plangebied (Nessepad). Nesse met rechts kantoorbebouwing.

3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten

De woningbouw dient aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Om die reden worden alleen grondgebonden woningen toegestaan, waarbij aansluiting is gezocht met de goot- en bouwhoogte van de nabij bebouwing. Dit betekent een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Het parkeren dient in beginsel op het eigen achterterrein te worden opgelost.

3.2.1 Beeldkwaliteitsplan Van station tot brug te Waddinxveen (2012)

Het aantal potentiële ontwikkelingslocaties binnen het plangebied Van station tot hefbrug is aanleiding geweest voor het opstellen van een beeldkwaliteitsplan. Aangezien het aannemelijk is dat er in de nabije toekomst ontwikkelingslocaties binnen het gebied actueel worden, is het zinvol stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen op te stellen, als tussenstap richting bestemmings- en wijzigingsplan(nen). Met deze randvoorwaarden wordt de samenhang binnen het gebied gewaarborgd en kan adequaat ingespeeld worden op vragen vanuit de markt.
Het doel van dit beeldkwaliteitsplan is de bestaande visie (gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug) en ander bestaand beleid te concretiseren naar heldere en toetsbare stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen voor de bebouwde en onbebouwde omgeving. Hiermee wordt de kwaliteit per locatie maar ook de samenhang in het gehele plangebied gewaarborgd. In het beeldkwaliteitsplan worden per locatie eisen opgenomen met betrekking tot massa, functie, parkeeroplossingen, overgang openbaar-privé en beeldkwaliteit. Hiernaast worden er eisen opgesteld voor de inrichting van de openbare ruimte.

Eén van de ontwikkellocaties is de Nesse 24-34 (figuur 3). De volgende uitgangspunten zijn hiervoor opgenomen.

Massa

  • Hoofdmassa overwegend twee bouwlagen + kap, incidenteel drie bouwlagen toegestaan;
  • Bebouwing staat op rooilijn of maximaal één meter achter de rooilijn.

Parkeeroplossingen

  • Op eigen terrein;
  • Op maaiveld / half verdiept / verdiept;
  • Ontsluiting parkeren aan de achterkant.

Beeldkwaliteit

  • Aansluiten bij historische, gevarieerde bebouwing in de omgeving.
  • Het beeld dient gevarieerd te zijn door wisselende massa’s en architectuur, elke woning dient uniek te zijn. Hierbij is ook de detaillering van belang: verdiepte kozijnen, openstaande luiken, expressieve daklijsten, trapjes en bordessen, textuur in de steen en diversiteit in kleur.
  • Gevelopeningen zijn verticaal vormgegeven.
  • Woningen moeten worden voorzien van een kapconstructie, haaks op de rooilijn. Uitzonderingen, een kap parallel aan de rooilijn of een plat dak is mogelijk ter ondersteuning van het gevarieerde beeld.
  • Zowel de kleurstelling als het materiaal dient aan te sluiten op reeds bestaande en aangrenzende bebouwing. De gevels dienen in rode of bruintinten en in gebakken materiaal te worden uitgevoerd. Voor de gevelopeningen wordt de toepassing van hout voor kozijnen en deuren voorgeschreven. Kunststof materialen worden niet toegestaan. De dakbedekking kan bestaan uit dakpannen of leisteen in een antracietkleur. Glanzende pannen zijn uitgesloten.
  • Indien de woning maximaal één meter achter de rooilijn wordt geplaatst wordt de zone voor de woning mee ontworpen en aangelegd met de woning. De zone heeft een stenige uitstraling, het aanbrengen van groene accenten in vaste bloembakken is mogelijk.
  • De achtergevel dient transparant te zijn, zonder hoeken en met goede verlichting te worden ontworpen.

Met inachtneming van deze uitgangspunten en randvoorwaarden is een bouwplan uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0005.png"

Figuur 3 Stedenbouwkundige randvoorwaarden.

3.3 Nieuwe situatie

De nieuwbouw van negen woningen aan de Nesse bestaat uit bebouwing van eengezinswoningen van in hoofdzaak twee lagen met kap. Om goed aan te sluiten bij de omgeving is er voor gekozen een divers beeld te creëren van enkele panden in een eigen architectuurstijl dan wel twee panden naast elkaar in dezelfde stijl. Hiermee wordt een afwisselend beeld gecomponeerd met een wisselende korrelgrootte en een wisselende architectuurstijl. Van oudsher stonden aan de Gouwe woonhuizen en meer bedrijfsmatige bebouwing naast elkaar. Door de gootlijn af en toe te doorbreken met een dwarskap of een rechte opbouw aan de voorzijde wordt de afwisseling ondersteund.
De open ruimte aan de voorzijde aan de Gouwe laat deze derde laag ruimtelijk ook goed toe; de architectuurreferentie die voor de woning met rechte opbouw is gekozen, een zorgvuldig gedetailleerd pakhuis, laat ook in architectuur de historie van een plek aan de Gouwe weerklinken. Het is een bewuste keuze geweest om twee rechte opbouwen te ontwerpen  naast elkaar. De twee rechte opbouwen met hun fraaie kroonlijst beëindigingen dragen tevens bij aan een statiger karakter op deze plek aan het water, wat een goede, duurzame toevoeging voor Waddinxveen is.

Aan de achterzijde worden de parkeervoorzieningen aangelegd. In figuur 4 is een situatietekening opgenomen. Een artist impression van de nieuwbouw is opgenomen in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0006.png" Figuur 4: Situatietekening nieuwe toestand (voorlopig).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0007.png"

Figuur 5: Aanzichttekening (voorlopig)

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
De percelen zijn gelegen aan de Nesse. De ontsluiting vindt plaats vanaf het Nessepad. Ter plaatse hebben de wegen een maximum snelheid van 30 km/ uur. De oostelijk gelegen Henegouwerweg (N207) vormt een gebiedsontsluitingsweg naar Alphen aan den Rijn (richting N11) en Gouda richting A12. Deze weg is bereikbaar via de Oranjelaan en Kerkweg-Oost. In zuidelijke richting is het winkelcentrum Gouweplein via de Kanaaldijk bereikbaar. Deze gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom sluit aan op het rijkswegennet (A12 en A20).
Ten opzichte van de thans aanwezige detailhandels- en kantoorfunctie zullen 9 woningen geen extra verkeersbewegingen genereren, zodat het karakter van deze wegen niet wordt aangetast.
De planlocatie is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo zijn er nabij het station Waddinxveen op circa 400 meter bushaltes met een rechtstreekse busverbinding naar Gouda. Hier bevindt zich ook een NS-station (spoorverbinding Gouda - Alphen aan den Rijn/ Leiden). Deze spoorverbinding wordt omgezet in een HOV-net tussen Gouda, Alphen aan den Rijn en Leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0008.png"

Nesse. Nessepad.

Parkeren
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  • 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  • 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.
Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers woningen ASVV 2012.

Categorie rest bebouwde kom   matig stedelijk (gemiddeld)   Aandeel bezoekers  
koop, tussen hoek   1,9   waarvan 0,3 per woning  

Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).

Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies   Typologie   Parkeernorm   Aantal   Totaal  
Woningen   tussen/ hoek   1,9   9   17,1  
         
Totaal       9   17 pp  

De parkeerbehoefte van 9 woningen wordt gerealiseerd door 17 haakse parkeerplaatsen te realiseren aan de achterzijde van de woningen van het Nessepad conform de hiervoor geldende richtlijnen (2,5 x 5 m). Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Het Nessepad is breed genoeg om zonder problemen te kunnen inparkeren. Tussen de parkeerplaatsen en de perceelsgrenzen wordt voorts een achterpad van 1,2 m breed gerealiseerd, zodat de achtertuinen goed bereikbaar blijven. Bij het vaststellen van de parkeerbehoefte is overigens geen rekening gehouden met een mogelijke aftrek, omdat het bestaande kantoor ook een parkeerbehoefte heeft, welke nu in het openbaar gebied is opgelost. Per saldo neemt de parkeerdruk dan ook af. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  • 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 4.2.2 en 4.3.1 wordt hierop ingegaan.

4.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie
Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er derhalve geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD) inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart en kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het gebied aangeduid als “steden en dorpen” en stads- of dorpsrand", terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid als "bebouwde ruimte" binnen de BSD. In figuur 6 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 1 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en wordt als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0009.png"

Figuur 6: Uitsnede Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Beter benutten bebouwde ruimte' (rechter kaart). Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.

Conclusie
De herontwikkeling van detailhandel en kantoren naar woningen is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

4.2.2 Verordening ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In de begripsbepalingen wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 9 woningen op een perceel zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de eerste trede van de ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1. Voorts is sprake van transformatie van een herontwikkelingslocatie, waar een bestaand winkel- en kantoorpand zullen worden gesloopt wat is overeenstemming is met de tweede sport van de ladder. De derde trede behoeft geen verdere bespreking.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouw van negen woningen versterkt het bebouwingsfront aan de Nesse. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving langs de Gouweoever. Verouderde bebouwing met detailhandel en kantoren wordt gesaneerd ten gunste van een woonfunctie. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Vrijwaringszone provinciale vaarwegen
Op grond van artikel 2.1.8 van de Verordening ruimte dient een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een provinciale vaarweg is gelegen rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal, en
  • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.

Toetsing aan vrijwaringszone provinciale vaarwegen
Na overleg met de vaarwegbeheerder is gebleken dat de breedte van de vrijwaringszone ter plaatse 10 m is, waardoor deze buiten het plangebied valt. Hiermee is het plan niet in strijd met de Verordening ruimte.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling zal worden opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.1). Voldaan wordt aan de eerste en tweede ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie 

De nieuwbouw van 9 woningen in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Waddinxveen voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (9 woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

Wonen en voorzieningen
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd.
De gemeentelijke ambities uit de structuurvisie zijn uitgewerkt in een uitvoeringsagenda met concrete projecten. De uitvoeringsagenda vormt deze periode enerzijds een belangrijk sturingskader voor de projecten die de gemeente zelf actief wil oppakken en anderzijds een toetsingskader voor projecten en initiatieven van private partijen die een faciliterende rol van vragen van de gemeente. Van belang is dat zowel de structuurvisie als de uitvoeringsstrategie een momentopname zijn van ambities en concrete projecten op de korte én lange termijn.
Bij invulling van het woningbouwprogramma wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt. Voor de gemeente betekent dit concreet dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen. Een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding is hierbij van groot belang. Ten aanzien van de Passage is na in gebruik neming van het nieuwe centrum de inzet niet langer gericht op voortzetting van detailhandel. Op termijn wordt daar een herstructurering beoogd zonder detailhandelsfunctie. Hierin neemt de gemeente een stimulerende en faciliterende rol. Voor een sanering van een detailhandelsfunctie nabij het Brugcentrum is dat niet anders.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied in de uitloper van het “Concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied" (zie figuur 7). Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda, omdat een detailhandelsfunctie wordt gesaneerd buiten de detailhandels- concentratiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0010.png"

Figuur 7: Integrale kaart Structuurvisie.

Conclusie
De geactualiseerde Structuurvisie en de Uitvoeringsagenda staan het oprichten van 9 woningen niet in de weg. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste gedifferentieerde woonmilieus.

4.4.2 Gebiedsvisie van Bentwoud tot Brug

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft als uitwerking op de (oude) structuurvisie op 11 november 2009 de gebiedsvisie "van Bentwoud tot Brug " vastgesteld. Dit gebied zal als gevolg van het inmiddels gerealiseerde centrum Gouweplein in de nabije toekomst een transformatie ondergaan. De gebiedsvisie 'van Bentwoud tot Brug' presenteert op hoofdlijnen het gewenste toekomstbeeld en de ontwikkelingsrichting voor het gebied.
De gebiedsvisie "van Bentwoud tot Brug" is een gemeentelijk ambitie- en opgavendocument. De visie beschrijft een nieuw wenkend perspectief voor de lange(re) termijn. Voor de verschillende onderscheiden deelgebieden in het plangebied zijn hiervoor de knelpunten benoemd, de kwaliteiten beschreven en de kansen voor een kwaliteitsimpuls verkend en in de gebiedsvisie opgenomen. Het document vormt een toetsingskader voor de ontwikkelingen, die binnen het plangebied zullen plaatsvinden. Op de visiekaart (zie figuur 8) ligt het plangebied in het deelgebied 'Gouwekwartier'. Hier zijn ontwikkelingen beschreven voor met name he waterfront aan de Gouwe.
Als knelpunt wordt ervaren dat de directe omgeving van de hefbrug rommelig aan doet. Dat doet afbreuk aan de monumentale waarde van de Brugkerk en de hefbrug. De bebouwing aan de noord- en zuidzijde van de aanbrug is bovendien van lage kwaliteit. Ontwikkeling van het waterfront en het achterliggende gebied is een belangrijke troef om Waddinxveen een nieuw gezicht te geven. Het gebied achter de Gouwe, rond het gemeentehuis en rond de Brugkerk kan uitgroeien tot het Gouwekwartier. Hier is ruimte voor nieuwe centrumdorpse woonmilieus in de directe nabijheid van de rivier. Dergelijke woonmilieus zijn op dit moment in Waddinxveen nauwelijks aanwezig. De sfeer wordt bepaald door de hefbrug, de horeca aan de Nesse en de aanwezige historische bebouwing. Hier is ook de plek om waterrecreanten aan Waddinxveen te binden.

Conclusie
De nieuwbouwontwikkeling op de planlocatie geeft een kwaliteitsimpuls aan de plint van de uitloper van de Gouweboulevard vanaf de Nesse en de Henegouwerweg. Deze herontwikkeling past binnen de visie, zowel qua stedenbouwkundige inpassing als qua functiemogelijkheden in het deelgebied 'Gouwekwartier'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede oostelijk deel visiekaart "van Bentwoud tot Brug".

4.4.3 Beeldkwaliteitsplan Van station tot brug te Waddinxveen (2012)

De ontwikkellocatie ligt binnen het plangebied Van station tot hefbrug. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld, waarin de stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen zijn verwoord, waaronder de ontwikkellocatie Nesse 24-34. In paragraaf 3.2.1 is hierin al op ingegaan.

Conclusie
Met inachtneming van de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen uitgangspunten en randvoorwaarden is een bouwplan uitgewerkt. Dit bestemmingsplan maakt deze planontwikkeling planologisch mogelijk.

4.4.4 Woonvisie en woningbouwprogrammering

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 19 december 2012 de Woonvisie 2012-2017 vastgesteld. Deze woonvisie geeft de beleidslijn voor het wonen in de gemeente Waddinxveen voor de periode 2012-2017 weer. Omdat de woningmarkt op slot zit en er landelijk veel ontwikkelingen zijn rondom het wonen en het woonbeleid, is er sprake van grote onzekerheid op dit gebied. De woonvisie biedt een kader waarbinnen met deze onzekerheid kan worden omgegaan. Dit kader geeft de verschillende betrokken partijen een focus, een ontwikkelingsrichting. De woonvisie vormt input voor de regionale samenwerking met de gemeenten in de Regio Midden-Holland. In de woonvisie stelt de gemeente verschillende ambities op het gebied van wonen. Iedereen die dat wil moet prettig en geschikt kunnen wonen in Waddinxveen. Daarnaast is het wenselijk om de bestaande identiteit van de gemeente, als woongemeente op grensvlak van stad en platteland, te versterken. Ruimtelijke kwaliteit is, evenals in de structuurvisie, een belangrijk uitgangspunt: deze kwaliteit moet worden behouden en waar mogelijk versterkt. De ruimtelijke structuur van de kern en het herontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom heeft prioriteit. Variatie en kwaliteit in het woningaanbod is belangrijk, hierbij gaat het zowel om variatie in soorten woningen als in woonmilieu. Daarnaast is blijvende aandacht voor de leefbaarheid van belang. Een ander belangrijk thema is duurzaamheid.
De gemeente Waddinxveen heeft ongeveer 26.000 inwoners in 2016, verdeeld over circa 10.500 woningen. De inwoners van Waddinxveen hebben een relatief hoog gemiddeld inkomen en zijn meer vergrijsd dan elders. Er zijn relatief weinig eenpersoonshuishoudens in de gemeente woonachtig. In de komende decennia zal het aantal eenpersoonshuishoudens fors groeien, van 2.900 nu naar ongeveer 5.000 in 2040. Daarnaast zet de vergrijzing door: in 2030 is naar verwachting 25 procent ouder dan 65 jaar.
Om er voor te zorgen dat vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aansluiten, wordt in het woningbouwprogramma de nadruk gelegd op:

  • Betaalbare huurwoningen
  • Betaalbare koopwoningen
  • Duurdere grotere koopwoningen
  • Zorgwoningen
  • Woningen voor eenpersoonshuishoudens, eventueel kleiner
  • Ruime levensloopbestendige woningen

Omdat de woonvisie een koers vormt voor het woonbeleid in de komende jaren, is er een afwegingsmethodiek voor het woningbouwprogramma opgenomen. Het aantal te bouwen woningen ligt vast, maar de locaties en de soorten woningen voor een deel nog niet. Aan de hand van een aantal criteria, gebaseerd op de ambities in de woonvisie en de ontwikkelingen, kan worden afgewogen of een locatie geschikt is voor woningbouw en welke soort woningen hier dan zouden moeten worden gebouwd.

Nieuwbouwprogramma gemeente
Ongeveer de helft van de 4.250 woningen wordt voor de autonome behoefte gebouwd, de andere helft is bedoeld voor migranten uit de regio. In de gemeente wordt hiermee dus niet alleen gebouwd voor de behoefte van de huidige bewoners, maar ook voor regionale opvang. De Zuidplaspolder heeft voorts een zogenaamde ventielfunctie voor de Zuidvleugel. Het tekort aan woningaanbod in de Zuidvleugel gaat in dit gebied worden opgevangen. Hiermee heeft de gemeente rekening gehouden in het vaststellen van het woningbouwprogramma.
Om efficiënt te kunnen inspelen op de vraag in de markt en de mogelijkheden van locaties is een afwegingskader ontwikkeld. Hiermee zal de gemeente Waddinxveen jaarlijks beoordelen hoe het staat met de totale opgave, de opgave naar locaties en de ‘vrije ruimte’ die er daarnaast nog is. Nieuwe initiatieven of wijzigingen van bestaande plannen zullen met het afwegingskader beoordeeld worden. Het credo in deze woonvisie is: inspelen op de marktmogelijkheden, daarbij rekening houdend met de ambities uit deze woonvisie en de daaruit volgende opgave voor aandachtsgroepen. Het afwegingskader ten behoeve van het woningbouwprogramma kent twee beoordelingsniveaus. Het eerste is de locatiekeuze: is het wenselijk om een bepaalde locatie te ontwikkelen met woningen? Draagt het bij aan de ambities en doelstellingen? Als het antwoord daarop ja is, dient vervolgens bepaald te worden voor wie en met wat de locatie bebouwd gaat worden. Dat is het tweede beoordelingsniveau.
Criteria die van belang zijn voor het kiezen van locaties waar nieuwe woningen worden gebouwd zijn vastgelegd in een tabel. De voor deze locatie relevant zijnde criteria zijn in tabel 4.1 opgenomen.

Tabel 4.1: criteria locatiekeuze woningbouw

Criterium   Beschrijving  
Bereikbaarheid   Hoe bereikbaar is de locatie? Is het OV (trein/bus) in de buurt?
Fiets/auto?  
Voorzieningenniveau   Draagt woningbouw op deze locatie bij aan het draagvlak van de
voorzieningen? En andersom: zijn de aanwezige voorzieningen in de
buurt?  
Ruimtelijke kwaliteit   Hoe is de kwaliteit van deze locatie? En andersom: draagt
woningbouw bij aan de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke structuur
van Waddinxveen  
Variatie in de wijk   Draagt de ontwikkeling op deze locatie bij aan variatie in de wijk?  
Woonmilieu   Welk woonmilieu is passend op deze locatie en sluit dit aan bij de
vraag die er is?  

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid is goed te noemen. Het plangebied ligt in de nabijheid van uitvalswegen naar het provinciale- en rijkswegennet. Een openbaar vervoershalte voor bus naar Leiden, Gouda, Den Haag en Rotterdam ligt op loopafstand. Voorts ligt de woningbouwlocatie op loopafstand van het treinstation Waddinxveen (HOV-NET Zuid-Holland Noord).

Voorzieningenniveau
Het nieuwe hoofdwinkelcentrum is op loopafstand bereikbaar. Onderhavige woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het draagvlak hiervan.

Ruimtelijke kwaliteit en variatie in de wijk

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid worden sterk verbeterd door een herontwikkeling van een te slopen winkel en kantoor dat al geruime tijd leeg staat. Invulling van het gebied levert voorts een bijdrage aan sanering van detailhandel voorzieningen ten gunste van de drie aangewezen winkelcentra.

Woonmilieu
De woningbouw voorziet in 9 koopwoningen in de dure sector. Op basis van de gemeentelijke ambitie en het afwegingskader hiervan kiest de gemeente ervoor om in te zetten op het afronden van de ruimtelijke structuur van de kern en het herontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom die een kwaliteitsimpuls nodig hebben.

Conclusie
Het woningbouwprogramma van 9 woningen is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers.

4.4.5 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.

Conclusie
De 9 woningen worden via de Nesse en Oranjelaan ontsloten naar de Kerkweg-Oost. Vanaf deze weg is het rijkswegennet via de Henegouwerweg (N207) uitstekend bereikbaar. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

4.5 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid;
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water;
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

Gemeentelijke randvoorwaarden voor planontwikkeling
De gemeente heeft voor deze planontwikkeling de volgende randvoorwaarden geformuleerd:

  • Zoveel mogelijk afkoppelen van afvoer en regenwater en verhard oppervlak;
  • Toepassen van waterbesparende voorzieningen.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Voorofschepolder. Voor het stedelijke gebied van de Voorofschepolder is door het Algemeen Bestuur van het voormalige Waterschap Meer en Woude bij besluit van 29 oktober 1991 een waterpeil vastgesteld van NAP – 2.38 m. Door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is dit besluit op 16 juli 1992 goedgekeurd.
Voor dit peilvak wordt water ingelaten vanuit de Gouwe door een halfautomatische inlaat met een diameter van Ø600 mm door de Noordkade, nabij de brandweerkazerne. Via deels open water en deels lange duikerverbindingen wordt het water naar het westelijk deel van het peilvak gevoerd zoals onder andere naar de Petteplas. Vanuit de Petteplas wordt de Kleikadevaart en het lekriool langs het Noordeinde van water voorzien. De Voorofschepolder wordt sinds eind 2003 bemalen door het nieuwe gemaal ’t Lege End. Dit geautomatiseerde gemaal heeft een elektrisch aangedreven pomp met een capaciteit van 20 m³/minuut. Het water wordt via de voorboezem van gemaal De Omringdijk uitgeslagen op de Gouwe. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld.

Waterkering
Het plangebied ligt grotendeels in de waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszones. Het keringenbeleid is van toepassing op de kern en beschermingszone van de waterkering. Om het waterstaatsbelang te beschermen dient voorafgaande aan bouwwerkzaamheden toestemming te worden gevraagd van het hoogheemraadschap, waarin het waterkeringsbelang (in de beschermingszone) kan worden afgewogen. In verband hiermede zal initiatiefnemer -naast het vooroverleg op basis van dit bestemmingsplan- een Watervergunning aanvragen bij het hoogheemraadschap, zodat de aanvraag kan worden getoetst aan het beleid (Nota waterkeringen). Na toetsing zal pas blijken of het afgeven van een positief wateradvies mogelijk is. Gelet op het feit dat al bebouwing aanwezig is zal naar verwachting hieraan medewerking kunnen worden verleend.

Beschrijving waterkwantiteit
In de bestaande situatie is het perceel nagenoeg volledig bebouwd. Het voorterrein van de winkel is verhard met klinkers. In de nieuwe situatie zal de bebouwing afnemen, omdat de woningen worden voorzien van een achtertuin. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is het realiseren van watercompensatie hier niet nodig, omdat minder verhard oppervlak wordt aangelegd ten opzichte van de bestaande situatie.

Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling, nadat het hoogheemraadschap een watervergunning heeft verleend op de door initiatiefnemer in te dienen aanvraag. Op basis hiervan kan het Hoogheemraadschap een positief advies uitbrengen omtrent het plan.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 9 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

De nieuw op te richten woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 6.2.
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 5 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' ligt op een afstand van circa 9,3 kilometer. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 6.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 9 woningen nabij een horecagebied en hoofdinfrastructuur (water en weg). De locatie kan daarom worden aangemerkt als een gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit deze inventarisatie is gebleken dat er aan weerszijden van het plangebied winkels en kantoren staan. Beide functies vallen onder milieucategorie 1 waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter bedraagt. Aan de achterzijde is aan het Nessepad (Nesse 46) een autobedrijf gevestigd (Mainstreet Car Company). Een garagebedrijf valt onder milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand van 10 m dient te worden aangehouden in gemengd gebied. De afstand tussen de achterzijde van de woningen en het garagebedrijf bedraagt meer dan 10 meter, zodat het bedrijf geen belemmering vormt. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Henegouwerweg, Kerkweg-Oost en Noordkade. Op deze wegen is ter plaatse de maximum snelheid 50 km/h. De wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 200 meter. De overige wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy BV te Vlissingen (rapport van 2 augustus 2016, rapportnummer 2160565, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van de Henegouwerweg wordt overschreden voor de aan de Nesse geplande woningen. De maximale waarde bedraagt voor de woningen 53 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbesluit.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Spoor- en industrielawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. De zone van de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn (traject 521) ter hoogte van het plangebied bedraagt meer dan 500 meter. Het plangebied valt buiten deze zone. Voorts ligt er in de nabijheid van het plangebied geen (gezoneerd) industrieterrein.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld.

Bodemkwaliteit ter plaatse
Op de bodemkwaliteitskaart is het plangebied als 'functie Wonen' aangeduid.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek overeenkomstig de onderzoeksnormen NEN 5725 NEN 5740 uitgevoerd door IDDS te Noordwijk (conceptrapport van 31 maart 2016, kenmerk 1512H831/GGE/rap1, Bijlage 2). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat op een gedeelte van de locatie, gelet op de Wbb, een geval van ernstig, dus saneringsplichtig geval van bodemverontreiniging aanwezig is. Door de uitvoering van een vorm van (grond-)sanering, isolatie of verwijdering, is de locatie geschikt te maken voor de beoogde bestemming.

Conclusie
Sanering dient plaats te vinden aan de hand van een door bevoegd gezag Wet bodembescherming goedgekeurd saneringsplan of zogenaamde BUS-Melding (categorie immobiel). Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0012.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek Omgevingsdienst Midden-Holland
Uit onderzoek aan de hand van de NSL Monitoringstool door de Omgevingsdienst Midden-Holland in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' is gebleken dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 voldoen aan de grenswaarden. Hoewel niet nader onderzocht zal dit voor PM2,5 niet anders zijn. Bij een jaargemiddelde concentratie voor PM10 die lager is dan 32 ìg/m³ wordt eveneens voldaan aan de 35 toelaatbare overschrijdingsdagen van de daggemiddelde grenswaarde. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter.
Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van 9 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Uit onderzoek naar de luchtkwaliteit is gebleken dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden. De op te richten 9 woningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een (actualisatie van het) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
De Gouwe is op minimaal 25 meter gelegen van het plangebied. Op de Gouwe worden slechts transporten van dieselolie genoemd. In het Basisnet Water is de Gouwe als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen GR verantwoording nodig is. Evenmin geldt hier een plasbrandaandachtsgebied. De Gouwe vormt derhalve geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van de Henegouwerweg (N207), te weten op een afstand van circa 70 m. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de geringe omvang van het plan (9 woningen) zal het groepsrisico niet significant toenemen. Verdere maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0013.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).

Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.

Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
De door het hoogheemraadschap voorgeschreven minimale drooglegging zal voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied in geulafzettingen/ stroomgordels met een bewoningsperiode vanaf de Bronstijd of IJzertijd of Romeinse tijd en plaatselijk vanaf het Neolithicum. Het plangebied heeft op grond hiervan een redelijke tot grote kans op archeologische sporen (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0014.png"

Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Op de bijbehorende waarden- en verwachtingenkaart heeft de bebouwing in het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De nieuwbouw van de woningen ligt in het gebied met een hoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 50 m² en bodemingrepen dieper dan 0,3 m –MV. Zie hiervoor de uitsnede van de beleidskaart (figuur 11). In verband hiermede is onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0015.png"

Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten BV te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek uitgevoerd (rapport van 10 november 2016, rapportnummer 4173, Bijlage 3). Op basis van het bureauonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied gelegen is in een veengebied, dat in de 12e en 13e eeuw ter ontginning werd uitgegeven. In de 16e eeuw ontstond rondom de brug over de rivier de Gouwe de bewoningskern Waddinxveense Brug. Wanneer de bebouwing langs de Nesse is ontstaan, is niet bekend. Op basis van oude kaarten lijkt het plangebied in de 17e of 18e eeuw bebouwd te zijn geraakt. De aan te treffen resten zullen daarom hoofdzakelijk uit de Nieuwe tijd dateren, hoewel gezien de ontginningsgeschiedenis laatmiddeleeuwse resten niet geheel zijn uit te sluiten. Op grond van de landschappelijke ontwikkeling worden geen resten uit de periode voorafgaand aan de grootschalige laatmiddeleeuwse ontginningen verwacht.
Met betrekking tot de aard van de resten moet worden gedacht aan omgewerkte veenlagen, ophogingslagen, afvalkuilen en funderingsresten van bebouwing die in het verleden in het plangebied heeft gestaan. In het westelijk deel kunnen resten aanwezig zijn van een beschoeiing gerelateerd aan de in jaren ’60 van de vorige eeuw gedempte Alphen watering. Verder moet rekening worden gehouden met allerlei vondstmateriaal, zoals aardewerk, glas, metaal, dierlijk bot en bouwmateriaal, dat informatie kan geven over de bewoningsgeschiedenis en activiteiten die op de locatie hebben plaatsgevonden. De conservering van het aardewerk, glas en bouwmateriaal zal vermoedelijk over het algemeen goed zijn. Die van de overige categorieën is afhankelijk van de ligging ten opzichte van de grondwaterspiegel. Indien vondsten dieper zijn gelegen dan 1,50 à 1,75 m –NAP zullen deze goed geconserveerd zijn. Hierboven zullen metaal en bot matig geconserveerd zijn.
De archeologisch interessante lagen zullen zich direct onder een 50 à 100 cm dik opgebracht zandpakket bevinden. Op grond van de geraadpleegde bouwtekeningen worden buiten de funderingssleuven en –palen van de huidige bebouwing geen grootschalige verstoringen verwacht. Samenvattend kan gesteld worden dat in het plangebied rekening moet worden gehouden met archeologische resten uit met name de periode vanaf de 17e eeuw. Aangezien er in principe voldoende informatie beschikbaar is over de bodemopbouw, wordt de uitvoering van een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek niet zinvol geacht. Daarom adviseert ADC ArcheoProjecten, conform het archeologiebeleid van de gemeente Waddinxveen, in geval van bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm -mv, een inventariserend veldonderzoek door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Het doel van dit onderzoek is het onderzoeken van de gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).

Conclusie
Voor het bouwterrein zal een proefsleuvenonderzoek nodig zijn. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd, nadat de bebouwing is gesloopt. Hiervoor zal tijdig een PvE ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overlegd.

6.2.2 Monumenten

In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 5,5 km ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een herontwikkeling om een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt circa 1,8 kilometer ten oosten van de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 12). De functiewijziging heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.Nesse24tm34-0401_0016.png"

Figuur 12: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Aqua-Terra Nova te Naaldwijk een flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van 16 november juli 2016, rapportnummer 216071, Bijlage 4). Dit ecologische onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies
Beschermde natuurgebieden

  • Het plangebied is niet gelegen in of grenst niet aan gebieden in de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein) is gelegen op een afstand van circa 5,5 km van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen verder weg. Het plangebied Nesse 24-34 heeft een beperkte omvang, hiernaast zullen er geen activiteiten plaatsvinden die een verhoging van industrie of landbouw of een significante toename van de verkeersintensiteit in de omgeving tot gevolg hebben. Effecten van de werkzaamheden op het nabij gelegen Natura 2000-gebied worden uitgesloten.
  • Het plangebied is gelegen op ruim 1,5 km van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tussen het plangebied en het NNN ligt een kanaal en staat bebouwing. Gezien de kenmerken van tussenliggend gebied en de tussenliggende afstand worden effecten van de werkzaamheden op het NNN uitgesloten.

Beschermde soorten

  • De nesten van vogels zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen welke duurt van grofweg van maart t/m juli, uit te voeren. Tijdens het nader onderzoek zal in de periode mei – juli worden gelet op aanwezigheid van gierzwaluwen in en rond het plangebied om aanwezigheid van verblijfplaatsen volledig te kunnen uitsluiten.
  • Algemeen voorkomende dieren van tabel 1. Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige tabel 1-soorten geldt een vrijstelling. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om een vluchtweg voor dieren te allen tijde te behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
  • Vleermuizen. Het gebouw in het plangebied vormt geschikt leefgebied voor vleermuizen om te verblijven. Alle verblijfplaatsen van vleermuizen en hun functionele leefomgeving zijn strikt beschermd conform tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de EU Habitatrichtlijn. Met het uitvoeren van het project kunnen verblijfplaatsen en leefgebied van vleermuizen verloren gaan of worden verstoord. Om inzichtelijk te maken of het project ontheffing plichtig is ingevolge de Flora- en faunawet, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in het aanwezige gebouw en het gebruik van het plangebied en de omgeving door vleermuizen.
    Nader onderzoek naar vleermuizen dient conform vastgestelde protocollen te worden uitgevoerd. De looptijd van onderzoek is van half mei tot en met half juli en begin augustus tot en met begin oktober. In beide perioden (voorjaar en najaar) dienen minimaal 2 veldbezoeken aan het gebied te worden gebracht. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen in het plangebied, dient ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen te worden om het project uit te kunnen voeren. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk.
  • Gierzwaluwen.Hoewel in het te slopen gebouw beperkt geschikte invliegopeningen voor gierzwaluwen aanwezig zijn, kan het gebruik als nestlocatie niet geheel worden uitgesloten. Nader onderzoek dient te worden uitgevoerd om nestlocaties te kunnen bevestigen dan wel uit te sluiten. Nader onderzoek naar gierzwaluwen dient conform vastgestelde protocollen te worden uitgevoerd. De looptijd van onderzoek is van eind mei tot en met half juli. In deze perioden worden twee inventarisaties in de avond en een in de ochtend te worden uitgevoerd. Indien verblijfplaatsen van gierzwaluwen worden aangetroffen in het plangebied, dient ontheffing van de Flora- en faunawet te worden verkregen om het project uit te kunnen voeren.

Aanbevelingen

  • Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met eventuele broedende vogels en algemeen voorkomende dieren van tabel 1.
6.3.2 Vleermuis- en gierzwaluwonderzoek

Als vervolg op de eco-effectscan heeft Aqua-Terra Nova een vleermuis- en gierzwaluwonderzoek uitgevoerd (rapport van 15 september 2017, rapportnummer 216071/AQT 302 FF/TS, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusie beschermde soorten
Op basis van het onderzoek kan het volgende worden vastgesteld:

  • Binnen het plangebied zijn geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen;
  • Het plangebied maakt geen deel uit van een essentieel leefgebied van vleermuizen;
  • Er zijn geen essentiele foerageergebieden of vliegroutes aangetroffen;
  • In het plangebied is een gierzwaluwverblijfplaats aanwezig met één nest;
  • In het plangebied bevindt zich een territorium van een scholekster.

Effecten en verstoring
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de geplande werkzaamheden en inrichting kan het volgende worden gesteld:

  • De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op vaste verblijfplaatsen of de functionele leefomgeving van vleermuizen;
  • Negatieve effecten van de geplande werkzaamheden op gierzwaluwverblijfplaatsen kunnen niet worden uitgesloten. Mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk.

Aanbevelingen
Op basis van het onderzoek zijn de volgende vervolgstappen noodzakelijk:

  • Het opstellen van mitigerende maatregelen om verstoring van de gierzwaluwen tijdens uitvoering van de werkzaamheden te voorkomen is noodzakelijk;
  • Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming voor tijdelijke verstoring van de gierzwaluwen is noodzakelijk;
  • Om verstoring van de aanwezige scholekster te voorkomen wordt aangeraden de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Alle broedende vogels, nesten van broedende vogels en de functionele leefomgeving van nesten van broedende vogels zijn beschermd. Daarom wordt aanbevolen het slopen van gebouwen buiten de broedperiode van vogels uit te voeren.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, omdat er een gierzwaluwverblijfplaats met 1 nest is aangetroffen in een ruimte onder de dakpannen van het pand Nesse 34a. Deze aanvraag wordt ingediend. Naar verwachting kan hiervoor ontheffing worden verleend. Voor het overige bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de overige in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden.

Artikel 3 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Per bouwvlak is het maximum aantal woningen vermeld. In totaal mogen in het plangebied niet meer dan 9 woningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn voorts de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Voor maximaal twee woningen mag de goothoogte gelijk zijn aan de bouwhoogte. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf; één en ander is afhankelijk van de omvang van het bebouwingsgebied. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Waarde - archeologie 1
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn hier bepalingen opgenomen over de aan te houden parkeernormen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Het meest oostelijke gedeelte ligt nog net in de veiligheidszone voor vervoer van gevaarlijke stoffen van de Henegouwerweg. Ten behoeve hiervan is de aanduiding 'Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen, waarbinnen zeer kwetsbare groepen niet zijn toegestaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

Artikel 12 Overige regels
In dit artikel is geregeld dat bij strijdigheid van de twee in het plan opgenomen dubbelbestemmingen een grotere prioriteit wordt gegeven aan de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering dan Waarde - Archeologie 1.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. provincie Zuid-Holland (via e-formulier ruimtelijke plannen);
  • 2. gemeente Alphen aan den Rijn;
  • 3. gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
  • 4. gemeente Gouda;
  • 5. Veiligheidsregio Hollands Midden;
  • 6. Politie Hollands-Midden;
  • 7. Gasunie;
  • 8. TenneT;
  • 9. Stedin;
  • 10. Liander;
  • 11. Oasen;
  • 12. KPN.

De onder 1, 2, 5 en 7 genoemde instanties hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. de overige instanties hebben niet gereageerd.

9.2 Communicatie

Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 maart 2017 gedurende zes weken (tot en met 27 april 2017) ter inzage gelegen. Voorts is op 30 maart 2017 een inloopbijeenkomst gehouden in het gemeentehuis. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 27 juli 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.