Plan: | Polderzicht, achter Polderweg 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPpolderweg1-0401 |
In oktober 2016 is een pluimveehouderijbedrijf aan de Plasweg 37a door brand verwoest. De pluimveehouder heeft overwogen om een herstart te maken van zijn bedrijf, waaronder een bedrijfsverplaatsing en verduurzaming van het pluimveehouderijbedrijf. Mede in verband met de maatschappelijke onrust die is ontstaan ten aanzien van fijnstof en een te lang traject naar de benodigde onherroepelijke vergunning heeft initiatiefnemer ervoor gekozen om de agrarische bedrijfsactiviteiten niet te verplaatsen. Om herbouw van het bedrijf op de bestaande locatie te voorkomen zijn afspraken gemaakt met de gemeente teneinde gebruik te maken van de ruimte voor ruimteregeling om 5 compensatiewoningen mogelijk te maken.
Een tweede reden om het bestemmingsplan te herzien is de behoefte aan planologische ruimte om compensatiewoningen in het kader van de zogenaamde ruimte voor ruimteregeling mogelijk te maken, die niet ter plaatse van een saneringslocatie kunnen worden gerealiseerd. Vanuit planologische overwegingen is het perceel aan de Polderweg 1 (tot 1 januari 2021 Plasweg 37a) hiervoor geschikt, omdat er al een cluster van 5 woningen mogelijk wordt gemaakt en de locatie zich bevindt aan de dorpsrand van de gemeente. Deze compensatiewoningen kunnen pas worden gerealiseerd, nadat elders voldoende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt en/of sierteeltgronden buiten de sierteeltcontour zijn gesaneerd in de gemeente. Om deze reden wordt een wijzigingsbevoegdheid voorgestaan om binnen de planperiode maximaal 3 compensatiewoningen mogelijk te maken wanneer aan de hierin opgenomen voorwaarden kan worden voldaan. Om beide wijzigingen mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld, waarin wordt aangetoond dat deze ontwikkelingen vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar zijn.
Het plangebied ligt op de hoek van de Plasweg en de Polderweg (voorheen Zesde Tochtweg) in het westelijk buitengebied van Waddinxveen aan de rand van de bebouwde kom. In noordoostelijke richting liggen akkerbouwgronden. In oostelijke richting ligt de woonwijk Zuidplas 1990. Aan de overzijde van de Plasweg in zuidelijke richting ligt een glastuinbouwbedrijf. Aan de overzijde van de Polderweg staat een voormalig agrarisch bouwperceel. Een situatietekening van het plangebied is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 26 juni 2013 | 9 juli 2014 | |
"Glasparel+" | 9 juli 2014 | 6 mei 2015 | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2018 |
In het bestemmingsplan Zuidplas Noord is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Binnen het bouwvlak mag de bedrijfsbebouwing niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak zoals aanwezig bij vaststelling van dit bestemmingsplan. De transformatie naar 9 woningen, waarvan 6 bij recht, is in strijd met het bestemmingsplan. In het zuidwestelijke deel ligt een waterleiding met de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Om aan de vervolgfunctie medewerking te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
In het bestemmingsplan 'Glasparel+' zijn de gronden bestemd voor ''Bedrijventerrein - 2'. De gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.2 met daarbij behorende wegen en groenvoorzieningen.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Zuidplas Noord (plangebied rood gestreept omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Luchtfoto plangebied en omgeving.
Het plangebied ligt in de polder Zuidplas waar vele jaren een pluimveehouderijbedrijf gevestigd is geweest. De nabij gelegen woonwijk Zuidplas is in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw gebouwd. Daarvoor waren deze gronden in gebruik voor de landbouw. Voorts was aan de Plasweg een autobedrijf gevestigd. Aan de overzijde van het plangebied ligt een glastuinbouwbedrijf in de Vredenburghzone. Dit gebied krijgt een recreatieve bestemming tussen de Vredenburghlaan en de wijken Zuidplas en Park Triangel. Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de Zevende Tochtweg een manege. Verderop is langs de Plasweg grenzend aan de woonkern woningbouw gerealiseerd in Plan 't Suyt. Richting de Bredeweg worden eveneens woningen in het lint gerealiseerd. Ten westen van het plangebied (achter het bebouwingslint van de Plasweg) wordt een bedrijvenpark gerealiseerd in het kader van de ontwikkeling van Glasparel+.
Lintbebouwing langs Plasweg (Wijk Zuidplas). Tegenover gelegen boerderij aan Polderweg 2.
Bedrijvenontwikkeling Glasparel+. Paardenweide van verderop gelegen manege.
Plangebied
Het plangebied is afgerond 1,15 hectare. Tot oktober 2016 was hier een pluimveehouderijbedrijf gevestigd met vier stallen, waarin circa 60.000 kippen verbleven. Na de brand is het perceel ontruimd. De kippenschuren met toebehorende loodsen, groot 5.589 m², zijn na de brand verwijderd. Dit gedeelte van het perceel is ingezaaid met gras in afwachting van een nieuwe bestemming. Alleen de bedrijfswoning en een bedrijfsschuur staan er nog. Bij de ingang staat een eierautomaat waarin particulieren eieren kunnen kopen die tegenwoordig afkomstig zijn van een collega-pluimveehouder. Het agrarisch bouwperceel wordt ontsloten vanaf de Polderweg. Via de inrit over de watergang is het perceel toegankelijk.
Te handhaven woning Polderweg 1. Te handhaven voormalige bedrijfsschuur.
Plangebied vanaf Polderweg. De verkoopruimte voor eieren (eierautomaat).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP). Het gebied ten noordwesten hiervan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder dat wordt getransformeerd tot een bedrijvenlandschap (Glasparel+). Een bestemmingsplan hiervoor heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 9 juli 2014 gewijzigd vastgesteld, waarin de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied, logistiek- en distributiepark en woningen mogelijk wordt maakt. Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het plandeel met de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' van dit bestemmingsplan vernietigd, maar heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Glasparel+' voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" is vastgesteld, in stand blijven.
Ten zuidwesten van het plangebied is de Vredenburghlaan gepland als onderdeel van de Corridorstudie N207. Deze weg wordt in eerste instantie doorgetrokken tot de Polderweg om het nieuwe bedrijventerrein 'Glasparel+' te kunnen ontsluiten. Het bestemmingsplan 'Vredenburghlaan' heeft de gemeenteraad op 31 januari 2018 vastgesteld. Later wordt de Bentwoudlaan doorgetrokken richting Beethovenlaan en de Hoogeveenseweg. Hiervoor loopt een M.E.R.-procedure. De procedure voor het bestemmingsplan zal later worden gestart. In figuur 3 is het (voorlopig) tracé opgenomen.
Figuur 3: Tracé Vredenburghlaan/ Bentwoudlaan. Bestemmingsplan gebied Vredenburghlaan.
De gemeente heeft de navolgende uitgangspunten en ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als basis voor de regeling geldt de ruimtelijke kwaliteitswinst als doelstelling.
Basisuitgangspunten
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Vijf woningen
Op basis van genoemde beleidskaders is een plan ontwikkeld voor het oprichten van 5 woningen. Het plangebied wordt op een landschappelijke manier ingebed. De vrije sector kavels worden via een brug over de tocht ontsloten op de Polderweg. In het plangebied wordt een hofje gecreëerd, zodat een informeel karakter ontstaat met midden in het gebied een pleintje met ruimte voor parkeren, spelen en groen. De woonpercelen worden omzoomd met hagen als kavelscheiding. De woningen langs de Polderweg liggen achter de vrijwaringszone van de waterleiding. De twee nieuwe woningen langs de Polderweg worden georiënteerd op deze weg. Hiervoor is op de verbeelding een 'specifieke bouwaanduiding - gevelrichting' opgenomen. De afstand tussen een hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens is minimaal 3 m, zodat doorzichten naar de polder niet onevenredig worden beperkt. Het bewonersparkeren wordt op eigen terrein opgelost, minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein (exclusief garage).
De korrelgrootte sluit aan op de bestaande bebouwing langs de Plasweg en de tegenover gelegen woonwijk Zuidplas. De woningen krijgen een inhoud van elk maximaal 900 m³. Deze inhoud is passend voor de circa 900 m² grote woonkavels. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen wordt niet hoger dan respectievelijk 3/6 meter en 10 meter, waarbij de nokrichting haaks of evenwijdig op de weg kunnen liggen, zodat een gevarieerd beeld ontstaat. De woningen worden landschappelijk ingepast. In figuur 4 is een situatietekening opgenomen van de nieuwe toestand.
Bestaande woning met bedrijfsschuur
De voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Polderweg 1 krijgt een woonbestemming. De exploitatie van de bij de entree gelegen eierautomaat kan door de huidige eigenaren worden voortgezet. Om te vermijden dat deze ook door nieuwe eigenaren kan worden voortgezet valt het gebruik hiervan onder het persoonsgebonden overgangsrecht. In de voormalige bedrijfsschuur zijn bedrijfsmatige nevenactiviteiten toegestaan die niet conflicteren met de nieuwe woonbestemming. In de regels is vastgelegd dat bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend in de bestaande bebouwing is toegestaan. Opslag buiten de bebouwing is verboden. Voor het overige zijn de bouwregels van het bestemmingsplan Zuidplas Noord van toepassing voor de bestaande woning.
Wijzigingsbevoegdheid 3 compensatiewoningen
De strook tussen de vijf woningen en de bestaande woning met bedrijfsschuur krijgt de bestemming 'Tuin', met dien verstande dat op dit perceel een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen om hier drie compensatiewoningen mogelijk te maken, nadat elders buiten de bebouwde kom van de gemeente voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt, kassen zijn gesloopt en/of sierteeltgronden buiten de sierteeltcontour zijn gesaneerd overeenkomstig de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden. De percelen sluiten aan op het pleintje, waarop eveneens de ontsluiting kan plaatsvinden via de nieuwe uitrit op de Polderweg. De woning langs de Polderweg dient te worden georiënteerd op deze weg.
Figuur 4: Verkavelingstekening plangebied (voorlopig).
Aanpassing klein gedeelte bestemmingsplan Glasparel+
Schuin aan de overzijde van de Polderweg wordt het bedrijventerrein Glasparel+ gerealiseerd. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor gemengd gebied. Om planologisch te borgen dat er binnen 50 m van de dichtstbijzijnde woning geen bedrijven kunnen komen in milieucategorie 3.2 wordt een klein gedeelte van dit bedrijventerrein bestemd voor 'Verkeer'. In paragraaf 6.1.2 Milieuzonering wordt dit nader toegelicht.
Verkeer
De vijf woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen brug op de Polderweg. De weg is ter plaatse een 60 km uur zone. De Polderweg wordt in noordelijke richting via een nieuwe rotonde ontsloten op de regionale infrastructuur van waaruit ook het bedrijvenpark Glasparel+ bereikbaar is. Via deze nieuwe bovenlokale weg zijn de A12 en A20 aan te rijden. De Polderweg en Plasweg hebben voldoende capaciteit om deze vervolgfunctie op te vangen, temeer daar de verkeersintensiteit op deze wegen (zeer) laag is. De woning aan Polderweg 1 wordt via de bestaande uitrit ontsloten op deze weg. De ontsluitingsweg in het plangebied krijgt een profiel van 5 m, zodat deze bereikbaar is voor hulpdiensten en vuilnisophaal. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de bochtstralen hiervoor.
Plasweg. Polderweg.
Bestaande inrit. Verhard erf richting Polderweg.
Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe, wordt bepaald in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Parkeerbeleid vastgesteld, zoals dat later is opgenomen in het paraplubestemmingsplan voor parkeren. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers van de richtlijnen van het CROW 2012 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 317). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 14.1 Parkeerregeling, waarbij de regels van het Parapluplan Archeologie en Parkeren zijn overgenomen. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers
Functies | Norm buitengebied, matig stedelijk | Aandeel bezoekers | |
Woning, vrijstaand | 2,8 per woning | waarvan 0,3 per woning | |
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief | min. 0,8 pp per 100 m² max. 1,3 pp per 100 m² |
5% |
Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).
Tabel 3.2: Parkeerbalans nieuwe situatie.
Functies | Typologie | Parkeernorm | Aantal/ oppervlakte | Totaal |
Woningen | vrijstaand | 2,8 | 6 | 16,8 |
Bedrijf | extensief | 1,3 per 100 m² | 340 m² | 4,4 |
Totaal | 21 pp (afgerond) |
In de nieuwe situatie zijn afgerond 3 parkeerplaatsen per woning nodig. De kavels zijn dusdanig van omvang dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is voor minimaal 2 auto's per kavel. Daarnaast worden in het hofje rondom de woningen 7 parkeerplaatsen aangelegd, zoals aangegeven in figuur 4. dat kan worden voldaan aan de parkeernorm.
De voormalige bedrijfsschuur heeft een oppervlakte van afgerond 340 m². Dit betekent bij een maximum norm dat er (1,3 x 340 m² =) 4,4 pp dienen te worden gerealiseerd. Op het verharde voorterrein is ruim voldoende plaats voor 6 parkeerpeerplaatsen en gelegenheid voor laden en lossen van vrachtauto's. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan. In de 14.1 van de Overige regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
De landschappelijke identiteit van het gebied wordt bepaald door polderlinten, tochten en een laan. Het gaat hier om de Bredeweg en de Plasweg als (echte) polderlinten, de Vijfde en Zesde Tocht als tocht en de Beijerincklaan als de ‘oprijlaan’ van Waddinxveen. De Plasweg is te typeren als de ruimtelijke ‘ruggengraat’ van het gebied. Het is een karaktervolle polderweg, waar veelvuldig recreatief gebruik van wordt gemaakt. Langs de linten wordt gewoond en gewerkt. Kenmerkend voor deze linten zijn de veelal grote kavelstructuur op de aanliggende percelen. De inrichting van deze kavels bestaat uit een combinatie van woningen en schuren op het achtererf. Naarmate de linten dichter bij de bebouwde omgeving van Waddinxveen komen, wordt de bebouwing intensiever. Doordat de lanen en linten een beplantingstructuur hebben, vaak in de vorm van laanbeplantingen en kavelbeplantingen, vormen deze ‘lijnen in het landschap’ de kenmerkende grootschalige blokstructuur die ook op de kaart goed leesbaar is.
Belangrijke ruimtelijke consequenties voor het naastgelegen plangebied van de Glasparel+ is de aanleg van een nieuwe provinciale weg aan de zuid- en westkant van Waddinxveen. Aan de zuidkant heet deze weg de Vredenburghlaan en gaat hij over in de Bentwoudlaan aan de westzijde van Waddinxveen. Deze weg komt ten zuidwesten en noordwesten van het plangebied aan de Polderweg 1 te liggen (zie figuur 3 van deze plantoelichting).
Planspecifiek
Beeldbepalend voor de identiteit van de woningbouwontwikkeling langs de Polderweg en achter de Plasweg zijn de (hoogwater) sloten en de grote (woon)kavels met voortuinen langs de Polderweg. De nieuw te bouwen woningen maken het mogelijk om op de hoek van de Plasweg en Polderweg een woonhof te ontwerpen met een collectieve ontsluiting op de Polderweg. Zo wordt voorkomen dat de hoogwatersloot veelvuldig wordt onderbroken met bruggen, dan wel duikers ten behoeve van de ontsluiting van de individuele kavels. De eerste lijn woningen dienen op het lint te worden georiënteerd. Er mogen geen achterkanten naar het lint staan. De goothoogte kan variëren van 4 tot 6 m met een maximum nokhoogte van 10 m. Om het effect van voorkanten aan het lint te versterken wordt aan de voorzijde van de woningen (grenzend aan de Polderweg) een brede tuinstrook gereserveerd. De woningen langs de linten hebben kappen, waarbij kaprichtingen niet zijn voorgeschreven, zodat er een gevarieerd - landschappelijk ingepast - beeld ontstaat.
De ontwikkeling sluit aan op de huidige identiteit van het gebied langs de Plasweg waar al lintbebouwing is gerealiseerd in 't Suyt en Glasparel+. Voorts is onlangs de nieuwe Vredenburghlaan gerealiseerd. De ontwikkeling van een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied is hier passend. De woningen voegen zich landschappelijk in het lint, zoals weergegeven in figuur 4.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt 5 compensatiewoningen mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid om 3 woningen toe te staan wanneer elders in het buitengebied van de gemeente sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing plaatsvindt waar ter plaatse geen planologische en/of milieutechnische mogelijkheden zijn de compensatiewoning aldaar te realiseren.
Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van 11 woningen is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 16 september 2015, nr. 201308263/2/R4). Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt eveneens niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).
Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. De behoefte naar deze woningtypologie is volop aanwezig, terwijl deze herontwikkeling vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is, omdat de woningen landschappelijk worden ingepast, en de herbouwmogelijkheden van pluimveehouderijbedrijf met 60.000 kippen komen te vervallen, zodat de hoeveelheid bebouwing per saldo met circa 90% afneemt. Een verdere toetsing aan de ladder is niet nodig.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De vervolgfunctie betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 augustus 2020 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Uit de Laag van cultuur- en natuurlandschappen valt af te leiden dat droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten. Voorts grenst het plangebied aan een polderlint. De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied tussen het glastuinbouwgebied en stad- en dorpsrand. Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Daarnaast is de in voorbereiding zijnde Provincialeweg (Vredenburghlaan) als zodanig opgenomen. Op de Laag van de beleving ligt het plangebied gedeeltelijk in de ecologische hoofdstructuur van Natuurnetwerk Nederland. Een uitsnede van de Laag van de stedelijke occupatie en Laag van de beleving is opgenomen in figuur 5.
Figuur 5: Links uitsnede Laag van de stedelijke occupatie en rechts uitsnede van Laag van de beleving.
Het natuurgebied is vervallen in verband met aanpassing Kaart 7 NNN (besluit Provinciale Staten op 16
juni 2021).
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex naar 5 compensatiewoningen met een mogelijkheid om het aantal met 3 uit te breiden. De woonbebouwing sluit aan op het zuidoostelijk gelegen woongebied van de wijk Zuidplas en verderop aan de Plasweg in het bestemmingsplan Glasparel+ mogelijk gemaakte woningen in het lint van de Plasweg ten zuidwesten van het plangebied. In het bestemmingsplan Zuidplas Noord zelf is al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar Wonen en niet-agrarische functies (waaronder bedrijven in milieucategorie 1 en 2), waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, wordt niet aangetast, omdat het NNN ter hoogte van het plangebied is geschrapt bij besluit van Provinciale Staten op 16 juni 2021 (zie hiervoor figuur 7. Deze bestemmingswijziging geeft vanuit landschappelijk oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering, omdat een intensieve veehouderij met veel stikstofdepositie van 60.000 kippen wordt gesaneerd.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling binnen een bestaand bouwvlak mogelijk van een agrarisch bedrijfscomplex naar 5 woningen met de mogelijkheid het aantal onder voorwaarden van de ruimte voor ruimteregeling met 3 uit te breiden.
Deze ontwikkeling valt onder de noemer aanpassing. De ontwikkeling sluit aan bij de huidige identiteit van het gebied waar al lintbebouwing aan de Plasweg is gerealiseerd in Glasparel+ en plan 't Suyt. Verder is de Vredenburghlaan hier aangelegd en wordt hier een bedrijventerrein ontwikkeld. De bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een vervolgfunctie naar maximaal 8 compensatiewoningen mogelijk in de dorpsrand, grenzend aan de bebouwde kom, waar ook elders al aan de Plasweg woningbouw plaatsvindt. Zoals in paragraaf 4.1.3 is toegelicht is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als genoemd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Een verdere bespreking is niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Het plangebied ligt aan een dorpsrand in een droogmakerij. Het plan is getoetst aan de relevante richtpunten.
Dorpsrand
De dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Een vervolgfunctie van een intensieve veehouderij (kippenhouderij) naar compensatiewoningen versterkt het bebouwingslint langs de Plasweg en Polderweg, omdat de woningen onderdeel gaan uitmaken van de bestaande en nieuw te bouwen woningen in het lint, waarbij de kwaliteit en beleefbaarheid van de polder wordt versterkt, omdat agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Zichtlijnen worden hersteld, zoals aangegeven in een landschappelijk inpassingsplan is. De ontwikkeling in de dorpsrand sluit aan op de de visie voor het gehele lint langs de Plasweg. Deze vervolgfunctie past dan ook in de Structuurvisie Waddinxveen 2030, waarin het lint wordt versterkt. In paragraaf 3.5 wordt dit toegelicht.
Droogmakerij
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)'. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
In dit geval is sprake van sanering van een intensieve veehouderij (er zijn kippenschuren met toebehorende loodsen, groot 5.589 m² gesloopt). De ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor verbeterd, omdat deze sanering plaatsmaakt voor alleen enkele compensatiewoningen in de dorpsrand. Achter de hoofdtocht worden pas woningen gebouwd met bijbehorende erven, wat ten goede komt aan de landschappelijke kwaliteiten. De situering houdt rekening met de bestaande ontginningslijnen. Bestaande zichtlijnen worden verbeterd. Deze ontwikkeling draagt dan ook bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.
Resumerend is er per saldo sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, temeer daar een intensieve veehouderij wordt gesaneerd en de historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd. De richtpunten voor dorpsrand en droogmakerij zijn niet in het geding.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In artikel 6.24, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland’, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Naar aanleiding van een ingekomen zienswijze tegen de herziening van het Omgevingsbeleid 2020 hebben Provinciale Staten op 16 juni 2021 besloten de ecologische zone bij Waddinxveen zodanig aan te passen dat met een iets aangepaste ligging toch realisatie mogelijk is van een aaneengesloten zone, terwijl onderhavig plangebied wordt ontzien en er een betere samenloop van de zone is met het geplande en gerealiseerde water en groen in de omgeving. In figuur 6 is de aangepaste kaart 7 van NNN opgenomen.
Figuur 6: Aangepaste Kaart 7 NNN Kaart ter hoogte van plangebied.
Conclusie
De vervolgfunctie naar wonen is een ontwikkeling aan de rand van de bebouwde kom. Hier is sprake van 'aanpassing' aangezien de aard van de plek wijzigt van een agrarisch bedrijf naar woningbouw. Gesteld kan worden dat deze vervolgfunctie qua aard, schaal en maat van de bestaande kenmerken van het gebied past bij wat er al is in de directe omgeving zonder dat de bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied wijzigen.
Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Omgevingsvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, temeer daar een intensieve veehouderij wordt gesaneerd. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van dit belangrijke lint krijgt een kwaliteitsimpuls.
Het Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS) heeft door deze planontwikkeling geen negatief effect, omdat de herontwikkeling plaatsvindt binnen een bestaand agrarisch bouwvlak waar al meer bebouwing mogelijk is.
Resumé
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van het agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingsstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de in voorbereiding zijnde bovenlokale infrastructuur Vredenburghlaan/ Bentwoudlaan. Het contrast tussen het nieuwe bedrijvenlandschap (Glasparel+) en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). De woningen bieden een fraaie overgang richting de woonwijk enerzijds en het bedrijvenlandschap anderzijds.
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint, temeer daar een intensieve pluimveehouderijf wordt gesaneerd.
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
Conclusie
De plankaart (figuur 7) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. 'Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' tussen het glastuinbouwlandschap' en het reservegebied glastuinbouw of nieuw wonen. Het plangebied is met een zwarte pijl aangeduid op de plankaart. De vervolgfunctie van een agrarisch bedrijf naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP.
Figuur 7: Plankaart ISP. Plangebied met zwarte pijl aangeduid.
In het Handboek kwaliteit Zuidplaspolder (2008) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit Handboek is niet vastgesteld, maar dient wel als uitgangspunt bij toetsing van nieuwe aanvragen. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:
Een belangrijk uitgangspunt bij uitwerking van de plannen is het principe van 'Linten, lanen en tochten'. Het stelsel van 'Linten, lanen en tochten' is sinds de voorstudies uit 2004 van de bureaus H+N+S en Palmboom-Van de Bout het belangrijkste structurerende element in de Zuidplaspolder. Het door hen geschetste principe van verdubbelde groene linten in noord-zuidrichting en brede tochten in oostwest-richting zorgde voor een herkenbare structuur, waarbinnen allerlei variaties in ruimtelijke en programmatische zin denkbaar zouden zijn.
Conclusie
De tochten en lanen zijn uitgewerkt in profielen. Voor de Polderweg en Plasweg zijn zones van minimaal 50 m opgenomen voor wonen/ werken. In figuur 8a en 8b is dit weergegeven. De nieuwe Vredenburghlaan en Bentwoudlaan worden voorzien van laanbeplanting waarlangs de ecologische zone kan lopen. De planontwikkelingen voldoen aan de in het Handboek genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is van de planontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Figuur 8a: Profiel Bentwoudlaan - Plasweg.
Figuur 8b: Profiel Polderweg.
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
Waddinxveen
Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.
Conclusie
De nieuwbouw van acht woningen in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Waddinxveen voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (acht woningen) niet te worden afgestemd met de Regio Midden-Holland, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. Als één van de uitgangspunten is benoemd dat er behoefte is aan ruimte voor de glastuinbouw, niet alleen in Waddinxveen, maar ook in andere gemeenten in de regio. Grote toekomstopgave voor het landelijk gebied is het verbreden van de landbouw en het benutten van de potentie van recreatie. Daarnaast is het van belang om wonen in het buitengebied naast de agrarische sector verder mogelijk te maken. Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied in een groenblauwe zone ten noordoosten van 'Wonen bestaand' (zie figuur 9).
Conclusie
Het plangebied ligt op de hoek Plasweg en Polderweg. De Plasweg vormt van oudsher de verbindingsroute tussen Waddinxveen en Zevenhuizen. De woningen zijn georiënteerd op de Polderweg. Deze vervolgfunctie is inpasbaar zoals dat met een wijzigingsbevoegdheid al mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan Zuidplas-Noord, zonder dat de bestaande ruimtelijke kwaliteiten worden aangetast. Mitsdien kan worden gesteld dat het oprichten van 8 woningen, waarvan 5 bij recht, in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Figuur 9: Integrale kaart Structuurvisie.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 13 december 2017 de Woonvisie 2018-2022 vastgesteld. De woonvisie bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers. De hoofddoelstelling is dat iedereen die dat wil op een prettige en geschikte manier in Waddinxveen moet kunnen wonen. De pijlers geven hier invulling aan. De eerste pijler is beschikbaarheid en betaalbaarheid. Deze pijler gaat over passende huisvesting voor diverse doelgroepen. De tweede pijler gaat over wonen, zorg en welzijn. Een belangrijk thema is duurzaamheid, daarom gaat de derde pijler over dit thema. De vierde pijler ten slotte gaat over leefbaarheid. Het gaat hier zowel over de woningen zelf als over de woonomgeving. Naast de pijlers wordt er in de woonvisie ingegaan op het gewenste woningbouwprogramma voor Waddinxveen en de manier waarop de gemeente met 'partners in wonen' samenwerkt. De actiepunten uit de woonvisie zijn op een rij gezet en een bijlage bij de Woonvisie.
Wonen is een eerste levensbehoefte. De woningmarkt is complex. De gemeente heeft daarom een nieuwe woonvisie opgesteld. Deze woonvisie geeft de ambities en doelstellingen voor wonen voor de periode van 2018 tot en met 2022. De woonvisie gaat in op de huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen, zodat iedereen die dat wil prettig kan wonen in Waddinxveen. De woonvisie is een kompas en toetssteen voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen, zowel voor nieuwbouw als voor de aanpassingen in de bestaande voorraad. De vorige woonvisie is in 2012 vastgesteld. Toen was er een economische crisis. Intussen is de economie weer aangetrokken. Dat heeft ook invloed op de woningmarkt. Er is daarom behoefte aan een geactualiseerde visie.
Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad aangepast moeten worden. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen.
Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuw. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat hierbij voorop.
Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is.
Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen voor de komende jaren. Er is veel vraag naar woningen in de grote steden, maar ook in de gebieden langs de A12, waaronder Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en ’t Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Het belangrijkste (transformatie)gebied voor de komende jaren is het gebied van Station tot Hefbrug. In dit gebied worden onder andere voormalige detailhandel en bedrijfsbestemmingen getransformeerd naar een gebied voor wonen en zorg gerelateerde voorzieningen. Deze locatie ligt binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen.
Op basis van de Woningbouwraming en de Bevolkingsprognose van de Provincie Zuid-Holland zou er in Waddinxveen ruimte zijn tussen 1622 en 2195 woningen in de periode van 2015 tot en met 2029 voor de eigen behoefte. Park Triangel heeft haar eigen vraag. Voor Park Triangel hanteert de gemeente als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag. In deze steden is een tekort aan met name grondgebonden woningen. Park Triangel vangt een deel van dit tekort op. Om te voldoen aan de vraag naar meer luxe woonmilieus, wordt als onderdeel van het woningbouwprogramma ook ingezet op duurdere koopwoningen.
Toetsing planinitiatief
Deze woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan voldoende woningen in het luxe woonmilieu voor gezinnen met kinderen (doorstroming). Daarnaast zijn stedelijke voorzieningen dichtbij. Duurzaamheid wordt beschreven in paragraaf 4.4.5.
Conclusie
Het woningbouwprogramma van acht woningen is in overeenstemming met de uitgangspunten in de Woonvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren (zie ook paragraaf 4.4.5).
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
De Plasweg en Polderweg kunnen worden aangemerkt als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom. Een agrarische bedrijfsfunctie vervalt ten behoeve van 8 woningen. De verkeersintensiteit op deze wegen is laag. De ontsluiting van woningen vindt plaats op de Polderweg. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking. Bovendien vinden de verkeersbewegingen hoofdzakelijk plaats met personenauto's en slechts een enkele keer met een vrachtwagen.
De gemeenteraad heeft op 20 april 2016 het Groenstructuur en Groenbeleidsplan Waddinxveen vastgesteld. Hierin zijn beleidskader opgenomen voor het openbaar groen in de bebouwde omgeving. De Plasweg maakt onderdeel uit van lijnen in de hoofdgroenstructuur als ontginningsas in de Zuidplaspolder. De weg heeft een tweezijdige lineaire boomstructuur van essen. De boerderijen liggen op het niveau van de weg en landschap en hebben karakteristieke beplantingen.
Conclusie
Het plangebied beperkt zich tot een bestaand bouwperceel en heeft geen betrekking op het openbaar gebied. De bestaande groenstructuur langs de Plasweg en Polderweg wordt niet aangetast. Vanuit het Groenbeleidsplan zijn er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling.
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Conclusie
De nieuwe woningen worden energieneutraal uitgevoerd (nul op de meter woningen). De woningen worden voorzien van zonnepanelen. Ook worden de woningen niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht; warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater; opvang en recyclen van regenwater. Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.
Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft een passende vervolgfunctie van een agrarische functie naar wonen in het kader van de ruimte voor ruimteregeling. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in de dorpsrand. Een agrarisch bouwperceel wordt gewijzigd naar een passende vervolgfunctie, zoals dat ook al met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk is gemaakt in het geldende bestemmingsplan. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die een positieve ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie. De woningen worden op landschappelijke wijze ingepast.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Plasweg en Polderweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Het waterpeil van deze watergangen ligt op -6.10 NAP. Dit water noemen we het 'hoogwater'. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. In de nabijheid van het plangebied ligt geen waterkering.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewateren
Langs de Plasweg en Polderweg liggen hoofdwatergangen met een kernzone en een beschermingszone van 5 meter. Een uitsnede van de Legger oppervlaktewatersystemen is opgenomen in figuur 10. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang. De nieuwe woningen worden ruim buiten de beschermingszone gerealiseerd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 10: Uitsnede Legger oppervlaktewateren.
Hoofdwatergang langs de Plasweg. Hoofdwatergang langs de Polderweg.
Toekomstige situatie waterafvoer
Het plangebied is als agrarisch bouwvlak aangeduid. Het plangebied is groot 1,15 ha. Binnen het bouwvlak van het plangebied stond bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 5.589 m². In deze situatie is er sprake van een functiewijziging van agrarisch doeleinden naar 5 grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen. Het verhard oppervlak neemt substantieel af met 6.329 m², zodat er op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is. De opgave is in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1: Wateropgave plangebied.
Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/ besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 8 vrijstaande woningen in plaats van het planologisch toegestane pluimveehouderijbedrijf. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied. Er is geen cumulatie met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde vervolgfunctie.
Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan. De vervolgfunctie heeft een positieve invloed op beheerdoelen van deze gebieden, omdat de stikstofdepositie tot 0 kg afneemt.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Het M.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in Bijlage 1.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat tegenover het plangebied een glastuinbouwbedrijf ligt en aan de overzijde van de Polderweg een bedrijvenontwikkeling plaatsvindt van het bedrijvenlandschap Glasparel+. Voorts wordt in noordelijke richting de Vredenburghlaan aangelegd. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke (bestaande) milieubelastende activiteiten relevant kunnen zijn voor de 8 woningen achter de Polderweg 1. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.
Glastuinbouwbedrijf aan Plasweg 20a/b
Het aan de overzijde van de Plasweg gelegen glastuinbouwbedrijf geeft geen beperkingen voor de nieuwe woningen, omdat de afstand tussen de nieuwe woningen en het bouwvlak voor de glastuinbouw meer dan 50 meter is, zodat vanuit milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstand.
Paardenhouderij annex -pension, Plasweg 24/24a
Aan de Plasweg 24/24a is een paardenhouderij gevestigd van Stal Hoogendoorn. Deze paardenhouderij beschikt over circa 45 paarden. Op grond van de VNG-richtlijn valt een paardenhouderij onder milieucategorie 3.1. Dit betekent dat voor een gemengd buitengebied een richtafstand 30 m dient te worden aangehouden.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. een paardenhouderij waar niet meer dan 100 stuks paarden worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 6.2: Minimale afstanden landbouwbedrijven.
Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden |
Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden |
|
minimumafstand binnen de bebouwde kom |
100 m | 50 m |
minimumafstand buiten de bebouwde kom |
50 m | 25 m |
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 25 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening vaststelt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv).
Toetsing planontwikkeling aan Activiteitenbesluit
De afstand tussen de paardenstallen en de dichtstbijzijnde (nieuwe) woningen van derden (buiten de bebouwde kom) moet ten minste 50 meter bedragen. De afstand tot de nieuwe woningen en de paardenstal is ruim meer dan 100 meter, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Mitsdien worden er geen beperkingen gesteld aan de bedrijfsvoering van de agrarische activiteit. De paardenhouderij kan blijven voldoen aan de in het Besluit genoemde voorschriften.
Bedrijfsverzamelgebouw achter woningen Plasweg 41 en Polderweg 2
Een bestemmingsplan is in voorbereiding om bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk te maken achter de Plasweg 41 en Polderweg 2. De toegestane bedrijven vallen in milieucategorie 2. Hiervoor dient een richtafstand van 10 meter te worden aangehouden voor gemengd gebied. De afstand tussen de toekomstige bestemming Bedrijf en de bouwvlakken van de woningen bedraagt minimaal 30 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand. Mitsdien kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Andersom geredeneerd geven de woningen geen beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten.
Bedrijventerrein Glasparel+
In de nabijheid van het de plangebied wordt bedrijventerrein Glasparel+ aangelegd. In figuur 11 is een uitsnede van dit bedrijventerrein opgenomen. Op het bedrijventerrein zijn agri-business gerelateerde activiteiten tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan, waaronder ook twee biomassacentrales. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor gemengd gebied. De afstand tussen de nieuwe woningen en dit bedrijventerrein is minimaal 30 m, terwijl de bedrijfsgebouwen op minimaal 50 m afstand komen te staan. Om dit planologisch te verankeren is na overleg met de projectontwikkelaar van dit bedrijventerrein op een klein gedeelte van het bedrijventerrein de bestemming 'Verkeer' opgenomen, zodat de afstand van 50 m tussen de bestemming 'Bedrijventerrein' en het bouwvlak van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied op de verbeelding is geborgd. In figuur 11 is de wijziging aangeduid. Voor de biomassacentrales kan het volgende worden opgemerkt.
Biomassacentrales
De gemeente Waddinxveen heeft een onderzoek naar luchtkwaliteit laten uitvoeren door Adviesbureau Tauw (rapport van 26 november 2019). In dit rapport is ook geur onderzocht dat vrijkomt bij biomassacentrales, waaronder de twee geplande centrales aan de Polderweg. In paragraaf 6.1.5 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. De afstand tussen de biomassacentrales en de woningen is zodanig dat de richtafstanden worden gerespecteerd, zodat voor geuroverlast niet hoeft te worden gevreesd. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit het oogpunt van industrielawaai geen beperkingen.
Figuur 11: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Glasparel+ met in rood aangegeven de contouren van
de nieuwe regionale infrastructuur (Vredenburghlaan). De wijziging naar 'Verkeer' is grijs aangeduid.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Plasweg, Polderweg en in de aanleg zijnde Vredenburghlaan (buitenstedelijk met een zonebreedte van 250 m). Voor de eerste twee wegen geldt ter plaatse een maximum snelheid van 60 km/uur. De Vredenburghlaan krijgt een maximum snelheid van 80 km/uur. De overige wegen (in de woonwijk Zuidplas) zijn 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en 8 nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden in buitenstedelijk gebied. Indien de berekende belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder. Gelet op het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te bouwen woningen door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 21 november 2019, referentie 05999-52064-03, Bijlage 2). Hierbij is tevens de nieuwe Vredenburghlaan in beschouwing genomen. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor drie woningen ten gevolge van de Polderweg wordt overschreden. De geluidbelasting is maximaal 52 dB na aftrek.
In het kader van het Bouwbesluit zal indien nodig nog een onderzoek plaatsvinden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit onderzoek zal te zijner tijd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om advies worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere waarde wegverkeerslawaai is doorlopen. Deze procedure is gelijktijdig opgestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 3.
Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Het plangebied valt ruim buiten een zone voor spoorweglawaai, zodat er vanuit dit oogpunt geen beperkingen zijn.
Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling,
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de nieuwe woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is voor het plangebied een verkennend milieukundig (asbest)bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd (rapport van Van der Helm Milieubeheer B.V. te Berkel en Rodenrijs van 11 februari 2020, projectcode 20191387, Bijlage 4). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport):
Geconcludeerd wordt dat er, milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen bouw van een woningen met tuin. Ter onderbouwing hiervan wordt tevens geconcludeerd dat:
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn voor de volksgezondheid en het milieu geen risico's aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het oprichten van 8 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2018 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM0, PM2,5 en EC-concentratie langs de Plasweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, te weten voor NO2: 18,6 µg/m³, PM10: 19,4 µg/m³ en PM2,5: 11,1 µg/m³ (jaar 2020).
Daarnaast heeft Adviesbureau Tauw onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd in verband met het oprichten van twee biomassacentrales aan de Polderweg (rapport van 26 november 2019). Voor PM10 zijn de te verwachten emissies in worst-case scenario 0,08 µg/m³ en 0,07 µg/m³ voor PM2,5 (situatie 2030 in de nabijgelegen woonwijk Zuidplas). De PM10 en PM2,5 emissies en daarmee de berekende concentratieniveaus zijn in beide scenario's gelijk.
De beoogde twee biomassacentrales dragen voor het worst case scenario maximaal 2-4 µg/m³ bij aan de jaargemiddelde NO2 concentratie op meest nabije woningen. Dat betekent op die locaties een toename van ongeveer 10% tot 20% van het NO2 concentratieniveau in 2030. De biomassacentrales dragen nauwelijks bij aan de PM10, PM2,5 en EC concentratieniveaus; deze worden in belangrijke mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. De nieuwbouw van 8 woningen valt onder de noemer “kleine projecten”. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen rijks- of bestaande provinciale wegen. De Vredenburghlaan komt op circa 90 m komen te liggen. Gelet op de grote afstand zal deze weg naar verwachting geen belemmeringen geven. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 12) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 12: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart aangeduid).
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2015 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in het plangebied een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 13).
Figuur 13: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 14) heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde waarvoor geen archeologische vereisten gelden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 14: Uitsnede archeologische beleidskaart.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt de bestaande woning voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze functiewijziging.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8,2 km ten oosten van het plangebied. Sprake is van een vervolgfunctie van een pluimveehouderij naar 8 woningen op een bestaand agrarisch bouwperceel, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 15), te weten de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Deze vervolgfunctie heeft geen nadelige gevolgen voor Natuurnetwerk Nederland (NNN), omdat de verbindingszone in de herziening van het provinciaal omgevingsbeleid op 16 juni 2021 is geschrapt. Dit betekent dat het NNN niet langer van toepassing is voor het onderhavige plangebied.
Figuur 15: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punt). NNN is
met paarse lijn aangegeven. (Het besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d. 16 juni 2021 is
hierin nog niet verwerkt). Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenpolder & Stein is het groen
gearceerde gebied ten oosten van het plangebied.
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 8,2 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' is alleen een Vogelrichtlijngebied en daarmee niet stikstofrelevant. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op circa 11,5 km afstand. In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 8 woningen welke in de plaats komen van een pluimveehouderijbedrijf met 60.000 kippen. Per saldo neemt de stikstofdepositie aanzienlijk af.
Gelet op de grote afstand zijn significante effecten door de 8 woningen dan ook onwaarschijnlijk op de grote afstand van het stikstofrelevante Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur zijn op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van 10 december 2019, rapportnr. 19A090, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Samenvatting ten aanzien van bescherming soorten
Aanbevelingen
In het kader van natuurinclusief bouwen wordt geadviseerd in de nieuwe woningen rekening te houden met beschermde soorten, zoals de Huismus en vleermuizen. In dit project is het zinvol natuurinclusieve maatregelen te integreren. Dit kan door het inbouwen van nestkasten voor de Huismus en door het inbouwen van vleermuiskasten.
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen bij uitwerking van de bouwplannen.
In het plangebied ligt een waterleiding van Oasen. Deze wordt beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Voor het overige liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante transportleidingen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden en water mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' kunnen parkeerplaatsen worden aangelegd voor de bewoners en bezoekers van de woningen.
Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen (bestemd als 'Wonen'). Op de gronden met deze bestemming zijn kleine aan- en uitbouwen (bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen) toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.
Artikel 5 Verkeer
Het verkeersgebied betreft een 30 km/uur gebied, waarin het verblijfskarakter centraal staat. Binnen de bestemming is de aanleg van straten, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden mogelijk, alsook groenvoorzieningen en de aanleg van speelvoorzieningen en water.
Artikel 6 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.
Artikel 7 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis- verbonden beroepen of bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan. In de bouwvlakken is het maximum aantal woningen per bouwvlak vermeld. Verder zijn in de regels de maximale goot- en bouwhoogten, alsmede inhoudsmaat aangegeven.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw, een hekwerk op een dakterras of een Bed & Breakfast toestaan.
In de voormalige agrarische schuur zijn kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan die inpasbaar zijn in het nieuwe woongebied, zodat de schuur een passende vervolgfunctie krijgt. Buitenopslag is verboden. De eierautomaat van de eigenaar van de woning Polderweg 1 mag op grond van het persoonsgebonden overgangsrecht door hem in stand worden gehouden zolang hij de woning blijft bewonen.
Artikel 8 Leiding - Water
Met de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’ is een zone aan weerszijde van de betreffende leiding gereserveerd voor de bescherming van de leiding. In de zone mag niet worden gebouwd of gegraven zonder toestemming van de leidingbeheerder. De leiding moet bereikbaar blijven voor onderhoud en grondwerkzaamheden in de buurt van de leiding kunnen gevaar opleveren. In de zone van deze dubbelbestemming gaan de belangen van het leidingentransport voor. Het gebruik van deze gronden mag geen gevaar opleveren voor de belangen van de dubbelbestemming. Vandaar dat zowel voor bouwen als werken/werkzaamheden in deze zone, eerst getoetst moet worden aan de belangen van de desbetreffende dubbelbestemming.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden.
Wijzigingsbevoegdheid
Voor een perceel tussen de vijf woningen en het woonperceel Polderweg 1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het oprichten van maximaal drie compensatiewoningen. Deze is toepasbaar wanneer elders in het buitengebied van de gemeente voldoende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en/of sierteeltgronden buiten het sierteeltconcentratiegebied worden gesaneerd. Voorts dient te worden voldaan aan de overige hierin opgenomen voorwaarden.
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 15.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 15.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Tot slot is er een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in artikel 15.8, waarin is vastgelegd dat de vergunde eierautomaat in stand kan blijven zolang de huidige hoofdbewoners van de Polderweg 1 hier woonachtig zijn.
Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 6, de Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Initiatiefnemer heeft op 3 september 2020 een informatiebrief verzonden aan omwonenden, waarin zij zijn geïnformeerd over het voornemen als vervolgfunctie 8 vrijstaande woningen, waarvan 3 door middel van een wijzigingsbevoegdheid, te realiseren. De bewoners en bedrijven (in totaal ruim 25 adressen) rond de planlocatie zijn geïnformeerd.
Naar aanleiding hiervan zijn er drie reacties ontvangen.
De ontvangen reacties zijn besproken met briefschrijvers. De antwoorden waren voor hen voldoende. De resultaten geven dan ook geen aanleiding voor een vervolgoverleg.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 25 maart 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen, waarvan er één later is ingetrokken. Hiervoor wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, zoals opgenomen in Bijlage 6.