direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordeinde 4, 46, 46bis en 46a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Noordeinde 4 (deelgebied 1)
Aan het Noordeinde 4 is een sierteeltbedrijf gevestigd. Sierteeltbedrijven buiten het sierteeltconcentratie- gebied dienen op grond van provinciaal beleid zoveel mogelijk te worden gesaneerd. Daarbij komt dat het sierteeltbedrijf in het tracé van de toekomstige Bentwoudlaan ligt, zoals aangegeven in de gemeentelijke structuurvisie. Het sierteeltbedrijf teelt nu meerjarige planten in de volle grond. Het bedrijf heeft onvoldoende mogelijkheden om op de locatie te groeien dan wel te blijven. De redenen hiervoor zijn de beperkte mogelijkheden voor bebouwing en een tekort aan gietwater voor de heesters. In verband hiermede wil initiatiefnemer zijn sierteeltbedrijf saneren om in het kader van de ruimte voor ruimteregeling één compensatiewoning mogelijk te maken tussen Noordeinde 4 en 6, kadastraal bekend, gemeente Waddinxveen, sectie C, nummer 6618. Het recht op de overige twee compensatiewoningen wordt in depot gehouden, omdat na overleg met omwonenden onvoldoende geen draagvlak is om hier meerdere woningen te realiseren. Daarnaast dient de bestaande bedrijfswoning aan het Noordeinde 4 te worden omgezet in een zogenaamde plattelandswoning.

Deze wijziging is in overeenstemming met het gemeentelijke en provinciale beleid om sierteeltgebieden buiten het sierteeltconcentratiegebied te saneren. In dit bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat omzetting naar Wonen en Agrarisch zonder sierteelt van het perceel Noordeinde 4 (verder ook als deelgebied 1 aangeduid) vanuit een goede ruimtelijke ordening mogelijk is.

Noordeinde 46, 46bis en 46a (deelgebied 2)
Op de percelen Noordeinde 46, 46bis en 46a zijn drie sierteeltbedrijven gevestigd met elk een eigen bouwvlak. De drie bedrijven hebben de wens om op hun drie percelen opstallen te slopen en samen te voegen tot één agrarisch bouwvlak, zodat één sierteeltbedrijf aan het Noordeinde 46 haar bedrijfsactiviteiten kan voortzetten. De sierteeltbedrijven aan het Noordeinde 46bis en 46a worden ontmanteld, waarbij de achter het sierteeltbedrijf op nummer 46a aanwezige kassen ter grootte van afgerond 770 m² wordt gesloopt.
De bestemming van de percelen is Agrarisch met de functieaanduiding sierteelt. Door de ligging buiten de sierteeltcontour zijn er beperkte bouwmogelijkheden. Het integrale planvoorstel voorziet in een nieuw aangepast bouwvlak met een toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 2.650 m², waarbij de sierteeltbedrijven landschappelijk worden ingepast. Hiervoor is een landschapsinrichtingsplan overlegd, waarbij rekening is gehouden met het tracé van de toekomstige Bentwoudlaan richting het Noordeinde. Zo worden buitenranden van de waterbassins ten oosten van de Eerste Tocht van beplanting voorzien, zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen aanpassing van het agrarisch bouwvlak aan het Noordeinde 46, 46bis en 46a (verder ook als deelgebied 2 aangeduid) juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Noordeinde 4
Dit deelgebied ligt ten westen van de Dorpstraat in het westelijk buitengebied van Waddinxveen. Het plangebied is via een ventweg vanaf de Dorpstraat bereikbaar. Ten noorden van het plangebied staat op nummer 6 een woning. In zuidelijke richting van nummer 4 is een geitenhouderij gevestigd aan het Noordeinde 2.

Noordeinde 46, 46bis en 46a
Dit deelgebied ligt eveneens in het agrarisch buitengebied West van Waddinxveen. Ten oosten hiervan ligt het bebouwingslint van het Noordeinde met daarachter de woonwijken Groenswaard 1 en 2. Aan weerszijden van het plangebied staan vrijstaande woningen. Een situatietekening van beide deelgebieden is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0001.png" Figuur 1: Situering twee deelgebieden (zwart gestippelde lijn) en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de twee deelgebieden gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
"Waddinxveen Noord-West"   10 april 2013   N.v.t.  
"Parapluplan Archeologie en Parkeren"   19 september 2018   N.v.t.  

Beide deelgebieden zijn in het bestemmingsplan 'Waddinxveen Noord-West' bestemd voor 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'Sierteelt' (figuur 2). Voor het oostelijke gedeelte hiervan geldt de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waterstaat – Waterkering'. Voor het deelgebied Noordeinde 46, 46bis en 46a geldt voor het westelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'.
Het deelgebied Noordeinde 4 beschikt over één agrarisch bouwvlak, terwijl in het deelgebied aan het Noordeinde 46, 46bis en 46a drie afzonderlijke bouwvlakken aanwezig zijn. In het bouwvlak op nummer 46a is voorts een plattelandswoning toegestaan.

In de regels zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om enerzijds een compensatiewoning in het kader van de ruimte voor ruimteregeling en een functiewijziging naar plattelandswoning mogelijk te maken in deelgebied 1 en anderzijds het agrarisch bouwvlak aan te passen voor deelgebied 2. Mitsdien zijn de planontwikkelingen hiermee in strijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0002.png" Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Noord-West (deelgebieden gearceerd met rode lijn).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Algemeen

Beide deelgebieden liggen in de polder Achterof in Waddinxveen. De polder heeft een kenmerkend regelmatig rechthoekig wegen- en verkavelingspatroon. De polder ligt enkele meters lager dan het omliggende land. Om het water uit de polder te weren liggen er kaden om de polder heen. Dwars op de verkavelingsrichting lopen enkele brede sloten die 'tochten' worden genoemd. Deze vervullen een belangrijke rol in de afwatering van de polder.
De polder Achterof is grotendeels in gebruik voor akkerbouw. Tussen het Noordeinde en de Eerste Tocht zijn ook sierteeltbedrijven gevestigd. Daarnaast komen niet-agrarische activiteiten in het bebouwingslint voor zoals een loonwerkersbedrijf en een bouwmarkt. Voor het overige staan er verspreid liggende woningen.

Bentwoud 
Aanvankelijk was het de bedoeling om de polder te transformeren naar bosgebied voor de ontwikkeling van het Bentwoud. Deze plannen hebben geen doorgang gevonden als gevolg van bezuinigingen door het Rijk wat heeft geresulteerd in een onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur d.d. 20 september 2011 tussen het Rijk en het lnterprovinciaal Overleg (lPO). Hierbij zijn de projecten Recreatie om de Stad (RodS) als rijkstaak vervallen. Als vervolg hierop hiervan hebben Provinciale Staten de RodS-opgave bij besluit van 10 oktober 2012 herijkt en de Beleidsvisie Groen vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat een verkleind Bentwoud (exclusief de randzone tussen de Eerste Tocht en het Noordeinde en het zuidelijk deel van Waddinxveen ten zuiden van de Maaltocht tot de Kleikade) wordt ontwikkeld met een eenvoudige en sobere inrichting. Dit betekent voor de zittende agrarische bedrijven dat zij hun activiteiten kunnen voortzetten, zoals dat is vastgelegd in het bestemmingsplan Noord-West.

Planspecifiek
Deelgebied 1
Aan het Noordeinde 4 is een sierteeltbedrijf gevestigd. Dit bedrijf teelt meerjarige planten in de volle grond. Achter de bedrijfswoning staat bedrijfsbebouwing van afgerond 498 m². Elders in het plangebied (ten zuiden van de woning op nummer 6) staat een wagenberging van 65 m². De sierteeltgronden tot de Eerste Tocht hebben een oppervlakte van afgerond 6,7 ha. De ontsluiting naar het plangebied is slecht.

De bedrijfswoning Noordeinde 4. Naastgelegen woning op nr. 6. Te slopen schuren achter woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0003.png" Achterzijde woningen Dorpstraat. Plangebied met wagenberging Stal geitenhouderij op nr. 2.
op voorgrond.

Deelgebied 2
Op de perceel Noordeinde 46 is kwekerij "Vredebest" gevestigd. Het bedrijf beschikt over een bedrijfswoning en een bedrijfsloods voor verwerking van sierteeltproducten van afgerond 800 m². Hiernaast is op nummer 46bis een boomkwekerij aanwezig. Dit bedrijf beschikt eveneens over een bedrijfswoning en een bedrijfsloods van afgerond 450 m². Ten noorden hiervan was een kwekerij gevestigd, welke niet meer als zodanig in gebruik is. De woning 46a is inmiddels bestemd als plattelandswoning. Achter het woonperceel staan bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van afgerond 770 m². De drie bedrijven beschikken elk over een eigen agrarisch bouwvlak. Per bouwvlak is 300 m² aan kassen toegestaan. Aan de achterzijde van de sierteeltgronden ten oosten van de Eerste Tocht liggen waterbassins. De twee nog in gebruik zijnde sierteeltbedrijven worden via een gemeenschappelijke inrit ontsloten op het Noordeinde. De oppervlakte van de sierteeltgronden is afgerond 9 ha (figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0004.png" Figuur 3: situatietekening sierteeltbedrijven aan Noordeinde 46, 46bis en 46a

Bedrijfswoning nr. 46. Bedrijfswoning nr. 46bis. Plattelandswoning nr. 46a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0005.png" De twee bedrijfsloodsen. Sierteeltgronden. Eerste Tocht. rechts waterbassin.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beleidsmatige ontwikkelingen

Randweg Waddinxveen en Bentwoudlaan
In het gebied tussen Gouda en Alphen aan den Rijn hebben de provincie en betrokken gemeenten de afgelopen jaren meer stappen gezet om de leefbaarheid en bereikbaarheid rond de N207 en de Greenport Boskoop te verbeteren. Zo verbetert de Oostelijke Rondweg in Boskoop de ontsluiting van de Greenport ten oosten van de Gouwe. De provincie en gemeente Waddinxveen hebben in 2015 een besluit genomen over de realisatie van de Vredenburghlaan, Bentwoudlaan (1e fase) en Verlengde Beethovenlaan. Voor de aanleg van de Vredenburghlaan is een bestemmingsplan vastgesteld (januari 2018). Deze randweg sluit aan op de nieuwe parallelstructuur langs de A12 en de Moordrechtboog richting de A20.

Planstudie N207 Zuid fase 2: uitvoeringsbesluit
In de afgelopen jaren hebben de provincie en gemeenten Alphen aan den Rijn en Waddinxveen in fase 2 van de planstudie in samenwerking met belanghebbenden de Verlengde Bentwoudlaan zo goed mogelijk ingepast in de omgeving en het Bentwoud. Ook zijn samen met belanghebbenden maatregelen uitgewerkt om de bereikbaarheid en leefbaarheid op en rond de N209 in Hazerswoude-Dorp te verbeteren. Dit zijn niet alleen maatregelen op de N209, maar ook aanvullende gemeentelijke lokale maatregelen zijn noodzakelijk. Als vervolg hierop hebben Provinciale Staten op 25 april 2018 een besluit genomen over de planstudie N207-Zuid. Onderdeel hiervan is doortrekking van de Bentwoudlaan naar de Hoogeveenseweg. Hiervoor zal een inpassingsplan worden voorbereid.

Relatie met plangebied
De toekomstige Bentwoudlaan ligt ten westen van deelgebied 1. Deze laan wordt aangesloten op de Verlengde Beethovenlaan die wordt verbonden met het Noordeinde. De geplande Verlengde Beethovenlaan ligt ten zuiden van deelgebied 2. De verkeersdoorstroming in de regio verbetert dankzij de weg, net als de verkeersveiligheid en leefbaarheid in Waddinxveen (Noordeinde) en in Boskoop (Hoogeveenseweg en Zijde). In figuur 4 is het toekomstige tracé weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0006.png" Figuur 4: Tracé nieuwe ontsluitingsstructuur ten westen van Waddinxveen.

3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten

De gemeente heeft de navolgende uitgangspunten en ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als basis hiervoor geldt ruimtelijke kwaliteitswinst als doelstelling.

Basisuitgangspunten
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

Deelgebied 1

  • Een vervolgfunctie in de vorm van één compensatiewoning aan het Noordeinde 4 is mogelijk na sloop van agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van afgerond 560 m² en sanering van de sierteeltgronden van het sierteeltbedrijf, totaal afgerond 6,7 ha.
  • Het recht op de overige twee compensatiewoningen kan in depot worden gehouden als gevolg van de resultaten van de omgevingsdialoog met omwonenden. Deze twee woningen kunnen elders in het buitengebied van Waddinxveen worden ingezet, met dien verstande dat de Polder Bloemendaal hiervan is uitgesloten.
  • De woning moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn. Bestaande (agrarische) bedrijven mogen niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
  • De compensatiewoning mag pas in gebruik worden genomen, nadat de overtollige bedrijfsbebouwing is gesloopt en de sierteeltgronden zijn gesaneerd.
  • De bestaande bedrijfswoning kan van functie wijzigen naar plattelandswoning.
  • De agrarische gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden' om natuur- en landschapswaarden te benadrukken, waarbij tevens de aanleg van een wandelpad (naar de Onderweg) in de toekomst tot de mogelijkheden behoort.

Deelgebied 2

  • De drie bouwvlakken van de sierteeltbedrijven kunnen worden samengevoegd tot één bouwvlak met een toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 2.650 m², welke opgave als volgt tot stand is gekomen:
    • 1. de bestaande (permanente) bedrijfsbebouwing achter Noordeinde 46 en 46bis van 1.250 m²;
    • 2. inlevering bouwrechten van 2 x 300 m² kassen in verband met schrappen 2 bouwvlakken;
    • 3. sloop van bedrijfsbebouwing (kassen met een oppervlakte van 770 m²) van het niet meer in gebruik zijnde sierteeltbedrijf aan het Noordeinde 46a.
  • De invloed op de omgeving dient bij aanpassing van het bouwvlak gewaarborgd te zijn. Hierbij is vooral het milieutechnische aspect van belang, de inpassing, inclusief verkeersafwikkeling, mag geen belemmeringen opleveren voor omliggende woningen.
  • Nieuwe bedrijfsbebouwing en de (bestaande) waterbassins dienen landschappelijk te worden ingepast in verband met aanleg van toekomstige infrastructuur (Bentwoudlaan, 2e fase en Verlengde Beethovenlaan).

Inpassingskaders
Deelgebied 1
Voor inpassing van één compensatiewoning aan het Noordeinde 4 gelden de volgende uitgangspunten:

  • De bestaande watergangen dienen voor zover mogelijk behouden te blijven.
  • Er dient aandacht te worden besteed aan de maat, de schaal en de richting van het landschap.
  • Het nieuwe bouwvolume dient landschappelijk te worden ingepast door deze tussen de woningen Noordeinde 4 en 6 te realiseren, zodanig dat zichtlijnen niet onevenredig worden aangetast.
  • De nieuwe woning mag geen grotere inhoud hebben dan 750 m³ (inclusief bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen) met een maximale goothoogte van 3,5 meter en bouwhoogte van 8,5 meter.
  • Voor de bestaande bedrijfswoning die van functie wijzigt naar plattelandswoning zijn de bouw- en gebruiksregels voor het buitengebied van toepassing.

Deelgebied 2
Voor aanpassing van het bouwvlak aan Noordeinde 46 en 46bis gelden de volgende uitgangspunten.

  • De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van afgerond 1.250 m² mag worden uitgebreid met maximaal 1.370 m² ( totaal afgerond naar 2.650 m²). De tijdelijk vergunde sorteerruimte dient te worden verwijderd.
  • Voor de agrarische bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak zijn voor het overige de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan van toepassing.
  • Ten westen en zuiden van de waterbassins dient na het in gebruik nemen van de Verlengde Beethovenlaan beplanting te worden aangebracht overeenkomstig het landschapsinrichtingsplan van Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. van 27 januari 2017. Aanleg hiervan dient door middel van een voorwaardelijke verplichting te worden vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Zier hiervoor de planregels onder artikel 3.4.3.

3.3 Nieuwe situatie

Deelgebied 1
Op basis van genoemde beleidskaders is een plan ontwikkeld voor het oprichten van één compensatiewoning. De woning wordt via een inrit ontsloten op het Noordeinde. De woning wordt tussen de twee bestaande woningen gesitueerd, zodat deze landschappelijk wordt ingepast. De afstand tussen de woningen is zodanig (minimaal 30 meter) dat doorzichten naar de polder niet onevenredig worden beperkt. De goot- en bouwhoogte van de bestaande woning wordt niet hoger dan respectievelijk 6 en 10 meter. De nieuwe woning krijgt na overleg met omwonenden een lagere goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 meter en 8,5 meter. Om dit woonperceel wordt water gegraven om de woning landschappelijk in te passen. De (overige) bouwregels van het geldende bestemmingsplan Noord-West zijn van toepassing voor zowel de compensatiewoning als de plattelandswoning op nummer 4. In figuur 5 is een situatietekening opgenomen van de nieuwe toestand.
De agrarische gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De gronden kunnen worden gebruikt voor de teelt van akkerbouwproducten, alsmede agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Daarnaast behoort het tot de mogelijkheden om in de toekomst een wandelpad aan te leggen naar de Onderweg. In de regels van het bestemmingsplan wordt geborgd dat de sierteeltgronden worden gesaneerd en de overtollige bedrijfsbebouwing inclusief wagenberging (afgerond 560 m²) wordt gesloopt, voordat de compensatiewoning in gebruik kan worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0007.png" Figuur 5: Situatietekening compensatiewoning en omgeving (indicatief).

Deelgebied 2
De drie bestaande bouwvlakken van de sierteeltbedrijven maken plaats voor één geïntegreerd bouwvlak ten behoeve van kwekerij 'Vredebest'. In het nieuwe bouwvlak is 2.650 m² bedrijfsbebouwing toegestaan, zodat de bedrijfsvoering van het bedrijf duurzaam kan worden geoptimaliseerd. De tijdelijk vergunde sorteerruimte bij de kwekerij wordt verwijderd. De situering van het bouwvlak is zodanig gekozen dat zichtlijnen vanaf het Noordeinde niet worden beperkt, omdat nieuwe bedrijfsbebouwing alleen mogelijk is achter de bestaande bedrijfsbebouwing. (Het bouwvlak wordt in noordelijke en zuidelijke verbreed tot de bestaande bebouwing en in westelijke richting vergroot.) De afstand tussen de perceelsgrenzen van de plattelandswoningen en het bouwvlak is 11 meter, zodat er voldoende manoeuvreerruimte aanwezig blijft. Door sloop van de kassen achter de plattelandswoning op nummer 46a wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en ontstaat daar een beter zicht vanaf het Noordeinde op de polder Achterof.
De goot- en bouwhoogte van bebouwing is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan niet meer dan respectievelijk 6 en 10 meter. De bouwregels van de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied zijn onverminderd van toepassing voor de in het gebied gelegen woningen. De bedrijfswoning op nummer 46bis wordt in dit plan een plattelandswoning, omdat de eigenaar zijn bedrijf heeft verkocht aan kwekerij 'Vredebest'. De woning op nummer 46a was al een plattelandswoning in het bestemmingsplan. Een terreinsituatie met het nieuwe agrarisch bouwvlak is opgenomen in figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0008.png" Figuur 6: Verkavelingstekening plangebied (voorlopig).

3.3.1 Landschappelijke inpassing deelgebied 1

Het staken van sierteeltactiviteiten buiten het sierteeltconcentratiegebied stimuleert de gemeente, zodat het oorspronkelijke agrarisch gebruik van deze gronden kan worden hersteld. Het saneren van sierteeltgronden en slopen van afgerond 560 m² aan bedrijfsbebouwing bij de bedrijfswoning geeft een ruimtelijke kwaliteitsimpuls. Om dit mogelijk te maken kunnen drie compensatiewoningen worden gerealiseerd. Na overleg met omwonenden wordt in het lint tussen de twee bestaande woningen één compensatiewoning gebouwd. De overig e twee woningen worden in depot gehouden. Om de woning landschappelijk in te passen wordt deze tussen de twee bestaande woningen gepositioneerd, zodat doorzichten vanaf de woningen aan de Dorpstraat niet onevenredig worden verminderd. Ondanks het feit dat de woning al circa 4 meter lager komt te liggen dan de woningen aan de Dorpstraat ten opzichte van het Actueel Hoogtebestand Nederland (zie figuur 7) is ervoor gekozen om de goothoogte te beperken tot 3,5 m en de bouwhoogte tot 8,5 meter. De nokrichting van het hoofdgebouw dient haaks op het Noordeinde te worden gesitueerd. Door de ligging van de woonkavel en de daarop te plaatsen woning wordt bereikt dat het uitzicht op de polder transparant blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0009.png" Figuur 7: Doorsnedetekening op basis van Actueel Hoogtebestand Nederland.

De woonkavel kenmerkt zich door enerzijds een landschappelijk karakter en anderzijds verlopend naar een dorps karakter. De kavel wordt omringd door watergangen, waarbij de oever een natuurlijke uitstraling krijgt en er ruimte ontstaat voor het aanplanten van streekeigen beplanting.
Vanaf het Noordeinde gezien krijgt de kavel een open, transparant maar tevens besloten en groen karakter door toepassing van grasbermen, streekeigen bosschages, enkele streekeigen bomen, (deels lage) hagen en open erven. Deze beplanting vormt vanaf het Noordeinde gezien een groen filter tussen woningen en polder. Het aanleggen van watergangen tussen de kavel geeft een duurzame garantie op doorzicht op de polder. In figuur 6 is de verkavelingstekening opgenomen van de woning.

3.3.2 Landschappelijke inpassing deelgebied 2

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Verordening ruimte een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. In verband hiermee is voor deelgebied 2 een landschapsinrichtingsplan opgesteld, omdat dit deelgebied langs toekomstige infrastructuur van de Bentwoudlaan 2e fase en de Verlengde Beethovenlaan ligt.

Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
Het landschap waarin de Bentwoudlaan 2e fase en Verlengde Beethovenlaan zijn gepland bestaat uit een voormalige droogmakerij/kleipolder. Deze wordt gekarakteriseerd door openheid en is in gebruik als landbouwgrond (akkerbouw) en (boom)kwekerij. De provincie heeft als doelstelling terughoudendheid te betrachten ten aanzien van de aanplant van bomen. Omdat de Verlengde Beethovenlaan direct ten zuiden van dit deelgebied is gepland, is het van belang hiermee rekening mee te houden. Zicht vanaf de Verlengde Beethovenlaan op de projectlocatie kan gebruikt worden als reclame en aandacht voor het bedrijf en de (boom)kwekerij karakteristiek in het gebied.

Deelgebied 2
Het deelgebied betreft een relatief smalle langgerekte kavel (in oost-westrichting) ten opzichte van de overige kavels in de polder. Het projectgebied wordt aan de westzijde beëindigd door de Eerste Tocht. Dit is een watergang die is gegraven na het droogmalen van de polder om het gebied zo systematisch mogelijk te verkavelen. Doordat het deelgebied aan de oostzijde grenst aan een dicht bebouwd gebied en ten westen aan een open polder is het van belang een goede overgang te realiseren hiertussen en eventuele bebouwing zo dicht mogelijk aan het Noordeinde te realiseren. Ook heeft het de voorkeur de bebouwing zoveel mogelijk te bundelen, zodat er meer eenvoud wordt gecreëerd in het landschap. Hiermee ontstaat meer visueel contact met het achterland gezien vanaf het Noordeinde.

Landschappelijke kwaliteiten
Het Noordeinde is de scheidslijn tussen bebouwde omgeving aan de oostzijde van Waddinxveen enerzijds en het kleipolderlandschap met boomkwekerijen en landbouwgronden aan de westzijde anderzijds. Aan de westzijde van de weg staan veelal vrijstaande woningen en bedrijfsgebouwen met verschillende rooilijnen. Echter vanaf het Noordeinde is er slechts op enkele plaatsen zicht op de polder doordat de woningen met erfbeplantingen e.d. een vrij dichte massa vormen.
Ter hoogte van het deelgebied geeft het Noordeinde een verrommeld beeld. Dit komt door een grote verscheidenheid aan gebouwen met verschillende rooilijnen en erven afgewisseld met siertuinen en gestrooide bomen. De polder waarin het gebied ligt, geeft een open beeld in noordelijke-, zuidelijke- en westelijke richting gezien vanaf deze sierteeltlocatie. De belangrijkste kwaliteiten van deze polder zijn de rechthoekige verkaveling, rechte sloten en tochten vaak in gebruik als boomkwekerij. Het is van belang het karakteristiek van het boomkwekerijlandschap te behouden en herkenbaar te laten zijn.

De aanwezige waterbassins in het plangebied vormen met hun omvang en verschijningsvorm storende elementen in het landschap. Van belang is deze waterbassins op een juiste manier in het landschap in te passen, zodat deze minder opvallend zijn, nadat de nieuwe regionale infrastructuur is gerealiseerd. Dit betreft de geplande Bentwoudlaan en een aftakking ten zuiden van de sierteeltlocatie (de Verlengde Beethovenlaan). Dit is mogelijk door de waterbassins aan de buitenranden van beplanting te voorzien. Hierbij valt te denken aan een bodembedekkende/klim beplanting van Hedera helix en rondom een heesterbeplanting met groenblijvende Hedera helix. Een inrichtingsplan is opgenomen in figuur 8. De landschappelijke inpassing van de waterbassins wordt via een voorwaardelijke verplichting geborgd in de in de specifieke gebruiksregels 3.4.3 van de bestemming 'Agrarisch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0010.png"
Figuur 8: Voorstel inpassing waterbassins.

Inpassing nieuwe bedrijfsbebouwing
Het is van belang hierbij het samenspel tussen beplanting, al dan niet structuur dragend, en architectuur op esthetisch verantwoorde wijze uit te voeren, zodat de gewenste beeldkwaliteit gaat ontstaan. Hierbij is het van belang de juiste balans te creëren tussen groenbeleving en architectuur. Tevens is het van belang als ontwerpuitgangspunt dat zichtbaar en voelbaar wordt dat zodra je het gebied passeert je realiseert dat het gebied in een overgangszone ligt tussen sierteeltgebied en het Noordeinde. Om deze redenen wordt voorgesteld om nieuwe bedrijfsgebouwen grotendeels te voorzien van groene wanden, dit in relatie tot het groene karakter van de bedrijfstak. In figuur 9 zijn hiervoor enkele referentiebeelden opgenomen. Een nadere uitwerking van de gebouwen in samenspraak met het gewenste programma zal meer duidelijkheid geven over de uiteindelijke verschijningsvorm van bedrijfsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0011.png"
Figuur 9: Referentiebeelden groenaankleding bedrijfsgebouwen.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het Noordeinde is een provinciale weg (N455) richting N11 via Boskoop en Hazerswoude-Dorp. De N207 (route Gouda – Alphen aan den Rijn - Leimuiden richting rijksweg A4 en A12) is bereikbaar via de Zijdeweg (Boskoop). In zuidelijke richting is het centrum van Waddinxveen en rijksweg A12 bereikbaar.

Deelgebied 1
Dit gedeelte van het Noordeinde is in eigendom en beheer bij de aanwonenden. De weg heeft een maximum snelheid van 15 km/uur en dient als ontsluiting voor de percelen 2 tot en met 10 (even) vanaf de Dorpstraat. Via een nieuw aan te leggen inrit wordt de compensatiewoning ontsloten. De woning Noordeinde 4 behoudt haar uitrit op het Noordeinde.

Deelgebied 2
De sierteeltbedrijven worden ontsloten via de bestaande uitrit op het Noordeinde. De plattelandswoning aan Noordeinde 46a heeft een eigen uitrit. In de nieuwe situatie is dat niet anders. De weg heeft ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/ uur. Aan de overzijde van de weg ligt een tweezijdig vrij liggend fietspad.

Noordeinde. Inrit naar sierteeltbedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0012.png" Dorpstraat (links afslag naar Noordeinde 2-10). Noordeinde ten westen van Dorpstraat.

Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. In het paraplubestemmingsplan voor parkeren is dit planologisch verankerd. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt thans de CROW-publicatie 381 als uitgangspunt gehanteerd. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1. De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 13.1 Parkeerregeling, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeerregeling.

Tabel 3.1 Parkeernormen

Functies   Norm buitengebied, matig stedelijk   Aandeel bezoekers  
Woning, vrijstaand   2,8 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   min. 0,8 pp per 100 m²
max. 1,3 pp per 100 m²  
5%  

Deelgebied 1
Voor zowel de bestaande woning als de nieuwe woning zullen op eigen terrein minimaal drie parkeerplaatsen per woning aanwezig zijn, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

Deelgebied 2
Voor de bedrijfsbebouwing (totaal 2.650 m²) kan worden uitgegaan van de minimum norm, omdat veel (tijdelijke) werknemers op de fiets komen. Dit betekent bij een minimum norm dat er in de eindsituatie (0,8 x 26,5 =) 21,2 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Op het verharde voorterrein is hiervoor ruim voldoende gelegenheid. Een fietsenstalling is al aanwezig op het voorterrein. Voor dit deelgebied is bij de drie woningen voldoende gelegenheid aanwezig om per woning 3 auto's op eigen terrein te stallen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de NOVI, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief." Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.

Naast de beleidskeuze, is ook het volgende nationaal belang opgenomen: "behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang". Het Rijk is medeverantwoordelijk voor het beschermen van waardevol landschap, zoals het Groene Hart, de Waddenzee en de Veluwe. De opgave bij dit nationale belang is om cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij gebiedsontwikkeling en transformatie.

Het plangebied ligt in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sanering van een sierteeltgebied buiten het sierteeltconcentratiegebied. Deze vervolgfunctie geeft een impuls aan de kwaliteit van dit perceel in het buitengebied, waarbij de landschappelijke waarden worden verbeterd.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

Deelgebied 1
In dit deelgebied wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.

Deelgebied 2
Sprake is van een aanpassing van een bouwvlak ten behoeve van bestaande agrarische bouwpercelen ten behoeve van een sierteeltbedrijf. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hieronder wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen', zodat een laddertoets achterwege kan blijven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De functiewijziging betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 7 augustus 2021 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 4. Naar een klimaatbestendige delta
  • 5. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 6. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 7. Energievernieuwing
  • 8. Best bereikbare provincie
  • 9. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit.
Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het Noordeinde ligt in het gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Deelgebieden 1 en 2
In de laag van de ondergrond maken beide deelgebieden onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Uit de laag van cultuur- en natuurlandschappen valt af te leiden dat droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
Voorts liggen beide deelgebieden aan een dijklint. Dijken bepalen in hoge mate de kwaliteiten van het veenlandschap. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in de stads- of dorpsrand. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, het contact en de overlap).

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Dit plan maakt twee kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

Deelgebied 1
Deze planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat sanering van agrarische bedrijfsbebouwing en sierteeltgronden buiten het sierteeltconcentratiegebied plaatsvindt. De belevingswaarde van de oorspronkelijke droogmakerij wordt hierdoor hersteld. De compensatiewoning wordt landschappelijk ingepast tussen twee bestaande woningen aan het Noordeinde 4 en 6. De realisatie van de Bentwoudlaan staat deze planontwikkeling niet in de weg. Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van deze droogmakerij.

Deelgebied 2
Het voorliggend initiatief sluit qua aard en omvang aan op de doelstellingen uit de Omgevingsvisie. De aanwezige kwaliteiten van de droogmakerij worden niet aangetast. Per saldo is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat drie bouwvlakken plaatsmaken voor één nieuw bouwvlak met beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Bestaande zichtlijnen worden niet aangetast door het aangepaste bouwvlak. Het tracé van de Bentwoudlaan ligt ten westen van de Eerste Tocht, zodat deze planontwikkeling ook op dit onderdeel inpasbaar is. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik voor agrarische doeleinden ten behoeve van twee bestaande sierteeltbedrijven. De bestaande structuur en kwaliteit van het gebied verandert hierdoor nauwelijks.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.


Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Deelgebied 1
Dit onderdeel van het plan maakt de ontwikkeling van één compensatiewoning mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze functiewijziging overigens goed inpasbaar, omdat verrommeling wordt tegengegaan en de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

Deelgebied 2
Dit bestemmingsplan maakt een aangepast agrarisch bouwvlak mogelijk voor een bestaand sierteeltbedrijf. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de begripsbepaling in de Verordening ruimte. Hieronder wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Toetsing aan de Ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen op grond van artikel 6.9, lid 3 bestaan uit (een combinatie van):

i. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;

ii. wegnemen van verharding,

iii. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

iv. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Voornoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is.

Toelichting Omgevingsverordening
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit bij de aard en schaal van het gebied en
  • 2. moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.

Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Deelgebied 1
Dit bestemmingsplan maakt een bestemmingswijziging mogelijk, waarin sierteeltgronden worden gesaneerd. Overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De sierteeltgronden worden getransformeerd tot akkerbouwgrond c.q. grasland en de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar plattelandswoning. Voorts wordt met toepassing van de ruimte voor ruimteregeling één compensatiewoning gerealiseerd. Deze functiewijziging is qua aard en schaal passend te beschouwen, omdat de oorspronkelijke droogmakerij wordt hersteld, zonder dat toekomstige regionale infrastructuur (Bentwoudlaan) onmogelijk wordt gemaakt. Gesteld kan worden dat deze duurzame sanering van sierteeltgebied buiten het concentratiegebied en sloop van overtollige bebouwing past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal past bij wat er al is.

Voor linten zijn de volgende richtpunten relevant:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

De nieuwe lintbebouwing voegt zich tussen de bestaande bebouwing. Door de woning tussen de bestaande woningen te plaatsen wordt rekening gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Doorzichten naar de droogmakerij worden hierdoor niet onevenredig aangetast. Het vorenstaande betekent dat er sprake is van ‘inpassing’, zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit gedeelte van het plan. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van de droogmakerij krijgt een kwaliteitsimpuls.

Deelgebied 2
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)'. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
In dit geval is sprake van bestaande sierteeltbedrijven buiten het concentratiegebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt evenwel verbeterd, omdat één sierteeltbedrijf wordt gesaneerd en twee bouwvlakken worden ingeleverd voor één geïntegreerd bouwvlak, waarin de bestaande bedrijfsbebouwing staat met een geringe uitbreidingsmogelijkheid. Het tracé van de Bentwoudlaan staat deze ontwikkeling niet in de weg, omdat deze weg ten westen van de Eerste Tocht komt te liggen. Rondom de waterbassins wordt beplanting aangebracht, wat ten goede komt aan de landschappelijke kwaliteiten. De situering houdt rekening met de bestaande ontginningslijnen. Bestaande zichtlijnen worden niet aangetast.

De lintbebouwing wijzigt in deze dorpsrand niet, omdat het aangepaste bouwvlak in het verlengde van de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesitueerd, zodat bestaande doorzichten niet worden beperkt. De historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bedrijfsbebouwing. Deze aanpassing van het bouwvlak past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en is qua aard en schaal passend te beschouwen bij wat er al is in dit deelgebied, zodat sprake van inpassing. De richtpunten zijn niet in het geding.

Conclusie
Deelgebied 1
Het bestaande sierteeltbedrijf aan het Noordeinde 4 wordt beëindigd. Ten behoeve hiervan zal overtollige bedrijfsbebouwing worden gesloopt. De sierteeltgronden worden omgezet naar akkerbouwgrond c.q. grasland. De landschappelijke kwaliteiten worden hierdoor hersteld. Gesteld kan worden dat deze wijziging voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Deelgebied 2
De bedrijfsbebouwing van drie bestaande sierteeltbedrijven wordt geconcentreerd in één bouwvlak voor een overblijvend bedrijf. Overtollige bebouwing van een inmiddels opgeheven sierteeltbedrijf worden verwijderd. De sierteeltactiviteiten kunnen op grond van artikel 2.3.1, lid 1, sub f van de Verordening ruimte worden voortgezet, omdat er geen sprake is van nieuwe boom- en sierteelt. De bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks. Eveneens wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ontstaansgeschiedenis
De polder Achterof bestond vroeger uit een veenwildernis, die in de dertiende eeuw is ontgonnen ten behoeve van landbouw. Het ontgonnen land werd echter tussen 1500-1700 voor turfwinning ontgraven. Daardoor ontstonden aan weerszijden van de middeleeuwse ontginningsweg Noordeinde diverse veenplassen. Het overgrote gedeelte daarvan (aan de westzijde van het Noordeinde) werd in de tweede helft van de achttiende eeuw ingepolderd, het gedeelte aan de oostzijde een eeuw later. Het huidige gebied geeft nog een goed voorbeeld van een voornamelijk negentiende-eeuws polderlandschap met bijbehorende bebouwing.
De polder heeft een kenmerkend regelmatig rechthoekig wegen- en verkavelingspatroon. De polder ligt enkele meters lager dan het omliggende land. Om het water uit de polders te weren liggen er kaden om de polders heen. Dwars op de verkavelingsrichting lopen enkele brede sloten die ‘tochten’ worden genoemd. Deze vervullen een belangrijke rol in de afwatering van de polder. Beide deelgebieden zijn momenteel volledig in gebruik voor sierteelt.

Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.

De Vredenburghlaan vormt de nieuwe zuidelijke randweg van Waddinxveen en wordt aangesloten op de Moordrechtboog en de Gouwelaan. Hierdoor wordt zowel de A12, als de N207 ontlast en aanleg van de Bentwoudlaan zal ook de kern van Waddinxveen ontlast worden van doorgaand verkeer.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond beide deelgebieden, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de in voorbereiding zijnde bovenlokale infrastructuur Vredenburghlaan/ Bentwoudlaan. Het contrast tussen de Bentwoudlaan en Verlengde Beethovenlaan en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).

De compensatiewoning in deelgebied 1 ligt op grote afstand van de nieuwe infrastructuur. Doorzichten worden niet onevenredig aangetast. De aan te brengen beplanting ten westen en zuiden van de waterbassins in deelgebied 2 zorgen voor een visitekaartje van het sierteeltgebied. De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak is eveneens inpasbaar, omdat de bestaande kwaliteiten hierdoor niet worden aangetast en nieuwbouw wordt 'ingepakt' in het groen.

Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkelingen een bijdrage leveren aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteiten van het cultuurhistorisch waardevolle lint.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Conclusie
De plankaart (figuur 10) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Beide deelgebieden zijn hierin aangeduid als 'groene zone' met de aanduiding 'regionale gebiedsontsluitende weg - optioneel' (zwart gestreepte lijn). De deelgebieden zijn met een zwarte pijl aangeduid op de plankaart. De plannen hiervoor zijn, behoudens de infrastructuur, niet nader uitgewerkt. De uitgangspunten van het ISP zijn niet in het geding.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0013.png" Figuur 10: Plankaart ISP. Deelgebieden met zwarte pijl aangeduid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. De volgende passage is relevant voor dit bestemmingsplan (citaat uit Structuurvisie, blz. 29).

Realisatie van het Bentwoud
In het verleden zijn in regionaal verband vergaande afspraken gemaakt over de realisatie van het Bentwoud. Dit bovenregionale groenproject ligt deels binnen de gemeente Rijnwoude en deels binnen de gemeentegrenzen van Waddinxveen. Het Waddinxveense deel van het Bentwoud is gelegen tussen de zogenaamde Maaltocht en de Hoogeveenseweg (N455) en is in deze structuurvisie bijgesteld aan de hand van Rijksbezuinigingen op groenprojecten. De zone langs het Noordeinde is bedoeld voor een aantal recreatieve en ecologische routes van en naar het Bentwoud. Tevens kunnen hier groengebieden (al dan niet privaat) ontwikkeld worden, bijvoorbeeld in de vorm van landgoederen. Ook agrarisch gebruik behoort tot de mogelijkheden. Verder moet in of langs deze strook rekening worden gehouden met het tracé van de Bentwoudlaan.  

Daarnaast is het van belang om wonen in het buitengebied naast de agrarische sector verder mogelijk te maken. Op de integrale kaart van de Structuurvisie liggen beide deelgebieden in de aanduiding “Versterken natuurwaarden Zuidplaspolder/ Polder Achterof”. (zie figuur 11).

Conclusie
Beide planontwikkelingen zijn inpasbaar, omdat het gebied tussen de toekomstige Bentwoudlaan en het Noordeinde (na de herijking in oktober 2012) niet langer onderdeel uitmaakt van de contouren van het Bentwoud. Het versterken van de natuurwaarden in de Polder Achterof is hierdoor in een ander daglicht geplaatst. Voortzetting van de agrarische functie (deelgebied 2) en wonen in het buitengebied (deelgebied 1) is mogelijk gelet op deze gewijzigde beleidsuitgangspunten over invulling van het Bentwoud.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0014.png" Figuur 11: Integrale kaart Structuurvisie.

4.4.2 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. 

Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

Conclusie
Het Noordeinde (grenzend aan deelgebied 2) kan worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Een agrarische bedrijfsfunctie wordt beperkt door het saneren van een sierteeltbedrijf. De aanpassing van het bouwvlak is met name bedoeld voor een meer efficiënte bedrijfsvoering van de twee overblijvende sierteeltbedrijven. De ontsluiting van deze twee bedrijven vindt plaats vanaf de bestaande inrit op het Noordeinde. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling nagenoeg geen wijzigingen voor wat betreft verkeersintensiteit.

De vervolgfunctie in deelgebied 1 zorgt voor minder verkeersbewegingen, omdat sierteeltactiviteiten met vrachtwagentransport plaatsmaken voor één compensatiewoning met alleen personenverkeer.

4.4.3 Groenstructuur en Groenbeleid Waddinxveen

De gemeenteraad heeft op 20 april 2016 het Groenstructuur en Groenbeleidsplan Waddinxveen vastgesteld. Hierin zijn beleidskader opgenomen voor het openbaar groen in de bebouwde omgeving. Het gedeelte van het Noordeinde in deelgebied 1 maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur en is aangeduid als vlakelement. Deelgebied 2 is niet opgenomen in de Hoofdgroenstructuur.

Conclusie
In deelgebied 1 worden alleen één compensatiewoning mogelijk gemaakt ten westen van het lint achter de dijk. De hoofdgroenstructuur wordt hierdoor niet aangetast. De woningen worden landschappelijk ingepast. Vanuit het Groenbeleidsplan zijn er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling.

4.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.

Conclusie 
De nieuwe woning wordt volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. De woning en/of bijgebouwen worden waar mogelijk voorzien van zonnepanelen. Ook wordt de woning niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht; warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater; opvang en recyclen van regenwater.
Bij uitwerking van bouwplannen zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk en provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.3 Beleid gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

5.4 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.5 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied bestaat voornamelijk uit jonge zeekleigronden. De maaiveldhoogte loopt naar het westen toe op. In het oostelijk deel ligt het maaiveld rond de 6,00 m beneden NAP met enkele plekken waar de maaiveldhoogte nog iets lager dan 6,00 m beneden NAP ligt.
De grondwatertrappen houden verband met de maaiveldhoogte. Het plangebied valt binnen grondwatertrap III. Dit houdt in dat de hoogste grondwaterstand dieper ligt dan 40 cm-mv ( beneden maaiveld) en de laagste grondwaterstand tussen de 80-120 cm-mv.

Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening ruimte.
Het Noordeinde ligt in een waterkering met een kernzone en een beschermingszone. Het plangebied ligt in de buitenste beschermingszone. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. De beschermingszones zijn door middel van de verbeelding voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In figuur 12 is een uitsnede van de Legger waterkeringen (2016) opgenomen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied, omdat beide deelgebieden in de buitenste beschermingszone liggen.

Op de Legger oppervlaktewater (2018) is alleen de Eerste Tocht aangemerkt als primaire watergang. De overige sloten in het plangebied zijn aangemerkt als 'overige watergangen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0015.png" Figuur 12: Legger Waterkeringen (2016), deelgebieden rood gestreept omlijnd.

Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.

Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd, wordt ingevuld in het plangebied.

Deelgebied 1
Het perceel is in gebruik als wonen en sierteelt. Overtollige bedrijfsbebouwing, totaal 560 m², wordt gesloopt. In de plaats hiervan kom één compensatiewoning met afgerond circa 160 m² verhard oppervlak. Het verhard oppervlak neemt af. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig. Het hemelwater van de daken van de woning wordt afgevoerd op het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwe woning wordt aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid. Bij de bouw van de woningen worden geen uitloogbare materialen toegepast.

Deelgebied 2
Drie bouwvlakken worden samengevoegd tot één bouwvlak. Het terrein van het nieuwe bouwvlak is al verhard met containervelden. Daarbij komt dat circa 770 m² aan kassen wordt gesloopt achter de woning Noordeinde 46a. Per saldo zal het verhard oppervlak afnemen. Watercompensatie is in dit deelgebied niet nodig.

Het hemelwater van de daken van de nieuwe bedrijfsbebouwing zal worden afgevoerd naar het waterbassin en aanvullend het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkelingen.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat deelgebied 1 wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Deelgebied 2 wordt eveneens genoemd in D-lijst (categorie D 9, vestiging van een glastuinbouw gebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer). De omvang valt echter ruim onder de drempelwaarde, zodat kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoek/ beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

In het onderhavige situatie is sprake van het oprichten van één woning in deelgebied 1, terwijl in deelgebied 2 alleen een geringe aanpassing plaatsvindt van een agrarisch bouwvlak. In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. In deelgebied 1 is een sierteeltbedrijf gevestigd, terwijl in deelgebied 2 drie sierteeltbedrijven aanwezig zijn. De planontwikkelingen zitten qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkelingen. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

In deelgebied 1 is sprake van een geringe omvang (toevoeging één woning), terwijl in deelgebied 2 voor twee bestaande sierteeltbedrijven alleen de hoeveelheid bebouwing toeneemt met afgerond 2.000 m². Er is geen cumulatie met andere projecten. Bovendien is in het geldende bestemmingsplan al bebouwing toegestaan. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde twee planontwikkelingen.

  • Plaats van het project

Beide deelgebieden zijn niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Beide planontwikkelingen liggen voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 6.4 wordt hierop ingegaan. De afwijkingen ten opzichte van de geldende regeling zijn gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteiten een negatieve invloed hebben op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Het M.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in Bijlage 1.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Deelgebied 1
Dit deelgebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Naast agrarische bedrijven staan hier ook woningen en overige niet agrarische functies aan de Dorpstraat. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieubelastende activiteiten relevant kunnen zijn voor de compensatiewoning. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied. In de nabijheid is alleen een bestaand veehouderijbedrijf aan het Noordeinde 2 relevant voor deze planontwikkeling zoals opgenomen in tabel 6.2.

Tabel 6.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.

Bedrijf   Adres   Richtafstand tot
gemengd buitengebied  
Opmerkingen  
Geitenhouderij (SBI-2008 0145, overige graasdieren)
(milieucategorie 3.1).  
Noordeinde 2, Waddinxveen   50 m   De afstand geldt voor geur. De stal ligt op 100 m afstand van de woning op nummer 4.  

Wet geurhinder en veehouderij
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv) gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen c.q. overige geurgevoelige functies. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Het Activiteitenbesluit is o.a. van toepassing voor een veehouderij waar niet meer dan 2.000 schapen of geiten worden gehouden. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.3. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 6.3: Minimale afstanden landbouwbedrijven.

  Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden   Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden  
minimumafstand binnen de
bebouwde kom  
100 m   50 m  
minimumafstand buiten de
bebouwde kom  
50 m   25 m  

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 25 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening vaststelt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv).

Toetsing planontwikkeling aan Activiteitenbesluit
De afstand tussen de geitenhouderij en de dichtstbijzijnde woningen van derden (buiten de bebouwde kom) moet ten minste 50 meter bedragen. Het agrarisch bouwvlak ligt ten opzichte van de nieuwe woning op een grotere afstand dan 100 meter. De bestaande woning - die van functie wijzigt naar plattelandswoning - ligt op meer dan 50 meter afstand, zodat er voor deze woningen geen geurbelasting is in het plangebied. Dit betekent dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Andersom geredeneerd worden er geen beperkingen opgelegd aan de bedrijfsvoering van de agrarische activiteit. De geitenhouderij kan blijven voldoen aan de in het Besluit genoemde voorschriften.

V-Stacks berekeningen
In verband met de nabijgelegen geitenhouderij zijn V-Stacks berekeningen uitgevoerd om de geurbelasting van de geitenhouderij op omliggende woningen te berekenen. Hieruit blijkt dat de grenswaarde op de dichtstbijzijnde woning niet wordt overschreden. De berekening is opgenomen in Bijlage 2.

Gezondheidseffecten op geitenhouderij
Uit onderzoek van het RIVM (rapport 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies) van RIVM 2017-0062) is gebleken dat rondom geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk.
In verband met de risico's van volksgezondheid is er in zoverre geen wettelijk toetsingskader. Voor geitenhouderijen zijn evenwel strikte entingen en hygiënemaatregelen van toepassing om Q-koortsbesmettingen te voorkomen. In de geitenhouderij worden circa 700 geiten gehouden. Vergunninghouder voldoet aan de milieuvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Er is geen feitelijke grondslag voor de stelling dat als gevolg van het houden van het vergunde aantal geiten door vergunninghouder sprake is van onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten.

Gelet op voornoemde onderzoeksresultaten en de conclusies van het RIVM bestaat er dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat het oprichten van een woning ruim buiten de geurcirkel zodanige risico's voor de volksgezondheid opleveren voor de toekomstige bewoners dat er sprake is van negatieve gezondheidseffecten.

Advies GGD-Hollands Midden
Voor de bewoners van de nieuw te bouwen huizen zal er een iets verhoogd risico zijn op een longontsteking of een verergering van bestaande longklachten (deze bestaat binnen een straal van 2 km rondom een geitenboerderij). Daarentegen zijn er ook voordelen met betrekking tot wonen op het platteland. De GGD-Hollands Midden adviseert om toekomstige/aspirant bewoners vooraf te informeren over de gezondheidsrisico's, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Deze aanbeveling wordt overgenomen wanneer voorbereidingen worden gestart over verkoop van de woning.

Deelgebied 2
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat naast agrarische bedrijven ook woningen en niet agrarische activiteiten aan het Noordeinde zijn gelegen. Dit deel van het Noordeinde is bovendien een gebiedsontsluitingsweg.
In dit deelgebied zijn momenteel drie sierteeltbedrijven gevestigd. Een sierteeltbedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Deze bedrijven beschikken nu over 3 afzonderlijke bouwvlakken. Het nieuwe agrarische bouwvlak wordt zodanig verplaatst dat de afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning van derden groter wordt (circa 30 meter in plaats van nu 12 meter), zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.

Gewasbeschermingsmiddelen
Het aspect gewasbeschermingsmiddelen vraagt hier om aandacht, omdat de agrarische gronden in deelgebied 2 de aanduiding 'Sierteelt' behouden. Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de tuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond hiervan dient daarom rekening te worden gehouden met een grotere afstand dan 10 meter van sierteeltbedrijven tot woongebieden. Niet in alle gevallen wordt deze afstand in de bestaande situatie gehaald. Aangezien het gaat om bestaande bedrijven waarop milieuwetgeving van toepassing is die gevaar of hinder moet voorkomen heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de veiligheidszones en verantwoorde afstanden rondom het sierteeltbedrijf als gevolg van bespuitingen met toxische stoffen en de blootstelling hiervan op de beoogde functiewijziging.

Beschouwing
Tot op heden is er geen wet- en regelgeving omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot omliggende gevoelige bestemmingen. Deze landelijke discussie wordt primair gevoerd in relatie tot fruitteeltopstanden, waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen veel groter is. De minister heeft de Gezondheidsraad voor dit dossier om een advies gevraagd. De Gezondheidsraad (GR) heeft op 29 januari 2014 advies uitgebracht over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen gezondheidsrisico's lopen door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De Gezondheidsraad heeft aanleiding gezien voor een nader blootstellingsonderzoek onder omwonenden en voor aanpassing van de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Dit nadere onderzoek is tot op heden nog niet afgerond.
In het Activiteitenbesluit staan eisen waaraan voldaan moet worden bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van deze middelen op een perceel langs een watergang is aan regels gebonden. Deze regels bieden ook bescherming aan een woning naast een sierteeltbestemming met een watergang ertussen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de sierteelt is niet te vergelijken met akkerbouw en fruitteelt c.q. boomgaard. Dit omdat gewassen van sierteelt zeer weinig gewasbeschermingsmiddelen gebruiken in vergelijking tot fruitteelt.

Planspecifiek
Een plattelandswoning hoeft niet getoetst te worden aan de milieugevolgen van het voormalige bedrijf. De milieuaspecten van de omgeving (zowel woningen en bedrijven) zijn getoetst in het vigerende bestemmingsplan. Bij een plattelandswoning wordt bewoning toegestaan door een derde. Het betreft alleen de omzetting van een bedrijfswoning (nummer 46bis) naar plattelandswoning. Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'Sierteelt' van toepassing met twee bouwvlakken voor de plattelandswoningen, waarvan één al bestaand (nummer 46a). De afstand tussen de woningen en de westelijk gelegen sierteeltgronden is in alle gevallen meer dan 25 meter. Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat er een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aanwezig is.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven en/of milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid
6.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
Deelgebied 1
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied is het Noordeinde en Beethovenlaan (beide binnenstedelijk met een zonebreedte van 200 m). Voor deze wegen geldt ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/uur. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt ook geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/u weg Dorpstraat inzichtelijk gemaakt.
Bij verandering van een bestemming moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door DPA Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 10 augustus 2018, referentie 04471-42092-02, Bijlage 3). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden na aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder voor genoemde wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting vanwege de verschillende individuele wegen bedraagt maximaal 35 dB op de gevels van de woningen. Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. Tevens is de gecumuleerde geluidsbelasting van beide wegen samen niet hoger dan 53 dB. Er zijn geen aanvullende voorzieningen benodigd om aan de eisen van het Bouwbesluit te voldoen.

Deelgebied 2
Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze situatie worden evenwel geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. De bedrijfswoning op nummer 46bis wordt alleen omgezet naar plattelandswoning. De leefomgevingskwaliteit wordt niet in negatieve zin wordt beïnvloed. Uit onderzoek blijkt verder dat de woning niet op een saneringslijst staat en er geen hogere waarde Wgh is verleend.

De uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen. Het aantal verkeersbewegingen zal nagenoeg niet toenemen. Op het voorterrein is voldoende parkeergelegenheid. De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen van derden is zodanig dat deze verkeersaantrekkende werking geen geluidsoverlast veroorzaakt voor deze woningen (de afstand tussen de uitbreiding van het bouwvlak en de dichtstbijzijnde woning wordt groter ten opzichte van de huidige planologische situatie). Daarbij komt dat gevoelige functies voldoende zijn beschermd door de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidvoorschriften. De gebruikers kunnen hieraan voldoen.

Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Onderzoek/ beoordeling
Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Beide deelgebieden vallen ruim buiten een zone voor spoorweglawaai, zodat er vanuit dit oogpunt geen beperkingen zijn.

Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van beide deelgebieden liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Voor de nieuwe woningen in deelgebied 1 is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is voor deelgebied 1 een historisch vooronderzoek bodem overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 31 augustus 2018, kenmerk U18-0651, Bijlage 4). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende (overgenomen uit rapport).
Het doel van historisch vooronderzoek is een risico-inschatting te maken inzake de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging op de locatie. Indien blijkt dat de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging is vervolgonderzoek in een wettelijk kader niet noodzakelijk en bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen herinrichting. Indien de locatie wel verdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging dient bij herinrichting een verkennend bodemonderzoek conform de NEN-5740 te worden uitgevoerd om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik.
De locatie is in principe onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Op basis van onderhavig vooronderzoek zijn er geen belemmeringen tegen de voorgenomen herontwikkeling tot het bouwen van één woning.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen functiewijzigingen op het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Noord-West is gebleken dat wordt voldaan wordt aan de grenswaarden (Milieukundig advies Milieudienst Midden-Holland te Gouda van 19 april 2012). In dit onderzoek is evenwel niet getoetst aan de wettelijke norm voor PM2,5.

Deelgebied 1
Het plan omvat het oprichten van één woning en omzetting van bedrijfswoning naar plattelandswoning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs Plasweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Uit figuur 13 blijkt dat hier de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 14,8 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,9 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,5 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³.

Langs het Noordeinde liggen in dit deelgebied geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De afstand tot deze weg bedraagt ca. 80 m. De concentraties langs deze weg zijn naar verwachting evenwel lager dan de concentraties langs de Dorpsweg, omdat hier veel minder verkeer rijdt. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van dit deelproject niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0016.png"

Figuur 13: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020 langs Dorpstraat.

Deelgebied 2
De uitbreiding van het bouwvlak gaat niet gepaard met extra verkeersbewegingen, omdat twee van de drie sierteeltbedrijven worden gesaneerd. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs het Noordheinde. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Uit figuur 14 blijkt dat hier de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 15,7 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,1 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,6 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van dit deelproject niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0017.png"

Figuur 14: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020 langs Noordeinde.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Deze ontwikkeling maakt a. het oprichten van één woning (deelgebied 1) en b. een uitbreiding van een bouwvlak (in deelgebied 2) mogelijk. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek/ beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Deelgebied 2 ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van het Noordeinde (N455), te weten op een afstand van circa 15 m (deelgebied 2). Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de omvang van het plan (aanpassing bouwvlak) zal het groepsrisico niet significant toenemen. Verdere maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 15) blijkt dat er aan het Noordeinde 50 een bovengrondse propaantank aanwezig is van 3.000 m³ met een risicoafstand (PR -6) van 10 meter. De afstand ten opzichte van het nieuwe bouwvlak in deelgebied 2 is groter. Bovendien betreft dit geen kwetsbaar object. Voor het overige zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0018.png" Figuur 15: Uitsnede Risicokaart (deelgebieden zwart gestreept aangeduid).

Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.

In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2007) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in beide deelgebieden er alleen in het westelijke gedeelte een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen is op 3 tot 5 m onder maaiveld in oude stroomgordels en geulafzettingen van de Formatie van Echteld (zie figuur 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0019.png"
Figuur 16: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.

Deelgebied 1
Het meest westelijke gedeelte langs het Noordeinde heeft hoge archeologische verwachtingswaarde (WA2). Binnen dit gedeelte vinden nagenoeg geen bouwactiviteiten plaats. Langs de Eerste Tocht geldt respectievelijk een middelhoge verwachtingswaarde (WA2) en lage verwachtingswaarde (WA3). De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. In het tussenliggende gebied zijn geen verwachtingswaarden opgenomen waarvoor geen archeologische vereisten gelden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Erfgoedwet.

Deelgebied 2

Op de bijbehorende waarden- en verwachtingenkaart (figuur 17) heeft de lintbebouwing in deelgebied 2 een hoge verwachtingswaarde (WA2). Langs de Eerste Tocht geldt respectievelijk een middelhoge verwachtingswaarde (WA2) en lage verwachtingswaarde (WA3). De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Het plangebied met het nieuwe bouwvlak ligt deels in een gebied met een hoge verwachtingswaarde en deels in een gebied met lagere waarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,3 m in het gedeelte met hoge verwachtingswaarde. Bij gronden met een lage verwachtingswaarde is onderzoek nodig bij geplande bodemverstoringen van 1.000 m² en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m. In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0020.png" Figuur 17: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 10 april 2019, projectnummer 4752, Bijlage 5). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Op basis van het bureauonderzoek werd geconcludeerd dat het plangebied zich langs een ontginningsas bevindt, waarvandaan vanaf de Late Middeleeuwen het veen werd ontgonnen. De beide bouwblokken bevinden zich echter niet in het gebied met restveen, zodat hier geen aan de ontginningsas gerelateerde resten worden verwacht. Archeologische resten die verband houden met de eventueel in de ondergrond aanwezige Zuidplas meandergordel worden op basis van het bureauonderzoek alleen in het noordelijke bouwblok verwacht (Noordeinde 46, 46a en 46bis).
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het noordelijke bouwblok (Noordeinde 46, 46a en 46bis) een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van het verkennende booronderzoek kon worden geconcludeerd dat de Zuidplas meandergordel in het bouwblok niet aanwezig is.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' in de lintbebouwing ten westen van het Noordeinde 46, 46 bis en 46a worden geschrapt.

Voor het overige tast het initiatief de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.2 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komen de woningen voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze functiewijziging.

6.3 Landschap

Het plangebied ligt aan de rand van Waddinxveen. De voorgestane planontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken hebben geen gevolgen voor de aanwezige kwaliteiten. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, (provincie Zuid-Holland) is het Noordeinde aangeduid als een lint met redelijk hoge waarde (gele lijn in figuur 15).

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

6.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' bevindt zich op een afstand van circa 7 km ten oosten van het plangebied. zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Op minimaal 1,5 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het Bentwoud. De ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard ligt minimaal 500 meter ten westen van het plangebied (figuur 18). De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken hebben geen nadelige gevolgen voor Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit wordt aangetoond in het uitgevoerde ecologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPnoordeinde4en46-0401_0021.png" Figuur 18: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punten). De ecologische verbinding is met paarse lijn aangegeven. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenpolder & Stein is het gearceerde gebied ten oosten van het plangebied.

6.4.1 Stikstofdepositie

Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 7 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' is alleen een Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat 'Polder Stein' mogelijk wel binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op circa 9,3 km afstand, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 juli 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe is een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.

Eerder is op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) gebleken dat er bij de bouw tot drie woningen geen effect op Natura2000 gebieden op meer dan 2.600 meter in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura2000-gebied is ruim 9 km. De nieuwbouw voldoet aan de eisen van het BENG. Gesteld kan worden dat er in de gebruiksfase geen sprake van toename van stikstofdepositie, zodat een stikstofberekening achterwege is gelaten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten;
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.4.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van juli 2022, rapportnr. 22A029, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies

  • De plangebieden hebben geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). De plangebieden zijn niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten (Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Konijn, Veldmuis, Vos, Wezel en Woelrat) geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (afgekort Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er zijn binnen de plangebieden geen broedende vogels aangetroffen, omdat de inventarisatie buiten het broedseizoen heeft plaatsgevonden. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
  • Binnen het plangebied van Noordeinde 4 is geen geschikte bebouwing aanwezig voor nesten van de Huismus en Gierzwaluw. De aanwezige kas en loods bij Noordeinde 46 zijn ook niet geschikt als broedlocatie voor deze soorten. De aanwezigheid van nesten van de Huismus en Gierzwaluw kunnen worden uitgesloten. Vogelnesten van andere soorten, zoals uilen en roofvogels, die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Er is geen geschikt biotoop voor deze soorten aangetroffen binnen de plangebieden.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Grote modderkruiper (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status ´kwetsbaar´) voorkomt in de omgeving van de beide plangebieden (1-5km). Binnen beide plangebieden is echter geen geschikt leefgebied aanwezig voor deze soort. De aanwezigheid van de Grote modderkruiper, binnen de plangebieden, kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Rugstreeppad (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'gevoelig') voorkomt in de directe omgeving van de plangebieden (0-1km). In de wijdere omgeving komt de Alpenwatersalamander (Wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') voor (1-5km). Een klein deel van een sloot (geïsoleerde deel) binnen het plangebied van Noordeinde 4 kan geschikt zijn als voortplantingslocatie voor de Rugstreeppad. Doordat er geen afname is van de hoeveelheid oppervlaktewater zal er geen schade ontstaan aan de mogelijke voortplantingslocatie. Binnen het plangebied van Noordeinde 46 zijn geen geschikte voortplantingslocaties aangetroffen. Voor beide plangebieden geldt dat ze in hun huidige staat niet geschikt zijn als overwinteringsgebied voor de Rugstreeppad. Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
  • Tijdens de inventarisatie zijn geen beschermde reptielen aangetroffen. Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de Ringslang (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied aan Noordeinde 46, 46bis en 46a (0-1km). De Ringslang komt voor in de omgeving van het plangebied aan Noordeinde 4 (1-5km) in het Boskoopse sierteeltgebied. In beide plangebieden zijn geen geschikte voortplantings- en overwinteringslocaties voor de Ringslang aangetroffen. De plangebieden voldoen niet aan de specifieke eisen die de soort stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van de Ringslang kan in beide plangebieden worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Otter (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'verdwenen uit NL') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied aan Noordeinde 4 (0-1km) en in de wijdere omgeving van het plangebied aan Noordeinde 46 (1-5km). De Bever (Wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig), Boommarter (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar'), Steenmarter (Wnb-andere soorten) en Waterspitsmuis (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') komen voor in de wijdere omgeving van beide plangebieden (1-5km). Voor de Otter, Bever, Boommarter en Waterspitsmuis geldt dat de plangebieden niet voldoen aan de specifieke eisen die deze soorten stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van de Otter, Bever, Boommarter en Waterspitsmuis binnen de plangebieden kan worden uitgesloten. Voor de Steenmarter is de bebouwing in de plangebieden ongeschikt om te kunnen dienen als schuil- en rustlocatie. Ook voor deze soort is geen geschikt leefgebied aanwezig binnen de plangebieden. De aanwezigheid van de Steenmarter kan in beide plangebieden worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger (0-1km) Meervleermuis, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis en Watervleermuis (1-5km). De jonge knotwilgen binnen het plangebied van Noordeinde 4 kunnen mogelijk onderdeel zijn van een foerageergebied. Foerageergebied is alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Dit is hier niet aan de orde. Er is voldoende alternatief. Er zijn geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten aangetroffen. De schuur is niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Verblijfplaatsen binnen het plangebied van Noordeinde 4 kunnen worden uitgesloten. De bebouwing binnen het plangebied van Noordeinde 46 is niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Er is in de kas en de loods geen geschikt, stabiel microklimaat aanwezig. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten kan worden uitgesloten. Binnen het plangebied van Noordeinde 46 zijn geen bomen aanwezig die kunnen dienen als foerageergebied of verblijfplaats. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de verschillende vleermuissoorten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Groene glazenmaker (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'bedreigd') en Platte schijfhoren (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomen in de omgeving van de plangebieden (1-5 km). Er is in de sloten binnen de plangebieden geen Krabbenscheer aanwezig wat nodig is voor de voortplanting van de Groene glazenmaker. De aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten. Eén van de sloten binnen het plangebied van Noordeinde 4 kan mogelijk geschikt zijn als leefgebied voor de Platte schijfhoren. Deze sloot blijft echter behouden waardoor er geen schade zal ontstaan. Binnen het plangebied van Noordeinde 46 is geen geschikt leefgebied voor de Platte schijfhoren. De soort kan hier worden uitgesloten.


Aanbevelingen
Algemene broedvogels

  • Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.

Rugstreeppad

  • Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Boerenzwaluw en vleermuizen:

  • a. Voor de Huismus kan ruimte beschikbaar worden gehouden onder de onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen kunnen in afwijking hiervan vogelvides aangebracht worden op de onderste panlat.
  • b. Voor de boerenzwaluw wordt geadviseerd om verschillende nestgelegenheden op te hangen.
  • c. Voor vleermuizen kunnen kasten worden ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.


Conclusie 
Bij uitwerking van bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

6.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, alsmede algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch
De gronden in beide deelgebieden hebben de bestemming 'Agrarisch'. In deelgebied 2 zijn sierteeltbedrijven toegestaan. Hiervoor is een functieaanduiding 'Sierteelt' opgenomen. Voor de sierteeltbedrijven is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen te worden gesitueerd. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is aan een maximum gekoppeld. Voor de bedrijfswoning en plattelandswoningen is een aanduiding opgenomen. Bij de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is opgenomen in de regels. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de bouwregels. In de regels zijn tevens nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van overige bouwwerken. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om een plattelandswoning toe te staan wanneer aan de hierin gestelde voorwaarden kan worden voldaan.

In verband met de landschappelijke inpassing van de waterbassins en nieuwe bedrijfsgebouwen in deelgebied 2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen zes maanden na het in gebruik nemen van de Verlengde Beethovenlaan beplanting rondom de waterbassins dient te worden aangebracht en onderhouden overeenkomstig het als Bijlage 1 van de regels opgenomen beplantingsplan. Nieuwe bedrijfsbebouwing dient aan de zuidzijde hiervan te worden voorzien van een groene afscherming. Dit is geborgd in de specifieke gebruiksregels.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

Voor het vervallen sierteeltgebied achter Noordeinde 4 is de bestemming 'Agrarisch met waarden' opgenomen. Voor de plattelandswoning is een aanduiding opgenomen. Bij de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is opgenomen in de regels. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 50 m². In de regels zijn tevens nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van overige bouwwerken.
Buiten de aanduiding voor de plattelandswoning is verder geen bebouwing toegestaan. Deze agrarische gronden zijn bedoeld voor akkerbouw en ter bescherming van bestaande natuur en landschapswaarden van de drogerij met een regelmatige basisverkaveling. Voorts is de aanleg van een wandelpad (naar de Onderweg) mogelijk gemaakt.

Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is generiek geregeld. De nieuw te bouwen woning in deelgebied 1 mag pas in gebruik worden genomen wanneer voldoende bedrijfsbebouwing is gesloopt en de sierteeltgronden zijn gesaneerd. Dit is geborgd in de specifieke gebruiksregels.

Binnen en buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw of een hekwerk op een dakterras toestaan. Een Bed & Breakfast is bij afwijking mogelijk.

Artikel 6 en 7 Waarde - archeologie 2 en 3
In het plangebied komen gebieden met (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor deze gebieden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Voor het bebouwingslint langs de Noordeinde geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, tenzij advies is ingewonnen bij het hoogheemraadschap.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 9 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 13 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 14.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 14.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Beide planontwikkelingen zullen in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

9.2 Communicatie

9.2.1 Informatiebijeenkomsten initiatiefnemers

Hier volgt een weergave van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.

Deelgebied 1
Voor direct omwonenden heeft initiatiefnemer op 2 november 2018 een informatiebijeenkomst gehouden, nadat de bewoners/eigenaren van 11 omliggende woonpercelen bij brief van 22 oktober 2018 hiervoor waren uitgenodigd. Van de uitnodiging hebben 12 belangstellenden gebruik gemaakt.

Tijdens de bijeenkomst heeft initiatiefnemer een toelichting gegeven op de plannen. Hoewel de aanwezigen begrip hebben voor de beweegredenen constateren zij dat het zicht op de polder door de bouw van twee woningen minder wordt. De opmerkingen komen samengevat neer op vermindering van uitzicht, de situering van de woningen, alsmede de goot- en bouwhoogte die het plan mogelijk maakt. Geopperd werd om bungalows mogelijk te maken, zodat de woningen nagenoeg niet zichtbaar zijn achter het dijklichaam. Ook wordt gevreesd voor waardevermindering van de woningen. Daarnaast werd door een aanwezige geopperd om de kavels zelf te kopen, zodat zij zelf in de hand kunnen houden of, en wanneer er wordt gebouwd. Enkele aanwezigen hebben aandacht gevraagd voor het recht van overpad op dit gedeelte van het Noordeinde. Afgesproken is dat initiatiefnemer zich beraadt over de opmerkingen.

Als vervolg hierop heeft initiatiefnemer op 8 februari 2019 een tweede bijeenkomst gehouden. In totaal hebben 6 omwonenden van deze uitnodiging gebruik gemaakt. Tijdens deze bijeenkomst zijn de aanpassingen toegelicht naar aanleiding van de resultaten van de vorige bijeenkomst:

  • In het geldende bestemmingsplan is voor woningen een goot- en bouwhoogte opgenomen van respectievelijk 6 en 10 meter. Om tegemoet te komen aan de opmerkingen wordt dit bestemmingsplan zodanig aangepast dat een maximum goot- en bouwhoogte is toegestaan van respectievelijk 4 en 9 m. Per woning is een bouwvlak opgenomen van 12 x 18 m, waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gerealiseerd. Het wordt niet verplicht om een zadeldak aan te brengen, zodat kopers ook de mogelijkheid hebben om een bungalow te realiseren.
  • De situering van de woningen is enigszins aangepast, zodat gedeeltelijk kan worden tegemoet gekomen aan opmerkingen van enkele bewoners. Voorts wordt in het bestemmingsplan vastgelegd dat de nokrichting van hoofdgebouwen haaks op de weg moet komen te liggen.
  • De tussen de woningen geplande ontsluitingsweg naar het achterliggende agrarisch gebied is geschrapt. Dit gebied blijft bereikbaar via een overpad bij de bestaande woning op nummer 4.
  • Het recht van overpad wordt voor zoveel nodig aangepast in verband met de nieuwe aansluitingen van de twee woningen op het Noordeinde. Initiatiefnemer, tevens eigenaar van (dit gedeelte) van de weg zal met de overige eigenaren van het Noordeinde 2 en 6 hierover nadere afspraken maken en deze vervolgens voor zover nodig notarieel laten vastleggen.
  • Wanneer belanghebbenden menen planschade te hebben kunnen zij gedurende vijf jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een verzoek om planschade indienen bij de gemeente.

Tijdens de bijeenkomst is nogmaals aandacht gevraagd voor de situering van de 2 woningen. Hierover wordt door de aanwezigen wisselend gedacht, waarbij de situering van hun eigen woonperceel bepalend is. Na discussie is er draagvlak om het bouwvlak van de noordelijk gelegen woning 3 m in noordelijke richting te verleggen. Het verplaatsen van de bouwvlakken in westelijke richting wordt niet overgenomen, omdat enerzijds de bestaande lintstructuur van de naastgelegen woningen wordt doorbroken (landschappelijk ongewenst) en anderzijds vanuit milieuzonering voldoende afstand moet worden aangehouden van de op het Noordeinde 2 gevestigde geitenhouderij. Overige aandachtspunten:

  • De hoogte van erfafscheidingen langs de weg
    Hierover wordt opgemerkt dat in de van toepassing zijnde bestemming 'Agrarisch' erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak zijn toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m.
  • Doorsnedetekening A en B Noordeinde 4
    Vraagtekens worden gezet bij de doorsnedetekeningen, omdat de schaalgrootte niet lijkt te kloppen. Afgesproken wordt de tekening hierop te controleren.
  • Bijgebouwen en landschapsinrichtingsplan woonerf
    Bijgebouwen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan binnen de bestemming Wonen overeenkomstig de gebruikelijke regeling in het bestemmingsplan Zuidplas Noord en aanvullend Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Het opstellen van een landschapsinrichtingstekening is niet afdwingbaar. Gelet op de opmerkingen beraadt initiatiefnemer zich over het laten opstellen van een kavelpaspoort wanneer tot uitgifte van de woningen wordt overgegaan.

Vervolgens is het volgende afgesproken:

  • a. de genodigden krijgen de resultaten van het overleg toegestuurd. Ook ontvangen zij de aangepaste situatietekening en doorsnedetekening.
  • b. initiatiefnemer zal bilateraal overleg hebben met de eigenaren van Noordeinde 2 en 6 in verband met het bestaande recht van overpad. Voorts zal hij separaat overleg hebben met de eigenaar van Noordeinde 6 over onderzoek naar aanpassing van de eigendomsgrenzen.
  • c. initiatiefnemer informeert de gemeente over de twee gehouden bijeenkomsten en zal het (aangepaste) bestemmingsplan ter beoordeling aan de gemeente voorleggen.

Aanpassing planinitiatief mei 2021
In verband met de door omwonenden geuite opmerkingen is na overleg met de gemeente besloten om het aantal compensatiewoningen terug te brengen tot één woning. De goot- en bouwhoogte is teruggebracht naar respectievelijk maximaal 3,5 en 8,5 m, waarbij de nokrichting van het hoofdgebouw haaks op het Noordeinde dient te worden gesitueerd.

De omwonenden zijn hierover per e-mail van 7 mei 2021 met een begeleidende brief geïnformeerd met de mogelijkheid hierop binnen een week te reageren (een informatiebijeenkomst is achterwege gelaten in verband met de Coronamaatregelen).

Twee omwonenden hebben per e-mail gereageerd, waarvan één met een begeleidende brief. Resultaten:

  • een briefschrijver staat welwillend tegenover het gewijzigde plan, omdat er nog maar één woning wordt gebouwd in plaats van twee, zodat het uitzicht minder wordt belemmerd.
  • een omwonende heeft per e-mail gereageerd. Ook zij zijn content dat er nu maar één in plaats van twee woningen worden gebouwd. Verder is de plek van de woning gewijzigd ten opzichte van de eerdere tekening, zodat zij nog een stukje vrij uitzicht over houden.
  • een omwonende heeft in een overleg met de vertegenwoordiger van initiatiefnemer d.d. 17 mei 2021 verzocht om de bestemming 'Wonen' met bijbehorend bouwvlak vier meter in noordelijke richting te verplaatsen, zodat het uitzicht in mindere mate wordt beperkt ten opzichte van de toegezonden verkavelingstekening.
  • Van de overige omwonenden is geen reactie ontvangen.

Naderhand is een reactie van een andere omwonende ontvangen die zich niet kan vinden in de verplaatsing van de woning in noordelijke richting. Als vervolg hierop is er op initiatief van de gemeente op 22 juli 2021 met de betrokken omwonenden een Zoom-overleg gehouden. Hieruit is naar voren gekomen dat de omwonende die later heeft gereageerd wel kan instemmen met de per e-mail van 7 mei 2021 toegezonden situering van de woning. De bewoner die om verplaatsing heeft verzocht heeft aangegeven in beide situaties bezwaren te blijven houden, omdat ook bij een gewijzigde situering er sprake blijft van vermindering van uitzicht. Samenvattend heeft dit overleg niet geresulteerd in een gemeenschappelijk draagvlak bij alle omwonenden over situering van de woning.

Naar aanleiding hiervan het volgende. Gelet op de relatief grote afstand van de bestaande woningen aan de Dorpstraat enerzijds en de circa 4 m lager gelegen polder anderzijds waar de compensatiewoning is gepland, zal een aanpassing van de situering nagenoeg niet waarneembaar zijn. Desondanks is er aanleiding om, gehoord de inspraakreacties het bouwvlak zodanig de positioneren dat dit bouwvlak wordt gecentreerd in het verlengde van de kadastrale perceelsgrens tussen de oostelijk gelegen percelen Dorpstraat 134 en 144. De verbeelding van de bestemming 'Wonen' en verkavelingstekening zijn hierop aangepast. Met inachtneming van deze aanpassingen kan in voldoende mate worden tegemoet gekomen aan de inspraakreacties van omwonenden.

Deelgebied 2
Voor direct omwonenden heeft initiatiefnemer op 8 januari 2019 een inloopbijeenkomst gehouden, nadat de bewoners/eigenaren van de omliggende woonpercelen (Noordeinde 40-50 even en 31-61 oneven) bij brief van 29 december 2018 hiervoor waren uitgenodigd. Van de uitnodiging hebben circa 20 belangstellenden gebruik gemaakt. Tijdens de bijeenkomst heeft initiatiefnemer een toelichting gegeven op de plannen. Alle aanwezigen reageerden positief op de plannen. Er is geen aanleiding om het plan in dit deelgebied hierop aan te passen.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 5 mei 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier schriftelijke zienswijzen ontvangen. Deze zijn beantwoorde in de Nota van beantwoording Zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 7.