Plan: | Henegouwerweg 105 en 105a, Waddinxveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPhenegouwerweg105-0401 |
Op het perceel Henegouwerweg 105 was vroeger een rundvee- en varkenshouderijbedrijf gevestigd. Na beëindiging hiervan is een agrarisch- en cultuurtechnisch loonbedrijf in de plaats gekomen. Dit bedrijf is bij recht opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk Veen'.
De eigenaar/exploitant is voornemens om een verouderde varkensstal te vervangen en een bestaande loods uit te breiden. Gelijktijdig worden enkele gebouwen gesloopt. Dit vraagt om een duurzame herinrichting van het bedrijfsperceel, waarbij een aanpassing van het bouwvlak nodig is. Gelijktijdig kunnen doorzichten naar het veenweidegebied worden verbeterd vanaf de Henegouwerweg door een nieuwe positionering van de te vervangen schuur. De aanpassingen worden zodanig vorm gegeven dat er per saldo een win-winsituatie ontstaat. Enerzijds kan initiatiefnemer zijn activiteiten bedrijfseconomisch duurzaam voortzetten en anderzijds worden de landschappelijke kwaliteiten van het landelijk gebied opgewaardeerd, omdat zichtlijnen worden verbeterd en het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast met streekeigen beplanting.
Dit bestemmingsplan maakt een aanpassing van het agrarisch bouwvlak juridisch planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan de Henegouwerweg in de polder Bloemendaal van het oostelijk gelegen buitengebied. Aan weerszijde van het plangebied ligt weidegebied met verderop in noordelijke richting op nummer 104 een agrarisch dienstverlenend bedrijf en in zuidelijke richting op nummers 106 en 107 een twee-onder-één-kapwoning. Ten oosten van het plangebied ligt het veenweidegebied. Aan de westelijke zijde ligt de Henegouwerweg met aansluitend de Gouwe. Aan de overzijde van deze rivier ligt de zuidelijke woonkern van Waddinxveen. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Landelijk Veen" | 10 april 2013 | Geen beroep ingesteld | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2019 | Geen beroep ingesteld |
Het plangebied is in het bestemmingsplan "Landelijk Veen" bestemd voor 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch- en cultuurtechnisch loonbedrijf' (figuur 2). Binnen het bouwvlak zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. Verder is langs de Henegouwerweg de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' van toepassing. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Om een aanpassing van het bouwvlak mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Figuur 2: Plankaart verbeelding bestemmingsplan Landelijk Veen.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied Oost van de gemeente Waddinxveen aan de Henegouwerweg. Het perceel maakt onderdeel uit van een bebouwingslint met hoofdzakelijk voormalige agrarische bebouwing, vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen met tussendoor uitzichten op het veenweidegebied van de polder Bloemendaal. Iets verder vanaf de weg zijn enkele clusters met compensatiewoningen gerealiseerd als uitvloeisel van het "Beleidsdocument Polder Bloemendaal Toepassing Ruimte-voor-Ruimte regeling: de kaders" (februari 2012). In zuidoostelijke richting is rijksweg A12 zichtbaar. Aan de overzijde van de Gouwe ligt de zuidelijke woonkern van Waddinxveen.
De Polder Bloemendaal. Cluster van ruimte-voor-ruimte woningen.
Woningen langs de Gouwe in woonkern. Agrarisch dienstverlenend bedrijf op nr. 104.
Planspecifiek
Het bedrijfsperceel aan de Henegouwerweg 105 is in gebruik als uitvalslocatie van een (agrarisch) grondverzetbedrijf. Op het bedrijfsperceel staat een loods met stalling voor groot materieel en een opslagschuur. Tussen beide gebouwen kunnen vrachtwagens en grondverzetmachines worden gestald wanneer deze niet op locatie worden gebruikt. Verder staan er twee bedrijfswoningen op nummer 105 en 105a met bijbehorend erf. Aan weerszijden van de percelen liggen watergangen met aangrenzend weidegrond. Het perceel is via een uitrit ontsloten op de Henegouwerweg. Achter het perceel ligt het veenweidegebied met een brede sloot. Een situatietekening van de bestaande toestand is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Bestaande situatie.
Plangebied vanaf Henegouwerweg. De brede watergang achter plangebied.
De te vergroten loods. De te vervangen schuur.
In de bestemmingsplannen 'Landelijk Veen' en 'Ruimte voor Ruimte polder Bloemendaal' zijn de beleidsmatige ontwikkelingen vastgelegd op basis waarvan private initiatieven kunnen worden gefaciliteerd. Voor alle ontwikkelingen geldt dat de ruimtelijke, de milieukundige en de financiële uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond om hieraan medewerking te verlenen. Het gemeentelijk beleidskader hiervoor zijn de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal (zie paragraaf 4.4.2) en de Ruimte voor Ruimteregeling voor de polder Bloemendaal. De ruimte voor ruimteregeling is niet van toepassing op onderhavig plangebied.
In onderhavige situatie vindt een herschikking van het bedrijfsperceel plaats. De langs de weg verouderde stal (140,5 m²) en hooiberg (93,5 m²) worden gesloopt, zodat er ten noorden van de entree meer 'lucht' ontstaat. Hiervoor in de plaats komt een kleine boomgaard en een bijgebouw voor de bedrijfswoning van nummer 105. De hierachter staande loods wordt in westelijke en noordelijke richting uitgebreid met 272 m². De uitbreiding blijft op voldoende afstand van de watergang, zodat vanaf de kant onderhoud kan plaatsvinden. Voorts wordt hier streekeigen beplanting aangelegd, zodat er min of meer een groene wand ontstaat.
De zuidelijk gelegen schuur is verouderd. Deze wordt gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe schuur van 220 m² die meer noordelijk wordt gesitueerd, zodat doorzichten worden verbeterd. Ook deze schuur wordt landschappelijk ingepast met bomen zoals elzen en wilgen.
Als gevolg van deze ontwikkelingen dient het bouwvlak te worden aangepast, zodat er een duurzaam bedrijfsperceel ontstaat. Per saldo is er sprake van een win-winsituatie, omdat enerzijds initiatiefnemer zijn activiteiten bedrijfseconomisch duurzaam kan voortzetten en anderzijds de landschappelijke kwaliteiten van het landelijk gebied worden opgewaardeerd. Zichtlijnen worden verbeterd en het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast met streekeigen beplanting.
Resumerend brengt aanpassing van het bouwvlak een ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitswinst met zich mee, omdat:
In figuur 4 is een verkavelingstekening opgenomen van de nieuwe situatie.
Figuur 4: Situatietekening nieuwe situatie.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
De polder Bloemendaal is een voorbeeld van een klassieke Hollandse ontginning, waarbij het veen door de aanleg van sloten en dijken werd ontwaterd ten nutte van de landbouw. Om een goede afwatering te garanderen werden de sloten dwars op de hoogtelijnen aangelegd. De kavels waren min of meer van gelijke omvang en werden verpacht of verkocht aan kolonisten uit de wijde omgeving, vandaar de naam “Cope” ontginning.
Het huidig gebruik van de Polder Bloemendaal is voornamelijk agrarisch. Er zijn sierteeltbedrijven aanwezig en er bevinden zich kassen in de polder die veelal of ondersteunend zijn voor de sierteelt of voor tuinbouwdoeleinden worden gebruikt. Veel van die kassen zijn inmiddels gesaneerd in het kader van de ruimte voor ruimteregeling Polder Bloemendaal. Daarnaast worden percelen gebruikt voor veehouderij. Er is beperkt recreatief medegebruik van het gebied mogelijk.
Het open landschap en de zichtlijnen zijn als uitgangspunt genomen voor inpassing van het aangepaste bouwvlak. Ten behoeve van deze planontwikkeling is een verkavelingsplan opgesteld door Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten B.V. te Bergambacht. Doelstelling is het plangebied een bijdrage te laten leveren aan versterking van de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van het bebouwingslint aan de Henegouwerweg. Concreet is er sprake van een geringe aanpassing van het bouwvlak, waarbij met name de te herbouwen zuidelijke schuur zodanig wordt gepositioneerd dat zichtlijnen vanaf de Henegouwerweg worden verbeterd. Bij de entree van het erf wordt een kleine boomgaard aangelegd wat een groene uitstraling geeft. Aan de buitenzijde van de loods en schuur wordt streekeigen beplanting aangelegd, zodat deze gebouwen landschappelijk worden ingepast. De twee woningen en voortuinen zijn georiënteerd op de Henegouwerweg. De toegestane bebouwing mag maximaal 70% van het bouwperceel bedragen (in tegenstelling tot de huidige 100%), zodat wordt vermeden dat het bouwperceel volledig kan worden bebouwd. Het verkavelingsplan, zoals weergegeven in figuur 4, heeft als basis gediend voor het bestemmingsplan.
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Henegouwerweg (N207). Deze weg is aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom tussen Gouda en Alphen aan den Rijn. De maximum snelheid is ter plaatse 80 km/uur. In zuidelijke richting ligt Gouda. In noordelijke richting is het centrum van Waddinxveen bereikbaar.
Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. In het paraplubestemmingsplan voor parkeren (2018) is dit planologisch verankerd. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 381 (december 2018) als uitgangspunt gehanteerd. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers
Functies | Norm buitengebied, matig stedelijk | Aandeel bezoekers | |
Woning, vrijstaand | 2,8 per woning | waarvan 0,3 per woning | |
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief | min. 0,8 pp per 100 m² max. 1,3 pp per 100 m² |
5% |
Op het bedrijfserf is tussen de loods en de nieuw te bouwen schuur voldoende ruimte voor stalling van materieel. Ook in de loods kunnen voertuigen worden gestald. Voor parkeren kan worden uitgegaan van de minimum parkeernorm, omdat het personeel meestal direct naar locatie gaat voor werkzaamheden waar de grondverzetmachines staan. Alleen in het weekend worden deze gestald op het bedrijfsperceel. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van een parkeernorm van 340 m² (vervanging/uitbreiding) x 0,8 = afgerond 3 parkeerplaatsen. Op het open terrein is hiervoor voldoende ruimte gereserveerd.
Voor de twee woningen zijn op eigen terrein minimaal drie parkeerplaatsen per woning aanwezig, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm. Dit wordt geborgd in de parkeerregels in artikel 11.1, waarbij de regels van het Parapluplan Archeologie en Parkeren zijn overgenomen.
Henegouwerweg. In-/uitrit naar bedrijf en twee woningen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief." Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.
Het plangebied is gelegen in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een aanpassing van een bouwvlak van een bestaand bedrijf met twee bedrijfswoningen, zodat een duurzame bedrijfsvoering kan worden gerealiseerd. De omvang van het bouwvlak wijzigt niet. De herontwikkeling op deze locatie geeft een impuls aan de kwaliteit van dit perceel in het buitengebied; de landschappelijke waarden worden per saldo verbeterd.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Het plangebied ligt niet binnen één van de rijksbelangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt alleen een aanpassing van een agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt van een bestaand bedrijf. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hieronder wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit wordt toegelicht in 4.2.2.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 februari 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door bijzonder reliëf en aardkundige waarden. Het plangebied maakt onderdeel uit van veen in een veencomplex met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorgdragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt de Henegouwerweg onderdeel van veen(weide) landschap (figuur 5). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Richtpunten zijn onder andere:
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in de stads- en dorpsrand langs een Provinciale weg (figuur 5). Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Dit bestemmingsplan maakt een aanpassing van een agrarisch bouwvlak mogelijk voor een bestaand (agrarisch) bedrijfscomplex in de 'stads- en dorpsrand', waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Er sprake van een kwaliteitsverbetering, omdat zichtlijnen worden verbeterd en minder bebouwing mogelijk wordt gemaakt binnen het aangepaste bouwvlak. Per saldo blijft de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak nagenoeg gelijk en ruim onder de 2 ha. De planontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Figuur 5: Links uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen en rechts Laag van de stedelijke
occupatie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 februari 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een aanpassing van een agrarisch bouwvlak mogelijk voor een bestaand bedrijf. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de begripsbepaling in de Omgevingsverordening. Toetsing aan de Ladder is niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied' in de 'stads- en dorpsrand'. Deze herontwikkeling tast het bebouwingslint niet aan. De lengtesloten en kenmerkende landschapselementen, alsmede de weidsheid van de maat, blijven behouden. Evenmin worden zichtlijnen aangetast. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, linten of waterlopen. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen (contactkwaliteit). Het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon wordt verbeterd door aanpassing van het bouwvlak, waarbij doorzichten worden verbeterd en de bouwmogelijkheden worden beperkt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Daarbij komt dat al sprake is van een bestaande niet agrarische functie buiten het stads- en dorpsgebied zoals aangegeven in de Omgevingsverordening.
Het plangebied ligt buiten beschermingscategorie 2 (belangrijk weidevogelgebied), zoals opgenomen in kaart 14: ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (figuur 6). Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit past en wat nu al planologisch mogelijk is. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. Dat neemt niet weg dat extra aandacht wordt besteed aan de landschappelijke inpassing. De ontwikkeling houdt rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
Figuur 6: Uitsnede Kaart 14, ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Het agrarisch bouwvlak voldoet aan de provinciale belangen met betrekking tot regels voor ruimtelijke kwaliteit en bestaande bedrijven, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. De planlocatie ligt in de Polder Bloemendaal. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:
Het plangebied ligt in een herkenbaar waterrijk veen(weide)gebied. Als richtpunt bij de kwaliteitskaart wordt onder andere genoemd dat ontwikkelingen bijdragen aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Voorts dienen nieuwe bebouwing en bouwwerken te worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders. Aanvullende ambities zijn onder meer het behouden van de weidsheid van het gebied als totaal en het tegengaan van verrommeld grondgebruik dat de openheid aantast.
Het plan ligt aan het kanaaldijklint van de Gouwe. Het dijklint betreft een asymmetrisch lint met een los bebouwingspatroon langs de Gouwe. In de linten spelen verschillende ontwikkelingen, waaronder intensivering en schaalvergroting van goedlopende (agrarische) bedrijven. Vooral in polder Bloemendaal vindt nieuwbouw in de linten plaats (onder andere bij het saneren van glasopstanden in het kader van de voormalige Ruimte-voor-ruimte-regeling). Als richtpunt geldt onder andere dat linten hun lineaire karakter behouden, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Aanvullende ambities voor het kanaaldijklint van de Gouwe zijn onder meer het continueren van de asymmetrie van het lint, met losse tot verspreide bebouwing onder aan de dijkvoet langs de oostoever en het herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het bebouwingslint. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de bestaande kavelopbouw als uitgangspunt te worden aangehouden, met bebouwing op de kop van de kavel. Voorts dienen doorzichten naar het achterland te worden opengehouden en versterkt. Verder dient de bomenrij langs de weg te worden versterkt het asymmetrische karakter van het lint met een stenige en een groene kant. De beplanting handhaven of, als nodig, herplanten.
Spiegeling aan gebiedsprofiel
De landschappelijke dynamiek aan de Henegouwerweg wordt verbeterd, omdat verouderde bebouwing aan het lint wordt verwijderd. Hiervoor in de plaats komt een groene invulling met een kleine boomgaard. Per saldo is er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat de aanpassing van het bouwvlak gepaard gaat met verbetering van doorzichten en de bebouwingsmogelijkheden binnen het bouwvlak worden verkleind, terwijl de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling voorziet in een aanpassing van een agrarisch bouwvlak. Bestaande structuren/linten worden niet aangetast. Het veenweidegebied blijft in stand. Doorzichten worden verbeterd. De planontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit zoals vastgelegd in artikel 6.9, lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteiten krijgen hierdoor een kwaliteitsimpuls.
De Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie. Om die positie te kunnen vasthouden en uit te bouwen, hebben de betrokken gemeenten met overtuiging gekozen voor de ontwikkeling van de Greenport.
De Intergemeentelijke Structuurvisie (afgekort ISV) is gemaakt om de ruimtelijke keuzes in samenhang te kunnen bepalen. Kernbegrippen zijn: compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid. De ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Greenport Boskoop worden al langer beperkt door het ruimtelijk beleid in het Groene Hart. Mede daardoor is een achterstand ontstaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten in balans met de omgeving plaatsvinden. Daarnaast zijn aanzienlijke investeringen in de infrastructuur nodig. Als gevolg van de aanwijzing als Greenport zal er ook schaalvergroting plaatsvinden. De ambitie van de structuurvisie ligt in een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving. Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen.
Duurzaamheid ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik: bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden met duurzaam waterbeheer en voldoende zoetwatervoorziening.
De Greenport moet beleefbaar zijn, een uitstraling krijgen die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen.
In de ISV is voor polder Bloemendaal opgenomen dat voor bedrijven die willen verplaatsen of stoppen een nadere regeling zal worden opgesteld. Hieraan is uitvoering gegeven door het opstellen van een Visie voor de polder Bloemendaal. In hoofdstuk 4.4.2 wordt hierop ingegaan. Op de visiekaart is het plangebied aangeduid als 'veenweidegebied'. Het ISV heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 16 februari 2011 vastgesteld.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling wordt niet genoemd in de ISV. Er is sprake van een bestaand bouwvlak dat alleen in geringe mate wordt aangepast. Er is geen strijdigheid met de uitgangspunten van de ISV.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft in zijn vergadering van 17 februari 2021 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop - herziening 2020 (ISV) vastgesteld. Hierin is de ambitie vastgesteld om de centrumpositie vast te houden en uit te bouwen en de Greenport verder te ontwikkelingen. In dat kader streeft de ISV naar versterking van de Greenpoort, waarbij compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid kernbegrippen zijn. Binnen de Greenport wordt ruimte geboden voor faciliteiten en activiteiten die direct en indirect van belang zijn. Herstructurering van het gebied is daarbij belangrijk. Om tot herstructurering te komen wordt naast verbetering van infrastructuur en waterhuishouding ook ingezet op schaalvergroting. Sommige delen van het sierteeltgebied zijn vanwege de kleinschaligheid, gebiedsstructuur en moeilijke bereikbaarheid niet meer geschikt voor moderne en toekomstbestendige sierteeltbedrijven. Op de visiekaart ligt het plangebied in een veenweidegebied (figuur 7).
Conclusie
De herziening van de Structuurvisie Greenport regio Boskoop (2020) heeft een hoog abstractieniveau. Sprake is van een bestaand bedrijf dat als zodanig is toegestaan in het geldende bestemmingsplan. Deze planontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de door de drie Greenportgemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen vastgestelde herziening 2020.
Figuur 7: Visiekaart 2020 ISV Greenport regio Boskoop, partiële herziening 2020, waarin het gebied is
aangeduid als veenweidegebied.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.
Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?
Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.
Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.
Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 8). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.
Figuur 8: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.
Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:
Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & Voorofsche polder
Polder Bloemendaal en de Voorofsche polder hebben een hoge omgevingskwaliteit met bijzondere polders met hoge cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden. Het zijn waardevolle gebieden voor weidevogels en ze bevatten een grote hoeveelheid archeologische sporen. In de polder lopen ook bewoningslinten door en er is bedrijvigheid in verschillende vormen aanwezig: landbouw in afnemende mate en kwekerijen. De polders worden niet overal als even goed bereikbaar en fietsvriendelijk ervaren. Ook moet opgepast worden met het toestaan van nieuwe ontwikkelingen: het huidige karakter ten zuiden van de Brugweg en van de Voorofsche polder dient bewaakt te worden.
Toetsing planinitiatief
Er is sprake van een bestaand loonbedrijf. De geringe aanpassing van het bouwvlak gaat gepaard met herbouw van de zuidelijke schuur die zodanig wordt gepositioneerd dat zichtlijnen vanaf de Henegouwerweg worden verbeterd. Om de openheid te bevorderen wordt het bebouwingspercentage naar beneden bijgesteld van 100% naar 70%. Bij de entree van het erf wordt een kleine boomgaard aangelegd wat een groene uitstraling geeft. De landschappelijke kwaliteiten in het bebouwingslint worden hierdoor opgewaardeerd. Gelijktijdig wordt een duurzame herinrichting van het bedrijfsperceel nagestreefd. Het plan is in overeenstemming met de koers voor de Polder Bloemendaal, waarin het plangebied is aangeduid als 'bebouwingslint' (figuur 9). Bij uitwerking van plannen wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan.
Figuur 9: Uitsnede Kaart 'Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder'. Plangebied
zwart omkaderd.
Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. Het plangebied ligt in een bebouwingslint langs de Henegouwerweg. Op de Visiekaart Waddinxveen 2050 is het plangebied aangeduid als 'bestaand lint' in 'groene vlekken'. Om een duurzame herinrichting van het bedrijfsperceel mogelijk te maken is een aanpassing van het bouwvlak nodig. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft de inrichtingsvisie Weids Bloemendaal op 14 december 2011 vastgesteld. Centraal in de inrichtingsvisie staat het behoud en de versterking van de kwaliteiten van het veenweidelandschap in dit deel van het Groene Hart. Daarbij wordt ernaar gestreefd dit gebied meer maatschappelijke waarde te geven, onder andere door het vergroten van de betekenis voor natuur en recreatie. Aanpassing van het grondgebruik aan het bestaande peil, mede om verdergaande bodemdaling tegen te gaan is wenselijk. Er wordt ingezet op transformatie naar natuur, waarbij de landbouw als beheerder van het gebied kan blijven functioneren, met name door weidebouw.
Karakteristieke landschapselementen worden waar mogelijk hersteld en beheerd. Binnen de sierteeltcontour blijft de sierteelt een beeldbepalende vorm van landgebruik. Om de recreatieve structuur te versterken wordt tevens gestreefd naar uitbreiding van het wandelroutenetwerk en realisatie van kleinschalige recreatieve voorzieningen (uitkijkpunt e.d.). In de Inrichtingsvisie (figuur 10) is het plangebied aangeduid als 'ontwikkelingsrichting open landschap: weidebouw/ natuur' in een open lint (indicatief) langs de Henegouwerweg.
Conclusie
Het plangebied ligt in Bloemendaal zuid. De ruimtelijke koers is gericht op transformatie naar open landschap. De bebouwde linten worden gevormd door woningen, bedrijfsgebouwen en bijbehorende erven, tuinen en verharding buiten bebouwde kom.
Bestaande doorzichten naar het veenweidegebied worden verbeterd als gevolg van aanpassing van het bouwvlak. Gelijktijdig wordt het bebouwingspercentage naar beneden bijgesteld. Voorts wordt het bouwvlak landschappelijk ingepast. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de visie Weids Bloemendaal.
Figuur 10: Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal.
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
De Henegouwerweg is aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. De aanpassing van het bouwvlak heeft geen consequenties voor het aantal verkeersbewegingen. Dit wijzigt namelijk niet.
Conclusie
Deze planontwikkeling geeft geen verkeerskundige beperkingen voor de Henegouwerweg.
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk van een bestaand loonbedrijf. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG voor de nieuwbouw. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, opvang en recyclen van regenwater.
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. De draagkracht van de bodem is niet optimaal. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er wordt een boomgaard aangelegd met groen. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Er worden bomen geplant voor meer schaduwwerking.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Nieuwe bedrijfsbebouwing daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De nieuw te bouwen loods wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en klimaatadaptatie.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:
Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. Op 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke
handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Waterkwantiteit
Het waterpeil binnen de polder Bloemendaal wordt beheerd op NAP -2,29 m t.o.v. NAP. De waterafvoer van het stedelijk gebied van Gouda geschiedt via twee onderdoorgangen onder de A12, bij de Winterdijk en bij de Bloemendaalseweg. Hier zijn twee automatische stuwen die het waterpeil beheren. Er is een aantal onderbemalingen in het gebied aanwezig. Indien hier geen bemaling zou plaatsvinden, zou het maaiveld permanent onder water staan. Waterinlaat is mogelijk via de inlaat nabij het gemaal en voor het stedelijk deel van de polder, via de inlaat vanuit de Breevaart. Een stelsel van hoofdwatergangen langs de Winterdijk, de Bloemendaalseweg en de Zwarteweg, alsmede de Molenvliet zorgen voor de hoofdwateraf- en aanvoer in de polder Bloemendaal.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van de hoofdwatergangen is matig. Dit komt doordat de algenconcentratie iets te hoog is en het doorzicht te laag. De hoge algenconcentratie wordt veroorzaakt door de hoge voedselrijkheid van het water (fosfor en stikstof). Hoewel er toch redelijk veel plantensoorten voorkomen, groeien er te weinig planten, omdat de oevers deels beschoeid zijn. Aangezien er te weinig waterplanten aanwezig zijn, is de macrofauna matig ontwikkeld en is de visstand waarschijnlijk ook niet goed. De situatie van de diverse perceelsloten lijkt op basis van waarnemingen beter te zijn. Er zijn meer waterplanten, waaronder Krabbescheer, aanwezig. De hoofdwatergangen staan meer onder invloed van het water uit het stedelijk deel van de polder en het ingelaten water uit de Gouwe. De perceelsloten zijn hierdoor minder beïnvloed en zullen meer neerslag gevoed zijn. Hierdoor kan de waterkwaliteit hier beter zijn.
Veiligheid en Waterkeringen
Het plangebied ligt op grond van de legger regionale kering aan de oostzijde in de (buiten) beschermingszone van een bestaande waterkering. Hiervoor wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. In deze beschermingszone wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewateren
Op de Legger oppervlaktewater (2018) ligt ten noorden, ten oosten en ten zuiden van het plangebied 'Overig oppervlaktewater' met een beschermingszone van 2 meter (figuur 11). Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. In deze zone wordt niet gebouwd.
Figuur 11: Uitsnede Legger oppervlaktewater (2018).
Beschrijving waterkwantiteit
Toekomstige situatie en waterafvoer
Binnen het bestemmingsvlak van het plangebied wordt een uitbreiding van een loods gerealiseerd. Voorts wordt de bestaande schuur van teruggebouwd. De oude stal en hooiberg ten noorden van de woning op nummer 105 wordt gesloopt. De verharding bij de bedrijfsbebouwing neemt in geringe mate toe. Per saldo is er sprake van een toename van het verhard oppervlak met 208 m². In de watertabel 5.1 is één en ander weergegeven. In figuur 12 is de bestaande en nieuwe situatie verbeeld. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Tabel 5.1 Watertabel.
Figuur 12: Overzicht oppervlakten bestaand (links) en nieuw (rechts).
Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van de daken van de bebouwing zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 25 februari 2021 (dossiercode 20210225-13-25677) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermee wordt het plan ingediend bij ruimtelijkeplannen@rijnland.nl. Als vervolg hierop heeft het hoogheemraadschap per e-mail van 2 maart 2021 medegedeeld dat zij geen bezwaar hebben tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig. Op verzoek van het hoogheemraadschap is een watertabel toegevoegd.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit (aanpassing bouwvlak)
In dit bestemmingsplan wordt alleen een geringe aanpassing van het agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt dat per saldo nagenoeg niet wijzigt. Evenmin wijzigt de bedrijfsvoering van het bedrijf. Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat deze kleine aanpassing volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat het plangebied al ten behoeve van een grondverzetbedrijf in gebruik is. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft de planontwikkeling ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
De Henegouwerweg kan worden aangemerkt als een gemengd gebied, omdat sprake is van een gebied met functiemenging. Naast enkele agrarische bedrijven zijn aan de Henegouwerweg ook bedrijven en (bedrijfs)woningen aanwezig langs een gebiedsontsluitingsweg. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de aanpassing van het bouwvlak. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn.
De bedrijfsactiviteiten van W. Moons Grondverzet B.V. vallen onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning aan de Henegouwerweg 106 ligt op ruim 60 m afstand. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er derhalve geen bezwaren tegen aanpassing van het bouwvlak.
Conclusie
Voor woningen van derden aan de Henegouwerweg blijft een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. De planontwikkeling levert vanuit milieuzonering geen belemmeringen op.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Onder geluidsgevoelige gebouwen wordt verstaan (artikel 1 Wgh en artikel 1.2 Bgh):
Onderzoek/ beoordeling
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Henegouwerweg. Voor deze weg geldt ter plaatse een maximum snelheid van 80 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. De aanpassing van het bouwvlak ten behoeve van het uitbreiden van een loods en het oprichten van een schuur valt niet onder de noemer geluidgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge voornoemde weg.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 juli 2012 is regeling voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. De zone van de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn (traject 521) ter hoogte van het plangebied bedraagt 300 meter. Het plangebied valt ver buiten deze zone. Bovendien is er geen sprake van een geluidsgevoelige bestemming.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten gezoneerde spoorwegen. Spoorweglawaai vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een industrieterrein. Bovendien is er geen sprake van een geluidgevoelige bestemming. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 6.1.2.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een nieuwe ontwikkeling dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 10 maart 2021, projectcode 21022MOW, Bijlage
2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit informatie verkregen via de omgevingsdienst Midden-Holland en het landelijk bodemloket blijkt dat op de onderzoekslocatie een sanering heeft plaatsgevonden door middel van te isoleren met een duurzame afdeklaag. Dit betrof een metalenspot. Lokaal is onder de toerit (2014) in het dempingsmateriaal een olieverontreiniging aangetoond.
In de noordelijke loods is een bovengrondse brandstof- en olieopslag aanwezig, allen voorzien van een lekbak en allen staan op een vloeistofdichte vloer. Milieu-inspectierapporten opgevraagd bij ODMH bevestigen dit. Tevens is een certificaat achterhaald. Op de zuidelijke loods liggen abc-golfplaten en op een inspectieput een vlakke plaat. Een dakgoot is niet waargenomen. De locatie is gelegen in een zone “diffuse spoed” voor de bestemming wonen met tuin. De locatie is gelegen in de zone aangeduid met bodemfunctieklasse “wonen”.
Aanbevolen wordt een verkennend bodemonderzoek uit te voeren voor ten minste de twee te vervangen bedrijfsloodsen volgens onderzoeksstrategie VED-HE (verdacht heterogeen, NEN-5740) op basis van de diverse bedrijvigheid tot nu toe. Tevens dient hierbij rekening te worden gehouden met de hierboven genoemde verontreinigingen en potentieel bodembelastende omstandigheden op locatie.
Conclusie
Voor het oprichten van bedrijfsloods en schuur kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Voor de activiteit bouwen van de omgevingsvergunning zal overeenkomstig de aanbeveling een verkennend bodemonderzoek worden aangeleverd. Binnen de exploitatie wordt hiermee rekening gehouden. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van de bestemmingsplannen Landelijk Veen en Ruimte voor Ruimte Polder Bloemendaal is uit de rapporten van de Omgevingsdienst Midden-Holland gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Hoewel niet nader onderzocht zal dit voor PM2,5 niet anders zijn.
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd, zijnde 30 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 70% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.
Tabel 6.3 Worst-case berekening
Aanvullend is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Henegouwerweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
Dit bestemmingsplan valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen worden deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
De Gouwe ligt circa 30 meter ten westen van het plangebied. Deze waterweg is in de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland opgenomen als hoofdvaarweg. Op de Gouwe worden slechts transporten van dieselolie genoemd. In het Basisnet Water is de Gouwe als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen GR verantwoording nodig is. Evenmin geldt hier een plasbrandaandachtsgebied. De Gouwe vormt derhalve geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van de Henegouwerweg (N207). De afstand is circa 10 meter. is Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de omvang van het plan (geringe aanpassing bouwvlak zonder toename van (beperkt) kwetsbare objecten) zal het groepsrisico niet toenemen. Verdere maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 13) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 13: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart aangeduid).
Ontplofbare oorlogsresten
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de munitie uit de Tweede Wereldoorlog niet tot de gewenste uitwerking kwam en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Op basis hiervan kan vervolgens weer meer onderzoek nodig zijn.
Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Verder onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een hoge trefkans op archeologische sporen is van 0 tot dieper dan 5 m onder maaiveld in stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.
Op de bijbehorende waarden- en verwachtingenkaart (figuur 14) heeft de lintbebouwing in het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De bestaande bebouwing ligt in een gebied met hoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen op een grotere diepte dan 0,3 m met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m².
In het verleden is voor de nieuwbouw van de woning al een quickscan gemaakt. Toen was verder onderzoek niet nodig op basis van de vergelijking van oud en nieuw. Dat gaat hier niet op, zodat voor aanvang van de werkzaamheden een bureau- en booronderzoek nodig is. Om dit te borgen is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
Conclusie
De beoogde uitbreiding en vervangende nieuwbouw overschrijden de vrijstellingsbepaling van 100 m². Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het benodigd onderzoek worden aangeleverd. Dit is geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde -
Archeologie 2'. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Figuur 14: Uitsnede archeologische beleidskaart 2018. Plangebied geel gestippeld omlijnd.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komen de woningen voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van 6 km ten oosten van het plangebied. De aanpassing van het bouwvlak is niet van invloed op dit Natura2000-gebied. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van de bestaande bedrijfsactiviteiten.
Het plangebied ligt tussen bestaande en nieuwe natuur van NNN van de provincie Zuid-Holland (figuur 15) in de polder Bloemendaal. Deze natuur is aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur, zoals dat is aangetoond in het Ecologisch onderzoek. Ten westen van het plangebied ligt op circa 2,3 km de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 15: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het 6 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' betreft een Vogelrichtlijngebieden. Dit gebied is niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat 'Polder Stein' mogelijk wel binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op 10 km afstand.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding en herbouw van twee bedrijfsloodsen mogelijk. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura2000-gebied is 10 km. In verband hiermede zijn stikstofberekeningen uitgevoerd door Stalbouw.NL (rapport van 25 november 2022, Bijlage 3). Hierin is aangetoond dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen sprake van toename van stikstofdepositie. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van augustus 2021, rapportnr. 21A04, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen | Vanwege de omvang van de ingreep en de grote afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden is een stikstofdepositie- berekening niet nodig. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bunzing, Egel, Haas, Hermelijn, Konijn en Wezel/Hermelijn, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde soorten | Nee |
Vogels | Nee |
Vissen | Nee |
Amfibieën | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
Het is gewenst natuur-inclusief te bouwen en een aantal gewenste voorzieningen aan te brengen voor vleermuizen. Zo kunnen er bijvoorbeeld vleermuiskasten opgehangen worden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen bezwaren zijn tegen deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen zullen worden overgenomen bij uitwerking van de bouwplannen.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Voor het perceel geldt de bestemming ‘Agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden’, waarbij nieuwe bebouwing buiten bouwvlakken niet is toegestaan. De bestemming is bedoeld voor agrarische (grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten en ter bescherming van bestaande natuur en landschapswaarden in het veenweidegebied. Voorts is overeenkomstig de bestaande situatie een 'agrarisch en/of cultuurtechnisch (loon)bedrijf' toegestaan, waaronder mede wordt begrepen op locatie uit te voeren bedrijfsactiviteiten, zoals infratechnische- en groentechnische bedrijfsactiviteiten. De functie is voorzien van een aanduiding. Bebouwing mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd. De toegestane maatvoering van het bedrijfsgebouwen is opgenomen in de regels. Verder is een maximum bebouwingspercentage van 70% opgenomen voor het bouwvlak.
De twee bestaande bedrijfswoningen zijn aangeduid overeenkomstig de in het geldende bestemmingsplan Landelijk Veen opgenomen regeling. Binnen het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan met een maximum oppervlakte van 50 m². In de regels zijn tevens nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van overige bouwwerken. Bij de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Aan huis-verbonden bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan via een afwijking.
De natuur- en landschapswaarden zijn middels de bestemmingsomschrijving en de opgenomen regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (aanlegvergunning) beschermd.
Artikel 4 Water
In het onderhavige plan heeft de hoofdwatergang de bestemming ‘Water’ gekregen. Binnen deze bestemming vallen watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er zijn geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Ook voorziet het bestemmingsplan in een beschermingsregeling ten behoeve van de waterlopen.
Artikel 5 Waarde - archeologie 2
Het plangebied heeft hoge archeologische verwachtingswaarden. Voor dit gebied is daarom overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 0 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 12.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 12.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan aan een aantal personen en/of instanties toegezonden.
Initiatiefnemer heeft overleg gehad met de bewoners/ eigenaren van de Henegouwerweg 104 (ten noorden van plangebied) en Henegouwerweg 106 en 107 (ten zuiden van het plangebied). Voorts is het voornemen tot aanpassing van het bouwvlak voorgelegd aan de Stichting Weids Bloemendaal. Hieruit is gebleken dat de betrokken personen/instanties geen bedenkingen hebben over aanpassing van het bouwvlak.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 en artikel 3:10 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 2 februari 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ingediend.