Plan: | Heggewinde 22a, Waddinxveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPheggewinde22a-0401 |
Aan de Heggewinde 22a in Waddinxveen staat een schoolgebouw waar voorheen de Nederlands Hervormde basisschool Bethel was gehuisvest. Dit schoolgebouw is vrijgekomen, omdat de locatie Lindengaarde 17a volstaat voor deze school. Momenteel is er nog een kinderdagverblijf gevestigd. Een nieuwe maatschappelijke functie zoals een gezonheidscentrum en/of kinderdagverblijf op de begane grond blijft mogelijk om te kunnen inspelen op de groeiende behoefte hiernaar. In verband hiermede is een plan voorbereid voor het oprichten van een woongebouw met 30 wooneenheden in een groene woonomgeving conform de uitgangspunten van de Woonzorgvisie, waarin een maatschappelijke functie zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf op de begane grond kan worden ingepast. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkelingen juridisch planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan de Heggewinde 22a. Ten zuiden van het plangebied staan grondgebonden woningen. Aan de oostzijde ligt het Waddepad met aansluitend de Nederlands Hervormde basisschool Bethel. Aan de westzijde ligt openbaar groen. De Wadde ligt aan de noordzijde van het plangebied met aansluitend groen, de Wingerdflat, beneden/boven- en grondgebonden woningen aan Dotterweide en Weidezoom. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.
Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving (rood gestippeld omlijnd).
Voor onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Bebouwde Kom 2015" | 16 december 2015 Na bestuurlijke lus opnieuw vastgesteld op 1 februari 2017 |
19 oktober 2016 | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2018 |
De gronden zijn in het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' bestemd voor 'Maatschappelijk'. Een strook langs het Waddepad is bestemd voor 'Groen' (figuur 2). Binnen het bouwvlak is het bebouwingspercentage 40% met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 6 meter. Het oprichten van woongebouw is in strijd met het bestemmingsplan. Het mogelijk maken van een kinderdagverblijf op de begane grond is evenmin toegestaan, omdat het plangebied weliswaar is bestemd voor 'Maatschappelijk' maar niet is voorzien van de aanduiding 'kinderdagverblijf'.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' (plangebied rood gestippeld
omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De planlocatie ligt in het noordwestelijk deel van de bebouwde kom van Waddinxveen in de wijk Groenswaard. Deze wijk wordt ontsloten door de Chopinlaan, Beethovenlaan en het Noordeinde. Groenswaard is voornamelijk een woonwijk. Het woningbestand in de wijk bestaat uit overwegend rijenwoningen, die gebouwd zijn in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw. In de wijk staan ook enkele clusters van galerijflats, waaronder de Wingerdflat. Ten noorden van de wijk ligt het Gouwebos. Dit bos vormt een groene buffer tussen het verstedelijkte gebied van Waddinxveen en het noordelijk gelegen Boskoop.
Woningen aan Peuleyen. Woningen aan Heggewinde. Bethelschool.
De Wingerdflat. Woningen aan Dotterweide. Groen ten westen van plangebied.
Planspecifiek
In het plangebied staat het schoolgebouw van de voormalige basisschool Bethel. Deze school is thans gevestigd aan de Lindengaarde 17a. In het schoolgebouw is nu een kinderdagverblijf gevestigd. De bestaande situatie is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Bestaande situatie plangebied en omgeving.
Schoolgebouw vanaf voetpad Heggewinde. School vanaf zuidoostzijde gezien.
Schoolgebouw vanaf het Waddepad gezien. Op achtergrond woningen aan het Waddepad.
De bestaande bebouwing wordt gesloopt om hiervoor in de plaats een appartementengebouw mogelijk te maken met op de begane grond dienstverlening en/of maatschappelijke voorzieningen zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf. Het terrein wordt groen ingericht met een parkeerterrein voor bewoners en gebruikers. De nieuwe woonsituatie is ruimtelijk inpasbaar in deze woonomgeving met een hoekaccent op de Wadde en het Waddepad, waarbij aansluiting wordt gezocht met de bouwhoogte van de aan de overzijde gelegen Wingerdflat. Het gebouw wordt op voldoende afstand van de bestaande grondgebonden woningen aan de Heggewinde en Waddepad gerealiseerd met aandacht voor een groene inpassing.
Algemeen
In de verkenning naar een kwalitatieve inpassing van het kavel zijn twee varianten onderzocht. Elke variant heeft zijn eigen voor- en nadelen. Voor beide varianten geldt hetzelfde vertrekpunt.
Voorkeursvariant: 'maximaal groen'
Dit plan bestaat uit een woongebouw met op de begane grond dienstverlening en/of maatschappelijke voorzieningen zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf van circa 180 m² op de hoek van de Wadde en het Waddepad. De gronden ten westen hiervan worden groen ingericht met een parkachtige uitstraling, zodat het groen maximaal behouden blijft. De opzet van het plan is ingericht op het vergroten van de percentage groen op het perceel door van een uitgestrekt één-laags bouwvolume, te gaan naar een 4 tot 6 laags bouwvolume met een substantieel kleinere footprint. In combinatie met het realiseren halfverharde parkeergelegenheden wordt het verhard oppervlak op de locatie meer dan gehalveerd met deze ontwikkeling. De gronden ten westen hiervan blijven groen met een parkachtige uitstraling, zodat het groen maximaal behouden blijft. De door de gemeente vastgestelde uitgangspunten en randvoorwaarden hebben als leidraad gediend voor het bestemmingsplan.
Uitgangspunten woongebouw
In het plangebied wordt een woongebouw voorgestaan van maximaal zes verdiepingen. Het gebouw is opgebouwd als een geschakeerd volume van 4-6 lagen, zodat er geen massief gebouw ontstaat. Deze bouwhoogte wordt passend geacht in relatie tot de aan de overzijde gelegen Wingerdflat. Op de begane grond is ruimte voor dienstverlening en/of een maatschappelijke voorziening van circa 180 m² BVO. Het gebouw zal in architectuur een woonuitstraling krijgen en in kleurstelling ingetogen wegvallen tussen de bomen. Het zeslaags bouwdeel valt grotendeels weg tussen de bomen en is in de hoek gesitueerd die de grootste afstand kent tot de omliggende bebouwing.
Deze ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke Omgevingsvisie, omdat een overbodig geworden schoolgebouw voor basisonderwijs na sloop plaatsmaakt voor een passende vervolgfunctie naar wonen met op de begane grond een maatschappelijke voorziening.
Een verkavelingstekening is opgenomen in figuur 4. Enkele aanzichttekeningen zijn opgenomen in figuren 5 en 6.
Figuur 4 Verkavelingsplan (indicatief).
Figuur 5: Aanzichttekeningen nieuwbouw. Boven oostgevel en onder noordgevel (indicatief).
Figuur 6: Aanzichttekeningen nieuwbouw. Boven zuidgevel en onder westgevel (indicatief).
De kwaliteitseisen voor de planontwikkeling zijn vastgelegd in 'Beeldkwaliteit De Hegge Waddinxveen', opgesteld door Lengkeek architecten en ingenieurs van 27 november 2023. Voor deze ontwikkeling is een randvoorwaarden-kaart opgesteld. Samenvattend wordt een locatie gezien aan een beeldbepalende kruising van wegen in een groene omgeving. Met name de positie aan de kruising maakt het stedenbouwkundig verdedigbaar om hier een hoogteaccent voor te stellen. Dit hoogteaccent moet enige aansluiting vinden met zijn omgeving. Op basis van deze uitgangspunten is het woongebouw met de inrichting van de openbare ruimte uitgewerkt. Het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1.
In het appartementengebouw worden 30 wooneenheden gerealiseerd met het volgende woonprogramma (prijspeil 2023):
Categorie | doelgroep | prijsklasse | aantal | percentage |
huur, sociale huur | starters | € 808,06 per maand | 9 | 30% |
koop, betaalbaar | starters en doorstromers | € 355.000 | 5 | 16,7% |
koop, middenduur | doorstromers en senioren | € 400.000 | 5 | 16,7% |
koop, duur | doorstromers en senioren | € 450.000 | 11 | 36,6% |
Totaal | 30 | 100% |
Dit programma is in lijn met het uitvoeringsprogramma van de gemeentelijke Woonzorgvisie en de Provinciale Omgevingsverordening, omdat dit programma is opgenomen in de Regionale Projectenlijst Woningbouw 2023 (RPW) van Midden-Holland en is aanvaard door Gedeputeerde Staten.
Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Voor 4 verschillende data (21 maart, 21 juni, september en 21 december) zijn steeds 4 tijdstippen gekozen: 09:00 uur, 12:00 uur, 15:00 uur en 18:00 uur.
Uit de zonnestudie kan worden herleid dat het vooliggend plan met name een schaduwval kent op de kruising Wadde-Weidezoom. De aanwezige openbare ruimte bestaat met name uit snel- en langzaamverkeerstructuren, niet uit verblijfsplekken. De schaduw van de avondzon in de zomermaanden valt met name op het naastgelegen schoolgebouw die niet in gebruik is gedurende die tijden. In de wintermaanden valt de langgerekte middagschaduw op het woongebouw aan de Weidezoom. Echter is dit door de aanwezige bomen, geen verslechtering. De bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage 2.
Het plangebied ligt aan de Heggewinde ten zuiden van de Wadde. De maximum snelheid op de Wadde (tussen Noordeinde en Peuleyen) is 50 km/uur. De overige wegen zijn ingericht als 30 km/uur gebieden. Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Wadde. Hiervoor wordt een nieuwe uitrit aangelegd. Aan de zuidzijde wordt een fietsverbinding mogelijk gemaakt die aansluit op de Heggewinde. Deze ontsluiting kan tevens door hulpdiensten worden gebruikt bij calamiteiten. Het centrum is via meerdere wegen bereikbaar. Via het westelijk Noordeinde (N453) en toekomstige Bentwoudlaan is de A12 (richting Den Haag - Utrecht) en de de N11 via Boskoop en Hazerswoude-Dorp bereikbaar.
De planlocatie is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Ten oosten van het plangebied ligt op 240 meter loopafstand het HOV-station Waddinxveen Noord (spoorverbinding Gouda - Alphen aan den Rijn).
Wadde (rechts planlocatie). Heggewinde. Peuleyen (richting Wadde).
Zuidelijk gelegen wandelpad. Waddepad. De Wadde richting station.
Verkeersgeneratie
In de bestaande planologische situatie is er een schoolgebouw voor lager onderwijs toegestaan. In de nieuwe situatie komt er een appartementengebouw met 30 wooneenheden en een maatschappelijke voorziening, zoals een gezondheidscentrum en/of kinderdagverblijf. Dit brengt de volgende verkeersgeneratie met zich mee.
Tabel 3.1: Verkeersgeneratie basisschool en woningen met kinderdagverblijf.
Omschrijving | sterk stedelijk (gemiddeld) | Aantal | Oppervlakte | Verkeersgeneratie | |
Bestaand | |||||
Basisschool | 6 lokalen | 159* | |||
Nieuw | |||||
Koopappartementen, duur | 7,1 | 11 | 78,1 | ||
Koopappartementen, midden | 5,6 | 10 | 56,0 | ||
Huurappartementen, goedkoop | 3,6 | 9 | 32,4 | ||
Kinderdagverblijf | 35,2 per 100 m² | 200 m² | 70,4 | ||
Gezondheidsscentrum | 18,1 per behandelkamer | 3 (aanname) | 54,3 | ||
Totaal nieuw | 30 | 292 - 159 = 133 (afgerond) |
* conform Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van CROW, uitgaande van 3 lokalen onderbouw en 3 lokalen bovenbouw.
De verkeersgeneratie in de bestaande planologische situatie van de basisschool verdwijnt. In de plaats hiervan komt er een appartementengebouw met een maatschappelijke voorziening. De vuistregel (vanuit Duurzaam Veilig) voor maximale verkeersintensiteit op een erftoegangsweg ligt rond 5.000 – 6.000 mvt/etmaal. Het aantal verkeersbewegingen blijft onder de capaciteit van een erftoegangsweg zoals de Wadde, waarop het plangebied wordt ontsloten, zodat het bestaande wegennet deze beperkte toename kan verwerken.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:
Dit beleid is in 2017 aangevuld met algemene kaders bij nieuwe ontwikkelingen en bestaand bebouwd gebied. Vervolgens is het beleid verankerd in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018).
Ten opzichte van 2014 is niet alleen Waddinxveen gegroeid, maar is ook de mobiliteitstransitie volop in ontwikkeling. Dit zorgt ervoor dat er momenteel anders naar het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij een ruimtelijke ontwikkeling wordt gekeken dan in 2014. De gemeente Waddinxveen gaat nieuw parkeerbeleid opstellen, maar dat proces duurt te lang voor de projecten die nu worden voorbereid. Daarom is de notitie 'Integraal afwegingskader parkeernomen bij ruimtelijke ontwikkelingen Waddinxveen' opgesteld om het benodigd aantal parkeerplaatsen voor ruimtelijke ontwikkelingen in Waddinxveen te kunnen toetsen op basis van de meest actuele inzichten. Door nu een integraal afwegingskader voor parkeren op te stellen, wordt ervoor gezorgd dat alle projecten die momenteel spelen in Waddinxveen op basis van dezelfde uitgangspunten worden beoordeeld op het bepalen van het benodigd aantal parkeerplaatsen en dat de benodigde voortgang in de projecten behouden blijft.
'Integraal afwegingskader parkeernormen bij ruimtelijke ontwikkelingen Waddinxveen'
In het 'Integraal afwegingskader parkeernormen bij ruimtelijke ontwikkelingen Waddinxveen' van 3 april 2023 maakt de gemeente Waddinxveen bij het beoordelen van het aantal parkeerplaatsen gebruik van de meest recente CROW-publicatie met parkeerkencijfers. Op dit moment is dat CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (december 2018). In deze publicatie zijn drie factoren opgenomen om de parkeerbehoefte te bepalen:
In CROW-publicatie 381 wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende zones binnen een gemeente. Uit eerdere studies blijkt dat functies in het centrum resulteren in een lagere parkeervraag en een lagere verkeersgeneratie dan functies van dezelfde aard elders in de bebouwde kom. Dit wordt veroorzaakt door het aanbod en de kwaliteit van andere vervoerswijzen, met name het openbaar vervoer in het centrum. Hierdoor komen niet alle gebruikers van die functie met de auto. Op een locatie buiten het centrum is het aanbod van alternatieve vervoerswijzen veelal lager en de kwaliteit minder. Hierdoor komen gebruikers eerder met de auto naar de functie. Daarnaast zijn er in een centrumgebied meer voorzieningen op korte afstand bereikbaar. Dit onderscheid naar zones wordt ook binnen Waddinxveen toegepast. Hierdoor wordt het mogelijk om bij een ontwikkeling met veel voorzieningen in de directe omgeving met een lagere parkeernorm te werken dan op locaties met weinig voorzieningen op korte afstand. Op basis van de volgende criteria wordt beoordeeld in welke zone een ontwikkeling valt:
Tabel 3.2: criteria beoordeling zones binnen gemeente.
Zone | Criteria | Uitgangspunt |
Centrum | Afstand tot treinstation Aanwezige voorzieningen • Winkels • Horeca |
< 500 meter (circa 6 minuten lopen) < 500 meter (circa 6 minuten lopen) Hoofdwinkelcentrum (Gouweplein) Café, restaurant |
Schil centrum | Afstand tot treinstation Aanwezige voorzieningen • Winkels |
500 – 800 meter (6 tot 10 minuten lopen) < 750 meter tot hoofdwinkelcentrum of < 500 meter buurtwinkelcentrum (primaire levensbehoeften) |
Rest bebouwde kom | Overig gebied binnen de bebouwde kom dat niet aan de criteria voor centrum of schil centrum voldoet | |
Buitengebied | Al het gebied buiten de bebouwde kom |
De loopafstanden uit tabel 3.2 zijn afgeleid uit de publicatie "Inzicht in acceptabele loopafstanden" van het CROW (2021). Over het algemeen zijn de acceptabele loopafstanden tot voorzieningen in deze publicatie groter. Zo is de acceptabele loopafstand tot een HOV-halte (zoals een treinstation) 800 meter. Vanaf huis is de acceptabele loopafstand tot een supermarkt 450 tot 1.000 meter.
Als voorzieningen als een treinstation of (hoofd)winkelcentrum op acceptabele loopafstand bereikbaar zijn, is er minder noodzaak om een auto te bezitten om te kunnen voldoen in primaire levensbehoeften (voor woningen) of zijn er goede alternatieve manieren om een werklocatie te bereiken.
Een ontwikkeling moet aan beide criteria voldoen om binnen een zone te vallen. De loopafstanden worden getoetst op basis van de daadwerkelijke loopafstanden. Hierdoor wordt er rekening gehouden met barrières, zoals het spoor of water, die niet overal gekruist kunnen worden.
De gemeente Waddinxveen hanteert als uitgangspunt dat het midden van de bandbreedte gebruikt moet worden voor de parkeerkencijfers. In de notitie van 3 april 2023 zijn de afwijkingsmogelijkheden genoemd om af te wijken van het midden van de bandbreedte.
Toetsing planinitiatief
Het plangebied ligt op 750 meter loopafstand van het buurtwinkelcentrum de Luifelbaan en 350 meter van het station Waddinxveen Noord, zodat het plangebied onderdeel uitmaakt van 'Rest bebouwde kom' van Waddinxveen. Hiervoor kunnen de volgende parkeerkencijfers worden aangehouden zoals opgenomen in tabel 3.3.
Tabel 3.3: Parkeerkencijfers woningen CROW-publicatie 381.
Categorie rest bebouwde kom | sterk stedelijk (gemiddeld) | Aandeel bezoekers | |
Woningen | |||
koop, appartement, duur | 1,9 | 0,3 pp per woning | |
koop, appartement, midden | 1,7 | 0,3 pp per woning | |
koop, appartement, goedkoop | 1,5 | 0,3 pp per woning | |
huur, appartement, duur | 1,7 | 0,3 pp per woning | |
huur, appartement midden/ goedkoop (incl. sociale huur) | 1,3 | 0,3 pp per woning | |
Overige functies | |||
Kinderdagverblijf | 1,2 per 100 m² bvo | 0% | |
Gezondheidscentrum | 2,2 per behandelkamer | 0% |
Op basis van deze uitgangspunten ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.4).
Tabel 3.4: Parkeerbalans nieuwe situatie.
Functies | Typologie (CROW) | Parkeernorm | Aantal/bvo | Totaal |
Woningen | ||||
Appartementen | koop, appartement, duur | 1,9 | 11 | 20,9 |
Appartementen | koop, appartement, midden | 1,7 | 5 | 8,5 |
Appartementen | koop, appartement, goedkoop | 1,5 | 5 | 7,5 |
Appartementen | huur, appartement, goedkoop | 1,3 | 9 | 11,7 |
Totaal | 30 | 49 pp | ||
Voorzieningen | ||||
Kinderdagverblijf | 1,2 per 100 m² bvo | 200 m² | 2,4 | |
Gezondheidscentrum | 2,2 per behandelkamer | 3 (aanname) | 6,6 |
De parkeerbehoefte van het woningbouwprogramma is vastgesteld op afgerond 49 parkeerplaatsen. Hiervan kunnen 3 parkeerplaatsen in mindering worden gebracht vanwege de nabijgelegen halte van het HOV-net (halte Waddinxveen-Noord). In totaal worden 46 parkeerplaatsen aangelegd, zodat het plan kan voorzien in de parkeerbehoefte voor de 30 appartementen. Het parkeerplaatsenplan is opgenomen in figuur 4.
Daarnaast zijn er afgerond 6 parkeerplaatsen nodig voor maatschappelijke voorzieningen zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf. Deze parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het openbaar gebied, omdat aan de Wadde na de herinrichting voldoende parkeerplaatsen zijn aangelegd voor ook het maatschappelijke deel van het plan.
Bij uitwerking van de plannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. In artikel 9.1 (parkeerregeling) van het bestemmingsplan wordt dit geborgd, inclusief de hierin opgenomen afwijkingsregeling.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een voormalig schoolgebouw naar een appartementengebouw met op de begane grond dienstverlening en/of maatschappelijke dienstverlening, zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf in bestaand stedelijk gebied nabij een stationslocatie.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening genoemde rijksbelangen zijn niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.1. De invulling van het plangebied met 30 woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Waddinxveen. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Regionale Realisatieagenda Midden-Holland
Om de druk op de woningmarkt te verminderen, hebben provincie Zuid-Holland en het Rijk in oktober 2022 samenwerkingsafspraken gemaakt over het bouwen van 235.000 woningen in Zuid-Holland in de periode 2022 tot en met 2030. In de Regionale Realisatieagenda Midden-Holland zijn afspraken gemaakt over de doelstellingen die gelden voor de regio Midden-Holland. Daarin is opgenomen dat in de periode 2022 ten met 2030 circa 20.000 nieuwbouwwoningen moeten worden toegevoegd.
Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd.
Voor Midden-Holland betreft: dit heet de Regionale Agenda Wonen (RAW). De RAW schetst de bovenlokale opgaven op het gebied van wonen die in de lokale woon(zorg)visies worden ingevuld. De RAW vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) Midden-Holland en de beoordeling daarvan door de provincie. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.1.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie maakt het plangebied op kaart 59 (2019) onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied (figuur 7).
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een veencomplex van oude zeeklei.
Op de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen (figuur 7). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Figuur 7: Links kaart 59 van de Omgevingsvisie 'bestaand stads- en dorpsgebied' en rechts uitsnede
Kwaliteitskaart (Laag van de stedelijke occupatie) Het plangebied is globaal met een zwarte omlijning
aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toevoegen van 30 woningen en een maatschappelijke functie zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied nabij een HOV-net ligt. De richtpunten zijn niet in het geding. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie. In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 30 woningen mogelijk in het bestaand stedelijk gebied, zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling sluit aan bij de omliggende (woon)bebouwing. Het plan voorziet in 30% sociale huurwoningen. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Regio Midden-Holland en hiermee passend gebleken binnen de Regionale Agenda Wonen. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere deze locatie aanvaard. Hiermee is de de eerste stap van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al staat in de omgeving. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling zal worden opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.1). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
Waddinxveen
Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.
Regionale afstemming
Als uitwerking van de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland geeft de Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) inzicht in de actuele woningbouwplannen met 10 en meer nieuwbouwwoningen van de gemeenten in de regio Midden-Holland. In de regio moet afstemming plaatsvinden over de projecten in de RPW. Daarna dient de RPW te worden aangeboden aan de provincie Zuid-Holland. Na akkoord door de provincie is voor de plannen die zijn opgenomen in de RPW de eerste stap van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking doorlopen. Eind 2023 zal de nieuwe, geactualiseerde 'RPW 2024' worden aangeboden aan de provincie Zuid-Holland. De 30 woningen aan de Heggewinde 22a is al in de RPW 2024 opgenomen met het verzoek om aanvaarding.
Conclusie
De nieuwbouw van 30 appartementen levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar voldoende woningen in Waddinxveen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. De locatie Heggewinde 22a maakt onderdeel uit van de transformatie van vier scholen en is één van de Waddinxveense projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is aan deze woningen. Er is sprake van een woningbouwproject van 10 of meer woningen, zodat het plan regionaal wordt afgestemd. Het plan met 30 woningen is opgenomen in de RAW/RPW en al aanvaard door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Hiermee past het plan binnen de regionale woningbouw- afspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.
Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?
Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.
Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.
Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 8). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.
Figuur 8: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.
Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:
Woonwijken (Woonkern)
Zowel de wat oudere wijken, zoals de Groenswaard, de Vondelwijk, de Oranjewijk, Noord, Oost en Zuid en de nieuwere wijken zoals de Zuidplas, zijn ruim en groen ingericht. Met veel bomen, kleine parkjes en leuke speelplekken voor de jeugd om buiten te spelen en ravotten. De wijken zijn kindvriendelijk en veilig. Op verschillende plaatsen in Waddinxveen worden nieuwe woningen gebouwd. De Triangel, de nieuwste wijk van Waddinxveen, is in ontwikkeling; veel groen, speelplekken voor kinderen en nieuwe, energiezuinige woningen. Op 't Suyt aan de westkant van Waddinxveen tussen het dorp en de Zuidplaspolder zijn kavels verkocht om een eigen huis te laten bouwen. Het plangebied is op de kaart 'Woonkern' aangeduid als potentiële woningbouwlocatie.
Toetsing planinitiatief
Het plangebied ligt in de wijk Groenswaard. De herontwikkeling van het perceel met een appartementengebouw met op de begane grond dienstverlening en/of een maatschappelijke voorziening zoals een gezondheidscentrum en/of kinderdagverblijf leidt tot een intensivering van grondgebruik binnen bestaand dorpsgebied. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan. Het dak van het appartementengebouw wordt voorzien van zonnepanelen. Gesteld kan worden dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. Het plangebied ligt in een woonwijk in bestaand dorpsgebied. Op de Visiekaart Waddinxveen 2050 is het plangebied aangeduid als 'woonkern' met de aanduiding 'potentiële woningbouwlocatie'. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 december 2022 de Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 vastgesteld. Deze visie vervangt de Woonvisie 2018-2022 en bevat plannen en doelstellingen voor wonen (met zorg) voor de periode van 2023 tot 2035. De woonzorgvisie is richtinggevend voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen: voor nieuwbouw, voor de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad en voor de leefbaarheid. Het vormt onder andere de grondslag voor prestatieafspraken tussen gemeente, woningcorporatie en huurdersorganisatie.
Bij de woonzorgvisie hoort een uitvoeringsprogramma waarin maatregelen zijn opgenomen om de woonzorgvisie uit te voeren voor de periode van 2023-2027. Dit is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Het college kan het uitvoeringsprogramma op ieder moment aanpassen wanneer er nieuwe maatregelen mogelijk en/of nodig zijn om (meer) doelen uit de woonzorgvisie te realiseren.
De woonzorgvisie gaat in op de duurzame huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners, met of zonder een zorgvraag. De gemeente richt zich op de huizen die er al staan en op de nieuwbouwwoningen die nog moeten worden gebouwd. Zij beschouwt de visie als richtinggevend kompas, zonder dat het in beton gegoten is: ruimte voor flexibiliteit en creativiteit. De gemeente kijkt naar de hoeveelheid woningen die zij willen bouwen met oog voor de kwalitatieve kant. De gemeente wil dat de huizen betaalbaar, passend, toegankelijk en duurzaam zijn. Dat allemaal in een gezonde, schone en leefbare woonomgeving.
Deze woonzorgvisie is een nadere uitwerking – een programma – van het thema Wonen van de Omgevingsvisie. Het doel van deze woonzorgvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen (de woning en de woonomgeving) en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven.
Hoofddoelstelling: Prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen kenmerkt zich door de ligging op het grensvlak van stad en platteland: zowel de zuidelijke Randstad als het Groene Hart liggen om de hoek. Het voorzieningenniveau is over het algemeen goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven.
Waddinxveen is goed bereikbaar. De gemeente ligt binnen het HOV-net (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) van de zuidelijke Randstad. Er zijn sinds 2018 drie treinstations en de A12 en A20 zijn vlakbij. Dit alles maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. De ambitie van de gemeente is dat iedereen die dat wil, op een prettige en geschikte manier moet kunnen wonen in Waddinxveen. De hoofddoelstelling is:
Om te zorgen dat iedereen prettig kan wonen, moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte. Ouderen en kwetsbare inwoners die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting of om toekomstbestendig te zijn, moeten worden ondersteund. Ook moet er een goede balans zijn tussen woningbouw, ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en een groene, gezonde leefomgeving.
De hoofddoelstelling is uitwerkt in vier pijlers.
Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.
Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad moeten worden aangepast en aangevuld. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen. Belangrijk is de bouw van levensloopgeschikte woningen. Dit zijn zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen, met minimale fysieke inspanning en minimale kans op ongevallen. Levensloopgeschiktheid in nieuwe woningen is tot op zekere hoogte gewaarborgd via het Bouwbesluit.
Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en wordt ondersteund wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuwbouw. Ook de openbare ruimte en voorzieningen in de nabije omgeving kunnen ontmoeting en welbevinden stimuleren. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat voorop.
Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen, bestaande woningen te verduurzamen en door bewustwording en gedragsverandering van bewoners, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan het voorkomen van uitputting van fossiele brandstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. De gemeente wil dat de woonomgeving bijdraagt aan de gezondheid van onze inwoners. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is en zoveel mogelijk samen en met de bewoners. Leefbaarheid is niet alleen fysiek. De gemeente wil dat de sociale cohesie in de buurten en wijken wordt bevorderd, zodat eenzaamheid kan worden voorkomen.
De pijlers zijn uitgewerkt in ambities. Hieronder is een opsomming van de ambities opgenomen.
"Ambitie pijler 1
Ambitie pijler 2
Ambitie pijler 3
Ambitie pijler 4
Uitvoeringsprogramma
In de woonzorgvisie staan de ambities van de gemeente voor de lange termijn. In het uitvoeringsprogramma is aangegeven welke maatregelen de komende jaren, 2023 tot en met 2027, worden genomen om de ambities uit de woonzorgvisie te realiseren.
Toetsing planinitiatief
Het woningbouwprogramma is in overeenstemming met de uitgangspunten in de Woonzorgvisie. Het plan wordt opgenomen in het (indicatieve) overzicht van woningbouwplannen Waddinxveen 2022-2030, zoals opgenomen in bijlage 1, tabel 3 van het uitvoeringsprogramma (plannaam D met 30 woningen). Deze planontwikkeling bestaat uit:
Duurzaamheid wordt beschreven in paragraaf 4.4.4.
Conclusie
Het woningbouwprogramma van 30 appartementen en een maatschappelijke voorziening zoals een gezondheidscentrum en/of kinderdagverblijf zijn in overeenstemming met de uitgangspunten in de Woonzorgvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep starters, doorstromers en senioren. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de ambitie om een duurzaam woongebouw te bouwen.
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie
De woningen worden via de Heggewinde ontsloten op de Peuleyen en Wadde. Vanaf het Noordeinde is het rijkswegennet via de N453 en toekomstige Bentwoudlaan uitstekend bereikbaar. Verder ligt het plangebied op loopafstand van het HOV-net (halte Waddinxveen Noord). De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Planspecifiek
Het appartementengebouw wordt duurzaam gebouwd volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Zo worden deze niet meer aangesloten op het aardgasnet en krijgt het woongebouw zonnepanelen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht; warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater; opvang en recyclen van regenwater.
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van het rapport "Verdiepende studie klimaatadaptatie, biodiversiteit en gezondheid: Fase 1" van Royal Haskoning van 29 november 2022, welke burgemeester en wethouders op 13 december 2022 hebben vastgesteld.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Klimaatlabelkaart wateroverlast sprake van water op straat (meer dan 15 cm) bij maximaal 0-10% van de straten. De draagkracht van de bodem is niet optimaal. Naar verwachting is het risico voor waterschade bij een extreme bui kleiner dan op de huidige kaarten wordt getoond. Het vloerpeil van de nieuwbouw is zodanig dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er wordt rondom het woongebouw groen aangelegd. De parkeervakken worden uitgevoerd in waterdoorlatende bestrating die het groeien van gras toestaat.
Overstroming
In het plangebied is er op Waterdieptekaart een kleine kans op overstroming. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. De gevoelstemperatuur wordt als 'zeer heet' aangemerkt op grond van de klimaatkaart hitte.
Het plan kent een vermindering van het verhard oppervlakte door het verwijderen van het aanwezige schoolplein en de uitgestrekte opzet van het bestaande pand. Ook de nieuwe inrichting zal begaanbaar moeten zijn en kent daardoor verharding. Met betrekking tot de groenstructuur wordt aangesloten op de bestaande structuur. Een groot deel van de bomen en bestaande bosschages kunnen behouden blijven. Aanvullend kunnen nieuwe massieven worden aangeplant in een groenblijvende soort.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De bodemdaling (2020-2050) is 10-25 cm op grond van de klimaatlabelkaart bodemdaling. Het woongebouw daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Groenbeleid voor klimaatadaptatie
Voor een klimaatbestendig Waddinxveen geldt zowel dat het vergroenen van de openbare ruimte als het vergroenen van de niet openbare ruimte bijdraagt aan een klimaatadaptieve inrichting. Daarom is er bij dit thema gekeken naar zowel het % groen per buurt in de openbare en niet-openbare ruimte.
Waddinxveen is een 'groene gemeente', de ambitie voor groen komt ook teug in gemeentelijk beleid. Er is voor gekozen om het percentage voor label A zo te stellen dat verbetering in meerdere wijken mogelijk en wenselijk is (meerdere wijken zijn niet label A). Er is een duidelijke vergroeningsopgave openbare ruimte in de buurten: Zuidplas 80 en 90, Groenswaard 1 en 2, Zuid, Oostpolderwijk, zeeheldenbuurt.
Het plangebied is groot 2.825 m². In de bestaande situatie is hiervan 770 m² groen in gebruik. In het overige deel van het plangebied staat bebouwing (1.015 m²) en ligt er verharding (1.040 m²). In de nieuwe situatie wordt een appartementengebouw teruggebouwd met een oppervlakte van circa 595 m² en verhard oppervlak van afgerond 500 m². Voor de parkeerplaatsen wordt halfverharding aangebracht (545 m²). Het overig gedeelte wordt groen ingericht (1.185 m²). Het verhard oppervlak wordt teruggebracht ten gunste van groen (van afgerond 27% naar 42%). Voorts worden de parkeerplaatsen van grastegels voorzien of een anderszins water doorlatende verharding. In de beeldkwaliteit wordt hiermee rekening gehouden door parkeervakken uit te voeren in waterdoorlatende bestrating met een open-dicht verhouding die het groeien van gras toestaat.
Biodiversiteit
In aan te passen groengebied wordt beplanting aangelegd die de icoonsoorten, zoals de merel, de huismus en weidehommels, van voedsel kunnen voorzien.
Bomen
In het plangebied worden zoveel mogelijk bomen behouden en wordt groen geplant voor meer schaduwwerking zorgt. Daar waar mogelijk kunnen extra bomen worden geplant.
Natuur-inclusief bouwen
Initiatiefnemer heeft de intentie om een appartementencomplex te bouwen. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.
De tuin- en eventuele straatverlichting betreft zoveel mogelijk amberkleurige Led-verlichting die voornamelijk naar beneden is gericht om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.
Conclusie
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager. Het woongebouw wordt duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Het gebouw wordt zonder gasaansluiting gerealiseerd.
Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen, klimaatadaptatie, biodiversiteit en natuur- inclusief bouwen overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:
Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. Op 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Voorofschepolder. Voor het stedelijke gebied van de Voorofschepolder is door het Algemeen Bestuur van het voormalige Waterschap Meer en Woude bij besluit van 29 oktober 1991 een waterpeil vastgesteld van NAP – 2.38 m. Door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is dit besluit op 16 juli 1992 goedgekeurd.
Voor dit peilvak wordt water ingelaten vanuit de Gouwe door een halfautomatische inlaat met een diameter van Ø600 mm door de Noordkade, nabij de brandweerkazerne. Via deels open water en deels lange duikerverbindingen wordt het water naar het westelijk deel van het peilvak gevoerd zoals onder andere naar de Petteplas. Vanuit de Petteplas wordt de Kleikadevaart en het lekriool langs het Noordeinde van water voorzien. De Voorofschepolder wordt sinds eind 2003 bemalen door het nieuwe gemaal ’t Lege End. Dit geautomatiseerde gemaal heeft een elektrisch aangedreven pomp met een capaciteit van 20 m³/minuut. Het water wordt via de voorboezem van gemaal De Omringdijk uitgeslagen op de Gouwe. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de (voormalige) gemeente Boskoop is opgesteld.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Op de Legger oppervlaktewater (2018) liggen er aan de overzijde van de Wadde overige watergangen (figuur 9). Binnen de beschermingszone van 2 meter wordt niet gebouwd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewater (2018).
Beschrijving waterkwantiteit
Waterkwantiteit
Het plangebied is groot circa 2.825 m². Op het perceel staat een basisschool van afgerond 1.015 m² met een verhard buitenterrein van 1.040 m². Het aanwezige groen heeft een oppervlakte van 770 m².
In de nieuwe situatie wordt een appartementengebouw teruggebouwd met een oppervlakte van circa 595 m² en verhard oppervlak van afgerond 500 m². Voor de parkeerplaatsen wordt halfverharding aangebracht (545 m²). Het overig gedeelte wordt groen ingericht (1.185 m²). Het verhard oppervlak zal per saldo afnemen nagenoeg niet wijzigen, zodat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van het appartementengebouw zal worden afgevoerd overeenkomstig de eisen van hert gemeentelijk beleid. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Het ontwerpbestemmingsplan is om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen waterstaatkundig belang is. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er wel/geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt en/of minder is dan 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van een appartementengebouw met 30 wooneenheden en een maatschappelijke voorziening zoals een gezondheidscentrum en/of kinderdagverblijf op de begane grond. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Bij de bouw van woningen wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de natuurlijke hulpbronnen hout, grond en baksteen. Deze hulpbronnen zijn niet schaars en kunnen gemakkelijk worden aangewend. Gelet op de tijdelijkheid van de bouwfase kan blijvende negatieve milieueffecten worden uitgesloten. Tevens zal vanwege de kleinschaligheid ook geen sprake zijn van significante negatieve milieueffecten, zoals geluid- en stofoverlast, ten tijde van de werkzaamheden. Bij de realisatie van het plan wordt bouwafval geproduceerd (o.a. beton, staal, hout, verf etc). Dit afval is eenmalig. Er is dus geen sprake van een continue productie van afval als gevolg van dit woningbouwproject. Het bouwafval wordt hergebruikt daar waar mogelijk. Het overige afval wordt afgevoerd naar de daarvoor bestemde milieudepots (bijvoorbeeld Milieustraat). Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.
Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het nieuwe woongebouw ligt niet binnen de invloedssfeer van de Natura2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. In paragraaf 6.3 wordt hierop nader ingegaan.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkelingen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zullen hebben.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Aan de Heggewinde en Wadde komen in de directe omgeving naast woningen ook een basisschool en sporthal voor. Sprake is van een gebied met functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 6.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningen en een maatschappelijke voorziening zoals een gezondheidscentrum of kinderdagverblijf milieubelastende c.q. milieugevoelige activiteiten aanwezig zijn. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit inventarisatie is gebleken dat er twee milieubelastende activiteiten relevant zijn.
Tabel 6.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.
Milieubelastende activiteiten | Adres | Richtafstand tot gemengd gebied | Opmerking | Nader onderzoek |
Nederlands Hervormde basisschool Bethel (milieucategorie 2) | Lindengaarde 17a | 10 m | De afstand tussen het appartementengebouw en de bestemming 'Maatschappelijk' is minimaal 10 meter. | Ja |
Sporthal Groenswaard (milieucategorie 2) |
Wingerd 2 | 10 m | De afstand tussen de bestemming 'Maatschappelijk' en het nieuwe appartementen- gebouw is minimaal 61 meter. | Neen |
Nederlands Hervormde basisschool Bethel
Deze school ligt aan de overzijde van het Waddepad. De afstand tussen deze bestemming en het appartementengebouw is circa 12 meter. De nieuwbouw bevindt zich in de akoestische invloedssfeer van de basisschool in verband met stemgeluid. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen is er een akoestisch onderzoek stemgeluid uitgevoerd door Cauberg Huygen te Rotterdam (rapport van 3 oktober 2022, 09047-56719-02, Bijlage 3). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (ovegenomen uit raport).
Om buitenplanse inpassing mogelijk te maken en te beoordelen of er sprake van een ‘goed woon- & leefmilieu’ geeft de VNG publicatie richtwaarden voor geluid. De richtwaarde voor geluid stap 3 wordt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (50 dB(A)) overschreden bij gebiedstype “rustige woonwijk”. De richtwaarde voor stap 3 (55 dB(A)) voor gebiedstype “gemengd gebied” wordt niet overschreden. Het maximale geluidniveau (70 dB(A)) wordt in geen geval overschreden. De beperkte overschrijdingen van maximaal 5 dB kunnen als acceptabel worden gezien aangezien er normaliter geen eisen voor deze geluidbronnen gelden en de hoogte van de overschrijding beperkt is. Vanuit het Activiteitenbesluit zijn deze geluiden namelijk uitgesloten van toetsing. Er kan worden gesteld dat bij alle woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefmilieu.
Gezondheidscentrum en/of kinderdagverblijf op begane grond in plangebied
Een gezondheidscentrum valt onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Een kinderdagverblijf is niet genoemd in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Deze voorziening kan evenwel worden aangemerkt als behorend tot milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Hoewel de afstand ten opzichte van het appartementengebouw minder is dan 10 meter kan worden gesteld dat deze functie inpasbaar is, omdat de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden, zodat er geen sprake zal zijn van geluidsoverlast voor de omgeving. Daarbij komt dat het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang van buiten beschouwing dient te blijven bij het bepalen van de geluidsniveaus.
Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen is bovengenoemd akoestisch onderzoek stemgeluid uitgevoerd door Cauberg Huygen te Rotterdam zoals opgenomen in Bijlage 3. De hierin genoemde conclusies zijn eveneens van toepassing op het kinderdagverblijf.
Resumerend kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er geen bezwaren tegen realisatie van deze planontwikkeling.
Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende en milieugevoelige activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen heeft een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Alle wegen binnen een zone van 200 meter van het plangebied zijn 30 km/u wegen, zodat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan worden gelaten.
Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijke grenswaarde is hierbij niet aan de orde.
Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De Milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidbelasting te beoordelen op hinderlijkheid. Hiertoe wordt de gewogen geluidbelasting (Lden) omgerekend naar de bijbehorende milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De omrekening geschiedt op identieke wijze als omschreven in hoofdstuk 2 van bijlage 1 van de Reken en Meetvoorschrift geluid (Rmg) 2012. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting volgens de methode “Miedema” is gekwantificeerd in tabel 6.3.
Tabel 6.3 Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden | Milieukwaliteitsmaat |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
De wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidbelasting afkomstig van 30 km/u wegen, is deze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 3 oktober 2022, referentie 09047-56719-03, Bijlage 4). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde weg wordt overschreden. De geluidbelasting van de woningen ligt boven de voorkeurswaarde van 48 dB. Deze hebben een geluidbelasting van maximaal 60 dB. Daarmee is de kwaliteit van de akoestische omgeving te classificeren als 'matig.
Omdat ter plaatse een maximum snelheid geldt van 30 km/uur vallen deze wegen buiten het zoneringsregime ingevolge de Wet geluidhinder, zodat er geen hogere waarde dient te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Geluidbeperkende maatregelen zijn niet doelmatig.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek worden uitgevoerd naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Conclusie
In het plangebied worden 30 woningen, dienstverlening en/of een maatschappelijke voorziening zoals een gezondheidscentrum en/of kinderdagverblijf gerealiseerd. Woningen en een kinderdagverblijf zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt niet binnen een onderzoekszone van een gezoneerde weg. Binnen 200 meter liggen alleen wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Derhalve is toetsing aan de Wet geluidhinder niet benodigd. Van een hogere waardenprocedure is derhalve geen sprake.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting ter plaatse. Op basis van het akoestisch onderzoek blijkt in het plangebied sprake van een geluidsbelasting die gelegen is van maximaal 60 dB (zonder aftrek ex artikel 110g Wgh). Uit de beoordeling in het kader van de goede ruimtelijke ordening blijkt dat de kwaliteit van de akoestische omgeving geclassificeerd kan worden als 'matig. Deze classificatie past binnen de'bandbreedte van de Wet geluidhinder en daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
De planontwikkeling ligt buiten de onderzoekszone van 100 meter van de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn (trajectnummer: 521) te weten circa 200 meter. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er vanuit industrielawaai geen beperkingen zijn.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'. De (ontwerp) beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 april 2023 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met deze planontwikkeling is een bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd BMA Milieu B.V. te Naaldwijk (rapport van 11 januari 2022, rapportnummer MBO.2021.0233, Bijlage 5). Op basis van het onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese 'onverdacht' niet juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen wordt echter geen nader onderzoek aanbevolen. De resultaten van dit onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van het bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. Het plangebied is geschikt voor woondoeleinden en maatschappelijke voorzieningen.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit bleek dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Er is in 2021 opnieuw een historisch vooronderzoek uitgevoerd voor de gemeente Waddinxveen. Ook hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 6.4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
Met de NIBM-tool op de site van Infomil is nagegaan wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Hierbij is ervan uitgegaan dat de ontwikkeling maximaal 292 auto's per dag aantrekt (mvt/weekdagetmaal), waarvan 1% vrachtwagens (tabel 6.5).
Tabel 6.5: Berekening maximale bijdrage luchtemissies van verkeersgeneratie.
Uit deze tabel blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden blijven. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.
Daarnaast is in verband met deze planontwikkeling de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2018 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs het Noordeinde. Uit figuur 10 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 16,0 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,1 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,6 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Langs de Heggewinde en Wadde liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze wegen is lager dan de concentraties langs het Noordeinde, omdat hier minder verkeer rijdt. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden.
Figuur 10: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.
De totale concentraties, inclusief deze plantontwikkeling, bedragen:
NO2: 15,6 + 0,15 = 15,75 µg/m³.
PM10: 16,1 + 0,04 = 16,14 µg/m³.
Hierbij wordt ook nog voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Tevens zullen de concentraties in de komende jaren verder afnemen. Ook als wordt voldaan aan de normen kan luchtkwaliteit significante effecten hebben op de gezondheid. In deze situatie ligt de concentratie PM10 nog onder de WHO advies waarden (20 µg/m³).
Samenvattend voldoet in de huidige situatie de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren door het schoner worden van het verkeer steeds beter. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
De spoorlijn Alphen aan den Rijn – Gouda ligt op een afstand van 200 meter van het plangebied. Over deze lijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Het plangebied ligt net buiten het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van het Noordeinde (N455), te weten op een afstand van circa 210 meter. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit Er ligt ten oosten van het plangebied langs de spoorlijn een aardgasleiding W-517-01 van de Gasunie met een diameter van 12 inch een druk van 40 bar. De 1% letaalzone van deze aardgasleiding is 140 meter vanaf de leiding. De afstand tussen het plangebied en de leiding is 190 meter, zodat er geen belemmeringen zijn (figuur 11).
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 11) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 11: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart gestippeld omlijnd).
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten woningen en bebouwing voor dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 3.4.2 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning/ maatschappelijke voorziening pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in een woning/maatschappelijke voorziening kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners/ gebruikers.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied in stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld met hoge waarde dieper dan 5 m maaiveld (figuur 12).
Figuur 12: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.
Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde (figuur 13). De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' van 19 september 2018. Het plangebied heeft hier evenmin archeologische verwachtingswaarden. In verband hiermede is onderzoek naar archeologie niet nodig.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is niet noodzakelijk.
Figuur 13: Uitsnede archeologische beleidskaart.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige bebouwing is van eenvoudige architectuur en heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van Wnb. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 6,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Het Natura2000-gebied De Wilck ligt circa 8,8 km noordwestelijk van het plangebied. Sprake is van een ontwikkeling met een appartementengebouw op een perceel dat nu bebouwd is met school. Deze Natura2000-gebieden worden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard op circa 1,2 km. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur. Verder liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen bestaande en nieuwe natuur van NNN, alsmede belangrijke weidevogelgebieden van de provincie Zuid-Holland (figuur 14).
Figuur 14: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van het slopen van een schoolgebouw. In de plaats hiervan wordt een appartementengebouw teruggebouwd in het plangebied. De Natura2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en 'De Wilck' liggen op respectievelijk circa 6,5 kilometer en 8,9 km van het plangebied. Deze gebieden zijn niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck bevindt zich op 8,9 km afstand. Dit Natura2000-gebied is stikstofgevoelig.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Het appartementengebouw wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in het onderzoek stikstofdepositie van SPA WNP ingenieurs van 1 december 2023, Bijlage 6. Uit de AERIUS-berekeningen volgt namelijk dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er gelden geen aanvullende verplichtingen in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van oktober 2022, rapportnummer 22A098, Bijlage 7). Op basis van inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen overgenomen uit het rapport.
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen |
Natura 2000-gebieden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Voor de nieuwe ontwikkeling dient daarom getoetst te worden of er sprake is van stikstof depositie in de gebruiksfase op de natuurgebieden. |
Soorten |
Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Groene kikker (Onb.), Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bosmuis, Bunzing, Egel, Haas, Huisspitsmuis, Konijn, Rosse woelmuis en Woelrat, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Vogels | Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebieds- en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Gemengd
De gronden met de bestemming ‘Gemengd’ zijn bestemd voor dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening met een oppervlakte van maximaal 200 m² en wonen op de verdiepingen toegestaan met op de begane grond bijbehorende voorzieningen, zoals ingangsportalen en bergingen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. Bij afwijking zijn onder voorwaarden ook woningen op de begane grond toegestaan wanneer er geen kandidaten zijn voor dienstverlening en/of een maatschappelijke voorziening.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangeduid. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak zijn overkappingen toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal met 20 m² mogen worden bebouwd In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het groene gebied waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten koop-/verkoopovereenkomst. Hiermee is kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de koop-/verkoopovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden naar de provincie Zuid-Holland (via het e-formulier ruimtelijke plannen), het hoogheemraadschap van Rijnland, de Veiligheidsregio Hollands Midden, Liander, Stedin, Oasen en Prorail. Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.
Initiatiefnemer heeft omwonenden in de directe omgeving in april 2023 geïnformeerd over de planontwikkeling door middel van het uitbrengen van een informatiebrief. De brief is opgenomen in Bijlage 8. Naar aanleiding hiervan zijn enkele reacties ontvangen. Hieronder zijn deze samengevat:
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 21 december 2023 gedurrende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één schriftelijke zienswijze ontvangen. De Nota van beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 9.