direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pater Jornaweg Park Triangel
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BP85201-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het terrein van de woonwagenlocatie aan de Pater Jornaweg te Waddinxveen.

Het doel van het voorliggende uitwerkingsplan 'Pater Jornaweg Park Triangel' is om de actuele en toekomstige situatie planologisch-juridisch te borgen.

In 2016 is het 'Woonwagenbeleid 2016' door de gemeente Waddinxveen vastgesteld. Het beleidsplan vormt het kader voor de herstructurering van de woonwagenlocaties in Waddinxveen, waaronder de woonwagenlocatie aan de Pater Jornaweg.

Met dit uitwerkingsplan wordt bereikt dat de woonwagenlocatie de juridisch planologische regeling krijgt die past bij de huidige inrichting.Hierbij zijn er in totaal zestien afgebakende standplaatsen op het terrein, waarbij zowel een woonwagen als een woonwagenwoning met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen aanwezig kunnen zijn.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Pater Jornaweg Park Triangel ligt aan de parallelweg Tweede Bloksweg, en ligt binnen de plangrenzen van de nieuwe woonwijk Park Triangel. De Pater Jornaweg, welke vanaf de Tweede Bloksweg het plangebied in gaat, is een van de toegangswegen voor de woonwagenlocatie. De Pater Jornaweg betreft thans een doodlopende straat welke uitgevoerd is als 30 km zone en aangesloten is op de Polderlaan. Langs de Pater Jornaweg staan in de huidige en de toekomstige situatie de woonwagens dan wel woonwagenwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0001.png"

Afbeelding - Globale ligging plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Het volledige plangebied valt onder het regime van het bestemmingsplan 'Triangel', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 september 2008. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied een uit te werken woongebiedbestemming. Binnen de uitwerkingsregels is bepaald dat binnen het totale uit te werken gebied maximaal 28 woonwagens zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied op www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0003.png"

Afbeelding - Pater Jornaweg uitsnede

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Pater Jornaweg Park Triangel' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85201-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het uitwerkingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het uitwerkingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • 1. In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied.
  • 2. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven van mogelijke ontwikkelingen in het plangebied en een toelichting wordt gegeven op de wijze van bestemmen.
  • 3. In hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde.
  • 4. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf.
  • 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten.
  • 6. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting.
  • 7. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven.

2.1 Bestaande situatie

Nulmeting Park Triangel Pater Jornaweg

De hieronder opgenomen tabel bevat een nulmeting, d.d. 20-9-2021, van de bestaande situatie van de woonwagenlocatie aan de Pater Jornaweg. Getoetst is in hoeverre de bestaande situatie voldoet aan de regels van het uitwerkingsplan 'Triangel plan 5'.

  Voorschrift   Huidige situatie voldoet wel/niet aan voorschrift   Indien niet, voorgestelde aanpassing voorschrift
Indien wel, redenatie  
Artikel 4 'Woongebied'        
Art. 4.1 'Bestemmingsomschrijving'   De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
c. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;

met daarbij behorende

d. tuinen, erven en terreinen;
e. erftoegangswegen en verblijfsvoorzieningen;
f. fiets- en voetpaden;
g. groenvoorzieningen;
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
j. (kleinschalige) speelvoorzieningen;
(ondergrondse) afvalvoorzieningen;
nutsvoorzieningen.  
  Aanduiding toevoegen 'Woonwagens en woonwagenwoningen' gelet op specifieke benoeming in moederplan 'Triangel plan 5'.  
Art. 4.2 'Bouwregels'        
Art. 4.2.1 'Hoofdgebouwen'   Ten aanzien van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de maximale goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten;
b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding aantal wooneenheden';
c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouwen uitgesloten' zijn geen (delen van) hoofdgebouwen toegestaan;
d. woningen mogen uitsluitend twee aan één of vrijstaand worden gebouwd;
e. het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan:
1. 60% voor grondgebonden woningen;
2. 80% voor patiowoningen;
3. 100% voor gestapelde woningen;


























f. het oprichten van woningen, indien en voor zover deze niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, is slechts toegestaan indien de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde (voor wegverkeerslawaai), waarbij geldt dat:
1. bij een geluidsbelasting hoger dan 53 dB op de gevel van een woning, de verblijfsruimten van de woning niet aan de gevel worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten;
2. bij een geluidsbelasting hoger dan 53 dB de woning een geluidsluwe gevel moet bezitten en ten minste één tot de woning behorende buitenruimte aan deze geluidsluwe gevel gesitueerd moet worden.
g. de goot- en bouwhoogte van openbare nutsvoorzieningen mogen respectievelijk 3 en 6 meter bedragen.  
a.Standaardbouwhoogte 15 meter





b. Uitvraag heeft betrekking op 16 woonwagens.
c.



d. Voldoet wel.
e. Uitgangspunt percentage grondgebonden woningen (60%)
Alle woonwagens voldoen, behalve nr. 10
























f.





































g. n.v.t.  
a. In het concept-uitwerkingsplan is een bouwhoogte van 5 meter resp. 6 meter opgenomen. Bouwhoogtes ontbreken?

b. Uitwerkingsplan 'Triangel' art. 6 lid 1 sub e: ten hoogste 28 woonwagenstandplaatsen.
c. Geen belemmering gezien uitgangspunt vanuit de ODMH.

d. N.v.t.

e.
Woonwagen nr. 1= 44 %
Woonwagen nr. 2= 35 %
Woonwagen nr. 3 = 23%
Woonwagen nr. 4 = 23 %
Woonwagen nr. 5 = 38 %
Woonwagen nr. 6 = 23 %
Woonwagen nr. 7 = 43 %
Woonwagen nr. 8 = 56 %
Woonwagen nr. 9 = 46 %
Woonwagen nr. 10 = 65 %
Woonwagen nr. 11 = 52 %
Woonwagen nr. 12 = 43 %
Woonwagen nr. 13 = 37 %
Woonwagen nr. 14 = 34 %
Woonwagen nr. 15 = 55 %
Woonwagen nr. 16 = 15 %

f. Geen belemmering gezien uitgangspunt vanuit de ODMH.























g. n.v.t
 
Art. 4.2.2 'Bijbehorende bouwwerken'   Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende regels:
a. bij ieder hoofdgebouw zijn op een afstand van minimaal 3 m achter (het denkbeeldig verlengde van) de voorgevel van dat hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken toegestaan;
b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw van een grondgebonden woning, mag maximaal 50 % van de totale oppervlakte van het zij- en achtererf van het bouwperceel bedragen;


























c. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan respectievelijk:
1. 3 m en 6 m voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
2. een bouwhoogte van 4 m voor uitbouwen op het voor- en zijerf;
3. een bouwhoogte van 7 m voor uitbouwen op het achtererf;
4. 4 m en 7 m voor aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
 
a. Voldoet wel, behalve bij 1,8,9, 10.




b. Alles voldoet.
































c.  
a.






b.
Woonwagen nr. 1 = 14 %
Woonwagen nr. 2 = 9 %
Woonwagen nr. 3 = 17 %
Woonwagen nr. 4 = 6 %
Woonwagen nr. 5 = 6 %
Woonwagen nr. 6 = 6 %
Woonwagen nr. 7 = 5 %
Woonwagen nr. 8 = 34 %
Woonwagen nr. 9 = 19 %
Woonwagen nr. 10 = 32 %
Woonwagen nr. 11 = 13 %
Woonwagen nr. 12 = 6 %
Woonwagen nr. 13 = 7 %
Woonwagen nr. 14 = 6 %
Woonwagen nr. 15 = 6 %
Woonwagen nr. 16 = 3 %

c.  
Art. 4.2.3 'Bouwwerken, geen gebouwen zijnde'   Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
1. maximaal 1 m voor erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken voor de naar de weg gekeerde gevel, behoudens het bepaalde onder 2 en 3;
2. maximaal 4,5 m voor gemeenschappelijke terreinafscheidingen, poorten en entree accenten bij een complex van gestapelde woningen, indien en voor zover deze met het complex een architectonische eenheid vormen;
3. maximaal 6 m voor vlaggenmasten;
4. maximaal 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.  
a. Goot-en bouwhoogte onbekend.    

2.2 Historie

De gemeente Waddinxveen kent drie woonwagenlocaties waarvan de woonwagenlocatie Pater Jornaweg de grootste locatie is. Daarnaast bestaan er twee kleinere woonwagenlocaties, te weten de Meteorenweg (opheffingslocatie welke verplaatst zal worden) en de Onderweg.

Aantal standplaatsen

Op de Pater Jornaweg zijn momenteel 16 standplaatsen aanwezig. Onderdeel van het woonwagenbeleid was het onderzoeken van de behoefte aan woonwagenstandplaatsen binnen de gemeente Waddinxveen.

Om deze behoefte goed in kaart te brengen is er door de gemeente Waddinxveen een woonwensonderzoek uitgevoerd onder de doelgroep woonwagenbewoners in Waddinxveen. Naar aanleiding van deze inventarisatie heeft de gemeenteraad op 5 oktober 2016 besloten tot een uitbreiding van het aantal standplaatsen tot een maximum van 26 woonwagenstandplaatsen binnen de gemeente Waddinxveen. Voor de locatie Pater Jornaweg betekent dit dat het aantal woonwagenstandplaatsen (waar zowel woonwagens als woonwagenwoningen kunnen komen) in totaal 16 standplaatsen betreft.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied maakt deel uit van 'Park Triangel'. Park Triangel vormt een voormalig agrarisch groene driehoek in een verstedelijkt landschap, ingeklemd door spoorwegen, stedelijke bebouwing (het bedrijventerrein Coenecoop en de woonwijk Zuidplas) en een agrarisch gebied. Het projectgebied ligt in de noordelijke punt van Zuidplaspolder (droogmakerij). Het verkavelingspatroon wordt gekenmerkt door een regelmatige verkaveling met smalle, langwerpige kavels gescheiden door smalle, ondiepe sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0004.jpg"

Huidige situatie locatie Pater Jornaweg

Woonwagenwoningen en woonwagens  
Momenteel zijn er 16 standplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Achter de standplaatsen bevinden zich de voorzieningengebouwen. Per standplaats staat een voorzieningengebouw die bestaat uit twee delen: een berging en een sanitaire ruimte.

Ontsluiting
De woonwagenlocatie wordt ontsloten via de Tweede Bloksweg. Tevens is er een ontsluiting vanaf de Beijerincklaan naar de Tweede Bloksweg. De Pater Jornaweg is een doodlopende weg van ongeveer 130 meter lang en is uitgevoerd als 30 km zone.

Groen
De bossages, sloten en de strook grond naast de woonwagenlocatie behoeven aandacht om de uitstraling van het plangebied te verbeteren. Hierdoor wordt de locatie aangesloten op de omgeving, heeft het een open structuur en is het van buitenaf zichtbaar en herkenbaar op een manier die passend is bij 'Park Triangel'.

2.4 Brandveiligheid

Op 29 september 2015 heeft de Brandweer Hollands Midden de brandveiligheid op de Pater Jornaweg beoordeeld op basis van het bouwbesluit 2012 bestaande bouw en de Handreiking bluswatervoorzieningen en Bereikbaarheid van de Brandweer Hollands midden.

Bereikbaarheid
In het Bouwbesluit (afdeling 6.8) zijn de eisen geregeld voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Het is noodzakelijk dat een bouwwerk (ook een woonwagen) zodanig bereikbaar is dat de hulpverleningsdiensten tijdig kunnen gaan starten met bluswerkzaamheden en hulpverlening kunnen bieden. Deze eisen (Bouwbesluit artikel 6.35) zijn voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw van toepassing voor woonwagens.

Het Bouwbesluit geeft een basis op welke wijze de bereikbaarheid moet zijn geregeld. De Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid gaat nader in op specifieke infrastructuur en hoe deze ingericht behoort te worden, waaronder: dubbele bereikbaarheid, snelheidsremmende voorzieningen, hulpverleningsroutes, doodlopende wegen etc.

Basiseisen bereikbaarheid Bouwbesluit
Tussen de openbare weg en tenminste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Deze verbindingsweg moet voldoen aan de volgende criteria (Bouwbesluit artikel 6.37 lid 1):

  • een breedte van ten minste 4,5 meter;
  • een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van 14.600 kilogram;
  • een vrije hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en een doeltreffende afwatering.

De planlocatie is voor de hulpdiensten via twee zijden te bereiken: vanaf de (Oude) Dreef waarna de Tweede Bloksweg kan worden bereikt of vanaf de Beijerincklaan naar de Tweede Bloksweg. Hiermee voldoet deze locatie aan een tweezijdige bereikbaarheid.

De Pater Jornaweg is een weg van circa 130 meter. In de nieuwe situatie zal de Pater Jornaweg worden ingericht als een doorlopende 30 km weg.

Aanwezige bluswatervoorziening
Medio 2014 is er door de gemeente Waddinxveen een geboorde put aangelegd, omdat er op het terrein binnen de vereiste afstand niet voldoende bluswater aanwezig was.
De geboorde put wordt periodiek onderhouden door Woonpartners Midden-Holland. Net buiten het terrein is een brandkraan aanwezig welke gebruikt kan worden voor een eventuele watertoevoer van de brandweer. Deze brandkraan is gekenmerkt als primaire bluswatervoorziening. Op basis van de aanwezige bluswatervoorzieningen op en rondom het terrein kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de eisen voor de aanwezigheid en bereikbaarheid van voldoende bluswatervoorzieningen.

Brandcompartimentering/clustering
Elke woning/woonwagen behoort volgens het Bouwbesluit een bepaalde brandwerendheid te bezitten. Het doel hiervan is dat je voor een bepaalde periode geen last mag hebben van de eventuele brand van je buren. Deze brandwerendheid kan worden behaald door afstand tussen de woningen/woonwagens te realiseren of door de gevel brandwerend uit te voeren indien zij tegen elkaar of vlak bij elkaar zijn geplaatst.

Voor woonwagens is dit in het Bouwbesluit anders geregeld: in een brandcompartiment mogen maximaal vier woonwagens (en neven functies hiervan) liggen met een maximale gebruiksoppervlakte van 1.000m2 (Bouwbesluit artikel 2.89 lid 2).

Op de Pater Jornaweg is een aantal woonwagens en bijgebouwen (nevenfuncties) aanwezig die dicht bij elkaar zijn geclusterd. Dat doet zich voornamelijk voor aan de even nummers van de Pater Jornaweg. De brandveiligheid is in het geding als er te veel woonwagens te dicht op elkaar staan. Bij een brand in een woonwagen kan mogelijk op korte termijn brandoverslag plaats vinden naar naast gelegen woonwagen(s).

Om te voldoen aan de ondergrens van het Bouwbesluit zal tussen vier woonwagens een minimale vrije afstand moeten worden gerealiseerd van vijf meter tussen de bouwwerken. Deze afstand is een minimum en garandeert niet dat er geen brandoverslag kan plaatsvinden. Bij een brand, welke zich al heeft uitgebreid, zal hier (in de vrije afstand) door de brandweer technisch gezien een stoplijn worden ingezet.

In het vastgestelde woonwagenbeleid is door de gemeenteraad gekozen voor brandclustering van woonwagens. Het creëren van een vrije ruimte van vijf meter tussen alle afzonderlijke woonwagens is ruimtelijk onuitvoerbaar. Dat betekent dat er gekozen is om maximaal vier woonwagens bij elkaar te clusteren en hierna een brandzone (onbebouwde zone) vrij te laten van vijf meter. Aan beide zijden van de Pater Jornaweg zal deze vrije ruimte van vijf meter in het midden van de locatie worden gecreëerd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

De woonwagenlocatie aan de Pater Jornaweg zal heringericht worden. Hierdoor krijgt de locatie een volwaardige woon-, verblijfs- en gebruikskwaliteit. De locatie zal tevens beter worden aangesloten op de omgeving en hierdoor passend worden in de nieuwbouwwijk Triangel.

3.2 Wijze van bestemmen

3.2.1 Woonwagenwoningen/ woonwagens

Het voorliggende uitwerkingsplan betreft alleen de bestaande woonwagenlocatie aan de Pater Jornaweg. Hier is ruimte voor 16 woonwagenwoningen/ woonwagens.

Er is een verschil tussen woonwagens en woonwagenwoningen. Woonwagenwoningen zijn duurzaam met de grond verbonden terwijl woonwagens dat niet zijn. In het uitwerkingsplan wordt de bouw van woonwagenwoningen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat er op de woonwagenlocatie zowel woonwagens als woonwagenwoningen kunnen komen.

Woonwagenwoningen
Woonwagenwoningen lijken qua uiterlijk en constructie meer op een 'gewone' woning. Op de woonwagenlocatie is op dit moment nog geen woonwagenwoning aanwezig. De bergingen zijn reguliere houten bergingen. In de toekomstige situatie wordt er ruimte geboden om er voor te kiezen of hier woonwagen of woonwagenwoningen gebouwd worden. Op elke standplaats kan zowel een woonwagen als een woonwagenwoning worden geplaatst.

Nieuwe situatie
In totaal zijn er zestien standplaatsen op de Pater Jornaweg. De bewoners zijn en blijven evenwel zelf verantwoordelijk om een eventuele benodigde (omgevings)vergunning aan te vragen.
Door het in de toekomst bouwen van de woonwagenwoningen wordt de leefbaarheid voor de bewoners op de locatie sterk vergroot.
De toegangsweg blijft in zijn huidige vorm, als visgraatmodel, bestaan. Diverse onderzoeken naar een andere (haakse) inrichting welke zowel stedenbouwkundig als ruimtelijk wenselijker zou zijn, kunnen omwille van economische haalbaarheid geen doorgang vinden.

In de nieuwe situatie zijn er vaste bouwvlakken opgenomen waarbinnen een woonwagen of woonwagenwoning gebouwd kan worden. Daarnaast is rekening gehouden met de bouw van bijgebouwen bij de woonwagens. Gezamenlijk moeten deze voldoen aan het maximale bebouwingspercentage, zoals dat voor alle vrijstaande woningen in Park Triangel geldt. De bijgebouwen moeten achter de voorgevel van de woning gerealiseerd worden.

Overige eisen
Elke standplaats bevat een vastgesteld maximaal bouwvlak met een maximale bouwhoogte.
Een erfafscheiding aan de voorkant, tot 1 meter voorbij de woonwagen, mag maximaal 1.20 meter hoog zijn. Langs de rest van de standplaats mag de erfafscheiding maximaal 2 meter hoog zijn.
De gehanteerde parkeernorm is twee parkeerplaatsen per standplaats. Alle parkeerplaatsen zijn openbaar. Vanuit het oogpunt van brandveiligheid, beheersbaarheid en handhaafbaarheid is het parkeren op de standplaats minder wenselijk.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe

gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximalecombinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Conclusie plangebied:
Met dit uitwerkingsplan wordt een bestaande woonwagenlocatie juridisch planologisch passend geregeld. Hiermee worden de kaders geboden waaronder het mogelijk is om ook in de toekomst zorg te dragen voor een goed woon- en leefklimaat in dit plangebied maar ook in relatie tot de omgeving. De NOVI geeft derhalve geen belemmering voor onderhavig uitwerkingsplan.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen geldt de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 6.3.1).

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

In het woonwagenbeleid van de gemeente Waddinxveen (zie 4.3.3) is duidelijk onderbouwd dat er binnen Waddinxveen behoefte is aan de in dit plangebied opgenomen standplaatsen. In het moederplan Park triangel is ook reeds sinds 2008 rekening gehouden met de aanwezigheid van deze standplaatsen.
De voorliggende woningen betreffen reeds lange tijd bestaande woningen in bestaand stedelijk gebied. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie
De standplaatsen die in dit uitwerkingsplan zijn opgenomen, passen binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie Ruimte en mobiliteit en Verordening Ruimte

Visie Ruimte en mobiliteit
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema's.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand'. De centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie.
Binnen het thema wonen en voorzieningen is aangegeven dat bestaande wijken en buurten vragen om aandacht als het gaat om vernieuwing en verduurzaming. Goed onderhoud van zowel het bestaande vastgoed, als de openbare ruimte is een opgave op korte termijn. Op lange termijn ligt in dit gebeid mogelijk een opgave om de woningvoorraad en de openbare ruimte beter te laten aansluiten bij de eisen en wensen van de bewoners. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.

4.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie Waddinxveen 2018-2022 vastgesteld. Hierin is het lokale woonbeleid geformuleerd, waarbij de lange termijn trends zijn vertaald naar de opgave tot en met 2022. Uitgangspunt daarbij is om tot 2030 4250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. De volgende ambities zijn hierin opgenomen:

  • prettig wonen voor iedereen
  • het versterken van de bestaande identiteit van Waddinxveen
  • ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt
  • kwaliteit en variatie in het woningaanbod
  • passende woonmilieus en
  • een goede leefbaarheid.

ln de Woonvisie 2012-2017 zijn woonwagenbewoners als aandachtsgroep benoemd. Er is sprake van een aandachtsgroep als deze groep een specifieke woonbehoefte heeft, of als deze groep het zonder speciale aandacht niet redt op de woningmarkt vanwege bijvoorbeeld een laag inkomen.

Het doel van de Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Om te zorgen dat iedereen prettig kan wonen in Waddinxveen moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.

  • Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
  • Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
  • Pijler 3: Duurzaamheid
  • Pijler 4 Leefbaarheid
4.3.3 Woonwagenbeleid 2016

Het Woonwagenbeleid richt zich op behoud of versterking van de algehele leefbaarheid en woonkwaliteit op de woonwagenlocaties, waarbij sociaalgeografische aansluiting op een woonwijk van belang is.

De gemeente Waddinxveen en de woningcorporatie Woonpartners Midden-Holland willen, met respect voor de culturele eigenheid van de doelgroep, zorgdragen voor kwalitatief goede huisvesting voor woonwagenbewoners. De gemeente draagt daarin een algemene verantwoordelijkheid voor alle bewoners en alle wijken van de gemeente. De corporatie draagt, net als voor al hun huurders, een specifieke verantwoordelijkheid voor kwalitatief goede huisvesting, de verhouding met hun huurders en voor de leefbaarheid van de wijken waarin zij wonen. Gemeente en corporatie hebben hier dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een samenhangend en op elkaar afgestemd beleid is noodzakelijk.

Pater Jornaweg heeft 16 standplaatsen, waarvan drie tijdelijk en in bezit is van de corporatie. In totaal zijn er drie woonwagenlocaties in Waddinxveen. De doelstelling is om een kwalitatief goed en leefbaar woon- en leefklimaat te bieden voor de doelgroep die op de woonwagenlocaties woont en wil wonen. (leefbaarheid, goede onderhoudssituatie aan openbare ruimte en voldoen aan wet- en regelgeving).

Openbaar gebied  
Het kwaliteitsniveau van het openbaar gebied wordt beoordeeld door middel van een beeldkwaliteitslat. Het openbaar gebied rondom de woonwagenlocaties betreft vaak de bevoegdheid van de gemeente Waddinxveen. Rondom de woonwagenlocaties is meestal een bossingel, hagen of heesters te vinden en veelal is er geen duidelijke begrenzing aanwezig van openbaar gebied enerzijds en standplaats anderzijds. Gevolg is dat er situaties bestaan van illegaal in gebruik genomen grond. Uitgangspunt bij het opstellen van de planherziening van het openbaar gebied is het vastleggen van een heldere structuur en begrenzing. Onduidelijke ruimtes moeten voorkomen worden om illegale ingebruikname van grond in de toekomst te voorkomen. Op dit moment is het openbaar gebied in eigendom van de corporatie. Dit openbaar gebied zal in de nieuwe situatie overgedragen worden naar de gemeente waardoor de corporatie alleen het eigendom en beheer over de standplaatsen krijgt en heeft.

Conclusie
Het woonwagenbeleid schept een kader voor het onderliggende bestemmingsplan.

4.3.4 Integraal beheerplan openbare ruimte

In juni 2017 is het integraal beheerplan openbare ruimte 2017-2020 (IBOR) vastgesteld. Beheer en onderhoud van de openbare ruimte is een kerntaak van de gemeente. Een kwalitatief goede openbare ruimte draagt bij aan het welzijn en de veiligheid van de bevolking. Met het IBOR worden de beleidsdoelstellingen gerealiseerd en wordt inzicht gegeven hoe en wanneer de middelen ingezet worden om de openbare ruimte in stand te houden.

het IBOR is opgebouwd uit drie onderdelen:

  • een algemeen deel,
    Hierin wordt op hoofdlijnen omschreven wat het doel van het integraal beheerplan openbare ruimte is en welke processen van belang zijn.
  • de disciplinaire beheerplannen
    In deze beheerplannen wordt per discipline verwoord wat de gemeente in beheer heeft en hoe het areaal wordt onderhouden.
  • de projecten
    Om de integraliteit in projecten te realiseren is er geschoven in het moment van uitvoering van de maatregelen, zodat verschillende beheerdisciplines op hetzelfde moment onderhoud behoeven. Uiteraard heeft er een zorgvuldige afweging plaatsgevonden waarbij de veiligheid van de gebruiker gewaarborgd is.

4.3.5 Masterplan Triangel/IOP

In het Masterplan zijn de ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van het gebied aangegeven. Na het Masterplan zijn diverse uitwerkingen opgesteld, zoals visies en ontwikkelingsprogramma's waaronder het integraal ontwikkelingsplan.

In februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het IOP voor Park Triangel vastgesteld. Dit plan bestaat uit vijf onderdelen:

  • 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
  • 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
  • 3. het Bestemmingsplan Triangel als het vigerende juridisch planologisch kader;
  • 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en BPD (Voorheen Bouwfonds Ontwikkeling) op te richten GEM;
  • 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en BPD (voorheen Bouwfonds Ontwikkeling), waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van Park Triangel hebben vastgelegd.

Op 22 januari 2014 heeft de gemeenteraad het IOP bevestigd.

4.3.6 Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen

Het gemeentelijk archeologiebeleid dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 november 2012 voldoet aan de uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988. Ook voor het gemeentelijk archeologiebeleid van Waddinxveen gelden daarom de volgende uitgangspunten:

  • archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening versterken zodat behoud van het bodemarchief onderdeel wordt van het planologische besluitvormingsproces;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen en zijn hiervoor operationeel verantwoordelijk.

Het archeologiebeleid is opgebouwd uit:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Waddinxveen;
  • de archeologische beleidskaart gemeente Waddinxveen;
  • de geomorfologische kaart;
  • de cultuurhistorische kaart;
  • de archeologische inventarisatiekaart;
  • een toelichting (verantwoording) op de archeologische waarden en verwachtingenkaart en de beleidskaart;
  • een beleidsnota.

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart geeft inzicht in de (opbouw) van het bodemarchief. Op welke plaatsen in de gemeente Waddinxveen zijn er (zo goed als zeker) archeologische sporen aan te treffen, op welke plaatsen zijn er mogelijk archeologische sporen te verwachten, en waar ook zo goed als zeker niet. De archeologische beleidskaart geeft inzicht in de wijze waarop de gemeente met deze waarden en verwachtingen in het kader van haar ro-beleid om wil gaan: waar geldt wel en waar geldt geen archeologische onderzoeksplicht voor vergunningaanvragers. De bronnen en de argumentatie op basis waarvan de archeologische waarden- en verwachtingenkaart en de beleidskaart tot stand zijn gekomen zijn vermeld in de 'Toelichting op de archeologische beleidskaart Waddinxveen'. De beleidsnota geeft inzicht in de beleidsmatige, juridische en financiële aspecten. Het geeft een overzicht van de vrijstellingsgrenzen die Hazenberg Archeologie adviseert, welke taken er uit het vastgestelde beleid (kunnen) voortvloeien, welke mogelijkheid de gemeente heeft archeologiekosten te verrekenen, bijvoorbeeld via een aanpassing van de legesverordening, en welke planregels de gemeente kan opnemen in haar nieuwe bestemmingsplannen.

De essentie van het archeologiebeleid van de gemeente Waddinxveen bestaat uit het 'archeologieproof' maken van nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Daartoe bevat dit plan voorbeelden van archeologische planregels. De archeologische beleidskaart kan gebruikt worden om de dubbelbestemming 'archeologie' in de verbeelding van de nieuw op te stellen bestemmingsplannen en beheersverordeningen op te nemen.

De archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen is op 31 oktober 2016 geactualiseerd. De aanpassingen voor Waddinxveen zijn tweeledig:

  • zones met een bepaalde verwachting zijn vervallen, aangepast of ondergebracht in een andere categorie Waarde Archeologie;
  • de diepteligging van archeologisch kansrijke zones is aangepast aan de feitelijke diepteligging. Dit geldt voor de ligging van de stroomgordelafzettingen.


Zie voor de uitwerking van het archeologie beleid en het onderzoek en resultaat hiervan 6.7.

4.3.7 Beleidsnota externe veiligheid

De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • routering gevaarlijke stoffen;
  • aardgasleidingen.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 4.3.1) en wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

5.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) vastgesteld. Het NWP vervangt het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 en geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:

  • de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie),
  • de Beleidsnota Noordzee
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord
  • de Natuurvisie
  • de Internationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.
5.1.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.

Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water' (WBP) vastgesteld.

Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het plan bepaalt de koers: het geeft richting aan het handelen van het HHSK en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het Hoogheemraadschap kunnen verwachten.

Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving. HHSK streeft er naar haar taken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten uit te voeren, bij te dragen aan de leefbaarheid van het gebied en de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem te vergroten. Zo benoemt het waterbeheerplan concrete doelen om de impact van klimaatverandering (adaptatie) en de omvang van de klimaatverandering (mitigatie) te beperken. Een mogelijke aanscherping van doelen zal binnen de planperiode plaatsvinden.

Het HHSK gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van burgers, bedrijven en partners.

Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:

  • veilig en bewoonbaar (waterveiligheid)
  • voldoende, schoon en aantrekkelijk water (watersysteem)
  • gezuiverd water (afvalwaterketen en emissies)
  • veilige wegen

5.2 Het plangebied

In het plangebied vinden geen aanpassingen van de waterhuishoudkundige situatie plaats.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten van het bestemmingsplan. Achtereenvolgens komen de volgende aspecten aan de orde:

  • 6.2: Geluid
  • 6.3: Luchtkwaliteit
  • 6.4: Bedrijven en milieuzonering
  • 6.5: Externe veiligheid
  • 6.6: Bodem
  • 6.7: Archeologie
  • 6.8: Ecologie
  • 6.9: Milieueffectrapportage

Ten slotte wordt in paragraaf 6.10 ingegaan op het provinciaal milieubelang en in 6.11 wordt ingegaan op conclusies en worden aanbevelingen ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan gedaan.

In bijlage 1 is de volledige ruimtelijke onderbouwing, opgesteld door Omgevingsdienst Midden-Holland, opgenomen.

6.2 Geluid

6.2.1 Onderzoeksverplichting

Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer, railverkeer en /of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.

Geluidszones
De Wet geluidhinder 'werkt' met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones.

Wegverkeerslawaai
Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluidszone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid 50 km/u bedraagt en hoger.

Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

  • a. in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Industrielawaai
Het plangebied Pater Jornaweg is niet gelegen binnen de wettelijk zone van een industrieterrein. Derhalve wordt in de rapportage niet verder ingegaan op het onderdeel industrielawaai.

6.2.1.1 Grenswaarden

Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar.

In onderstaand tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden voor wegverkeer (Wgh).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0005.png"

Tabel - overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg- en railverkeer

6.2.1.2 Gemeentelijke beleid t.a.v. hogere waarden

Op 10 juli 2012 heeft de gemeente Waddinxveen de 'Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland' van 16 april 2012 vastgesteld. in deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen. Onderstaand tabel geeft het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarde beleid voor wegverkeer.

6.2.2 Onderzoek

Er is een onderzoek verricht naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai ter plaatse van de Pater Jornaweg in Waddinxveen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

In dit kader is tevens de cumulatieve geluidsbesting berekend wat een indicatie geeft van de te verwachten geluidsbelasting.

6.2.3 Berekeningsresultaten wegverkeerslawaai

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de bestemming woonwagenwoningen en woonwagenstandplaatsen mogelijk is wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Wgh en het hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen.

Als gevolg van de Beijerincklaan is de geluidsbelasting binnen ongeveer de helft van het plangebied hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen het noordelijke deel van het plangebied is de geluidsbelasting hoger dan 53 dB tot ten hoogste 59 dB. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting stuiten op bezwaren van financiële en verkeerskundige aard.

Als gevolg van de Dreef is de geluidsbelasting binnen twee kleine delen van het plangebied hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 51 dB. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting stuiten op bezwaren van financiële en verkeerskundige aard. Hogere waarden Wgh kunnen vastgesteld worden voor debestemmingen woonwagenwoningen en woonwagenterrein.

6.2.4 Berekeningsresultaten railverkeerslawaai

Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting ten gevolge van de nabij gelegen spoorbaan Gouda - Alphen aan de Rijn lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 55dB en dat verder onderzoek derhalve niet nodig is.

6.2.5 Woon- en Leefklimaat

De gecumuleerde geluidsbelasting varieert van 58 dB aan de zuidkant tot 64 dB aan de noordzijde. Het woon- en leefklimaat varieert van matig tot tamelijk slecht. Dit is gebruikelijk op korte afstand van een drukke ontsluitingsweg en wordt acceptabel geacht.

6.2.6 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het aspect railverkeer niet relevant is voor onderhavig uitwerkingsplan. Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat er op locatie de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsniveaus stuiten op bezwaren van financiële en verkeerskundige aard.

Voor de gronden die binnen dit uitwerkingsplan vallen is in mei 2022 een nieuw ontwerp besluit hogere grenswaarden gepubliceerd. In dit besluit hogere waarden wordt uitgegaan van de onderstaande hogere waarden:afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0006.png"

Hiermee is er met het vaststellen van dit uitwerkingsplan sprake van een goede ruimtelijke ordening aangezien aan de beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente Waddinxveen wordt voldaan.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Wet- en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaats
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0007.png"

Tabel - Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.).


Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.


De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. Indien aan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.

6.3.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Er worden geen extra woningen of woonwagens gerealiseerd, het plan is NIBM.

Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. In het globale bestemmingsplan was onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit concentraties. Uit de luchtonderzoeken in het moederplan Triangel blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan Triangel voldoet aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0008.png"

Afbeelding - meetpunten uit de monitoringstool NSL

Om inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit van het plangebied is een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool. In voorgaande zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 ìg/m3 en de PM 2,5 < 20 ìg/m3.

In onderstaande tabel is een representatief rekenpunt langs de Beijerincklaan aan de rand van het plangebied weergegeven. De berekende concentratie liggen ruim onder de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0009.png"

Tabel - Concentratie van N02 , PM10 en PM 2,5 in ìg/m3

6.3.3 Conclusie en advies

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt voor luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

6.4 Bedrijven en milieuzonering

6.4.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

6.4.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig en of ruimtelijk toegestaan. Hierdoor is sprake van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.4.3 Conclusie en advies

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Het plan voldoet uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

6.5 Externe veiligheid

6.5.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.5.2 Onderzoek

In 2011 is er voor het gehele plangebied Triangel een verantwoording groepsrisico opgesteld ('Verantwoording groepsrisico Triangel gemeente Waddinxveen, 23 december 2011', versie 8 juli 2014). Deze verantwoording is als basis gebruikt voor dit externe veiligheid advies.

Inrichtingen
In het bestemmingsplan mogen geen kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt binnen deze veiligheidsafstand.

Transport over de weg
De Beijerincklaan is langs het plangebied gelegen (zie onderstaande afbeelding). De Beijerincklaan wordt gebruikt als bevoorradingsroute voor het LPG-tankstation aan de Dreef in Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0010.png"

Afbeelding - Situatie externe veiligheid

Voor het plan 'Triangel Noordpunt' zijn door het bureau AVIV risicoberekeningen uitgevoerd (project 111997, 15 september 2011). Uit deze berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 bij de Beijerincklaan. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering. Het berekende groepsrisico (rekening houdend met volledige invulling plangebied Triangel) is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (143 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde).

Conform de 'Beleidsnota externe veiligheid Waddinxveen' moeten 'zeer kwetsbare objecten' (bijvoorbeeld basisscholen, kinderdagverblijven, enz.) worden uitgesloten binnen 80 meter van provinciale wegen. Dergelijke functies zijn niet mogelijk binnen het plangebied.

Transport over het spoor
Ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn gelegen. Over deze spoorlijn worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze spoorlijn vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
In de nabijheid van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen (W517-01). Voor het plan 'Triangel Noordpunt' zijn door het bureau AVIV risicoberekeningen uitgevoerd (project 111997, 15 september 2011) voor deze gasleiding. Uit deze berekeningen blijkt dat er bij deze gasleiding geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 ontstaat ter hoogte van het plangebied. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Het zuidelijk deel van het plangebied is binnen het invloedsgebied van deze gasleiding gelegen. Uit bovengenoemde berekeningen blijkt dat het groepsrisico, rekening houdend met de volledige invulling van Triangel (2900 woningen), ruim kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (0,014 maal de oriëntatiewaarde).

Bovendien is in dit bestemmingsplan geen sprake van een toename van het groepsrisico aangezien het om een bestaande locatie gaat waar een ander planologisch regime zal gaan gelden.

Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

6.5.3 Maatregelen externe veiligheid

In de verantwoording groepsrisico uit 2011 (herziene versie 8 juli 2014) is opgenomen dat de onderstaande maatregelen genomen moeten worden bij de uitwerking van het (globale) bestemmingsplan Park Triangel. Deze maatregelen zijn ook van toepassing voor dit bestemmingsplan.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het scenario dat zich voordoet. Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van de gebouwen en de omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Het gaat om goede schuilmogelijkheden en vluchtmogelijkheden.

Schuilmogelijkheden -> uitschakelbare ventilatie
Voor dit bestemmingsplan geldt dat het toxisch scenario relevant is, gezien de grote invloedsgebieden die met een dergelijk scenario samenhangen. Gebouwen waar mensen verblijven moeten worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen. Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident toxische (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Deze maatregel zal in de omgevingsvergunningen (activiteit bouwen) worden opgenomen.

Vluchtmogelijkheden
Bij de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af. Dit kan gerealiseerd worden door de infrastructuur loodrecht op de risicobronnen te projecteren en zorg te dragen voor meerdere vluchtwegen.

Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
Bluswatervoorzieningen moeten conform de eisen van de Veiligheidsregio worden aangelegd ('Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening', juli 2005).

Wat betreft bereikbaarheid zijn in het 'Besluit Veiligheidsregio's' opkomsttijden aangegeven voor verschillende functies. Voor de Triangel wordt niet voldaan aan deze wettelijke opkomsttijden. Het gemeentebestuur moet op het punt van het niet voldoen aan de opkomsttijden een afweging maken. Hierbij moeten ook eventueel te nemen maatregelen worden overwogen (bijvoorbeeld snellere toegang voor de hulpdiensten tot het plangebied, woningsprinklers, enz.). Het is uiteindelijk aan het bestuur van de Veiligheidsregio om voor bepaalde locaties afwijkende opkomsttijden vast te stellen (art. 3.2.1 lid 2, Besluit Veiligheidsregio's).

6.5.4 Conclusie en verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van de gasleiding is geen sprake van een toename van het groepsrisico.

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van een bevoorradingsroute (Beijerincklaan) van het LPG tankstation aan de Dreef.

Hieronder worden kort de belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen samengevat, op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad haar verantwoording kan baseren.

Situatie groepsrisico
Het groepsrisico in verband met de Beijerincklaan neemt door dit plan niet toe.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen (zie paragraaf 5.3):

  • Gebouwen waar mensen verblijven moeten worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen;
  • Vluchtwegen van de risicobronnen af realiseren;
  • Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen uitvoeren volgens de praktijkrichtlijnen van de Veiligheidsregio (de Veiligheidsregio zal hier nog advies over uitbrengen);
  • Het gemeentebestuur moet het niet voldoen aan opkomsttijden motiveren (inclusief) eventueel te nemen maatregelen) en vast laten stellen door het bestuur van de Veiligheidsregio;

Provinciaal groepsrisicobeleid
De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Voor dit plan is geen sprake van een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Het plan voldoet op dit punt dus aan het provinciaal groepsrisicobeleid.

In dit kader is voor dit uitwerkingsplan voornamelijk het niet voldoen aan de opkomsttijden van belang. Zoals hierboven vermeld moet het gemeentebestuur het afwijken van de opkomsttijden motiveren en door het bestuur van de Veiligheidsregio laten vaststellen.

Verantwoording
De toename van het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, is aanvaardbaar.

6.6 Bodem

6.6.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).

6.6.2 Resultaat

De planlocatie heeft reeds de bestemming wonen, deze wordt niet gewijzigd. Daarom is voor deze bestemmingswijziging geen bodem onderzoek noodzakelijk. Voor de Omgevingsvergunning bouw zal een bodemonderzoek noodzakelijk zijn indien de beschikbare onderzoeken ouder zijn dan 5 jaar.

Bodemonderzoekslocaties
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen het plangebied met de deelplangebieden meerdere bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn. Er is nu geen nader onderzoek noodzakelijk.

De locatie van dit plangebied is reeds voldoende onderzocht om de woonbestemming mogelijk te maken. Dit betekent niet dat er ter plaatse van deze locaties geen onderzoek meer noodzakelijk is. Wanneer een onderzoek ouder is dan 5 jaar verliest deze zijn geldigheid. Bij de bouw van woningen zal een bodemonderzoek nodig zijn indien het de huidige onderzoeken ouder zijn dan 5 jaar.

Grondverzet
Voor het toepassen van grond van buiten het (deel)plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functies zijn aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie bkk.odmh.nl. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). De Omgevingsdienst Midden-Holland kan dan tevens als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.

6.6.3 Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie geschikt is voor wonen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteits-kaart van de gemeente.

6.7 Archeologie

6.7.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld Parapluplan Archeologie en Parkeren (september 2018). Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

6.7.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Pater Jornaweg wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart (november 2012);
  • het Archeologisch Informatie Systeem III (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (datum raadpleging: 19 augustus 2016)
  • Parapluplan Archeologie en Parkeren
  • reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken in het plangebied.

In het kader van het bestemmingsplan Pater Jornaweg wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart (november 2012);
  • Parapluplan Archeologie en Parkeren
  • reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken het gebied Triangel.

6.7.3 Resultaten

De resultaten van de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart zijn vertaald in het parapluplan Archeologie en Parkeren. In het Parapluplan Archeologie en Parkeren is er geen archeologische waarde op het Pater Jornaweg opgenomen aangezien hier geen of een zeer lage archeologische verwachtingswaarde geldt. Er is derhalve geen archeologisch onderzoek verreist voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85201-0401_0011.png"  

6.7.4 Conclusie en advies

Archeologie vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

6.8 Ecologie

6.8.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: Wet Natuurbescherming (Wnb) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2016 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.

Voor soortenbescherming is het bevoegd gezag voortaan ook de provincie. De provinciale verordening Wet natuurbescherming 2016 van de provincie Zuid-Holland regelt vrijstellingen van algemene soorten van de ontheffingsplicht onder de Wnb.

Gebiedsbescherming
De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000- gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.

Soortenbescherming
Het onderdeel soortenbescherming (voorheen Ffw) maakt onderscheid tussen soorten uit de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en overige (oftewel Nationaal beschermde) soorten. In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt met ecologisch onderzoek, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.

Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (vastgesteld op 9 november 2016).

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de “zorgplicht”, die stelt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden, flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

6.8.2 Onderzoek

Er is in december 2021 een ecologische QuickScan Pater Jornaweg uitgevoerd in het kader van de Wet Natuurbescherming, in het kader waarvan literatuuronderzoek en een veld bezoek heeft plaatsgevonden. Uit deze Quickscan is gebleken dat er in het plangebied geen beschermde Flora en Fauna aanwezig is en de bebouwing is ook niet geschikt bevonden voor de aanwezigheid van Flora en Fauna. De ontwikkelingen die binnen de regels van dit uitwerkingsplan mogelijk zijn leiden er derhalve niet toe dat Flora en Fauna aangetast kunnen worden en nader onderzoek is niet nodig geacht. De volledige QuickScan is opgenomen in Bijlage 1.

6.8.3 Conclusie

Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied, die door de Wro wordt beschermd, worden aangetast (planologische uitvoerbaarheid).

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Gezien de afstand tot beschermde natuurgebieden en de lokale aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, circa 10 kilomter, worden negatieve effecten op beschermde gebieden niet verwacht. Daarnaast biedt dit plan geen ruimte voor het toevoegen van nieuwe woningen en is er dus geen sprake van extra verkeersaantrekkende werking of de toename van stikstof depositie op een andere wijze. De regelgeving betreffende gebiedsbescherming staat de ontwikkeling niet in de weg.

Soortenbescherming
In het plangebied zijn negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk, er hoeven voor overige soorten geen mitigerende maatregelen te worden getroffen en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

6.9 Milieueffectrapportage

6.9.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..  

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2.  Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

6.9.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.. Daarbij is zowel naar (de mogelijkheid tot) nieuwe ontwikkelingen als naar onbenutte bouwmogelijkheden gekeken.

6.9.3 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.. Dit bestemmingsplan regelt slechts het planologisch borgen van een bestaande woonwagenlocatie met in totaal 16 standplaatsen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar het juridisch borgen van een bestaande situatie.

6.9.4 Conclusie en advies

Op het bestemmingsplan Pater Jornaweg rust geen plicht tot het uitvoeren van een m.e.r., m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling

6.10 Provinciaal milieubelang

6.10.1 Wet- en regelgeving

Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening het provinciaal milieubelang beschreven. Ruimtelijke plannen worden doorgaans na publicatie van het ontwerpbesluit aan de Provincie toegestuurd. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.
In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.

Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:

  • bescherming van stiltegebieden
  • windenergie stimuleren
  • beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
  • beschermen van grote groepen mensen

6.10.2 Onderzoek

Getoetst wordt of bij het voorgenomen plan het provinciaal belang in het geding is. Zo ja, dan wordt bekeken of er mogelijk sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang. Indien dit het geval is zullen – voor zover mogelijk- oplossingsrichtingen worden geformuleerd.
Toetsing aan het provinciaal belang beschermen van grote groepen mensen vindt plaats onder het hoofdstuk Externe Veiligheid.

6.10.3 Conclusie

Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.

6.11 Conclusie en aanbevelingen

De ontwikkeling in bestemmingsplan Pater Jornaweg is vanuit het oogpunt van geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, bodem, archeologie en ecologie en het provinciaal belang zonder meer toelaatbaar.

Aandachtpunten

Gemeente

  • Er zijn verschillende hogere waarden noodzakelijk, zie tabel 2.6. De ODMH stelt deze HW op zodra u een verzoek indien.
  • Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Waddinxveen achten de toename van het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

Initiatiefnemer

  • Bij de (her-)bouw van de woningen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de gevelwering teneinde de binnenwaarde van 33 dB te garanderen (zie bijlage 4 voor de gecumuleerde geluidsbelasting).

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan 'Woonwagenlocatie Pater Jornaweg' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend uitwerkingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het (concept) gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied de bestemming 'Wonen - Woonwagenwoningen' gekregen. Binnen de bestemming is op een aantal gronden een gebiedsaanduiding opgenomen ten behoeve van een veiligheidszone. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak.

Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregel. In dit hoofdstuk is de regel voor Wonen - Woonwagen woningen opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op deze bestemming.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.


Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 De bestemmingen

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan is er één bestemming, zijn er twee functie aanduidingen, een bouwaanduiding en een niet te bebouwen zone.

Wonen - Woonwagenwoningen
Op de verbeelding is in het gebied met de bestemming 'Wonen - Woonwagenwoningen' aangegeven waar de plaatsing van woonwagens en woonwagenwoningen is toegestaan. Deze zijn alleen toegestaan binnen de bouwvlakken. In de regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de maximale bouwhoogte en ten aanzien van het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan daar waar aangeduid met de aanduiding 'bijgebouwen'. Om in de toekomst flexibel om te kunnen gaan met de plaatsing van woonwagens is via een afwijkingsmogelijkheid geregeld dat de bestaande bouwvlakken met maximaal 1,5 meter mogen worden vergroot. Voorwaarde is wel dat het stedenbouwkundig en milieukundige past en dat geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat, waarbij uitdrukkelijk naar brandveiligheid wordt gekeken.

Gebiedsaanduiding veiligheidszone - Leiding
Deze gebiedsaanduiding regelt dat hier binnen geen nieuwe functies gerealiseerd mogen worden ten behoeve van het verblijf van verminderd zelfredzame personen.

Gebiedsaanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Rondom de LPG-stations, gasleidingen en de routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen zijn zones opgenomen waarbinnen geen nieuwe functies gerealiseerd mogen worden ten behoeve van het verblijf van verminderd zelfredzame personen.


Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe bouwlocatie beoogd. Het voorziet in een nieuwe planologisch-juridische regeling voor een bestaande woonwagenlocatie. Om deze reden is het opstellen van een exploitatieplan dan wel het moeten sluiten van een anterieure overeenkomst niet noodzakelijk.

Wel heeft de gemeente in een raamovereenkomst met de corporatie afspraken gemaakt over de wederzijdse financiële inspanningen om te komen tot uitvoering van de plannen van aanpak per woonwagenlocatie binnen de gemeente Waddinxveen.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Ter inzage legging

Het ontwerp bestemmingsplan zal voor een ieder ter inzage worden gelegd voor de duur van zes weken.