Plan: | Buitenplaats Duivenvoorde 2011 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0626.Duivenvoorde-BP50 |
Op 23 april 2004 heeft het kabinet de Nota Ruimte vastgesteld. Deze nota stelt ruimte voor ontwikkeling als thema centraal, met daarbij als bestuurlijk uitgangspunt het motto: "Decentraal wat kan en centraal wat moet."
De nota hanteert voor heel Nederland een beperkt aantal generieke regels onder de noemer 'basiskwaliteiten, die moeten bijdragen aan het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid: een goede onderlinge afstemming van de verschillende ruimtevragende functies voor zowel stedelijke als landelijke gebieden. Deze regels vormen een ondergrens op het gebied van veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. De nota waarborgt nadrukkelijk de positie van water, dat als onderwerp van integraal sectorbeleid een robuust element vormt in de ruimtelijke planvorming. Verder kiest het rijk voor een bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking als ruimtelijke strategie.
Op grond van de Nota Ruimte maakt de gemeente Voorschoten deel uit van het stedelijke netwerk Randstad-Holland, één van de zes aangewezen nationale stedelijke netwerken. Vanwege de verregaande verstedelijking binnen deze netwerken bestaat hier grote behoefte aan voldoende groen en recreatieve voorzieningen, die een wezenlijke bijdrage (kunnen) leveren aan de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Belangrijke ruimtelijke elementen vormen daarbij de zogenaamde Nationale Landschappen en de Rijksbufferzones. Beide hebben tot doel een ongeremde verstedelijking te voorkomen en de groene kwaliteiten in de betrokken regio's te behouden dan wel te versterken. Met de Nota Ruimte is de Duivenvoordecorridor, waarvan het plangebied deel uitmaakt, aangewezen als Rijksbufferzone tussen de stedelijke regio's Haaglanden en Leiden. Primaire doelstelling van deze aanwijzing is het in stand houden van het overwegend groene karakter van de buffer, zodat geen aaneengesloten stedelijke zone kan ontstaan tussen het stadsgewest Haaglanden en de regio Holland-Rijnland. Het accent ligt in de buffer verder vooral op het behoud van waardevolle groenfuncties en open landschapseenheden, de bevordering van dagrecreatie en landschapsbeleving en de stimulering van gebiedsondersteunende functies van de corridor, als laatste doorgaande ecologische verbinding tussen het Groene Hart van de Randstad en het kustlandschap bij Wassenaar. De nota legt de regiefunctie voor deze ontwikkelingen en voor het daartoe noodzakelijke juridisch-planologische regime bij de provincie Zuid-Holland.
Met het bestemmingsplan "Buitengebied" is beoogd een kader tot stand te brengen waarbinnen deze doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Het nu voorliggende bestemmingsplan voor het landgoed Duivenvoorde is een beperkte herziening daarvan, die voortborduurt op het eerdere regime en de doelstellingen daarvan respecteert en waar mogelijk versterkt.
Op 6 juni 2008 heeft de Minister van VROM de 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid' aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Hierin heeft het kabinet een overzicht gepresenteerd van alle nationale ruimtelijke belangen die zijn benoemd in de vigerende planologische kernbeslissingen (pkb's). Per nationaal belang is daarbij aangegeven hoe het Rijk dat belang wil verwezenlijken.
Eén middel om tot verwezenlijking van deze belangen te komen is de in de Wro opgenomen bevoegdheid om, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening eisen, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Deze vorm van centrale normstelling is in vergelijking met de oude WRO feitelijk nieuw, maar zij sluit wel aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang.
Het kabinet heeft in de Realisatieparagraaf vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de behoefte bestaat om de bevoegheid tot het stellen van algemene regels in te zetten. Daarbij gaat het -voor zover hier relevant- om negen onderwerpen die zijn ontleend aan de Nota Ruimte. In alle gevallen betreft het zaken die in bestaande 'oude WRO' beleidsdocumenten duidelijk als kaderstellend zijn geformuleerd. De Realisatieparagraaf benoemt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden en dus doorwerking op lokaal niveau vergen. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst.
De hiervoor bedoelde kaderstellende uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening', beter bekend als de AMvB Ruimte, bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het Rijk.
Omdat een deel van de beleidskaders nog in ontwikkeling is en nieuw ruimtelijke rijksbeleid in voorbereiding is, wordt de AMvB Ruimte in beginsel gefaseerd vastgesteld. De eerste fase bevat de in de Nota Ruimte opgenomen beleidskaders ten aanzien van:
Voor het voorliggende bestemmingsplan is met name Hoofdstuk 3 van de AMvB Ruimte van belang, dat regels stelt ten aanzien van de groene ruimte. Het bieden van voldoende mogelijkheden voor (dag)recreatie in de groene ruimte binnen of nabij de stedelijke netwerken is een belangrijke doelstelling van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bieden van deze mogelijkheden is belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewoners en voor de economische concurrentiepositie van Nederland.
In de Randstad is een deel van deze groene ruimte aangeduid als rijksbufferzone, met als doel deze groene ruimte binnen het stedelijk netwerk niet te verstedelijken, duurzaam in stand te houden en de (dag)recreatieve functie van deze gebieden te versterken. Het plangebied maakt deel uit van de rijksbufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer. De rijksbufferzones dienen te transformeren tot relatief grootschalige groene gebieden met diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrercreatie. De in het voorliggende bestemmingsplan voorziene opwaardering van het kasteel Duivenvoorde met de omliggende landerijen kan een bijdrage leveren aan het realiseren van deze doelstelling.
Het plangebied maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Hieronder wordt verstaan het samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang, met als doel de veiligstelling van ecosystemen en de daarbij behorende soorten, voor zover gelegen op het land. Het voorliggende plan respecteert de ecologische waarde van de EHS en kan door middel van de beoogde optimalisering van het beheer van het landgoed Duivenvoorde bijdragen aan een verdere versterking van de ecologische kwaliteiten van het plangebied.
De conclusie is gelet op het voorgaande gerechtvaardigd, dat het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders die de AMvB Ruimte (na in werking treden daarvan) stelt.
Een voor dit plangebied bijzonder betekenisvol beleidsterrein is de cultuurhistorie. In het vroegere Structuurschema Groene Ruimte maakte het plangebied deel uit van het Strategisch Groenproject Landgoederenzone Haaglanden. Bij nieuwe ontwikkelingen moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met karakteristieke landschapspatronen en gebiedstypische vormen van grondgebruik. Vergelijkbare doelstellingen zijn geformuleerd in de Nota Belvédère, waarmee de rijksoverheid aangeeft hoe cultuurhistorische kwaliteiten en aspecten bij de toekomstige inrichting van Nederland een rol kunnen spelen en welke maatregelen daarvoor getroffen kunnen worden. Delen van de Rijksbufferzone zijn aangewezen als topgebied cultureel erfgoed, aanwijzingen in het streekplan borduren daar op voort. Eén en ander vraagt om het actieve behoud of de herontwikkeling van waardevolle cultuurhistorische elementen in het gebied. Concreet gaat het daarbij om zaken als gebiedstypische nederzettingsvormen, oude wegen, waterlopen, verkavelingspatronen, gebouwde en ongebouwde archeologische monumenten, etc. Deze elementen moeten als inspiratiebron worden gebruikt bij het uitwerken van concrete inrichtingsplannen.
In het verlengde hiervan hebben de gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar samen met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten het initiatief genomen tot aanwijzing van belangrijke delen van de Duivenvoordecorridor als beschermd dorpsgezicht. Bij besluit van de ministers van OCW en VROM d.d. 19 november 2007 heeft de formele aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht van de "Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam", waarvan ook het plangebied deel uitmaakt, daadwerkelijk plaatsgevonden.
In 1988 heeft het Nederlandse parlement het Europese verdrag ter bescherming van archeologisch erfgoed geratificeerd, dat begin 1992 in Valletta (Malta) is ondertekend. Het zgn. Verdrag van Malta voorziet in de bescherming van cultureel erfgoed door onder andere de risico's op aantasting van dat erfgoed te beperken. Dit kan door het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in de bodem ( "in situ") te bewaren en door integratie van het thema archeologie in de ruimtelijke ordening. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving werd -zeker bij grote projecten- al jaren 'in de geest van Malta' gewerkt. Zo maakten rijk, provincies en gemeenten al geruime tijd gebruik van bijvoorbeeld de mogelijkheden die de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening bood.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden, die een omvangrijke aanpassing in verband met de zorg voor archeologische monumenten inhoudt van de Monumentenwet 1988. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta op nationaal niveau geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ordening en de financiering van opgravingen. De eigen rol van de overheden krijgt nu een geformaliseerd karakter. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies krijgen de taak om archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Voor die gebieden zullen gemeenten ook hun bestaande bestemmingsplannen moeten actualiseren.
Belangrijkste doel van de wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Dit wordt gerealiseerd door archeologie een (niet-vrijblijvende) geformaliseerde plaats te geven bij ruimtelijke processen. Algemeen uitgangspunt is om de aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden of te ontzien. Waar bodemverstoring onvermijdelijk is, is het leidende principe: de verstoorder betaalt. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek, alsmede het eigendom en het beheer van archeologische vondsten. Onder dit wettelijk regime zijn de provinciale taken aanvullend aan die van rijk en gemeente. Deze taken sluiten aan op de beleidspraktijk van de afgelopen jaren. Gelet op de intenties van 'Malta' en de consequenties van de wet voor de provincie, verschuift de beleidsinzet nadrukkelijk van toetsing achteraf naar inbedding vooraf, van handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud én benutting van deze waarden in het proces van de ruimtelijke ordening.