Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Everdingen, Diefdijk 16
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0620.wp0008-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Everdingen, Diefdijk 16' van de gemeente Vianen.

1.2 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aan-huis-gebonden (ambachtelijk) bedrijf

Het uitoefenen van een (ambachtelijk) bedrijf aan huis, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.

1.7 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 agrarisch bouwvlak

De aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond rond een bestaand agrarisch bedrijf dan wel een nieuw te vestigen agrarisch bedrijf waarop de bedrijfsbebouwing, waaronder begrepen kassen, sleufsilo's en kuilvoerplaten, dient te worden geconcentreerd.

1.9 agrarisch verwant bedrijf

Een bedrijf, dat gezien zijn aard enige relatie heeft met agrarische bedrijvigheid doordat de bedrijvigheid zich richt op het in brede zin houden van dieren of telen en verhandelen/bewerken van plantmateriaal of doordat de bedrijvigheid in hoofdzaak gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven.

1.10 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.11 archeologisch deskundige

De gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.12 archeologisch onderzoek

Het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.13 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bouwvlak c.q. bestemmingsvlak.

1.15 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.16 bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag

Bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 blauwe diensten

Het vasthouden van water om wateroverlast elders te voorkomen, het gedogen van water op percelen, het beheren van een gebied gericht op schoon water voor drinkwaterwinning.

1.22 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 ander bouwwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en niet zijnde een vergunningvrij bouwwerk in de zin van de Woningwet.

1.27 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 deskundige

Een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van bijvoorbeeld landschap, cultuurhistorie, natuur of landbouw.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidsgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.32 gevoelig object

Een (deel van een) gebouw dat bedoeld is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat is bedoeld voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein.

1.33 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouw-, weidebouwbedrijf, fruitteeltbedrijven en tuinbouwbedrijven.

1.34 grondgebonden veehouderij

Een agrarisch bedrijf dat is gericht op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort.

1.35 hoefsmederij

Een bedrijf gericht op het beslaan en beklappen van paarden en paardachtigen.

1.36 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 horecabedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren, zoals een hotel, een restaurant, een café of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven.

1.38 intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf dat is gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang en dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel.

1.39 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.40 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.41 mantelzorg

Een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.42 (mest)bassins

Een reservoir voor de opslag van dunne mest in de vorm van een foliebassin of mestsilo.

1.43 natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.44 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat in overwegende mate is gericht op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel. Onder niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden voor de toepassing van dit plan in ieder geval begrepen intensieve veehouderijen (waaronder pelsdierhouderijen), glastuinbouwbedrijven, champignonkwekerijen, witloftrekkerijen en viskwekerijen.

1.45 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.46 paardenbak

Omheinde gronden, waarop, door middel van het aanbrengen van zand en/of het plaatsen van bouwwerken ten behoeve van de springsport, het trainen van paarden kan plaatsvinden.

1.47 paardrijactiviteiten

Het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.48 peil

  1. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.49 perceelsontsluiting

Een in- en uitrit die ten dienste staat van een (bouw)perceel met als doel dat perceel te verbinden met de dichtst bijliggende openbare weg.

1.50 permanente bewoning

Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.51 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.52 seksinrichting

Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.53 vloeroppervlak

De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

1.54 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde, en op de openbare weg georiënteerde zijde van een gebouw; indien sprake is van een hoeksituatie dan worden de beide gevels die naar de weg zijn gekeerd als voorgevel aangemerkt.

1.55 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn waarin de voorgevel van een gebouw is geplaatst.

1.56 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0620.wp0008-VG01 met de bijbehorende regels.

1.57 woning

Een gebouw of gedeelte van een gebouw - inclusief aan- en uitbouwen, exclusief aangebouwde bijgebouwen - geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.58 Wgh-inrichtingen

Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 oppervlakte van een gebouw

Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.

2.4 inhoud van een gebouw

Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenkant van de gevels en de onderkant van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten.
Niet meegerekend worden de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,5 m.

2.5 goothoogte van een gebouw

Tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:
  1. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.6 bouwhoogte van een gebouw

Tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:
  1. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.7 bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde

Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Het uitoefenen van agrarische bedrijven;
  2. Ter plaatse van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' is tevens een intensieve veehouderij toegestaan zoals bedoeld in artikel 1.38;
  3. Behoud en versterking van de landschapswaarden door:
    1. Het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied;
    2. Het in stand houden en versterken van de overgangsgebieden van oeverwal naar komgronden;
    3. Het behoud van de karakteristieke verkaveling in de vorm van smalle kavels en een fijnmazig slotenpatroon;
  4. Behoud en ontwikkeling van de aanwezige zand- en weidevogelsoorten;
  5. Voor de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 2 m uit de bestemming 'Verkeer-1': voor verkeersdoeleinden, waarbij de aaneengesloten verharde oppervlakte, voor zover gelegen binnen deze bestemming, niet meer mag bedragen dan 15 m²;
  6. Voor zover de gronden gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en binnen het bouwvlak: tevens voor één paardenbak.
Met daaraan ondergeschikt:
  1. Een agrarisch loon- en verhuurbedrijf of een andere niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit waarvoor maximaal 1.000 m² vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen;
  2. De volgende niet-agrarische nevenfuncties:
    1. Verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten waarvoor maximaal 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    2. Veearts/hoefsmederij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    3. Ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    4. Kleinschalige horecagelegenheid waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 500 m² overige gronden in gebruik mogen worden genomen;
    5. Bed & breakfast waarvoor maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    6. Aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    7. Natuur- en milieueducatie waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  3. Extensief recreatief medegebruik;
  4. Agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  5. Blauwe diensten;
  6. Wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  7. Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  8. De bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
Met dien verstande dat bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. Binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden opgericht;
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor terreinafscheidingen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente boomteelthekken, voorzieningen van openbaar nut en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  4. In aanvulling op het bepaalde in sub c geldt dat uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  5. Kassen zijn enkel toegestaan bij vollegronds tuinbouwbedrijven;
  6. De afstand van kassen tot woningen van derden dient minimaal 50 m te bedragen;
  7. Buiten de agrarische bouwvlakken gelegen bestaande veldschuren mogen op hun bestaande locatie in de bestaande omvang gehandhaafd blijven; uitbreiden is niet toegestaan.
3.2.2 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bouwregels:
  1. Een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  2. Per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  3. De maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 750 m³;
  4. De maximale goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt 6 m;
  5. De maximale bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt 9 m;
  6. De maximale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt 75 m²;
  7. De maximale goothoogte van een vrijstaand bijgebouw bij de bedrijfswoning bedraagt 3 m;
  8. De maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bij de bedrijfswoning bedraagt 6 m. 
3.2.3 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende bouwregels:
  1. Bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. Ter plaatse van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' geldt dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen als maximaal toelaatbare kan worden aangehouden;
  3. De maximale goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 6 m;
  4. De maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 10 m;
  5. De maximale goothoogte van koelcellen bedraagt 8 m;
  6. De maximale bouwhoogte van koelcellen bedraagt 10 m;
  7. De maximale bouwhoogte van mestsilo's bedraagt 8,5 m;
  8. De maximale bouwhoogte van voedersilo's bedraagt 15 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. De maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning bedraagt 1 m;
  2. De maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op overige plaatsen binnen het bouwvlak bedraagt 2 m;
  3. De maximale bouwhoogte (schote-)antennes bedraagt 10 m;
  4. Binnen het bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
  5. De maximale oppervlakte van een paardenbak bedraagt 800 m²;
  6. De maximale bouwhoogte van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals picknicktafels en bewegwijzering bedraagt 3 m;
  7. De maximale oppervlakte van voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations bedraagt 15 m²;
  8. De maximale bouwhoogte van voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations bedraagt 2,7 m;
  9. De maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 6 m.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing en de situering en de vorm van de bouwvlakken indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Sleufsilo's buiten het agrarische bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak mits;
  1. Het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. De sleufsilo direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
  3. De bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m²;
  4. De bebouwingshoogte van de silo's niet meer bedraagt dan 2 m;
  5. Afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in artikel 3 lid 1.
3.4.2 Maximale bouwhoogten van bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in artikel 3 lid 2.3 sub d, mits:
  1. Het vergroten van de maximale bouwhoogte noodzakelijk is vanuit het aspect dierenwelzijn of vanwege gewijzigde wet- en regelgeving;
  2. De bouwhoogte tot ten hoogste 12 m wordt vergroot.
3.4.3 Bedrijfsgebonden windturbines
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de realisatie van windturbines, mits:
  1. De stroomleverantie van de windturbine geheel ten dienste van het agrarische bedrijf is;
  2. De ashoogte van de windturbine niet hoger dan 20 m is;
  3. Er geen onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in artikel 3 lid 1 en van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden.
3.4.4 Schuilhut voor hobbydieren
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub a ten behoeve van het toestaan van schuilhutten buiten het agrarisch bouwvlak mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Het bouwen van een schuilhut is noodzakelijk voor de huisvesting van hobbydieren op het betreffende perceel (weiland);
  2. Het betreft solitair gelegen weilanden niet gelegen aansluitend aan de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker van het perceel;
  3. Het weiland is minimaal 2.500 m² groot;
  4. De bebouwde oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 15 m² bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  5. Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
3.4.5 Uitbreiding bouwmogelijkheden ter plaatse van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub b voor wat betreft het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Afwijken is uitsluiten mogelijk indien de uitbreiding van bedrijfsgebouwen noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn of als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving;
  2. In ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan om de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor:
  1. Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. Het (bedrijfsmatig) kweken van bomen, heesters en andere siergewassen;
  3. Het aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen;
  4. Het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  5. Het oprichten van foliemestbassins- en platen;
  6. Het aanbrengen van bomen, heesters en sierteelt;
  7. Het aanleggen van paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  8. Het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend;
  9. Semibedrijfsgebonden windturbines met een ashoogte groter dan 20 m;
  10. Dierenpension/hondenfokkerij.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
3.6.1 Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het bouwvlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf:
  1. Opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  2. Veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  3. Opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  4. Kinderboerderij, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  5. Paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  6. Kano-, (roei- of elektrische) boot-, fietsen- of huifkarrenverhuur, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  7. Kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  8. Kleinschalig kamperen, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 3.000 m² overige gronden in gebruik mogen worden;
  9. Survivalactiviteiten, excursiebedrijf, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  10. Ballonvaart, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  11. Boerengolf/poldersport, waarvoor maximaal 300 m² in gebruik mag worden genomen;
  12. Sociale functie (zoals kinderopvang, zorgboerderij), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen.
  13. Museum en tentoonstellingsruimte, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  14. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
    1. Ten behoeve van de nevenactiviteit dient gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
    2. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
    3. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    4. Detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
    5. Nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan bij agrarische bedrijven welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
    6. Parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
    7. Bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
    8. In ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht;
    9. Afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijk en/of, cultuurhistorische waarden als omschreven in artikel 3 lid 1.
3.6.2 Paardenbakken buiten bouwvlakken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub g, voor de aanleg van paardenbakken buiten bouwvlakken op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', mits:
  1. Binnen het agrarische bouwvlak onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  2. Paardenbakken worden aangelegd op gronden gelegen binnen een strook van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak;
  3. Paardenbakken landschappelijk worden ingepast en geen lichtmasten worden opgericht.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.7.1 Aanlegverbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. Voor alle gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap':
    1. Het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    2. Het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
    3. Aanbrengen van houtgewas;
    4. Het aanleggen van boomgaarden/fruitteelt;
    5. Het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland (maïs en veevoedergewassen);
    6. Aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen;
    7. Het aanbrengen van verhardingen > 200 m².
3.7.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 3 lid 7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
  1. Welke plaatsvinden binnen een agrarisch bouwvlak;
  2. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
  3. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. Welke het normale beheer en onderhoud betreffen.
3.7.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De in artikel 3 lid 7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
  1. Als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke karakteristiek, als omschreven in artikel 3 lid 1, niet onevenredig wordt aangetast;
  2. Wordt voldaan aan het volgende:
    1. Voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      1. Er mag geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen plaatsvinden;
      2. De bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
      3. De landschapselementen, aangeduid met 'specifieke vorm van natuur-landschapselement' mogen niet onevenredig worden aangetast;
      4. Het aanbrengen van leidingen ter plaatse van gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2' mag niet leiden tot aantasting van he karakter van de laanbeplanting en tot schade aan de bomen of aan de wortels van de bomen;
    2. Voor het graven, dempen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren:
      1. Het karakter van het fijnmazig slotenstelsel dient behouden te blijven;
      2. Het dempen van sloten mag er niet toe leiden dat percelen breder worden dan 100 m;
      3. Door het Waterschap is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
      4. Voor zover gelegen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-landschapselement', het karakter van de elementen niet wordt aangetast;
      5. Voor zover het betreft gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2', het karakter van de laanbeplanting niet wordt aangetast en geen schade wordt toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen;
    3. Voor het aanbrengen van houtgewas:
      1. Het betreft het aanbrengen van natuur- en landschapselementen in het kader van het convenant Alblasserwaard/Vijfheerenlanden of het daarbij horende landschapsplan dan wel op basis van een advies of plan van een ter zake deskundige;
      2. De openheid van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
    4. Voor het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt:
      1. Het aanleggen van boomgaarden voor fruitteelt is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de op de plankaart aangeduide fruitteeltbedrijven;
      2. De openheid en het weidekarakter van het gebied mag niet onevenredig worden aangetast, dit betekent dat voorkomen moet worden dat grote aaneengesloten blokken fruitteelt ontstaan. Hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
      3. Voor zover aanleg van de fruitboomgaard plaatsheeft binnen 50 m uit een gevoelig object mag het woon- en verblijfklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    5. Voor het omzetten van grasland in bouwland:
      1. Het weidekarakter mag niet onevenredig te worden aangetast; hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
      2. Het omzetten van grasland in bouwland (ten behoeve van onder andere maisteelt, veevoedergewassen) dient noodzakelijk te zijn voor de continuiteit van het agrarisch bedrijf;
    6. Voor het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen:
      1. Het perceel mag maximaal via één perceelsontsluiting worden ontsloten;
      2. Het aanleggen dient noodzakelijk te zijn om het perceel te ontsluiten;
      3. De breedte van de perceelsontsluiting mag niet meer dan 3 m bedragen;
      4. De landschappelijke waarde van het weidekarakter niet onevenredig worden aangetast; hieromtrent wordt een landschapsdeskundige om advies gevraagd;
      5. Voor zover het gronden betreft binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2' mag het karakyer van de laanbeplanting niet worden aangetast en geen schade worden toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen;
    7. Voor het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m²:
      1. Het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
      2. De landschappelijke waarde van het weidekarakter niet onevenredig worden aangetast. Hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
      3. Voor zover het gronden betreft binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2' het karakter van de laanbeplanting niet wordt aangetast en geen schade wordt toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.8.1 Nieuwvestiging agrarisch bedrijf
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen teneinde op de plankaart een nieuw bouwvlak op te nemen ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan het volgende:
  1. Er dient sprake te zijn van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  2. De vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, boomteeltbedrijven, fruitteeltbedrijven, akkerbouwbedrijven dan wel (vollegronds) tuinbouwbedrijven is niet toegestaan;
  3. De oppervlakte van het bouwvlak mag ten hoogste 1 ha bedragen;
  4. De bouw van ten hoogste één bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan, indien deze vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam met de dagelijkse bedrijfsvoering is belast: hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  5. De afstand van bebouwing op het nieuwe agrarische bouwvlak tot de overige in het gebied aanwezige bebouwing dient minimaal 100 m te bedragen met dien verstande dat hiervan mag worden afgeweken indien strikte handhaving uit een oogpunt van logische verkaveling ongewenst is;
  6. Van de wijzigingsbevoegdheid mag slechts gebruikgemaakt worden, indien geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel;
  7. Ten opzichte van gronden met de bestemming 'Water', zonder verdere aanduiding, dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  8. De nieuwvestiging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden als omschreven in artikel 3 lid 1;
  9. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing daarbij dient gebruik gemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
  10. De wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  11. Uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  12. In ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht
  13. Voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 3 lid 2.
3.8.2 Omzetten agrarisch bedrijf in Wonen
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:
  1. Wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  2. De bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
  3. De cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. De bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  5. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  6. De bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in artikel 3 lid 8.3;
  7. In aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  8. Indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;
  9. Het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van:
    1. Een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  10. In de gevallen zoals genoemd in sub i onder 1 en 2 zijn de volgende criteria van toepassing:
    1. De woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden
    2. De bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot
    3. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving
    4. De te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma
    5. Voorst zijn de overige maatvoeringseisen met betrekking tot bijgebouwen en andere bouwwerken van toepassing;
  11. In het geval zoals genoemd in sub i onder 3 zijnde volgende criteria van toepassing:
    1. Indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning)
    2. De inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen
    3. Monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt
    4. De bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'
    5. De bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of in de bestemming 'Wonen' in combinatie met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'
    6. De nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in artikel 3 lid 1;
    7. De ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
    8. Planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfswoning voldoende is gewaardborgd;
  12. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in artikel 3 lid 1;
  13. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.8.3 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen teneinde bij beëindiging van een agrarisch bedrijf hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan ten behoeve van:
  1. Opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing;
  2. Veearts/hoefsmederij;
  3. Ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
  4. Opslag en stalling van niet-agrarische producten (bijvoorbeeld boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing;
  5. Kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. Paardenstalling/pensionstalling;
  7. Dagrecreatie inclusief kleinschalige horecagelegenheid zonder verblijf;
  8. Recreatief nachtverblijf;
  9. Kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf)/minicamping;
  10. Horecagelegenheid;
  11. Sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij);
  12. Museum/tentoonstellingsruimte;
  13. Dierenpension/hondenfokkerij;
  14. Mits voldaan wordt aan het volgende:
    1. Hergebruik is enkel toegestaan indien het (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor eigentijdse bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
    2. Hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande gebouwen tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²; alle overige niet beeldbepalende bebouwing dient te worden gesloopt;
    3. In afwijking van het bepaalde in sub b geldt dat indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, na sanering van alle bedrijfsgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat na sanering maximaal 1.000 m² aan bebouwing (exclusief de woning) aanwezig mag zijn;
    4. Buitenpandige opslag is niet toegestaan;
    5. Vervolgfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan op percelen, welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
    6. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    7. Het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
    8. Detailhandel is niet toegestaan;
    9. De wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    10. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden als omschreven in artikel 3 lid 1;
    11. In ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht;
    12. Uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. 
3.8.4 Ontwikkeling ecologische verbindingszones
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van het realiseren van ecologische verbindingszones indien en voor zover andere instrumenten de uitvoering van de bestemming mogelijk maken. Bij bestemmingswijziging worden de regels van de bestemming 'Natuur' overeenkomstig van toepassing.
3.8.5 Plaatsing zendmasten
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van de plaatsing van zendmasten. Het plaatsen van zendmasten kan voorts slechts worden toegestaan, mits:
  1. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  2. Er aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing;
  3. De gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen niet onevenredig worden aangetast;
  4. De afstand tot lokale wegen ten hoogste 50 m bedraagt, de afstand tot een oeverwal ten hoogste 100 m bedraagt en de afstand tot snelwegen ten hoogste 20 m bedraagt;
  5. De landschapselementen, aangeduid met 'specifieke vorm van natuur-landschapselement', en gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2' niet worden aangetast;
  6. Er geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden plaatsvindt;
  7. Uit oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaar bestaat tegen de desbetreffende locatie;
  8. De mast dient rechtstreeks op een bestaande weg/bestaand pad aan te sluiten, tenzij zulks redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
  9. De hoogte van de zendmast mag niet meer bedragen dan 40 m;
  10. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (basisstation) niet meer bedraagt dan 20 m² en de hoogte maximaal 4 m bedraagt.
3.8.6 Vergroting agrarisch bouwvlak ter plaatse van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en/of uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits voldaan wordt aan het volgende:
  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  2. De oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha; nieuwe bebouwing dient binnen dit oppervlak te worden gerealiseerd;
  3. Planwijziging wordt uitsluitend toegepast indien de vergroting/vormverandering van het bouwvlak en/of de uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen geen significante gevolgen heeft op Natura 2000-gebieden;
  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. Afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek, zoals beschreven in artikel 3 lid 1;
  6. De wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  7. Ten opzichte van de op plankaart als 'Water', zonder verdere aanduiding, bestemde gronden dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  8. In ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht
  9. Uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.8.7 Landgoederen
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw landgoed, mits voldaan wordt aan volgende:
  1. De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de ontwikkeling van het landgoed bijdraagt aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder de kernkwaliteiten van natuur en landschap;
  2. De hoeveelheid toe te voegen bebouwing dient in verhouding te staan tot de hoeveelheid extra groen en mag bestaan uit enkele kwalitatief hoogwaardige wooneenheden;
  3. Aan de ontwikkeling van het landgoed dient een inrichtings- en beheerplan ten grondslag te liggen;
  4. De landschappelijke inpassing van het landgoed dient aan te sluiten bij de kernkwaliteiten van het landschap, zoals aangegeven in de Landschapsvisie en de in het Streekplan uitgewerkte ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie;
  5. De inrichting van het landgoed dient een architectonische eenheid te vormen, die past in het gemeentelijk beeldkwaliteitplan;
  6. Voor wat betreft de inrichting en architectuur van het landgoed dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op de bestaande landschapsstructuren en de cultuurhistorische kenmerken van het gebied;
  7. Een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de ter zake deskundige over de vraag of aan het gestelde onder a, e en f van dit voorschrift wordt voldaan;
  8. Het landgoed dient een minimale omvang te hebben van ten minste 10 ha;
  9. Het landgoed dient voor minimaal 90% openbaar toegankelijk te zijn;
  10. Bestaande of voorziene agrarische bedrijven in de directe omgeving mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. De aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. Een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m²; een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Aanlegverbod
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4 lid 1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  4. De bodem met meer dan 1 m op te hogen.
4.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 4 lid 3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. Het normale onderhoud betreffen;
  2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan,
  3. Het archeologisch onderzoek betreffen.
4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de in artikel 4 lid 3.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. De verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn/de aanwijzing als beschermd rijksmonument is ingetrokken.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - primair bestemd voor de waterkering, bestemd voor het keren van water door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m;
  3. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits:
  1. Het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad (de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering niet wordt belemmerd);
  2. Vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden gesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
  2. Het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  3. Het graven van sleuven.
5.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 5 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
  1. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  2. Betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  3. Waarvoor een onherroepelijke vergunning is verkregen op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken.
5.4.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
De in artikel 5 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiervoor worden Rijkswaterstaat en het Waterschap Rivierenland gehoord.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afstanden en maten

  1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, breedte, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de overschrijding als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden, met dien verstande dat dit niet van toepassing is:
    1. Ingeval er bij de bestemming Wonen reeds meer dan 75 m² aan bijgebouwen aanwezig is;
  2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking, als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

7.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
  1. Het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten is uitsluitend toelaatbaar op agrarische bouwvlakken/bouwsteden;
  2. De bouw van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning is uitsluitend toelaatbaar voor zich op het bouwvlak een woning bevindt;
  3. Voor het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten geldt het volgende:
    1. De bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die voor het betreffende bouwvlak/de betreffende bouwstede toelaatbaar is;
  4. Voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning geldt het volgende:
    1. De bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    2. Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning;
    3. De bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouwe; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende geven.

7.4 Afstand bebouwing tot wegen

 
7.4.1 Regels
  1. Bij het oprichten van bebouwing langs wegen dient een afstand van 15 m in acht te worden genomen, gemeten vanaf de as van de (dichtbij gelegen) rijbaan.
  2. Bij aansluiting dan wel kruising van wegen dienen de uitzichthoeken ten behoeve van het wegverkeer te worden vrijgehouden van bebouwing.
7.4.2 Afwijking regels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 sub a, mits:
  1. Het een bouwperceel betreft, waarop reeds ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bebouwing aanwezig is welke afwijkt van de in artikel 7 lid 4.1 sub a genoemde afstandsmaten;
  2. De situering van de bebouwing, in afwijking van de in artikel 7 lid 4.1 sub a genoemde afstandsmaten, uit stedenbouwkundig oogpunt de voorkeur verdient;
  3. De verkeersveiligheid in voldoende mate gewaarborgd blijft.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 sub b, mits de verkeersdeskundige van de gemeente oordeelt dat de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Gebouwen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling in dit plan kan worden afgeweken, afwijken van het plan voor het bouwen of vergroten van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut zoals telefooncellen, wachthuisjes /abri's, gasreduceerstations en schakelstations, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. De inhoud bedraagt niet meer dan maximaal 50 m³;
  2. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  3. Voor zover het betreft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden.

8.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het inrichten en het gebruik van woningen met bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. Mantelzorg in of nabij woningen is alleen toelaatbaar als dat gebeurt in afhankelijke woonruimte;
  2. Van afhankelijke woonruimte is sprake bij een min of meer zelfstandige woonvorm, ontstaan door een interne verbouwing, of in een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw bij een (bedrijfs)woning; de zelfstandigheid kan tot uiting komen in bijvoorbeeld een eigen toegang en/of eigen voorzieningen;
  3. Er mag geen sprake zijn van een zelfstandige woning;
  4. De afhankelijke woonruimte mag een woonoppervlakte hebben van maximaal 80 m²;
  5. Met de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ontstaan geen nieuwe bouwmogelijkheden anders dan de in deze regels opgenomen bouwmogelijkheden;
  6. Er dient rekening gehouden te worden met de belangen van omwonenden en nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  7. De omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de zorgbehoefte niet meer bestaat.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Everdingen, Diefdijk 16' van de gemeente Vianen.