Plan: | Sporthal Oostbroek |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | projectbesluit |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0612.PB00002-4001 |
Een sporthal is geen geluidsgevoelige functie ingevolge de Wgh. Tevens zullen er geen nieuwe wegen of nieuwe aansluitingen mogelijk gemaakt worden. Akoestisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) is gelegen, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het maximum van deze hogere grenswaarde is 55 dB(A).
Het projectgebied ligt binnen de geluidszones van de industrieterreinen Botlek-Pernis en Halfweg. Aangezien voorliggend besluit geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk maakt, vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de realisatie van de sporthal.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Het projectbesluit maakt de realisatie van een sporthal met bijbehorende horeca mogelijk. Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking. Daarom heeft de realisatie van het projectbesluit geen invloed op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan derhalve achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, is de luchtkwaliteit bepaald ter plaatse van de Groene Kruisweg, een maatgevende weg die in de buurt van de beoogde ontwikkeling ligt. In 2011 bedraagt de jaargemiddelde concentratie PM10 hier 24,8 µg/m³. In datzelfde jaar bedraagt de concentratie NO2 hier 27,9 µg/m³. De jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ter hoogte van de weg onder de grenswaarden van de Wlk. Omdat direct langs de weg wordt voldaan aan de grenswaarden zal dit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling ook het geval zijn, aangezien de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de locatie verder van de weg is gelegen.
Geconcludeerd wordt dat de Wlk de realisatie van de sporthal niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
In de omgeving van de beoogde ontwikkeling liggen enkele risicovolle inrichtingen. Het betreft hier twee LPG-tankstations, een zwembad, een opslag van zeer licht ontvlambare vloeistoffen en een propaantank. De beoogde ontwikkeling ligt buiten de PR 10-6-risicocontouren van deze inrichtingen. Wel ligt de ontwikkeling binnen het invloedsgebied voor het GR van het lpg-tankstation aan de Groene Kruisweg. Het projectbesluit voorziet in de realisatie van een sporthal met bijbehorende horeca op gronden die reeds een sportbestemming hebben. Realisatie van de beoogde ontwikkeling leidt daarom niet tot een significante toename van het aantal mensen binnen het invloedsgebied van het GR. Een merkbare toename van het GR is daarom niet aan de orde. De aanwezige risicovolle inrichtingen staan de beoogde ontwikkeling daarom ook niet in de weg.
Ongeveer 445 m ten noorden van de beoogde ontwikkeling lopen twee aardgasleidingen. Voor beide leidingen geldt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding ligt. De inventarisatie-afstand voor het GR is voor beide leidingen verschillend. Voor één van deze leidingen bedraagt de inventarisatie-afstand 115 m, voor de andere 60 m. Gezien de afstand tussen het projectgebied en de aardgasleidingen, treden er geen knelpunten op tussen deze leidingen en de beoogde ontwikkeling.
Uit onderzoek van de DCMR2 blijkt dat vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de Oude Maas en het Hartelkanaal. In het Basisnet water is zowel de Oude Maas als het Hartelkanaal opgenomen al transportroute voor gevaarlijke stoffen. De provincie Zuid-Holland hanteert voor de Oude Maas een invloedsgebied voor het GR van 1.500 m in verband met de transport van toxische stoffen over deze waterweg. Aangezien de minimale afstand van het plangebied tot de Oude Maas ongeveer 600 m bedraagt, ligt het plangebied binnen het invloedsgebied voor het GR. Uit het rapport van de DCMR blijkt dat het GR ruimschoots onder de oriëntatiewaarde ligt.
De afstand tussen het Hartelkanaal en de beoogde ontwikkeling bedraagt ongeveer 925 m. Uit het bovengenoemde onderzoek van DCMR blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de vaarweg is gelegen. Ook voor het Hartelkanaal hanteert de provincie Zuid-Holland een invloedsgebied voor het GR van 1.500 m. Het plangebied ligt dus binnen dit invloedsgebied. Ook voor deze vaarweg geldt, op basis van het onderzoek van DCMR, dat het GR ruimschoots onder de oriëntatiewaarde ligt.
Aangezien de beoogde ontwikkeling niet tot een waarneembare toename van het GR leidt en de oriëntatiewaarde voor het GR van beide vaarwegen niet wordt overschreden, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water geen knelpunt met de beoogde ontwikkeling.
Ook over de Groene Kruisweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-risicocontour ligt niet buiten deze weg. De PR 10-8-risicocontour – indicatief voor het invloedsgebied voor het GR – ligt 83 m buiten de wegs. Aangezien de beoogde ontwikkeling op ongeveer 140 m van deze wegas ligt, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geen knelpunt met de realisatie van de sporthal.
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het projectbesluit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VANG-publicatie Bedrijven en Milieu zonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Het voorliggende projectbesluit maakt de realisatie van een sporthal met bijbehorende horeca voorzieningen (kantines) mogelijk op gronden die reeds een sport voorziening hebben. Een sporthal is op grond van bovengenoemde VNG-publicatie te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. Een dergelijke activiteit valt in categorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Ook de horecavoorzieningen zijn te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. Deze activiteit valt in categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk.
De dichtstbijzijnde woningen liggen op ongeveer 70 m van de beoogde ontwikkeling. Aan beide richtafstanden wordt dus voldaan. Ter plaatse van deze woningen treedt daarom geen onaanvaardbare milieuhinder op als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder en omliggende functies de uitvoering van het projectbesluit niet in de weg staat.
Het plangebied heeft reeds een sportbestemming. Het voorliggend projectbesluit verandert deze bestemming niet. Er is daarom geen sprake van functiewijziging. Dit betekent dat er in het kader van dit projectbesluit geen bodemonderzoek uitgevoerd hoeft te worden. In het kader van de bouwaanvraag dient echter wel bodemonderzoek uitgevoerd te worden. In verband met de aanleg van de sportvelden is er reeds bodemonderzoek verricht (zie Bijlage 1 en Bijlage 2) waaruit blijkt dat de locatie geschikt wordt geacht voor de toekomstige bestemming sporthal. Een schoon grondverklaring is afgegeven omdat tegen de afgifte van een bouwvergunning geen milieuhygiënische bezwaren bestaan.
Binnen het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Wel liggen in de omgeving van het projectgebied enkele aardgasleidingen. Deze zijn in de paragraaf 4.4 (Externe veiligheid) besproken. Hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
Waterhuishouding
Voor de uitvoering van ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met het aspect water. Om dit te kunnen waarborgen is een watertoets verplicht geworden voor diverse ruimtelijke plannen, waaronder het projectbesluit. Dit betekent dat het projectbesluit een waterparagraaf dient te bevatten waarin de waterhuishoudkundige situatie wordt beschreven en de effecten van de ruimtelijke veranderingen op de waterhuishouding worden verwoord. Bij het tot stand komen van dit projectbesluit wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder, het waterschap Hollandse Delta, over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Huidige situatie
Het projectgebied ligt ten noordoosten van de kern Spijkenisse. Het betreft het voormalige honkbalveld van HSV Spikes.
Bodem en grondwater
Conform de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand van nature minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,25 m. Het projectgebied is gelegen in peilgebied 5.17. Dat peilgebied heeft een vast peil van NAP -1,4 m.
Binnen het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Binnen het projectgebied is geen waterkering aanwezig. Het projectgebied ligt niet in de beschermingszone van de Molendijk.
Toekomstige situatie
Het projectbesluit maakt de realisatie van een sporthal mogelijk. Deze sporthal zal een oppervlakte krijgen van 4.500 m2. Daarnaast wordt er een parkeerterrein aangelegd van 1.800 m2 en het totale oppervlak van voetpaden bedraagt 1.600 m2. In totaal wordt 7.900 m2 aan oppervlak verhard. In de bestaande situatie is er 1.400 m2 verhard, dit houdt in dat de toename van het verhard oppervlak uitkomt op 6.500 m2.
Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m² is conform waterschapsbeleid compensatie vereist. Deze compensatie bestaat uit het aanleggen van 10% van de toename verhard oppervlak in oppervlaktewater. Deze compensatie zal ten oosten van het projectgebied aan de Plaatweg gerealiseerd worden (zie Bijlage 4). Hier worden bestaande sloten verbreed met in totaal 650 m2 water. Hiermee wordt aan de compensatie-eis voldaan.
Afvalwater en riolering
Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijk drukrioolstelsel van sportpark Oostbroek. Voor hemelwater zijn er twee mogelijkheden. Indien open water in de directe omgeving aanwezig is, wordt hemelwater afgevoerd naar dat oppervlaktewater. Indien infiltratie mogelijk is, dan wordt schoon hemelwater geïnfiltreerd.
Beheer en onderhoud
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het waterschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Met de aanleg van extra oppervlaktewater veroorzaakt de in dit projectbesluit mogelijk gemaakte ontwikkeling geen verslechtering van het waterhuishoudkundige systeem ter plekke.
Samenvatting
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 3.
Huidige situatie
Het projectgebied bestaat uit wat verharding en een voormalig sportveld (gras).
Beoogde ontwikkelingen
In het projectgebied wordt een sporthal gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied 'Oude Maas' ligt ongeveer 1 km ten noord- en zuidwesten van het projectgebied en is tevens onderdeel van de PEHS. Ook de rivier de Oude Maas maakt onderdeel uit van de PEHS. Gezien de afstand tussen projectgebied en Natura 2000-gebied, de tussenliggende bebouwing en infrastructuur en de kleinschalige aard van de ingreep, kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. De ingreep heeft ook geen invloed op de rivier.
Soortenbescherming
Het projectbesluit is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) niet optreden.
In het gebied komen de volgende beschermde soorten voor:
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol en veldmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker |
|
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | geen | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | |
cat. 5 | geen |
Het projectbesluit voorziet in de bouw van een sporthal. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Wet op de archeologische monumentenzorg/ Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Archeologische Waardenkaart (AWK) Spijkenisse
De gemeente heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) opgesteld. De AWK toont de archeologische waarden en potenties van het gemeentelijk grondgebied. De AWK geeft een indicatie van de locatie, de omvang en het belang van de binnen de gemeente aanwezige archeologische waarden. De kaart kan dienst doen als beleidsinstrument in het proces van ruimtelijke ordening. De AWK maakt het mogelijk vroegtijdig inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingen en waarden, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de belangenafweging, besluitvorming en planning op het gebied van ruimtelijke planontwikkeling.
Volgens de AWK is het plangebied een terrein met lage waarde.
Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische Waardenkaart (groene cirkel = plangebied)
Vanwege de aanduiding als een terrein van lage archeologische waarde hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden. Eventuele vondsten gedaan tijdens de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.