direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Joppelaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP00113-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Er is een initiatief ontstaan om twee woningen te realiseren aan de Joppelaan. Deze woningen liggen ten oosten van de Joppelaan 1 en ten zuiden van de Kerkweg 46a. De gewenste woningen passen niet in het bestemmingsplan 'Kethelse Venen', omdat de locatie een agrarische bestemming heeft. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan. Om de twee woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan beargumenteert dat de gewenste ontwikkeling aan een goede ruimtelijke ordening voldoet, zoals de Wet ruimtelijke ordening vereist.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft een locatie aan de Joppelaan nabij de Kerkweg. Dit plangebied is gevisualiseerd in onderstaande afbeeldingen (zie afbeelding 1 en 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0001.png"

Afbeelding 1 - Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0002.png"

Afbeelding 2 - Indicatieve begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn momenteel een viertal bestemmingsplannen van kracht, welke met dit plan (gedeeltelijk) worden herzien. Het betreft de volgende plannen:

Bestemmingsplan   IMRO-nummer   Vastgesteld door Raad  
Kethelse Venen   NL.IMRO.0606.BP0029-0002   10 juli 2014  
Parapluplan Parkeren   NL.IMRO.0606.BP0044-0002   5 juni 2018  
Paraplu-bestemmingsplan begrippen en wijze van meten   NL.IMRO.0606.BP00100-0002   20 april 2021  
Verzamelherziening 2023   NL.IMRO.0606.BP00107-0001   31 oktober 2023  

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de geschiedenis, de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van overheden die relevant zijn voor het plangebied.
  • De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • In hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven.
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 7 behandelt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van het veenweidegebied van Midden-Delfland en is gelegen in de Noord-Kethelpolder. Het veenweidegebied is een open landschap van weiden op veengrond. Van oorsprong was dit gebied een ontoegankelijk verwilderd moerasgebied, waarin de zee regelmatig bij storm en hoogtij inbrak via kreken en geulen. Na terugtrekking van het zoute water bleven laagjes klei achter, waarop planten en bomen, uiteindelijk verrottend tot veen, groeiden. Al vanaf de 1e eeuw hebben er in dit ontoegankelijke gebied ontginningen plaatsgevonden, maar het huidige landschap is terug te voeren op de ontginningen vanaf de 11e eeuw. Als gevolg van de ontginningen is het veen gaan verdrogen en inklinken, waardoor er op grote schaal maaivelddalingen hebben plaatsgevonden. De voormalige geulafzettingen in de kreken zijn veel minder geklonken, waardoor de markante kreekruggen zijn ontstaan.

De Poldervaart is rond 1280 handmatig aangelegd en werd toen nog de 'Niewe Vaert' genoemd. Belangrijke redenen voor de aanleg waren het scheepvaartbelang en wateroverlast door inklinking van de venige grond. De Poldervaart diende dan ook ter afwatering van de vijf oostelijke ambachten. Het kanaal werd aangelegd tussen de Nieuwe Maas en de Schie (ter hoogte van de Vrijenban). De Poldervaart werd ook gebruikt om bij droogte vers water binnen te voeren. Door verzilting van de Nieuwe Maas werd dit in 1958 gestaakt.

Voor de ontginning van het veengebied was goede afwatering een vereiste. Hiertoe werden langs de ontgonnen percelen sloten gegraven die op een natuurlijke waterloop of een gegraven water loosden. Zo ontstond een kenmerkend slagenlandschap van langgerekte wei- en hooilanden gescheiden door afwateringssloten.

De Kerkbuurt, tussen de Joppelaan, de Kerkweg en de spoorlijn Rotterdam-Delft, is ontstaan bij de in 1888-1890 gebouwde St. Jacobus-basiliek aan de Kerkweg. Bij deze kerk verrees in de laatste jaren van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw een open lintbebouwing. Deze sloot aan op de bebouwing op de driesprong van de Kerkweg, de Groeneweg en de Kandelaarweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0003.png"

Afbeelding 3 - Kerkbuurt rond 1950

2.2 Bestaande situatie

In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. Dit past ook bij de agrarische bestemming die het plangebied heeft. Het plangebied is onderdeel van het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Schiedam, sectie Q nummer 3494. Zoals uit zowel afbeelding 2, 4 als 5 blijkt, zijn er op het perceel veel bomen en struiken aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0004.png"

Afbeelding 4: Luchtfoto plangebied (2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0005.png"

Afbeelding 5 - Zicht op het plangebied vanuit de Joppelaan

2.3 Toekomstige situatie

Het kavel aan de Joppelaan dat momenteel onbebouwd is, is groter dan het plangebied. Het is dan ook niet uitgesloten dat er in de toekomst meerdere woningen zullen worden gebouwd. Dit bestemmingsplan ziet echter alleen op de bouw van twee geschakelde woningen. Ook de ontsluitingsweg van deze woningen is in het plangebied opgenomen. Op onderstaande tekening is het plangebied met directe omgeving gevisualiseerd. Het gaat om het gebied met de nummers 2 en 3, inclusief toegangsweg en parkeerstrook aan de achterzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0006.png"

Afbeelding 6 - Impressie plangebied

De woningen die hier gepland zijn betreffen grondgebonden woningen. Aan de voorzijde hebben de woningen een bescheiden goothoogte van 4,0 meter. De bouwhoogte loopt geleidelijk op naar 8,0 meter. Hierdoor sluiten de woningen aan bij het kleinschalige stedenbouwkundige karakter van de omgeving. Het gevoel van kleinschaligheid wordt versterkt door de sprong in de voorgevels die een te massieve gevel voorkomen.

Aan de westzijde van de woningen is een ontsluitingsweg voorzien die aan de achterzijde doorloopt. Via deze achterzijde kan geparkeerd worden op eigen terrein. Elke woning dient twee parkeerplaatsen op eigen terrein te hebben. Voor de voorgevels is een tuinbestemming gelegen. Deze strook blijft, met uitzondering van erfafscheidingen, onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0007.png"

Afbeelding 7 - Zijaanzicht nieuwe woningen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet komt er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:

  • Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
  • Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge 'quality of life', met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
  • Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
  • Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
  • Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.

Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

1. Naar een duurzame en concurrerende economie;

2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;

3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;

4. Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit. Dit bestemmingsplan is, mede gezien het schaalniveau, niet in strijd met de nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid wordt gevormd door de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening die per 1 april 2019 in werking zijn getreden, en daarna op verschillende momenten zijn geactualiseerd. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Met haar Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit'. De daarmee samenhangende provinciale beleidskeuzes zijn in die opgaven geclusterd. De twaalf opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende beleidskeuzes van belang.

Energietransitie binnen de bebouwde omgeving

Het doel is op termijn een duurzame en CO2-neutrale samenleving en voorziening in de energiebehoefte. Voor nieuwbouw van woningen en andere gebouwen geldt daarom dat deze energieneutraal of energieleverend worden uitgevoerd.

Verstedelijking en wonen

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Daarbij wordt primair ingezet op bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en dient bouw bij voorkeur georiënteerd te zijn op hoogwaardig openbaar vervoer en dient. Ook dient de potentie van energietransitie en klimaatadaptatie te worden benut.

Provinciaal kwaliteitsbeleid

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De essentie van 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie Zuid-Holland beschikt over een kwaliteitskaart, die een belangrijk instrument vormt om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid- Hollandse ruimte.

Op het plangebied is een tweetal kaartlagen van toepassing. De laag van de ondergrond (kaartlaag I) gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Ontwikkelingen dienen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden en waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt. De ontwikkeling betreft de inpassing van nieuwbouw in een stedelijke omgeving. Bijzondere structuren die nog zichtbaar zijn in de omgeving van het projectgebied en de ontstaansgeschiedenis aftekenen, zoals de Schie, worden niet aangetast door de beoogde ontwikkeling. De aard van de ontwikkeling maakt tegelijkertijd dat het meer herkenbaar maken van genoemde structuren niet tot de mogelijkheden behoort, daar het plangebied zich beperkt tot de ontwikkellocatie

Binnen de laag van de stedelijke occupatie (kaartlaag III) is ter plaatse van het plangebied onderdeel 'Steden en dorpen' van toepassing. Voor voorliggende ontwikkeling is het gestelde ten aanzien van het onderdeel 'steden' van belang. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De beoogde ontwikkeling betreft inpassing van twee woningen.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Samen met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. De volgende provinciale belangen zijn van toepassing op het plangebied.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 6.9). Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorziet en past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen, zie paragraaf 3.2.1). Verder ligt het plangebied niet in een beschermingscategorie. Aan dit artikel wordt dan ook voldaan.

Duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame ontwikkeling uit het Besluit ruimtelijke ordening is geïncorporeerd in artikel 6.10 van de provinciale Omgevingsverordening. Dit houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting een verantwoording moet bevatten dat sprake is van een actuele, zo nodig regionaal afgestemde, behoefte die binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien wordt. Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor een tweetal woningen en is daarmee niet als een stedelijke ontwikkeling aan te merken. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft daardoor niet doorlopen te worden. Desalniettemin kan gesteld worden dat het plangebied gelegen is in stedelijk gebied en dat er behoefte is aan deze woningen. Verder sluit het aan bij het beginsel van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.3 Woondeal Zuidelijke Randstad

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en de gemeenten van de Bestuurlijke Tafel Wonen Haaglanden en het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (waaronder de gemeente Schiedam) hebben de Woondeal Zuidelijke Randstad gesloten. De woondeal is een wederzijdse erkenning van de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de zuidelijke Randstad; een gebied waar de spanning op de woningmarkt binnen Nederland het grootst is. In de woondeal zijn, als startpunt voor een meerjarig samenwerkingstraject, de wederzijdse verantwoordelijkheden en inspanningen voor die opgaven vastgelegd. Doel van de woondeal is om op korte termijn tot doorbraken te komen voor de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de gebieden waar de spanning op de woningmarkt het grootst is. Gemeenten en provincie zetten zich in voor:

  • Voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040, aansluitend op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  • De productie van ruim 100.000 woningen in de periode 2018-2025, waarvan bijna de helft in de gemeenten Den Haag en Rotterdam, en een aanzienlijk deel in het betaalbare segment.
  • Evenwichtige verdeling onder doelgroepen en bevordering van spreiding van betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens.

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Woondeal Zuidelijke Randstad.

3.2.4 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Begin 2019 hebben 14 gemeenten en 25 woningcorporaties uit de Regio Rijnmond het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' vastgesteld. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen.

In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Met de uitbreiding van het aantal woningen wordt gestreefd een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren. Om dit doel te bereiken zal de sociale voorraad de komende jaren in absolute aantallen gelijk blijven, maar zal het aandeel afnemen van 64% naar 56% van de totale voorraad. Deze afname is mogelijk doordat in andere regiogemeenten sprake zal zijn van een relatieve toename, waardoor een betere verdeling van de sociale voorraad over de regio ontstaat.

De provincie Zuid-Holland heeft op 19 maart 2019 (gedeeltelijk) ingestemd met de regionale woningmarktafspraken en geheel met het Schiedamse bod dat daar onderdeel van is.

Voor de gemeente Schiedam ligt er de komende jaren een stevige opgave om te voorzien in de woonbehoefte. Ruim 5.000 woningen dienen te worden gerealiseerd om aan de afspraken te voldoen. De toevoeging van 2 woningen draagt (bescheiden) bij aan dit kwantitatieve doel. Voor de kwalitatieve behoefte geldt dat vooral behoefte bestaat aan woningen in het betaalbare en middeldure segment. Aan sociale woningbouw is beperkt behoefte. Het toevoegen van de beoogde woningen vin het middeldure segment draagt bij aan het creëren van die balans. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de woningmarktafspraken.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen.

Eén van de opgaven uit de Stadsvisie is het inzetten op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Dit bestemmingsplan draagt bescheiden bij aan dit doel.

3.3.2 Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'

Op 29 september 2020 is de woonvisie 'Groei als kans voor de stad' vastgesteld. De Woonvisie geeft een actuele kijk op het wonen in Schiedam en beschrijft de koers die de gemeente de komende 20 jaar wil volgen. De belangrijkste ambities van de Woonvisie zijn: groei als kans voor de stad, wooncarrière voor alle Schiedammers, passende en herkenbare woonmilieus, passende woningen, groei van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving, een veilige en leefbare woonomgeving en verduurzaming van de bestaande bouw en nieuwbouw. Om deze ambities te realiseren gaat de Woonvisie uit van:

  • het toevoegen van 6.000 woningen en het vervangen van 1.000 woningen tot 2030;
  • het realiseren van 2.000 passende woningen voor senioren;
  • het gelijk houden van de sociale woningvoorraad (niveau 2018);
  • versterken particuliere woningverbetering, inclusief verduurzamen bestaande woningen.

Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke tekorten aan passende woningen aan te vullen en daarnaast de sociale voorraad in absolute aantallen gelijk te houden. Het doel is dat er voldoende passende woningen beschikbaar komen om een wooncarrière in Schiedam te kunnen maken. De behoefte bestaat met name uit meer verschillende typen woningen voor Schiedammers die willen doorstromen binnen Schiedam, maar ook het toevoegen van woningtypen die momenteel nog ontbreken in Schiedam. Om in deze behoefte te voorzien zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de leefomgeving stijgt. Het realiseren van twee woningen is niet in strijd met de uitgangspunten van de Woonvisie.

3.3.3 Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst'

De mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 vastgesteld. De Mobiliteitsvisie heeft als ambitie om bij te dragen aan het realiseren van een leefbare en bereikbare stad, een gezonde en duurzame stad en een sociale en veilig stad.

Een aantrekkelijke stad is een stad waar ruimte is voor wonen, ontmoeten, werken en recreëren. Mobiliteit zorgt voor verbinding en kan ontwikkelingen aanjagen. Mobiliteit heeft ook een keerzijde; hoge parkeerdruk, toenemende overlast van binnenstadslogistiek en een groeiend aantal files in en rondom de stad, die de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad onder druk zetten. Tegelijkertijd heeft een goede bereikbaarheid van bedrijven voor werknemers, werkgevers en leveranciers een directe invloed op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Schiedam in de regio.

De Mobiliteitsvisie geeft een andere, vernieuwende kijk op mobiliteit, met een juiste balans als uitgangspunt. Keuzes die verblijfkwaliteit toevoegen en er tegelijkertijd voor zorgen dat mensen en plekken verbonden blijven. Daarbij wordt meer ingezet op duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen, zoals lopen, fietsen en een kwalitatief hoogwaardig OV en worden auto's en vrachtverkeer zoveel als mogelijk geweerd uit de drukke binnenstad. Tegelijkertijd wordt het eenvoudiger en aantrekkelijker om te kiezen voor alternatieven.

 

Transportmiddelen zijn verantwoordelijk voor bijna een derde van alle CO2-uitstoot door verkeer en voor meer dan 60 procent van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2). De bijdrage hiervan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid is aanzienlijk. De ambitie is om deze uitstoot terug te dringen, met een sterkere inzet op duurzame en groene alternatieven voor met name het auto- en vrachtverkeer. De realisatie van twee woningen aan de Joppelaan is niet in strijd met de uitgangspunten van de Mobiliteitsvisie. Daarbij geldt dat geborgd is dat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden.

3.3.4 Klimaatbeleid 'Een wereld te winnen'

Het klimaatbeleid heeft twee invalshoeken: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Mitigatie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering. Adaptatie accepteert klimaatverandering en richt zich op aanpassen van de omgeving aan de gevolgen daarvan.

Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het Klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en de stad voor te bereiden om de energietransitie. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad het Klimaatadaptatieplan Schiedam vastgesteld, waarin de ambitie is vastgelegd dat de stad in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. De belangrijkste doelstellingen uit beide nota's zijn:

  • 49% minder uitstaat van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990;
  • in 2050 is Schiedam CO2-neutraal;
  • iedereen kan meedoen in de energietransitie;
  • Schiedam is voorbereid op extreme weersomstandigheden;
  • het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologische waarde in en buiten Schiedam.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor wat betreft klimaatmitigatie verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energievoorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft de woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiele energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Daarnaast geldt dat zoveel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van circulaire materialen, waarbij bijvoorbeeld aandacht is voor materiaalregistratie, losmaakbaarheid, biobased en non-virgin. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat aan dit beleid voldaan moet worden. Op dit moment vergt dit nog nadere uitwerking.

3.3.5 Klimaatadaptieplan

Klimaatadaptatie betreft vier thema's, die betrekking hebben op 'te veel' of 'te weinig' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.

Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt (mede) een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad. n de anterieure overeenkomst is opgenomen dat aan dit beleid voldaan moet worden. Op dit moment vergt dit nog nadere uitwerking.

3.3.6 Groen Blauwe Structuurvisie

Begin 2015 is de Groen Blauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De visie is verder uitgebouwd op basis van ruimtelijke kenmerken. De verschillende lagen hebben een overlap en zorgen zo voor een integrale groenblauwe structuur.

In de Groen Blauwe structuurvisie is het plangebied aangegeven als veenweidelandschap. Er zijn op de visiekaart of in de visie geen bijzonderheden of aandachtspunten die voor dit plangebied van toepassing zijn. Aan de Groen Blauwe structuurvisie wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Waterparagraaf

4.1.1 Algemeen

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte weging waterbelang (watertoets) is voor dit bestemmingsplan een waterparagraaf opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland moet instemmen met deze waterparagraaf.

In deze waterparagraaf wordt stilgestaan bij de belangrijkste aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het doel van de waterparagraaf is het vastleggen en behouden van de watergerelateerde functies in het bestemmingsplan. Daarnaast wordt stilgestaan bij randvoorwaarden die gelden voor toekomstige ontwikkelingen. Hierbij wordt onder andere aandacht geschonken aan de waterkwantiteit, waterkwaliteit en de waterafvoer.

4.1.2 Beleid

Rijksbeleid

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is ook het Nationaal Waterplan vastgesteld door het Rijk. Inmiddels is dit plan geactualiseerd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het plan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Nationaal Waterplan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de bijbehorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Nederland voldoet met dit Nationaal Waterplan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan 2016-2021 kent vijf ambities waaronder dat Nederland de veiligste delta in de wereld moet blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstromingen te vernieuwen. Daarnaast wordt er gekozen voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit en zoet water beschikbaarheid. Een andere ambitie is dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht. Ook moet het bewustzijn van de bevolking met betrekking tot het duurzame en verantwoorde gebruik van en de omgang met water worden vergroot.

Weging waterbelang (watertoets)

Omdat het aspect water in ruimtelijke plannen een mede ordenend principe is, is de watertoets geïntroduceerd. Onder de omgevingswet heet dit weging waterbelang De weging van het waterbelang is verplicht gesteld in november 2003 voor ruimtelijke plannen. Dit is een procedure, waarbij de initiatiefnemer, in overleg met de waterbeheerders, de waterhuishouding van een te ontwikkelen gebied inricht. Het belangrijkste inhoudelijke doel van de weging van het waterbelang is, dat initiatiefnemers 'waterneutraal' bouwen. Dit betekent voor het waterkwantiteitsaspect, dat niet meer water wordt afgevoerd uit het plangebied dan in de situatie voor de ruimtelijke ingreep. Voor de waterkwaliteit betekent dit in ieder geval dat de waterkwaliteit in en om het gebied niet mag verslechteren. Bovendien mogen plannen de grondwatersituatie buiten het plangebied niet negatief beïnvloeden.

Provinciaal beleid

Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:

  • waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening;
  • het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.
  • Waterverordening Zuid-Holland

In 2019 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Daarin is onder andere vastgelegd dat voor bebouwing in de bebouwde kom, de norm voor de gemiddelde overstromingskans maximaal 1 keer per 100 jaar is. Deze norm is van toepassing vanuit het oogpunt van berging en afvoer van regionale wateren. In de Omgevingsverordening staan verder normen opgenomen voor regionale waterkeringen en zijn regels opgenomen ten aanzien van grote grondwateronttrekkingen.

Regionaal waterprogramma 2022-2027

Provinciale Staten hebben het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. Hierin staat hoe het met partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

De provincie Zuid-Holland gaat in het regionaal waterprogramma - naast deze verplichte onderwerpen - ook in op onderwerpen zoals zoetwatervoorziening, waterrecreatie, vaarwegen en wateroverlast. Op deze manier komt al het provinciaal beleid dat te maken heeft met water samen in 1 document. Dit geeft een helder beeld van de aanpak en laat de samenhang tussen de verschillende onderwerpen duidelijk zien.

Bij de uitwerking van het regionaal waterprogramma is intensief samengewerkt met een groot aantal belanghebbende partijen, waaronder de zeven Zuid-Hollandse waterschappen, drinkwaterbedrijven, omgevingsdiensten en gemeenten.. Het regionaal waterprogramma wordt minimaal om de 6 jaar geactualiseerd.

Beleid Hoogheemraadschap

Waterbeheerprogramma 6

Natuurlijk zijn veiligheid en het voorkomen van wateroverlast belangrijke aandachtspunten voor Delfland. Maar het gaat niet alleen om deze voor de hand liggende aspecten. Sinds het Waterbeheerplan 2010-2015 organiseert Delfland het werk vanuit de inhoudelijke onderwerpen: Stevige dijken, Voldoende water, Schoon water en Gezuiverd afvalwater. De onderwerpen zijn onderverdeeld in thema's (zie onderstaande tabel). Bij het leveren van input voor en beoordelen van ruimtelijke plannen hanteert Delfland deze onderwerpen en thema's als leidraad. In het Waterbeheerplan 2016-2021 is bovendien aangegeven, dat deze thema's niet op zichzelf staan, maar een integrale opgave voor een toekomstbestendig watersysteem omvatten. Op 10 maart 2022 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) vastgesteld. In het WBP6 wordt met een brede blik naar de watertaken van Delfland gekeken vanuit het perspectief van de leefomgeving. Meer informatie is te vinden op: www.hhdelfland.nl/wbp6. Voor de structuur van deze Handreiking gaat het Hoogheemraadschap uit van de onderstaande onderwerpen en thema's:

  • Stevige dijken: Veiligheid, waterkeringen
  • Voldoende water: Voorkomen van wateroverlast, grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, onderhoud en bagger
  • Schoon water: Watersysteemkwaliteit, ecologie
  • Gezuiverd afvalwater: Afvalwaterketen
  • Klimaatadaptatie: Klimaatadaptatie

Handreiking watertoets

In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets cq de weging van het waterbelang. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast en moet worden gecompenseerd door extra waterberging aan te leggen. Daarnaast vindt Delfland het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met hevigere neerslag door klimaatverandering. De vernieuwde watersleutel van juni 2020 berekent daarom de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen.

Een belangrijk uitgangspunt in planvorming is het zogenaamde standstill-beginsel. Dit betekent dat de kans op wateroverlast in principe niet mag toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen dat de eventuele negatieve gevolgen van het ruimtelijk plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van het principe vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer in de bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater)riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.

Waterschapsverordening

Per 1 januari 2024 geldt de Omgevingswet en daarmee ook de waterschapsverordening. De waterschapsverordening vervangt de Keur en de Algemene Regels van Delfland.

In de waterschapsverordening staan de regels om de sloten, vaarten, plassen en dijken in het gebied van Delfland te beschermen. Met de verordening kan Delfland nagaan of voor een activiteit een vergunning nodig is. Het kan daarbij gaan om het aanleggen van een steiger, een dijk ophogen of een duiker in een sloot maken. Bij het omzetten van de Keur en de Algemene Regels is getracht dit zoveel als mogelijk beleidsneutraal te doen. De regels van de waterschapsverordening gelden naast de regels van het bestemmingsplan/omgevingsplan. 

Gemeentelijk beleid

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan beschrijft voor de periode 2019-2023 de doelen en eisen die worden gesteld aan de riolering en het beheer, zodat een goede invulling gegeven wordt aan de gemeentelijke watertaak van afvalwater, hemelwater en grondwater. In vergelijking met het voorgaande plan voor de periode 2014-2018 zijn de ambitieniveaus voor het onderwerp klimaatadaptatie verhoogd (van basis naar ambitieus).

In lijn met het door het Rijk opgestelde Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie heeft de gemeente als doel om de stad klimaatbestendig en water robuust in te richten. Om deze reden is het klimaatadaptatieplan ontwikkeld, waarin wordt ingegaan op ruimtelijke adaptatie en de omgang met weersextremen. Met dit vGRP worden de klimaatambities vertaald in concreet beleid voor stedelijk water. De belangrijkste aandachtspunten zijn:

  • aanpak van droogte (aandacht voor bodemdaling en kwetsbare funderingen);
  • wateroverlast door hevige neerslag;
  • actief betrekken van bewoners bij het klimaatadaptief inrichten van de stad.

Met de rioleringszorg in Schiedam worden doelen nagestreefd. De doelen voor de rioleringszorg zijn aangepast aan de nieuwe rol ten aanzien van het hemelwater en grondwater en sluiten goed aan bij het gedachtegoed van de invoering van de verbrede watertaken. De rioleringszorg in Schiedam dient de volgende doelen: zorgplichten op orde, klaar voor de toekomst, maatwerk en innovatie, meten en leren in de praktijk en samenwerken op alle niveaus.

In het vGRP wordt extra aandacht besteed aan het toetsbaar maken van doelen aan de hand van prestatie indicatoren. In het vGRP is een toelichting gegeven op hoe de doelen meetbaar zijn gemaakt.

Klimaatadaptatieplan

Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.

Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt (mede) een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.

4.1.3 Relatie tot ontwikkeling

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met het 'verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023' en de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Derhalve wordt voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aangelegd.

Met het oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Op grond van het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland wordt bij het bepalingen van de bergingsopgave niet alleen naar (de toename van) verharding gekeken, maar ook naar klimaatverandering (verwachte neerslagtoename tot 2050). Het plangebied is ongeveer 1.425 m2 groot. De zijde aan de Joppelaan voor de woningen is ongeveer 300 m2 groot. Dit laatste wordt in gebruik genomen als tuin en als onverhard beschouwd. Het overige gedeelte van het plangebied wordt als verhard oppervlak beschouwd. Hiervoor is de watersleutel ingevuld. Hieruit blijkt dat er een waterbergingsopgave van 98 m3 is. Deze waterbergingsopgave is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0008.png"

Afbeelding 7 - Ingevulde watersleutel

Beschermde gebieden

Binnen het plangebied is sprake van oppervlaktewater aan de zuid- en oostzijde van het plangebied. Deze waterlopen blijven behouden. In de geldende legger is het plangebied niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering. De overstromingskansen van het gebied zijn minimaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0009.png"

Afbeelding 8 - Uitsnede legger

Dam met duiker

In de nieuwe situatie zal de toegangsweg met dam en duiker worden verlegd om zo de ontsluiting, ook voor de langere termijn, te optimaliseren. Deze verplaatsing van dam en duiker is vergunningsplichtig en hiervoor zal bij het Hoogheemraadschap dan ook een vergunning moeten worden aangevraagd.

Onderhoud en beheer watergangen

De omliggende watergangen zijn secundaire polderwatergangen wat inhoudt dat de aangelanden verantwoordelijk zijn voor het gewone onderhoud voor ieders helft van de watergang. Het buitengewoon onderhoud is verantwoordelijkheid van Delfland. Voor dergelijke watergangen moet rekening gehouden worden met volgende onderhoudsstroken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0010.jpg"

4.1.4 Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied. De waterbergingsopgave zal worden verzekerd in het bestemmingsplan. De waterberging wordt uitgevoerd door middel van kratten met een overstort op open water en een vuilwaterriool. Gelet op het voorgaande bestaat er vanuit het thema water geen belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.2 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wet bodembescherming, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is op 4 oktober 2021 door Milieutechnisch adviesbureau RSK Netherlands een verkennend bodemonderzoek (rapportnummer 517948.001) uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op grond van het verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De onderzoeksresultaten vormen geen aanleiding voor aanvullend bodemonderzoek en derhalve ook geen belemmering voor de voorgenomen uitgifte en herontwikkeling van de onderzoekslocatie.

 

4.3 Natuurbescherming

4.3.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar komt, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van beschermde gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

4.3.2 Relatie tot ontwikkeling

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Door Ecoresult is een ecologische quickscan (d.d. 10 december 2021) uitgevoerd voor het plangebied om de ecologische impact van de ontwikkeling in kaart te brengen. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied potenties aanwezig zijn voor voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van boomvalk, ransuil, sperwer, vleermuizen (ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis) en steenmarter. Om die reden is een nader (d.d. 17 november 2022) door Ecoresult uitgevoerd. De resultaten van dit nader onderzoek zijn als volgt:

  • Binnen en buiten het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van roofvogels, ransuil of vleermuizen aangetroffen
  • Binnen het plangebied zijn huisspitsmuis, egel, bunzing, vos, rosse woelmuis, haas en konijn aangetroffen. Dit betreft nationaal beschermde soorten, deze zijn echter vrijgesteld.

Er wordt geconcludeerd dat er geen ontheffing van de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van het plan benodigd is. Wel zijn mitigerende maatregelen nodig in verband met het verdwijnen van een vaste rust en verblijfplaats van de bunzing. Deze mitigerende maatregelen dienen in samenspraak met een ecoloog en de opdrachtgever verder uitgewerkt te worden en concreet te worden beschreven in een ecologisch werkprotocol. Aandachtspunten zijn:

  • Verwijder de aanwezige groenstructuren binnen het plangebied buiten de periode van 1 september t/m 15 maart vanwege de voortplantingsperiode van bunzing.
  • Zorg dat tijdens de werkzaamheden de groenstructuren aan de randen van het plangebied intact blijven, zodat voldoende leefgebied aanwezig is voor de bunzing om tijdens de werkzaamheden te verblijven.
  • Realiseer in de groenstructuren van het plangebied elementen waar de bunzing kan schuilen. Dit kan aan de rand in de vorm van takkenrillen, houtstapels, holle grondpijp, een holle boomstam of twee bunzing boxen in deze groenstructuren. Zorg ervoor dat deze structuren ook in de winter voldoende dekking bieden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Oude Maas, ten zuiden van het plangebied op ruim 8,5 kilometer. Dit betreft geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebeid betreft Solleveld & Kapittelduinen op ruim 14 kilometer. Gelet op de onderlinge afstand zijn significante negatieve gevolgen op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden voor storingsfactoren als verstoring, verdroging en licht- en geluidverstoring op voorhand uit te sluiten.

Stikstof

Voor stikstofgerelateerde storingsfactoren (verzuring en vermesting) geldt dat deze via de lucht verder kunnen reiken dan de directe omgeving van het plangebied. De beperkte omvang van het project (slechts 2 woningen), in relatie tot de afstand tot voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving (meest nabij: Solleveld & Kapittelduinen, 14 kilometer) maakt dat stikstofdeposities groter dan de maximale depositiewaarde 0,00 mol/hectare/ jaar kunnen worden uitgesloten. Dit blijkt uit de notitie 'Berekenen ondergrens stikstofdepositie door woningbouw Schiedam'. Deze notitie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Het plan is daarmee niet van invloed op de instandhoudingsdoelstelling van (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebieden. Voor de uitvoering van het plan is geen Aerius-berekening of Wnb-vergunning vereist

4.3.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk welke significante gevolgen kunnen hebben voor enige in de ruimte omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling van de gevolgen voor deze gebieden is derhalve niet vereist. Wel is het belangrijk om in samenspraak met de ecoloog mitigerende werkzaamheden te treffen voor de bunzing. Dit staat echter de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

 

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

4.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Met behulp van de Risicokaart is onderzocht of er relevante risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied liggen. Hierbij is zowel gekeken naar de plaatsgebonden risicocontouren groter dan 10-6/jaar, als individuele risico-elementen, te weten risicovolle inrichtingen (bedrijfsactiviteiten), transport van gevaarlijke stoffen en luchtvaart. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0011.png"

Afbeelding 9 - Uitsnede risicokaart

Risicovolle inrichtingen

Uit de risico-inventarisatie blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen zijn in de nabije omgeving. Voor zowel het PR (risicocontour) als het GR (invloedsgebied) geldt dat de planlocatie niet binnen de risicocontouren valt van bedrijven die zich op nog grotere afstand bevinden en wel risicovol zijn.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

In de directe omgeving van het planvoornemen liggen geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nadere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

In de directe omgeving van het planvoornemen liggen geen spoorlijnen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nadere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.

Rotterdam The Hague Airport

Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's.

De ontwikkellocatie ligt niet binnen de PR 10-6-contour behorende bij Rotterdam The Hague Airport en vormt geen belemmering voor de bouw van twee woningen. Het gebied bevindt zich wel binnen het effectgebied van het vliegveld, welke wordt gevormd door de bijbehorende PR 10-7-contour (zie hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0012.png"

Afbeelding 10: invloedsgebied RTHA

Voor plannen die binnen het invloedsgebied liggen van het groepsrisico geldt een motivatieplicht voor nieuwbouwplannen. Gelet op de ontwikkeling van twee woningen is het effect op het groepsrisico beperkt. Er is derhalve een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op circa 140 meter ten noordoosten van het plangebied ligt een aardgasleiding (W521-06) met een druk van 40 bar en een diameter van 16 inch. Deze aardgasleiding ligt op een meter diepte. Er geldt bij de aardgasleiding een vrijwaringszone van 5 meter, waarbinnen mag niet gebouwd worden. Er geldt een inventarisatiegebied van 170 meter, waarbij het groepsrisico moet worden verantwoord als er binnen deze zone een toename plaatsvindt van het aantal mensen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling in het inventarisatiegebied van de buisleiding ligt en het aantal mensen toeneemt, is het groepsrisico nader verantwoord. Op grond van het Bevb kan de verantwoording beperkt blijven indien het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en/of het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt.

Verantwoording groepsrisico

De betreffende leiding loopt ver buiten het plangebied. De bijdrage van dit plan aan het aantal slachtoffers als gevolg van een calamiteit is daardoor gering. Deze ruimtelijke onderbouwing biedt dan ook geen mogelijkheden voor maatregelen die het groepsrisico verlagen. Om die reden beperkt de verantwoording zich tot de mogelijkheden van zelfredzaamheid en rampenbestrijding.

Om dat te kunnen beoordelen, is inzicht nodig in het maatgevende scenario. Voor een aardgastransportleiding is dat de (volledige) breuk van de leiding. Weliswaar komen lekken aan een leiding vaker voor dan een breuk, maar in een studie door het RIVM (“Achtergronden bij de vervanging van zoneringsafstanden hoge druk aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie”, 2008) blijkt dat het risico van leidinglekken verwaarloosbaar is ten opzichte van het risico van leidingbreuk.

Een breuk kan veroorzaakt worden door ernstige beschadiging door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. Indien de leiding ineens breekt, komt een grote hoeveelheid aardgas vrij, die in de meeste gevallen direct zal ontsteken. Hierdoor ontstaat een (verticale) fakkel die afhankelijk van de eigenschappen van de aardgastransportleiding tot een hoogte van enkele honderden meters kan reiken. Buiten deze fakkel kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van de warmtestraling. Buiten de 100% letaliteitszone zijn personen tegen de warmtestraling beschermd indien ze zich binnen een gebouw bevinden. Daar het plangebied gelegen is buiten de 100%-letaliteitszone is het rampscenario bestrijdbaar.

Om de aanwezigen in het gebied zo goed mogelijk te kunnen helpen is het, mede gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van Rotterdam The Hague Airport van belang dat:

  • de bereikbaarheid van het blootgestelde gebied voldoende is;
  • de inzetbaarheid van middelen mogelijk is (bluswatervoorzieningen en inzet materieel);
  • er voldoende opstelmogelijkheden zijn in het blootgestelde gebied.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten via diverse ontsluitingen. Voor de brandweer dienen voldoende bluswatervoorzieningen in het gebied aanwezig te zijn met het oog op effectbestrijding en nazorg. De VRR is om advies gevraagd over deze ontwikkeling en is akkoord. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering om tot vaststelling van het bestemmingsplan over te gaan.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven. Relevant geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de “Beleidsnota Hogere waarden voor geluid”, d.d. november 2010. Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

Het vaststellen van een hogere waarde door burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden zijn geluidgevoelige functie niet mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).

Met het actieplan 'Lucht & Geluid' heeft Schiedam gekozen voor het voorkomen en bestrijden van ernstige geluidhinder en slaapverstoring, in zowel bestaande als nieuwe situaties, met een plandrempel van 55 dB.

4.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Peutz is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een akoestisch onderzoek omgevingslawaai (d.d. 20 juli 2023) uitgevoerd. De rapportage is als bijlage toegevoegd. De resultaten van het akoestisch onderzoek worden hieronder integraal opgenomen.

Het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Kerkweg. De relevante niet-zoneplichtige wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur (Joppelaan) is in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens in het onderzoek betrokken. In de nabijheid van de woningbouwlocatie is de spoorlijn tussen Delft Campus en Schiedam Centrum gelegen. De zonebreedte ter hoogte van de woningbouwlocatie bedraagt 900 meter.

Uit de berekeningen blijkt dat vanwege het wegverkeerslawaai geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB optreden. Ten gevolge van het railverkeerslawaai treden op beide woningen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op. Het treffen van brongerichte maatregelen aan het spoor of overdrachtsmaatregelen zoals een geluidscherm is voor twee woningen niet doelmatig. Aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt wel voldaan en beide woningen hebben ten minste één geluidluwe zijde. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder en artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder zullen, in samenhang met dit bestemmingsplan, hogere waarden (geluid) worden vastgesteld (zie tabel 4). Het besluit hogere waarden (geluid) zal bij het ontwerp van het bestemmingsplan worden gevoegd.

Geluidsbron   Aantal woningen   Verzochte hogere
waarden in dB  
Spoorlijn tussen Delft Campus en Schiedam Centrum   2   68 dB  

Gelet op de beleidsnota hogere waarden en het actieplan 'Lucht & Geluid' is bij het verlenen van hogere waarden (geluid) in aanmerking genomen dat hoewel op voorhand nog niet voor alle woningen beschikken over een geluidluwe zijde en buitenruimte, met aanvullende (bouwkundige) maatregelen ter plaatse van de balkons en loggia's, in combinatie met afschermende maatregelen ter plaatse van spuivoorzieningen, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Daarnaast geldt dat de woningen, via de werking van het Bouwbesluit, een binnenwaarde van 33 dB dienen te hebben, waarmee een goed woon- en leefklimaat in de woningen is gewaarborgd.

4.5.3 Conclusie

Aangezien de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden en wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid kan de beoogde ontwikkeling doorgang vinden indien een besluit hogere waarde wordt genomen en deze dezelfde procedure volgt als het bestemmingsplan.

 

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².

Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt er voor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Actieplan Lucht & Geluid

In 2019 heeft de gemeente het Actieplan Lucht & Geluid (2019-2022) vastgesteld. Met de maatregelen in dit actieplan wordt mede een bijdrage geleverd aan het realiseren van de ambities van het college: Schiedam als een gezonde, aantrekkelijke, leefbare, groene en bereikbare stad, waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is. Duurzaamheid is daarin het fundament voor alle acties in de komende periode, en vormt samen met stedelijke ontwikkeling, mobiliteit en gezondheid de rode draad door dit actieplan.

Schiedam voldoet momenteel overal aan de Europese normen, en dus ook Nederlandse normen voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en Stikstofdioxide (NO2). Daarentegen is er sprake van een overschrijding van de WHO-advieswaarde voor roet (EC, de belangrijkste gezondheids-indicator). Met het oog op de fiks lagere grenswaarden die door vele officiële instanties aanbevolen worden voor een gezonde leefomgeving (WHO, GGD, Gezondheidsraad) kiest Schiedam voor de volgende doelstelling, aangevuld met een onderzoek naar hoe Schiedam in 2030 aan de WHO-normen kan gaan voldoen: "Schiedam kiest voor gezonde lucht voor iedere Schiedammer. Binnen vijf jaar (2022) is het doel daarom om de in het actieplan genoemde (jaargemiddelde) waardes te halen.

4.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van 2 woningen en is dusdanig beperkt in omvang dat geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m³ voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Uit toetsing blijkt dat aan deze waarden voldaan wordt. 

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

 

4.7 Verkeer

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

4.7.2 Parkeren

Voor parkeren geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als bedoeld in de 'Mobiliteitsnormen 2022'. Aan de hand daarvan kan de parkeerbehoefte voor een nieuwe ontwikkeling worden vastgesteld. In de basis geldt dat dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat in deze behoefte dient te worden voorzien op eigen terrein. het plangebied ligt in de zone 'Overig' waarbij een norm van 1,4 parkeerplaatsen per woning geldt. Omdat in beide gevallen twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd wordt voldaan aan het parkeerbeleid.

4.7.3 Verkeersgeneratie en ontsluiting

De ontsluiting vindt plaats via een inrit die uitmondt op de Joppelaan. De twee woningen zorgen voor een beperkt aantal extra vervoersbewegingen. De Joppelaan kan dit zonder problemen verwerken.

4.7.4 Conclusie

Vanuit het thema verkeer zijn er geen belemmeringen om dit bestemmingsplan vast te stellen.

 

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.

De locatie rond de Joppelaan is te zien als een omgevingstype gemengd gebied waar op korte afstand meerdere functies voorkomen. Ook de nabijheid van de spoorlijn is hiervoor van belang. Gelet daarop mag de afstand met één stap verlaagd worden.

In de nabijheid van het gebied zitten maatschappelijke en dienstverlenende functies. Deze liggen op meer dan 50 meter afstand en vormen door hun milieucategorie (maximaal milieucategorie 2) geen probleem voor de ontwikkeling van de twee woningen. Aan de Joppelaan 4 is een inrichting gevestigd voor het houden van dieren. Het is een categorie 3.1 inrichting en heeft een richtafstand van 50 meter. De beoogde ontwikkeling valt hierbuiten en heeft geen invloed op de ontwikkeling. Dit bedrijf wordt met andere waarden door de nieuwe woningen niet belemmerd en andersom zal er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen aanwezig zijn. De woningen zullen zelf geen overlast genereren. Gelet op het voorgaande vormt milieuzonering geen beletsel om het bestemmingsplan vast te stellen

4.9 Milieueffectrapportage

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

Het plangebied betreft een locatie gelegen in stedelijk gebied waar twee woningen gerealiseerd worden. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². Het totale projectgebied heeft een zeer bescheiden oppervlakte waar ruimte is voor slechts 2 woningen.

De ontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Hierbij is in aanmerking genomen dat het project een beperkte oppervlakte, heeft en voorziet in de toevoeging van een beperkt aantal woningen aan de totale woningvoorraad van Schiedam in stedelijk gebied. Daarmee komt het initiatief niet voor op de C of D lijst.

Geconcludeerd wordt daarom dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.

4.10 Kabels en leidingen

In paragraaf 4.4 zijn de relevante buisleiding voor externe veiligheid reeds beschouwd. Hieruit is gebleken dat deze leidingen geen belemmeringen vormen voor het plan. Naast de planologisch relevante kabels en leidingen zijn er ook andere kabels leidingen aanwezig in de ondergrond. Deze kabels en leidingen zijn geïnventariseerd en zullen waar nodig worden verlegd en vormen geen belemmering voorde vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

4.11 Rotterdam-The Hague Airport (RTHA)

4.11.1 Algemeen

Op grond van de Wet luchtvaart dient voor alle luchthavens in Nederland te worden voorzien in een Luchthavenbesluit waarin de beperkingengebieden zijn opgenomen. Tot 2009 was de besluitvorming over luchthavens gereguleerd in de Luchtvaartwet. Sinds 2009 is de in de Luchtvaartwet opgenomen procedure voor aanwijzing van luchtvaartterreinen vervangen door de in de Wet luchtvaart neergelegde procedure op grond waarvan voor die luchthaven een Luchthavenbesluit wordt vastgesteld.

Tot 1 mei 2013 functioneerde Rotterdam The Hague Airport op basis van een aanwijzingsbesluit, welke verankerd was in de Luchtvaartwet (oud). Met de inwerkingtreding van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) is voor luchthavens een nieuw stelsel van bepalingen in werking getreden. Sinds 1 mei 2013 is de 'Omzettingsregeling luchthaven Rotterdam The Hague Airport' van kracht. Vanaf dat moment geldt het nieuwe stelsel voor burgerluchthavens, zoals opgenomen in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart, voor Rotterdam The Hague Airport. Deze omzettingsregeling moet vervangen worden door een geheel nieuw en volledig Luchthavenbesluit op basis van de Wet luchtvaart. Het nieuwe Luchthavenbesluit is thans nog in ontwikkeling.

Op 17 juli 2015 is door het (voormalige) Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) een rapport opgesteld met de naam 'Obstakelvlakken en beperkingengebieden Luchthavenbesluit Rotterdam - The Hague Airport'. In het rapport zijn de uitgangspunten van het beperkingengebied in verband met vliegveiligheid uiteengezet. Voor de luchthaven van Rotterdam The Hague Airport loopt daarnaast een m.e.r.-traject dat moet leiden tot een nieuw Luchthavenbesluit. Dit Luchthavenbesluit bevat onder meer een aanduiding van gebieden met ruimtelijke beperkingen voor het borgen van de vliegveiligheid rondom de luchthaven. Vooralsnog is de verwachting dat voor het nieuwe Luchthavenbesluit, aangesloten wordt op de uitgangspunten zoals opgenomen in voornoemd rapport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. In dit rapport zijn kaarten van de beperkingengebieden voor het Luchthavenbesluit en van de uitgangspunten die gebruikt zijn bij het vastleggen van deze gebieden opgenomen. Het plangebied ligt buiten de 35Ke contour zodat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. In het besluit hogere waarden is dit geiillustreerd.

Totdat het nieuwe Luchthavenbesluit in werking is getreden, is de Wet geluidhinder nog niet rechtstreeks van toepassing op onderhavig project. Wel is Nederland vanuit Europeesrechtelijk verband verbonden aan de beperkingen binnen de Annex 14 hoogtevlakken. Het rapport 'Obstakelvlakken en beperkingengebieden Luchthavenbesluit Rotterdam - The Hague Airport' geeft de (concept)kaarten die naar verwachting te zijner tijd worden opgenomen in het nieuwe Luchthavenbesluit.

4.11.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan omvat de ontwikkeling van een tweetal woningen met een maximale bouwhoogte van 8,0 meter. Gezien deze zeer beperkte hoogte zijn er vanuit het aspect luchtvaart geen problemen te verwachten.

4.12 Archeologie

4.12.1 Algemeen

De gemeente Schiedam heeft archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.12.2 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van een veengebied waarop in verschillende perioden klei is afgezet (Afzettingen van Duinkerke I en III). Diverse geulruggen in het plangebied dateren in aanleg uit de late prehistorie en vinden hun oorsprong mogelijk in veenwatertjes. Op het veen werd vanaf de Ijzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond, getuige enkele vindplaatsen in het plangebied. De bekende vindplaatsen uit de Romeinse tijd liggen meestal op de met klei opgevulde geultjes en de oevers ervan. Lokaal vond in de Vroege Middeleeuwen mogelijk hernieuwde veengroei plaats.

In de 10e -11e eeuw werd het (klei-op)veengebied ontgonnen. Daarbij ontstond het verkavelingspatroon dat goed te zien is op de topografische kaart van circa 1850 en dat tot op heden grotendeels nog intact is. De riviertjes de Vlaarding en de Thurlede bepaalden voor een groot deel de structuur van de ontginningen rond het dorp Kethel. De bovenloop van deze riviertjes bevond zich in de wijk Spaland. De Woudweg, Harreweg, Kerkweg, het deel van de Joppelaan tussen Kerkweg en Poldervaart en de Groeneweg vormden later bewoningslinten waarlangs de ontginningsboerderijen stonden.

De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken werd noodzakelijk. Ten zuiden van het plangebied ligt een deel van de Oude Dijk. Deze werd aan het einde van de 12e eeuw aangelegd, naar aanleiding van overstromingen rond 1170. De al in de 11e eeuw vermelde kapel van Hargen werd ten gevolge van de overstromingen naar Kethel verplaatst, waar een kleine bewoningskern ontstond, even buiten het plangebied. Tussen Kethel en Kandelaar bevindt zich in het plangebied langs de Kerkweg een deel van de woonkern Kerkbuurt. Kerkbuurt maakte tot 1941 deel uit van de gemeente Kethel en Spaland; het was het centrum van de katholieken van Kethel.

Een belangrijk element, ook in het huidige kaartbeeld, is de Poldervaart, die circa 1280 werd aangelegd ter verbetering van de afwatering. Deze vaart doorsnijdt alle oudere historisch-geografische elementen. Langs de vaart kwam later plaatselijk enige bebouwing en er werden bijvoorbeeld ook molens gebouwd.

In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. De kosten en administratieve handelingen die een dergelijk onderzoek met zich meebrengt staan niet in verhouding tot de relatief kleine (en dus minder kostbare) bodemingreep, die vaak door een particulier wordt uitgevoerd en betaald. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering. Uiteindelijk is de diepte van de bodemverstoring (in combinatie met de specifieke bodemopbouw) belangrijker dan de oppervlakte; die bepaalt of archeologische waarden bedreigd worden of niet. Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten'.

4.12.3 Archeologische verwachtingswaarde

In het gehele plangebied zijn vindplaatsen uit de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen A (1000-1250) en B (1250-1500) te verwachten. De bewoningsresten uit de verschillende periodes kunnen op behoorlijk wisselende dieptes voorkomen. Voor de Ijzertijd en de Romeinse tijd lijkt de ligging van de vindplaatsen bepaald te zijn door de Duinkerke I-geul en oeverafzettingen. Voor de Middeleeuwen zijn de oude lijnen van de wegen en Poldervaart waarschijnlijk bepalend voor de locatie van de vindplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00113-0002_0013.png"

Afbeelding 11- Archeologische verwachtingenkaart

Uit oogpunt van de bescherming van archeologische waarden geldt voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming. Deze is ongewijzigd uit het bestemmingsplan Kethelse Venen overgenomen. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek verplicht is indien tegelijkertijd dieper dan 0,3 meter en groter dan 200 m2 gebouwd wordt. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverbod of om de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen.

4.12.4 Conclusie

De archeologische verwachtingswaarden worden opnieuw in dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op deze regels worden de archeologische waarden voldoende beschermd.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het plangebied van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Op de bijbehorende verbeelding is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de regels van de bestemmingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Tuin

De perceelsgedeelten rond de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met uitzonderingen van overkappingen. In de regels is een maximale bouwhoogte voor deze bouwwerken opgenomen.

5.2.2 Verkeer - verblijfsgebied

Binnen de verkeersbestemmingen wordt in Schiedam onderscheid gemaakt tussen de hoofdverkeersstructuur en de secundaire wegen. Het fijnmazige netwerk van wegen, pleinen en andere openbare ruimten is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' en voorzien hoofdzakelijk in de bereikbaarheid en ontsluiting van de woningen. De toegangsweg met parkeervoorzieningen heeft in het plan deze bestemming gekregen.

5.2.3 Water

De watergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Het is binnen deze bestemming toegestaan om bruggen en duikers te realiseren. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

5.2.4 Wonen

Beide woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op de verbeelding is zowel aan de voorzijde als de achterzijde maximale bouwhoogte aangegeven. Verder is via een aanduiding 'gevellijn' zowel de voorgevelrooilijn als de achtergevelrooilijn aangegeven. Bepaald is dat zowel in de voor- als achtergevelrooilijn gebouwd moet worden. Aan beide lijnen is een (verschillende) goothoogte gekoppeld. Op deze wijze wordt het architectonische ontwerp geborgd wat uitgaat van een goothoogte van 6 meter aan de achterzijde en 4 meter aan de voorzijde. Ook wordt door deze systematiek de stedenbouwkundige wenselijke sprong bij de voorgevels van 2 meter geborgd.

5.3 Dubbelbestemmingen

5.3.1 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde. Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunning gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Ontheffing of omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de reguliere omgevingsvergunning . Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze dubbelbestemming bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

5.4 Overige bepalingen

5.4.1 Algemene aanduidingen

Geluidzone

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van wegen en spoorwegen. Deze zone is op de verbeelding aangeduid als 'Geluidzone'. In overeenstemming met het bepaalde in de Wet geluidhinder geldt dat binnen deze geluidszone geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten mogen worden gebouwd, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid of een verkregen hogere (geluids)waarde. Voor de beoogde twee woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en zijn hogere waarden vastgesteld. Deze aanduiding is daarom vooral van belang indien er in de toekomst splitsing of toevoeging van woningen aangevraagd wordt.

5.4.2 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.

5.4.3 Algemene gebruiksregels

Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de individuele bestemmingen. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemene gebruiksregels'. Hierin zijn bijvoorbeeld de vormen van verboden gebruik benoemd.

5.4.4 Parkeren, laden, lossen en stallen

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze vereiste vond voorheen zijn grondslag in de gemeentelijke bouwverordening. Door een wijziging in de wet heeft de gemeentelijke bouwverordening op dit punt zijn werking verloren. Dit neemt niet weg dat het wenselijk blijft dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Om deze reden is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.

De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de bij de regels gevoegde parkeernormen, de berekenwijze van de parkeerbehoefte uit de door het college vastgestelde 'Mobiliteitsnormen 2022' en de uitgebreide jurisprudentie die op dit onderdeel is ontstaan. De bij de regels gevoegde parkeernormen zijn de normen zoals deze in 2022 door het college zijn vastgesteld. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.

De regeling kent een afwijkingsbevoegdheid voor die gevallen dat het niet mogelijk of wenselijk is de parkeergelegenheid (volledig) op eigen terrein te realiseren, en op een 'andere wijze' wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Deze situatie doet zich voor indien:

  • a. nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd in het openbaar gebied. Hierbij geldt dat dit niet ten koste mag gaan van bestaande of geplande parkeervoorzieningen, de aanvrager geen uniek gebruiksrecht heeft op deze nieuwe parkeerplaatsen en de bijbehorende aanlegkosten voor de aanvrager zijn.
  • b. bestaande parkeerplaatsen worden gebruikte in het openbaar gebied. Dit is mogelijk indien in de bestaande situatie, binnen een straal van 300 meter, sprake is van een overschot aan parkeerplaatsen, waarbij eveneens geldt dat de aanvrager geen uniek gebruiksrecht verkrijgt voor deze parkeerplaatsen. Ter compensatie dient voor deze reeds door de gemeente aangelegde en betaalde parkeerplaatsen een bedrag te worden betaald van € 7.500,-- per parkeerplaats.
  • c. duurzaam gebruik van parkeerplaatsen in een al dan niet zelf gerealiseerde naburige parkeervoorziening op maximaal 300 meter afstand. Voorwaarde hierbij is dat aangetoond moet worden dat deze parkeerplaatsen langdurig (minimaal 10 jaar) ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling gebruikt kunnen worden.

Indien het niet mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren en ook op een 'andere wijze' niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien bestaat de mogelijkheid dat sprake is van uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Deze situatie kan zich voordoen indien:

  • a. woningbouw (overwegend) wordt gerealiseerd binnen 500 meter van station Schiedam Centrum of 300 meter van station Schiedam Nieuwland, aangezien bewoners in de directe nabijheid van deze OV-knooppunten zich kenmerken door een mindere auto- en een grotere OV-afhankelijkheid.
  • b. gemeenschappelijke parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, welke voorzien in de parkeerbehoefte van een afgebakend gebied (Parkeren in balans).
  • c. de ontwikkeling een buurtvoorziening betreft, waarbij het aannemelijk is dat de bezoekers geen gebruik zullen maken van de auto.
  • d. mobiliteit op een andere wijze wordt ingevuld, bijvoorbeeld door het gebruik van deelauto's of andere (innovatieve) mobiliteitsvormen.
  • e. bij de verkoop van een nieuwe woning, blijkens de koopakte, wordt afgezien van een eigen parkeerplaats.

Tot slot kent de regeling een afwijkingsbevoegdheid voor die situaties dat niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en geen sprake is van uitwisselbaarheid, maar naar het oordeel van het college sprake is van een ontwikkeling met een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen is aangetoond, dat het niet mogelijk is de vereiste parkeergelegenheid te realiseren. Het betreft hierbij ontwikkelingen die zodanig gewenst zijn dat het uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, gedeeltelijk of volledig vrijstelling van de parkeernorm wordt gegeven.

Laden en lossen

Voor diverse gebruiksfuncties is, uit het oogpunt van doorstroming en gebruik van de openbare weg, een voorziening voor het laden en lossen vereist. Het is wenselijk om een dergelijke voorziening te hebben, indien de aard en omvang van een ruimtelijke ontwikkelingen daar aanleiding toe geeft. Gelet op de grote verscheidenheid aan ontwikkelingen is het niet mogelijk hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties.

Fietsparkeren

Het gebruik van de fiets maakt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook ruimte moet worden gereserveerd voor het stallen van fietsen. Deze vereiste gold voorheen op grond van het Bouwbesluit. Gelet op het hoge fietsgebruik en om wildparkeren van fietsen te voorkomen is het wenselijk dergelijke stallingsvoorzieningen te hebben. De grote verscheidenheid aan ontwikkelingen maakt dat het niet mogelijk is hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties, omdat voor woningen op grond van het Bouwbesluit nog wel een verplichting geldt voor het hebben van een (fietsen)berging.

5.4.5 Algemene wijzigingsregels

In het bestemmingsplan is een enkele wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het 'in geringe mate' kunnen wijzigen van het bestemmingsplan indien dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt onder andere voor de bouw van één of meer woningen. In dit geval is er sprake van de oprichting van twee woningen. De grond is eigendom van de gemeente, waarbij de gemeente er voor heeft gekozen alle kosten die samenhangen met deze procedure voor zijn rekening te nemen. Omdat het kostenverhaal daarmee verzekerd is, is een exploitatieplan niet vereist.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van de Participatieverordening 2022 dient de initiatiefnemer, in dit geval de gemeente Schiedam, aan participatie te doen. Om hier invulling aan te geven zijn de omwonenden uitgenodigd voor een bijeenkomst op 15 november 2023. Een verslag van deze bijeenkomst is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting. Uit de bijeenkomst bleek dat er geen bezwaren zijn tegen de ontwikkeling van de twee woningen. Gezien de komst van de Omgevingswet is er geen kans gezien het bestuurlijk vooroverleg te voeren.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan zijn 5 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen en de reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Joppelaan'. In de nota van zienswijzen staan ook de ambtelijke wijzigingen benoemd. Deze nota is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Aanvullend daarop hebben de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland aangegeven zich te kunnen vinden in het plan.

Beroep

De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.