direct naar inhoud van Toelichting
Plan: ING-blok
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Rijswijk heeft de ambitie om het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum (voorheen: "In de Bogaard") en omgeving in de periode tot 2030 te transformeren tot een levendig woon-, winkel- en verblijfsgebied als toekomstbestendig stadscentrum van Rijswijk. Het bestaande winkelcentrum verandert van een monofunctioneel winkelcentrum naar een gezellig verblijfscentrum met circa 2.000 woningen, nieuwe pleinen en parken, winkels en sociaal maatschappelijke voorzieningen. Om richting te geven aan de (her)ontwikkelingen in het gebied en de ontwikkelingen op elkaar aan te laten sluiten is het Masterplan In de Bogaard en omgeving opgesteld (vastgesteld op 17 december 2019). Het Masterplan is een verdieping en uitwerking van de Gebiedsvisie uit 2017. De ontwikkeling van het ING-blok, op de hoek van Prins Willem Alexander Promenade en Prins Constantijn Promenade, is een deeluitwerking van de transformatie van Bogaard Stadscentrum, en is ook als zodanig genoemd in het Masterplan (onderdeel van 'het eigendom van Van Ettekoven' in fase II).

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling 'ING-blok' planologisch-juridisch mogelijk te maken. De beoogde ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan "In de Bogaard" (vastgesteld op 11 februari 2014). Het plangebied heeft de bestemming 'Centrum - 1' en er zijn maximaal 2 en 3 bouwlagen toegestaan. Wonen is niet toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een nieuw planologisch kader en biedt ruimte aan maximaal 120 (zorg)wooneenheden en maximaal 1.500 m2 bvo aan commerciële voorzieningen (detailhandel, dienstverlening en/of horeca) op begane grondniveau.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van Prins Willem Alexander Promenade en Prins Constantijn Promenade, in het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum te Rijswijk. Onderstaande figuren tonen de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in gemeente Rijswijk, plangebied bij benadering ter plaatse van de rode stip (bron: luchtfoto PDOK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied in winkelcentrum Bogaard Stadscentrum en directe omgeving, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: luchtfoto PDOK)

Het plangebied wordt globaal omgeven door:

  • Prins Willem Alexander Promenade ten noorden;
  • Prins Constantijn Promenade ten oosten;
  • bebouwing van het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum ten zuiden en westen;
  • Prinses Beatrixlaan ten westen.

De locatie is kadastraal bekend als delen van de volgende kadastrale percelen: gemeentecode RWK01, sectie C, perceelnummer 2763 en sectie D, perceelnummers 7862, 7864, 7866, 8046, 8361. Onderstaande figuur toont de kadastrale verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Kadastrale verkaveling, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: luchtfoto PDOK)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan "In de Bogaard" (2014)
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "In de Bogaard", vastgesteld door gemeente Rijswijk op 11 februari 2014. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Centrum - 1'. Er is een bouwvlak opgenomen met maatvoeringsaanduidingen voor het westelijk en oostelijk gelegen deel tot respectievelijk 3 en 2 bouwlagen. Voor het westelijke deel van het plangebied is een functieaanduiding 'dienstverlening' opgenomen. Tot slot geldt voor het gehele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor detailhandel, horeca, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, terrassen en het afhalen van goederen (diverse functies zijn beperkt toegestaan op bepaalde bouwlagen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0004.png"

Figuur 1.4: Geldende bestemmingen, plangebied bij benadering met rode stippellijn weergegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De beoogde commerciële voorzieningen, in de vorm van detailhandel, horeca en/of dienstverlening, zijn in de beoogde omvang reeds planologisch toegestaan. Zorgwoningen, groepswoningen en/of woningen zijn echter in strijd met de geldende bestemming. Onder 'maatschappelijke voorzieningen' wordt in het geldende bestemmingsplan verstaan: "overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sociaal-recreatieve en daarmee vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven, speelvoorzieningen, kinderdagverblijven en kinderopvang; alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen". Zorgwoningen en groepswoningen vallen hier niet onder.

De beoogde bouwhoogte van 12 bouwlagen overschrijdt het maximum aantal toegestane 2 à 3 bouwlagen.

Derhalve is de beoogde ontwikkeling gedeeltelijk in strijd met het geldende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan "Parapluherziening parkeernormering Rijswijk" (2018)
In aanvulling op het voorgaande is ter plaatse van het plangebied tevens het bestemmingsplan ‘Parapluherziening parkeernormering Rijswijk’ van kracht, dat op 12 juni 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Rijswijk. De parapluherziening is een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijswijk en regelt enkel het onderwerp ‘parkeren’. Via dit bestemmingsplan worden voor nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bouwen en/of gebruiken de geldende parkeernormen in heel Rijswijk van toepassing verklaard. De relevante regels uit het betreffende bestemmingsplan zijn overgenomen in de Regels van onderhavig bestemmingsplan.

Ontwerp-bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan wonen" (2023)
Het reguleren van woonvormen zoals kamerverhuur en woningsplitsing kan middels de Huisvestingsverordening of via het bestemmingsplan/beheersverordening. Om woonvormen beter te reguleren en de samenstelling van de woonvoorraad te beschermen is er naast een aangepaste huisvestingsverordening een ontwerpparaplubeheersverordening wonen opgesteld.

Uitgangspunt van het (ontwerp)paraplubestemmingsplan is om terughoudend te zijn bij het verstrekken van vergunningen voor woonvormen zoals woningsplitsing en verkamering (Actualisatie Woonvisie, 2021). Het wijzigen van de planologische mogelijkheden in de woonruimtevoorraad vraagt om een zorgvuldige afweging. Enerzijds is het gezien de druk op de woningmarkt wenselijk om de bestaand woonruimtevoorraad beter te benutten. Vormen van onzelfstandige bewoning, woningvorming en het splitsen van grotere woningen zouden in dit opzicht juist in zekere mate moeten worden toegestaan. Anderzijds zijn er zoals eerder genoemd ook nadelen aan het (verregaand) wijzigen van de woonruimtevoorraad.

De focus van de gemeente blijft dan ook het toevoegen van nieuwe woningen in lopende gebiedsontwikkelingen. In de totale woningbouwprogrammering van de gemeente ligt de nadruk sterk op gestapelde woningen en relatief kleine woningen. Deze programmering moet in grote mate voorzien in
de actuele behoefte aan woonruimte. Deze behoefte wordt voor een groot deel gevormd door één- en tweepersoonshuishouden. Op deze manier wil de gemeente met het omvangrijke nieuwbouwprogramma voorzien in de grote vraag naar betaalbare (en daardoor relatief kleine) woonruimte. Om deze redenen,op grond van de draagkracht van de bestaande wijken, is de gemeente in zekere mate terughoudend in de mogelijkheden tot wijziging van de (bestaande) woonruimtevoorraad en blijft regelgeving op dit vlak nodig.

In het (ontwerp)paraplubestemmingsplan zijn nieuwe begripsbepalingen voor onder meer wonen en een woning opgenomen. Deze nieuwe begripsbepalingen zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en de nieuwe situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 komen de planologisch relevante milieuaspecten (zoals bodem, water, flora en fauna en milieuzonering) aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in hoofdstuk 6 en 7 de economische uitvoerbaarheid en de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Bogaard Stadscentrum (voorheen: "In de Bogaard") uit 1964 is Nederlands oudste overdekte winkelcentrum en is gerealiseerd ten tijde van de grootschalige naoorlogse uitbreiding van Rijswijk. Vanaf de jaren negentig is het winkelcentrum in etappes compleet gerenoveerd en uitgebreid met de Sterpassage in 1994, De Terp in 1999 en de Prinsenpassage in 2001.

Tot aan het begin van de jaren '60 van de twintigste eeuw heeft het gebied een agrarisch karakter gehad. Het oude ontginningslandschap werd na de Tweede Wereldoorlog in rap tempo getransformeerd voor grootschalige woningbouwprojecten. De historische verkavelingstructuur die loodrecht stond op de voormalige Kleiweg (nu Sir Winston Churchilllaan) is bij deze naoorlogse stadsuitbreiding als uitgangspunt genomen.

Het gebied kwam vanaf de jaren '60 tot ontwikkeling. De wederopbouwwijken nemen binnen de architectuur- en stedenbouwgeschiedenis een belangrijk plek in. De gedachten over het functioneren van een mens in zijn buurt, in zijn wijk, in zijn woonplaats komen in deze gebieden nog steeds tot uiting. Aandacht voor menselijke maten, aandacht voor wooncomfort en gezondheid (groen) valt nog steeds te herkennen. In tegenstelling tot de oude oriëntatie van woningwijken rondom een oud centrum, werden nieuwe wijken gepland waarin tevens rekening werd gehouden met voorzieningen zoals scholen, kerken, verzorging en winkels. Deze wijken werden ingericht om de bewoners direct te kunnen voorzien en waren in dat opzicht zelfstandig.

De opkomst van winkelcentra neemt binnen de wederopbouwwijken een bijzondere positie in. Hoewel de eerste stedenbouwkundige ontwikkelingen uitgingen van winkels onder wonen, zien we vanaf de jaren '60 een nieuw concept vanuit Amerika overkomen; de zelfstandige moderne winkelcentra. Deze winkelcentra die niet alleen waren gericht op direct omwonenden trokken ook (kopers)publiek uit een grotere regio. Tevens zijn deze winkelcentra een symbool van de groeiende welvaart na de Tweede Wereldoorlog. Het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum behoort ook tot deze categorie winkelcentra en is daarmee één van de oudste (in oprichting) van Nederland. Het winkelcentrum werd vanaf 1964 gebouwd. Naast winkels werd er ook rekening gehouden met kantoren. Vanaf de jaren '90 werden veel onderdelen van het winkelcentrum vernieuwd, echter het complex heeft nog steeds haar oude functie behouden.

2.2 Huidige situatie

De ligging van het plangebied is reeds beschreven in 1.2 Ligging plangebied. Het plangebied kent een oppervlakte van circa 1.700 m2. Onderstaande figuren tonen de huidige situatie. Het plangebied is volledig verhard en nagenoeg volledig bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0005.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie, projectgebied bij benadering rood omlijnd (bron: Google Maps, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0006.png"

Figuur 2.2: Vogelvlucht aanzicht, kijkend vanaf noordwesten, projectgebied bij benadering rood omlijnd (bron: Google Maps, 2022)

In de huidige situatie zijn (deels leegstaande) winkelpanden aanwezig. Het pand telt hoofdzakelijk twee bouwlagen met een kenmerkende luifel. Op de begane grond zijn winkelruimten en geldautomaten aanwezig. Aan de westzijde bevindt zich de entree naar het ING kantoor inclusief een opgang naar de bovenverdieping. Deze entree telt drie bouwlagen. Aan de oostzijde is een opgang naar Scapino op de bovenverdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0007.png"

Figuur 2.3: Huidige situatie, perspectief vanaf noordoostzijde (datum afbeelding 28 augustus 2023)

Bezoekers van de winkels kunnen parkeren op een van de parkeerterreinen en/of -garages van het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum. De parkeerdruk hiervan is erg laag, ca. 35% (bron: Masterplan 'In de Bogaard'). Dit heeft te maken met de aanwezige leegstand van winkels en kantoren in het gebied.

2.3 Ontwikkelingen

2.3.1 Gebiedsvisie In de Bogaard en omgeving

De gebiedsvisie 'In de Bogaard en omgeving' (de Gebiedsvisie) is vastgesteld op 6 juni 2017. De Gebiedsvisie heeft als belangrijkste doelstelling een richtinggevend (handelings)perspectief te bieden voor de transformatie naar een aantrekkelijk gebied voor wonen, winkelen, werken en verblijven. Ook moet de visie duidelijk maken hoe gemeente, marktpartijen, inwoners, gebruikers en andere betrokkenen in het gebied daaraan kunnen bijdragen.

Voor de gemeente biedt dit een hernieuwd beleids- en toetsingskader voor bestaande en nieuwe ontwikkelingen; de gemeente heeft daarbij primair een rol als regisseur en aanjager en is eigenaar van de openbare ruimte. Voor marktpartijen, waaronder ondernemers en vastgoedeigenaren, biedt het een hernieuwd (investerings)kader, waarop nieuwe ontwikkelingen en initiatieven geïnitieerd kunnen worden. Voor inwoners en gebruikers, van wie een groot deel Rijswijkers, biedt het een nieuw en positief perspectief op het gebied van de toekomst, als een plek waar men graag wil komen, zijn en langdurig verblijven.

Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied is gelegen op de hoek van Prins Willem Alexander Promenade en Prins Constantijn Promenade, in het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum te Rijswijk. Voor voorliggend initiatief is het daarom wenselijk om in programmering en uitvoering aan te sluiten op de ambities zoals verwoord in de Gebiedsvisie. De Gebiedsvisie haalt uit de woonvisie aan dat er in het centrum van Rijswijk ingezet moet worden op levensloopbestendige woningen voor verschillende doelgroepen, zoals ouderen. In 2040 zal het aantal huishoudens zijn gegroeid van 25.000 naar 35.000. Het aantal ouderen zal ook toenemen. Een deel van hen heeft behoefte aan zorg. Rijswijk krijgt te maken met een sterke vergrijzing. Tot 2040 wordt zelfs een verdubbeling van het aantal 75-plussers verwacht. Dit betekent dat de vraag naar specifieke seniorenwoningen toeneemt.

Vanwege de terugloop van het aantal passanten in het winkelgebied Bogaard Stadscentrum zal het winkelaanbod moeten veranderen. Uitgangspunt van dit toekomstbeeld is dat Bogaard Stadscentrum verandert van een winkelcentrum naar een onderscheidend stadscentrum, met meer functies en met een sterke focus op ‘lokaal’, via samenwerkingsverbanden met lokale organisaties als ook in de voedsel- en productieketen. De commerciële functies die in voorliggend bestemmingsplan in de plint mogelijk gemaakt worden, bieden kansen om invulling te geven aan dit uitgangspunt.

Conclusie
Onderhavig project voorziet in het realiseren van een aantrekkelijk woongebied, evenals het realiseren van een aantrekkelijk winkelgebied. Derhalve draagt het plan bij aan het verbeteren van de uitstraling van het gebied Bogaard Stadscentrum. Het project is daarmee in lijn met de Gebiedsvisie.

2.3.2 Masterplan In de Bogaard

Het plangebied is onderdeel van het Masterplan In de Bogaard, dat op 17 december 2019 is vastgesteld door de gemeenteraad van Rijswijk. Het masterplan schetst het kader waarbinnen de komende jaren een grootscheepse transformatie van het winkelcentrum zal plaatsvinden ‘’naar een levendig, groen en aantrekkelijk stedelijk centrum waar met plezier en comfort gewoond, gewinkeld en verbleven wordt’’.

Met een structurele leegstand van circa 30% staat winkelcentrum Bogaard Stadscentrum (in het Masterplan aangeduid met de voormalige naam "In de Bogaard") in de landelijke top drie van stadsdeelcentra die in zwaar weer terecht zijn gekomen en werk moeten maken van hun revitalisatie. Bogaard Stadscentrum heeft mede door de opkomst van omliggende winkellocaties in bijvoorbeeld Den Haag en Delft haar rol als regionaal stadsdeelcentrum verloren. Het winkelcentrum bedient nu vooral inwoners van Rijswijk en bezoekers uit Den Haag. Ook de directe omgeving van Bogaard Stadscentrum kent een goed voorzieningenniveau. Er zijn onder andere supermarkten, lokale winkels, kleinschalige horeca en een reeks zorginstellingen in de buurten rondom Bogaard Stadscentrum gevestigd. Ook is er een aantal scholen en een kinderopvang in deze buurten aanwezig, alsmede huisartsen, fysiotherapeuten en apotheken. Momenteel zijn er met name rondom de Prinses Beatrixlaan nog diverse kantoorpanden gevestigd, waarvan een groot deel eveneens kampt met structurele leegstand. De Prinses Beatrixlaan is daarmee ook een belangrijk element in de bredere context van de transformatie van Bogaard Stadscentrum. De Prinses Beatrixlaan is daarnaast een belangrijke verkeersader van bovenlokaal belang.

De functies in het gehele winkelcentrum Bogaard Stadscentrum zijn monofunctioneel van aard. Kijkend naar de parkeervoorzieningen valt op dat een aanzienlijk deel van de ruim 2.600 parkeerplekken in en om het winkelcentrum een groot deel van de dag leeg staat. Met de parkeervelden in de middenberm van de Prinses Beatrixlaan en diverse parkeergarages in en onder het winkelcentrum is sprake van een overcapaciteit aan parkeerplekken. De opzet van de logistiek voor het winkelcentrum, voor zowel bezoekers als aanvoer van goederen, is grotendeels efficiënt te noemen. Op delen zorgt het echter voor dode gevels of voor bijvoorbeeld kruisend langzaam en autoverkeer. Ook leidt het laden en lossen regelmatig tot overlast voor bewoners aan de Steenvoordelaan. In de omgeving van Bogaard Stadscentrum zijn al diverse transformatieprojecten in gang gezet. De Generaal en The Minister zijn inmiddels opgeleverd. Transformaties van De Terp en Sterpassage zijn opgestart en ook de HBG-locatie is in ontwikkeling. Onderstaande figuur toont de ligging van deze projecten alsmede de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0008.png"

Figuur 2.4: Schematische weergave van het winkelcentrum 'Bogaard Stadscentrum' (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019), plangebied ter hoogte van de ster

Voor Bogaard Stadscentrum en omgeving geldt dat in hoofdzaak wordt ingezet op het realiseren van woonmilieus voor doelgroepen zoals jonge bewoners, hoogopgeleiden en senioren. Hierbij wordt ook gedacht aan innovatieve woonvormen, waarin zorg en wonen worden gecombineerd. Het aantal en typen woningen is flexibel, maar er wordt naar gestreefd om door transformatie en herontwikkeling circa 2.000 woningen te realiseren binnen het plan- en studiegebied. Binnen het totale programma dient echter wel een balans gevonden te worden tussen de verschillende functies. Om te komen tot een full-service gebied kan een breed scala aan nieuwe functies worden toegevoegd. Hierdoor wordt het gebied aantrekkelijker als stadscentrum voor heel Rijswijk en meer specifiek voor de bewoners van dit gebied. Hier wordt bijvoorbeeld een zorg/gezondheidscentrum en aan meer en kwalitatief goede horeca (inclusief terrassen) genoemd. De in ING-blok beoogde functies zijn derhalve functies die goed kunnen bijdragen aan de profilering van Bogaard Stadscentrum.

De hiernavolgende figuur toont de beoogde retailvisie/branchering en functiemix voor Bogaard Stadscentrum. Het plangebied is gelegen in het deel dat is aangewezen voor 'Shoppen' in het Masterplan. Het cluster 'Shoppen' is geprojecteerd op het zuidelijk deel van het huidige winkelcentrum en heeft voornamelijk het karakter van een grootstedelijk (traditioneel) winkelcentrum met een hoog aandeel aan retail en horeca. Binnen dit cluster kan een concentratie worden bewerkstelligd van huidige (levensvatbare en aantrekkelijke) en nieuwe retail en horeca. Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat het in het Masterplan gepresenteerde brancheringsoverzicht een globaal plan betreft, dat in overleg met de vastgoedeigenaren en consultatie van de ondernemers dient te worden aangescherpt en vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0009.png"

Figuur 2.5: Programma winkelcentrum Bogaard Stadscentrum (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019)

Het Masterplan voor Bogaard Stadscentrum houdt rekening met een verdichting tot een gemengd stedelijk gebied, waarbij hoogbouw een belangrijke rol zal spelen (zie hiernavolgende figuren). In de stedenbouwkundige opzet wordt uitgegaan van een plint (de eerste etage die op de begane grond aansluit), een stedelijke laag (het gebouw tot 20 meter hoogte) en een bovenbouw met torens bovenop de stedelijke laag. Op deze wijze kan een gelaagd stuk stad ontstaan met activiteiten en levendigheid op meerdere niveaus. Tevens levert de stedelijke laag een bijdrage aan een aangenaam windklimaat op de straten en pleinen, mits op de juiste manier ontworpen. Nieuwe hoogbouwaccenten worden toegepast waar het geen bezonningsproblemen geeft op het maaiveld of op andere (bestaande) gebouwen. Daarnaast wordt rekening gehouden met eventuele windval, bijvoorbeeld door de torens een set-back of juist een uitkraging te geven. Boven de stedelijk laag mag in een zone van 25 meter rondom een toren geen andere toren staan om directe inkijk uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0010.png"

Figuur 2.6: Toekomstbeeld Bogaard Stadscentrum, ligging plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0011.png"
Figuur 2.7: rooilijn stedelijke laag (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0012.png"

Figuur 2.8: Ontwerpprincipes stedelijke laag en afstand tussen torens (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019)

In het Masterplan zijn de bouwenveloppen globaal uitgewerkt. Onderstaande figuur toont een uitsnede van de stedelijke laag, bovenbouw en indicatieve gebouwhoogten voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0013.png"

Figuur 2.9: Stedelijke laag, bovenbouw en gebouwhoogte (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019), plangebied bij benadering rood omlijnd

Ontwikkelingen bouwplan na het Masterplan

Na vaststellen van het 'Masterplan In de Bogaard' zijn ontwerpstudies uitgevoerd voor de nieuwbouw ter plaatse van ING-blok. Deze studies hebben geleid tot een verdere uitwerking van de beoogde  nieuwbouw, welke op een aantal punten afwijkt van het Masterplan. Dit heeft te maken met voortschrijdend inzicht en nadere uitwerkingen van de gedachten en doelen van het Masterplan. Hieronder volgt puntsgewijs de motivatie voor de belangrijkste wijzigingen. 

1. Bouwhoogte voor het hoogteaccent van 37 m naar 40 m 

Voor het plangebied zijn in het Masterplan indicatieve gebouwhoogten opgenomen. Voor het hoogteaccent is een indicatieve hoogte van 37 meter opgenomen. Aangezien het indicatieve hoogtes betreft, biedt het Masterplan enige ruimte om hiervan af te wijken. In de planuitwerking met het binnen dit bestemmingsplan opgenomen aantal eenheden is, met inachtneming van de hieronder geduide punten 2 en 3 gekomen tot een meer precieze uitwerking van het bouwvolume. Daarbij is de bouwhoogte uitgekomen op 40 meter, welke dan ook in het bestemmingsplan is opgenomen als maximale bouwhoogte voor het (getrapte) hoogteaccent.  

2. Bouwhoogte van de stedelijke laag van 14-17 m naar 12 m 

Voor het plangebied is in het Masterplan een indicatieve gebouwhoogte van 14-17 meter voor de stedelijke laag opgenomen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk dat deze stedelijke laag door het hele stadscentrum een gelijkwaardige schaal heeft. Voor ING-blok is het daarmee ruimtelijk wenselijk de bouwhoogte van dit deel gelijk te houden aan de naastgelegen bebouwing die behouden zal blijven. In voorliggend bestemmingsplan is de bouwhoogte voor de stedelijke laag daarom gemaximaliseerd op 12 meter. 

3. Bruto vloerhoogte van de woningen van 3,30 m naar 3,00 m voor de hogere lagen 

In het Masterplan wordt voor de woningen uitgegaan van een bruto vloerhoogte van 3,30 meter voor alle woningen. In het project geldt dit enkel voor de woningen in bouwlagen 1 en 2. De hogere lagen hebben een bruto vloerhoogte van 3,00m. De 3,30m bepaling was in het masterplan opgenomen om een zekere ruimtelijke woningkwaliteit te waarborgen. Dit is vooral relevant op de lagere lagen, op de hogere lagen biedt de ruimte rondom de bebouwing immers al die ruimtelijke woningkwaliteit. Daarbij is voor een zorginvulling een hogere verdiepingshoogte dan 3,00m niet wenselijk. 

4. Daktuin niet toegankelijk vanaf de straat 

Het Masterplan spreekt over de toegankelijkheid van het groene dak vanaf de straat. In voorliggend bestemmingsplan wordt echter uitgegaan van een semi-openbare daktuin, die weliswaar toegankelijk is voor alle gebruikers van het pand, maar niet voor passanten. Dit is zo aangepast omdat een openbare toegankelijkheid van de daktuin een onwenselijke vermenging van openbaar en privé in het gebouw zou geven en waarbij beheer en toezicht van de daktuin moeilijk te borgen zouden zijn. De daktuin wordt nu ingezet als gemeenschappelijke buitenruimte voor de gebruikers van het pand en heeft daarbij een duidelijke zichtverbinding met de straat die zo bijdraagt aan de verlevendiging van de openbare ruimte. 

Het bouwplan voldoet verder in het algemeen aan de vereisten voor de stedelijke laag en de vereisten voor de hoogbouw. De setbacks van de hoogbouw ten opzichte van de stedelijke laag is 4,50m of meer en bevindt zich binnen de limiet van 3m. De afstand tot de dichtstbijzijnde toren is 65m, terwijl 25m vereist is. Ook de diagonaal van de toren is niet meer dan het maximum van 40m. Het project voldoet daarnaast aan de vereisten van een transparante gevel in de plint, herkenbare entrees, en ritmische verdeling met plastische diepte. Extra aandacht kan nog worden gegeven aan bevordering van interactie met een interactieve stoep van maximaal 1,5m. Er wordt rekening gehouden met de aanbevelingen uit het Masterplan met betrekking tot reclame (zoals: homogeen in het project, bevindt zich in de zone onder luifel en boven de pui).  

Fasering
In het Masterplan is een fasering opgenomen voor de herontwikkeling van het gebied (fase 1, fase 2A, fase 2B+C, fase 3). Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op deelgebied 2 B+C in het Masterplan.

In dit bestemmingsplan wordt het onderhavige plangebied aangeduid als "fase 1" en wordt het (ten zuidwesten) naastgelegen plot aangeduid als "fase 2". Indien relevant, zal in het kader van de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4) in dit bestemmingsplan de toekomstige situatie van fase 2 ook worden beschouwd. Een en ander gelet op de samenhang met fase 1.

2.3.3 Planbeschrijving

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is uitgewerkt binnen de kaders van het Masterplan (zie paragraaf 2.3.2). De beoogde ontwikkeling behelst een programma met hoofdzakelijk woningen, groepswoningen en/of zorgwonen en daarnaast commerciële voorzieningen in de plint. Het gebouw heeft een getrapt hoogteaccent, waarvan het hoogste deel 12 bouwlagen (circa 40 meter) telt. Het gebouw vindt aan de zuidzijde en westzijde aansluiting op een bestaand gebouw. In het gebouw is een inpandige fietsparkeervoorziening beoogd.

Onderstaande figuur toont een voorlopige impressie en de ruimtelijke ontwerpprincipes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0014.png"

Figuur 2.10: Voorlopige impressie van de nieuwe situatie, perspectief vanaf noordoostzijde (bron: Mulderblauw Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0015.png"

Figuur 2.11: Voorlopige impressie van de nieuwe situatie, perspectief vanaf zuidwestzijde (bron: Mulderblauw Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0016.png"

Figuur 2.12: Voorlopige impressie van de nieuwe situatie, perspectief vanaf zuidzijde (bron: Mulderblauw Architecten)

Programma
Het beoogde programma bestaat in totaal uit maximaal 120 wooneenheden, bestaande uit woningen, zorgwoningen en/of groepswoningen, en enkele voorzieningen. Uitgangspunt is dat ten minste sprake is van ''Wonen met een plus''. Wonen met een Plus is zelfstandig wonen, waarbij de zorg nabij is of aan huis geleverd kan worden. In essentie vult Wonen met een Plus de kloof op die tussen het zelfstandig wonen en verpleeghuiszorg is ontstaan.

Algemene kenmerken van Wonen met een Plus zijn: 

  • Toegankelijke woningen (minstens rollatorgeschikt en zonder drempels). 
  • Ontmoetingsruimte (binnen 100 meter met gegarandeerde inzetbaarheid). 
  • Samenleefconcept (woonvorm met uitstraling en identiteit). 
  • De inzet van een welzijnsmedewerker of soortgelijke ondersteuning (sociaal beheerder/ huismeester/flatcoach) vanuit betrokken organisaties. 
  • Nabijheid tot voorzieningen: supermarkten en OV binnen 500 meter. 
  • Scootmobielberging (bij voorkeur 1 berging per 5 bewoners). 
  • Thuiszorg en Wlz-zorg mogelijk en aansluiting op alarmeringssysteem. 
  • Minimaal 50% bewoond door 65+ of complex beschikt over label 55+.

Indien aan de orde, dan geldt voor zorgwoningen dat diverse typen appartementen gerealiseerd kunnen worden welke individueel zullen worden verhuurd. Er is nog geen exact beeld bij het type bewoners dat op de locatie zal komen wonen. De doelgroep voor de zorgwoningen betreft vooralsnog 65-plussers met beginnende en lichte zorgvraag (extramuraal wonen). Eventuele groepswoningen zouden bestemd kunnen zijn voor verstandelijk beperkte mensen of ouderen met een zwaardere zorgvraag. Opgemerkt wordt dat in onderhavig bestemmingsplan geen type en verdeling is bepaald van en tussen het aantal woningen, zorgwoningen en groepswoningen. Te allen tijde geldt echter het maximum van 120 wooneenheden als totaal aantal wooneenheden in het plangebied.

In een deel van de plint van het bestaande gebouw (binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan) is bovendien circa 1.500 m2 bvo aan commerciële voorzieningen beoogd. De wens is om op de begane grond een flexibele invulling met detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en horeca mogelijk te maken. Een en ander is in lijn met het Masterplan, aangezien het plangebied daarin is aangewezen voor 'Shoppen', waar een gemengd programma aan (grootschalige) retail en dag/middaghoreca wordt beoogd (zie ook figuur 2.5). Opgemerkt wordt dat in voorliggend bestemmingsplan de commerciële functies (detailhandel, dienstverlening en horeca) op de begane grond mogelijk worden gemaakt. Op de begane grond worden daarnaast maatschappelijke voorzieningen toegestaan en algemene ruimten ten behoeve van de wooneenheden gerealiseerd, zoals een entree/lobby.

Overkraging
Zoals te zien in figuur 2.10 en 2.11, kent het beoogde pand een overkraging ter hoogte van de tweede en derde bouwlaag. Een en ander in lijn met de rooilijn van de stedenbouwkundige laag zoals in het Masterplan voorgeschreven. Deze overkraging vindt aansluiting op de bestaande luifels van naastgelegen panden. In deze overkraging zijn in het pand balkons (behorend bij de wooneenheden) voorzien.

Daktuinen
Kenmerkend in het ontwerp zijn ook de twee dakterrassen / groene daktuinen, die ter hoogte van de vierde en zevende verdieping worden gerealiseerd. Deze worden ontworpen als verblijfsplekken/buitenruimte behorend bij de wooneenheden. Veel groen is hier voorzien, deels zichtbaar vanaf straatniveau. Onderstaande figuur toont een schetsontwerp voor de betreffende daktuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0017.png"

Figuur 2.13: Voorlopig schetsontwerp groendaken (bron: presentatie Q-team, ontwerp 20 oktober 2021)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0018.png"

Figuur 3.1: Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig
  • 2. Kenmerken & identiteit
  • 3. Afwentelen voorkomen


Relatie tot ontwikkeling
Dit project voorziet in het toevoegen van (zorg)wooneenheden. Deze ontwikkeling kan een bijdrage leveren aan het nationaal belang om zorg te dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. De overige functies zijn reeds toegestaan in het plangebied. De nationale belangen leveren verder geen beperkingen en/of belemmeringen op voor de ontwikkelingen op de projectlocatie.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling op lokaal niveau. Het beleid voor de ontwikkeling van deze locatie wordt verder overgelaten aan de provincie en gemeente. De nationale belangen, de vier prioriteiten uit de Uitvoeringsagenda en de afwegingsprincipes staan niet in de weg aan de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de NOVI. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt verder overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

De volgende onderwerpen zijn geregeld in het Barro:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan


Relatie tot ontwikkeling
Geen van de onderwerpen uit het Barro zijn van toepassing binnen het plangebied dan wel deze specifieke ontwikkeling. Het Barro is daarmee niet van toepassing op dit project.

Conclusie
Het Barro legt geen restricties op voor de projectlocatie waarop de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de realisatie van 120 (zorg)wooneenheden en commerciële voorzieningen. De commerciële voorzieningen zijn reeds toegestaan in het plangebied. De nieuwe stedelijke ontwikkeling (in de zin van het Bro) betreft derhalve het toevoegen van 120 wooneenheden. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, wordt de behoefte aan de wooneenheden aangetoond.

De navolgende paragrafen voorzien in een toetsing van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Vooruitlopend op deze paragrafen is reeds te concluderen dat er binnen de regio Haaglanden een kwantitatieve behoefte bestaat van 50.000 nieuwe woningen tot 2025 volgens de provinciale prognose (2016). Een kwalitatieve invulling hiervan behelst wonen, eventueel gecombineerd met zorg. In de gemeente Rijswijk dienen nieuwe woningen gerealiseerd te worden voor onder andere senioren en bijvoorbeeld kwetsbare groepen.

De overige onderwerpen uit het Bro worden getoetst in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

Conclusie
Het Bro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.1.4 Woningbouwimpuls 2020

Het kabinet heeft het doel gesteld om jaarlijks ongeveer 75.000 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Met de Woningbouwimpuls draagt de rijksoverheid bij aan dit doel door de bouw van meer woningen te versnellen. Bovendien geeft de Woningbouwimpuls specifieke aandacht aan de bouw van betaalbare woningen, zodat het woningaanbod voor starters en mensen met een laag of middeninkomen vergroot wordt. De Woningbouwimpuls richt zich met name op stedelijke regio’s waar de vraag naar woningen het grootst is.

Op grond van het Besluit Woningbouwimpuls 2020 (mei 2020) kunnen gemeenten in aanmerking komen voor een specifieke uitkering voor de publieke activiteiten ten behoeve van woningbouwprojecten die gericht zijn op de realisatie of versnelling van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving. De Regeling Woningbouwimpuls (mei 2020) bevat nadere regels met betrekking tot onder meer de voorwaarden om voor een specifieke uitkering in aanmerking te komen en zijn regels opgenomen met betrekking tot de Toetsingscommissie Woningbouwimpuls.

De regeling loopt tot en met 31 december 2023. Het totale budget is €1 miljard. Elk jaar worden meerdere tranches opengesteld. In de eerste tranche is aan 27 projecten in totaal € 290 miljoen toegekend. Hiermee worden 51 duizend woningen gebouwd in 21 gemeenten.

Relatie tot ontwikkeling
De transformatie van Winkelcentrum Bogaard Stadscentrum is een van de projecten van de eerste tranche van de Woningbouwimpuls. De herontwikkeling van ING-blok draagt bij aan de benodigde versnelling van de bouw van nieuwe betaalbare woningen en de gewenste transformatie van het winkelcentrum.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Woningbouwimpuls 2020.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 15 maart 2022 is de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zeven ambities draagt Zuid-Holland bij aan een betere leefomgeving in de provincie.

Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0019.png"

Figuur 3.2: Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland).

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. De ontwikkeling vindt plaats op een binnenstedelijke locatie, nabij andere stedelijke (woon)functies. Derhalve verandert de aard en schaal van het gebied niet als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en sluit de beoogde functie naar aard aan op het omliggende gebied. Onderstaand is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.

Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Rivierdeltacomplex, jonge zeeklei'. Binnen dit gebied dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De projectlocatie is echter niet gelegen in de deltawateren of in buitendijks gebied. Het genoemde richtpunt is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.

Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen binnen de gebieden 'Historische centra en kernen', 'Steden en dorpen' en 'Bouwwerken voor energieopwekking'. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum kent een structurele leegstand van circa 30%, waardoor een transformatie, naar onder andere woningbouw, beoogd is. De ontwikkeling van 120 wooneenheden en commerciële voorzieningen draagt derhalve bij aan het behoud en de versterking van het vitale centrum van Rijswijk.

De bij 'Steden en dorpen' behorende richtpunten luiden als volgt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met "zwaartepunten" in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De beoogde ontwikkeling sluit aan op de in de omgeving aanwezige functies en bebouwing, evenals de beoogde situatie conform het Masterplan In de Bogaard. De ontwikkeling voorziet in een gebouw bestaande uit 12 bouwlagen. Met name langs de Beatrixlaan, maar ook op en rondom Bogaard stadscentrum zijn reeds diverse hoogteaccenten aanwezig. Naast het karakter van de bebouwing, geldt dat de beoogde functies eveneens aansluiten op het stedelijke karakter van het omliggende gebied, waarin woon- en werkfuncties elkaar afwisselen en versterken.

De ontwikkeling draagt bij aan de stedelijke groenstructuur door de inpassing van zichtbaar groen op de daken. Op deze manier ontstaat er een connectie tussen de bovenbouw met het straatbeeld. Bovendien draagt meer stedelijk groen door zijn bufferend en zuiverend vermogen bij aan de kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het stedelijk watersysteem.

Binnen het plangebied en de directe omgeving is geen bebouwing aanwezig met cultuurhistorische waarden. Ook is geen sprake van een nieuwe uitbreidingswijk. De richtpunten op genoemde onderdelen zijn daarom niet van relevant voor onderhavig project.

Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past bij de aard en schaal van de omgeving, derhalve is sprake van inpassing. De ontwikkeling sluit verder aan bij de aanwezige gebiedskwaliteiten en daarmee samenhangende richtpunten voor projecten die worden getypeerd als inpassing. Het project is daarmee in lijn met de het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 15 maart 2022 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

Relatie tot ontwikkeling
Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand weergegeven.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit:

5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;

Het voorgenomen initiatief valt onder artikel 6.9 lid 5, onder a van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (inpassing). Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vindt daarom primair plaats binnen BSD. Het plan past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zoals is beoordeeld in paragraaf 3.2.1. Aangezien het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied wordt daarmee voldaan aan het uitgangspunt dat stedelijke ontwikkelingen bij voorkeur op dergelijke locaties plaatsvinden.

Artikel 6.27a risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • 1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • 2. overstroming;
  • 3. hitte;
  • 4. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

In paragraaf 4.10 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op de aspecten wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Vooruitlopend op deze paragrafen kan geconcludeerd worden dat dit artikel de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen:

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.

2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.

3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Op grond van de provinciale Omgevingsverordening dient ingegaan te worden op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij dient zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond. Toetsing aan de Ladder kwam reeds aan de orde in paragraaf 3.1.3 en hiernavolgend wordt tevens ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Kwantitatieve behoefte
Voor de woningbehoefte is allereerst de Woondeal Zuidelijke Randstad relevant. Dit betreffen bestuurlijke afspraken tussen het Rijk, de provincie Zuid-Holland en gemeenten uit de Zuidelijke Randstad (waaronder Rijswijk). In hoofdzaak zijn de kwantitatieve afspraken in deze woondeal erop gericht om de productie van 100.000 woningen tot 2025 in de zuidelijke Randstad te versnellen en om te zorgen voor voldoende harde plancapaciteit voor de periode tot 2040 (bouwproductie van 230.000 woningen). Specifiek is daarbij nog de afspraak relevant dat verstedelijking in de zuidelijke Randstad met voorrang plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied in nabijheid van hoogwaardig OV, via een zogenaamde geconcentreerde verstedelijkingsstrategie.

Deze strategie houdt onder meer in dat wordt ingezet op de (al eerder aangewezen) 12 verstedelijkings-/verdichtingslocaties binnen de Verstedelijkingsalliantie. Deze alliantie is een samenwerkingsverband van 8 gemeenten langs de spoorlijn Leiden- Dordrecht, waaronder Rijswijk. Het binnenstedelijk gebied ‘Rijswijk-Bogaard/Plaspoelpolder’, waarvan ING-blok onderdeel is, is één van deze 12 verdichtingslocaties waarover in de Woondeal Zuidelijke Randstad afspraken zijn gemaakt.

Concluderend kan worden gesteld dat het planvoornemen voor ING-blok nadrukkelijk invulling geeft aan de Woondeal Zuidelijke Randstad en de hierin afgesproken woningbouwproductie van 100.000 woningen tot 2025.

De gemeente Rijswijk ligt in de agglomeratie Haaglanden. Voor dit gebied zijn tevens regionale woningbouwafspraken gemaakt (zie ook paragraaf 3.3). Het gaat om de negen gemeenten Delft, Rijswijk, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar, Midden-Delfland, Westland, Pijnacker-Nootdorp en Zoetermeer. De provincie Zuid-Holland en deze negen gemeenten zien de regio Haaglanden als één woningmarktregio, zoals verwoord in de regionale woonvisie. De woningvraag en het -aanbod in de regio Haaglanden worden beoordeeld aan de hand van de Woningbouwmonitor Haaglanden 2018 en de WBR2021.

De provincie stelt de hoogste uitkomst vast als regionale behoefte aan nieuwe woningen in een bepaalde periode. Hierdoor is sprake van één richtgetal per regio. Voor de Nieuwe Woningmarktafspraken die nu worden opgesteld voor de regio Haaglanden voor de periode 2021 t/m 2030 geldt als kwantitatief uitgangspunt de WBR 2021 van de provincie Zuid Holland. Een aantal gemeenten waaronder Rijswijk heeft aangegeven dat ze meer willen en kunnen bouwen en dat ze daarom uit willen gaan van de eigen woningbouwprogramma's in plaats van de WBR 2019 (thans WBR 2021) van de provincie. Voor Rijswijk betekent dit een woningbouwopgave van ruim 5.700 woningen tot 2030, gerekend vanaf het jaar 2019. De provincie heeft ruimte gegeven voor een plancapaciteit van 130% van de WBR vanwege de hoge druk op de woningmarkt (noodzaak om te komen tot realisatie is groot) en de gangbare praktijk van planuitval. Het voorgenomen bouwprogramma van Rijswijk past hierin. In december is het zogenaamde Tussenakkoord vastgesteld en ondertekend, waarin voor Rijswijk het genoemde aantal nieuwbouwwoningen van 5.700 is opgenomen.

Uit de WBR2021 van de provincie Zuid-Holland blijkt dat in de periodes 2021-2025 en 2026-2030 voor de regio Haaglanden een behoefte bestaat aan respectievelijk 40.350 en 40.550 woningen. Elke extra woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied wordt als 'welkome aanvulling' gezien, om zo gezamenlijk het tekort in te lopen. In verband met de plancapaciteit van 130%, is voor 2021-2025 een regionaal programma met 40.350 woningen aanvaardbaar.

Uit de Woningmarktmonitor Haaglanden 2018 blijkt dat de voorgenomen woningbouwproductie in de periode 2018-2040 ca. 121.000 woningen bedraagt. Voor de periode 2018-2025 zijn dit 70.000 woningen en voor de periode 2026-2040 51.000 woningen. Van de 70.000 woningen die gepland zijn in de periode 2018-2025 behoren er 35.700 tot de harde plannen (waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld, er bindende afspraken voor zijn of waarvoor een omgevingsvergunning verleend is). Dat betekent dat er in de regio nog ruimte wordt gezien voor circa 34.300 woningen. De harde plancapaciteit ligt daarmee in absolute zin lager dan het maximaal aanvaardbare regionale programma en betreft ook nog eens een twee jaar langere periode. In relatieve zin ligt de harde plancapaciteit daarmee nog ruimschoots onder de regionale behoefte. Daar komt nog bij dat de daadwerkelijke toename van de woningvoorraad in de periode van 2014 tot en met 2018 aanzienlijk is achtergebleven bij de woningbehoefte op basis van de WBR2021.

Concluderend kan worden gesteld dat in de periode van de realisatie van het planvoornemen (voor 2025) in de regio ruim voldoende vraag naar nieuwe woningen is.

Kwalitatieve behoefte
Het geplande nieuwe aanbod binnen de regio dient beter aan te sluiten op de behoeften van de consument door programma's om te buigen naar meer gewenste woningtypen en prijscategorieën. Het plan voorziet in (zorg)wooneenheden, ten minste Wonen met een Plus, waarmee een belangrijke doelgroep wordt gediend.

Een toename van het aanbod van woningen met als uitgangspunt Wonen met een Plus is nodig. Door het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief daarop in te richten, wordt het aanbod voor deze doelgroep uitgebreid en wordt daarnaast ook de doorstroming op de woningmarkt bevorderd, doordat andere soorten woningen vrij komen. De doelgroep betreft onder andere 65-plussers, maar kan ook betrekking hebben op zorgbehoevenden, passend binnen de doelgroepen 'kwetsbare groepen' en 'senioren'. De ontwikkeling voorziet, gelet op de ligging van de projectlocatie, daarnaast in de toevoeging van een stedelijk woonmilieu, wat één van de ambities is uit de regionale woonvisie.

Het gemeentelijke woonbeleid is ingericht volgens zes belangrijke pijlers. Uit de behandeling van de 'Actualisatie Woonvisie Rijswijk 'Vertrouwd Stedelijk Wonen in Rijswijk, een woonvisie voor de periode 2015-2025'' (zie paragraaf 3.4.2) blijkt dat het initiatief, direct of indirect, een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen binnen alle zes de pijlers.

Conclusie
Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat er in de regio Haaglanden op korte en middellange termijn meer vraag is dan aanbod naar woningen. Kwalitatief kan daar aan worden toegevoegd dat op de locatie stedelijke woningen worden gerealiseerd, waaraan eveneens een behoefte bestaat. Het voornemen voorziet in een regionale behoefte van woningen in het bestaand stedelijk gebied, waardoor voor de woonfunctie wordt voldaan aan artikel 6.9 en 6.10 van de Omgevingsverordening en aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De Omgevingsverordening vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden. De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet ertoe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 550 meter – loopafstand van 6 minuten – van het station Rijswijk. Dit is een treinstation nabij het centrum van Rijswijk. Tevens zijn nabij het station verschillende bus- en tramhaltes gesitueerd. De voorgenomen woningbouwontwikkeling omvat de realisatie van 120 wooneenheden. Zodoende wordt een directe bijdrage geleverd aan de bestaande woningbouwopgave in de regio en worden de (zorg)woningen in nabijheid van het OV gerealiseerd. Dit sluit aan bij hetgeen dat met de verstedelijkingsopgave van de verstedelijkingsalliantie is beoogd.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij hetgeen dat met de verstedelijkingsopgave van de verstedelijkingsalliantie is beoogd.

3.3.2 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 - 2021

De regionale woonvisie (29 maart 2017) is richtinggevend voor gemeenten bij hun lokale woonbeleid. Het visiedeel (deel II) van de regionale woonvisie kijkt daarbij zo'n 10 jaar vooruit. De concrete ambities en maatregelen (deel III) zijn gericht op de korte termijn: de periode 2017 tot en met 2021. De keuze om met name de komende jaren centraal te stellen in de visie is een bewuste keuze. De contouren van de nieuwe woningmarkt zijn namelijk nog (lang) niet in beton gegoten. Tegelijkertijd liggen er wel een aantal duidelijke (ook lange termijn) opgaven klaar die om een concrete en voortvarende aanpak vragen. Snelheid is dus geboden, maar ook voldoende flexibiliteit.

Qua toekomstige omvang van de regionale woningvoorraad streven de gemeenten er gezamenlijk naar om te beantwoorden aan de tot 2025 volgens de provinciale prognose (2016) verwachte behoefte van ruim 50.000 nieuwe woningen.Gemeenten kijken daartoe met name ook naar de mogelijkheden die leegstaande kantoren en leegstand op oude bedrijventerreinen biedt om nieuwe woningen toe te voegen. Daarnaast zal uiteraard ook nieuwbouw van woningen plaatsvinden. Tegelijkertijd sturen zij daarbij in de bouwwereld aan op een omslag van suburbane woonmilieus naar de meer gewenste stedelijke, dorpse en exclusieve woonmilieus (op basis van de woonmilieu-indeling volgens de ‘Steen van Rosetta’). Alsook op een verschuiving in het bouwprogramma richting meer woonvormen voor met name jonge, oudere en (daarmee) kleinere huishoudens, omdat onder deze groepen de vraag aanzienlijk toeneemt.

Wonen en zorg
Door de vergrijzing en het extramuraliseren van de zorg stijgt de behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de komende jaren. Op dit moment zijn er in de regio ongeveer 49.000 levensloopgeschikte woningen binnen de sociale woningvoorraad van de woningcorporaties. In 2020 zal de groep huishoudens met een beperking binnen de sociale doelgroep uit ongeveer 40.600 huishoudens bestaan. In theorie zijn er dus nu voldoende levensloopgeschikte corporatiewoningen, maar in 65 procent van dit aanbod wonen nu huishoudens zonder fysieke beperking. In de koop- en vrije huursector geldt een min of meer vergelijkbare situatie. Het aantal huishoudens met een fysieke beperking betreft hier circa 53.800. Dit komt overeen met het aantal levensloopgeschikte woningen. Maar ook binnen deze woningvoorraad woont nu een aantal huishoudens zonder fysieke beperking.

Het aantal verpleeghuisplaatsen in de regio Haaglanden bedroeg in 2015 zo’n 15.375 plaatsen. Volgens de berekeningen vanuit de zorgsector zal er in de aankomende jaren sprake zijn van een overschot van circa 2.000 plaatsen. Op de meer lange termijn stijgt de vraag naar verpleeghuisplaatsen door een verwachte toename van het aantal dementerende personen. Ongeveer 70 procent van deze huishoudens blijft niettemin thuis wonen. Voor de overige 30 procent zal het wel nodig zijn om extra plaatsen te realiseren, zodra het nu nog bestaande overschot is ingelopen

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in Wonen met een Plus, waarmee een belangrijke doelgroep wordt gediend. Een toename van het aanbod is nodig, om voor andere doelgroepen woningen vrij te maken. Door het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief daarop in te richten, wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd doordat koopwoningen, middeldure huurwoningen en sociale huurwoningen vrij komen voor hen die daarop aangewezen zijn. Daarnaast geeft de Woonvisie aan dat er een toenemende groep ouderen ontstaat binnen de regio, evenals eventuele zorgbehoevenden.

Conclusie
Het project draagt op verschillende onderdelen bij aan het verwezenlijken van het regionaal woonbeleid. Geconcludeerd kan worden dat behoefte bestaat aan de voorgenomen ontwikkeling en dat daarmee niet alleen in kwantitatieve maar ook in kwalitatieve zin een bijdrage wordt geleverd aan het verlichten van de druk op de woningbouwmarkt. De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met de regionale woonvisie 'Woningmarktregio Haaglanden 2017 -2021'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Stadsvisie Rijswijk 2030: Samen maken wij de stad!

De stadsvisie Rijswijk 2030 is vastgesteld op 27 september 2013. Daarin zijn de ambities voor Rijswijk beschreven. In de stadsvisie zijn drie pijlers te onderscheiden waarbinnen de verschillende, toekomstige vraagstukken het best kunnen worden ondergebracht:

  • Betrokken inwoners pakken kansen (sociaal)
  • Groene buitenplaats voor stedelijk wonen (ruimtelijk)
  • Innovatieve katalysator van de regionale economie (economisch)

Relatie tot ontwikkeling
Uit de Stadsvisie 2030 volgt een aantal keuzes. Dat zijn geen voorgenomen coalitiebesluiten of concrete projecten, maar een aantal lijnen waarlangs beleid, initiatieven en maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Voor de ontwikkeling binnen het plangebied is met name de ruimtelijke pijler relevant. Daarvoor is de volgende algemene ambitie beschreven:

"Groene buitenplaats voor stedelijk wonen: In Rijswijk kan je ruim wonen in een lommerrijke omgeving of in een stedelijk gebied met groen altijd in de nabijheid. Dit kan individueel, met een partner en/of jong gezin of als oudere. Dit is uitgewerkt in de belangrijkste keuzes voor Rijswijk."

Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende keuzes uit de ruimtelijke pijler relevant:

  • Groen en water integreren in stedelijk gebied;
  • De stadsassen In de Bogaard, het Stationskwartier en de randen van de Plaspoelpolder worden met elkaar verbonden en ontwikkeld tot moderne stedelijke gebieden;
  • Leegstaande panden zijn in 2030 (her)ontwikkeld tot aantrekkelijke woningen of hebben een andere bestemming gekregen;
  • Woningbouw vindt plaats in gebieden die al bebouwd of in ontwikkeling zijn;
  • Het toepassen van sloop- en nieuwbouw voor een gevarieerde woningvoorraad.

Het initiatief draagt op alle onderdelen bij aan het verwezenlijken van de beleidskeuzes. Zo is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum. Groen en water wordt geïntegreerd, middels de daktuinen, patio en groen torendak. De locatie betreft een winkelpand, behorend tot het grotere, deels leegstaande winkelgebied. Derhalve zal deze locatie herontwikkeld worden tot wooneenheden met commerciële functies in de plint door het toepassen van sloop en nieuwbouw. In lijn met de Stadsvisie wordt dan ook ontwikkeld in een reeds bebouwd gebied, binnen de grotere gebiedsontwikkeling Bogaard Stadscentrum.

Conclusie
De ontwikkeling geeft invulling aan bovenstaande keuzes uit de stadsvisie. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in lijn met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de 'Stadsvisie Rijswijk 2030'.

3.4.2 Actualisatie Woonvisie Rijswijk 'Vertrouwd Stedelijk Wonen in Rijswijk, een woonvisie voor de periode 2015-2025'

Op 11 mei 2021 is de actualisatie van de gemeentelijke woonvisie vastgesteld. In de woonvisie heeft de gemeente Rijswijk de ambities op het gebied van wonen tot 2025 vastgelegd. De woonvisie vormt de basis voor de strategische afwegingen die de stad maakt op het gebied van wonen. Centraal hierbij staat de vraag hoe Rijswijk het best kan inspelen op de woonbehoeften van de toekomst. De gemeente streeft naar kwalitatief goede woningen en onderscheidende woonmilieus voor huidige en toekomstige generaties. Daarin is ook de uitvoeringsagenda opgenomen, waarin de maatregelen staan om de doelen te bereiken.

Het wensbeeld voor Rijswijk wordt uitgewerkt via vier pijlers binnen de originele woonvisie:

  • de kwalitatieve en kwantitatieve groei van de woningvoorraad;
  • betaalbaar wonen in Rijswijk;
  • wonen in een duurzaam Rijswijk;
  • wonen met zorg, aandacht voor kwetsbare doelgroepen;

Al deze speerpunten blijven geldig binnen de actualisatie van de Woonvisie. De actualisatie van de Woonvisie kent twee nieuwe pijlers:

  • doelgroepgericht woningbouwprogramma;
  • werken aan een toekomstbestendige stad.

De woningmarkt wordt gekenmerkt door een vraag gedreven karakter. Deze vraag laat zich niet vervatten in langjarige planningen, maar vraagt om korte termijn acties. Vanuit de vraagkant zijn in Rijswijk twee belangrijke ontwikkelingen te zien. Het aantal huishoudens neemt nog steeds toe en daarmee de behoefte aan nieuwe woningen en de druk op de sociale huurvoorraad blijft hoog en neemt eerder toe dan af.

Specifieke doelgroepen (alleenstaanden, ouderen, starters, mensen met een beperking) en ook ZZP-ers hebben steeds meer behoefte aan (betaalbare) nieuwe woonvormen. Leegstaand vastgoed biedt kansen als het gaat om de realisatie van deze woonconcepten.

Relatie tot ontwikkeling
In de visie is aangegeven dat pijler 1 de 'kwantitatieve en kwalitatieve groei van de woningvoorraad' betreft. Rond onder meer het Bogaard stadscentrum, waar het plangebied nabij ligt, wil de gemeente Rijswijk hoogwaardige stedelijke woonmilieus laten ontstaan. Deze zone biedt ook goede mogelijkheden voor een onderscheidende stedelijke woonkwaliteit. Rijswijk wil rond dit centrum onder andere woningen voor kleine huishoudens (algemeen), midden- en hogere inkomens en senioren realiseren. Er wordt voornamelijk ingezet op goed toegankelijke appartementen die geschikt zijn voor senioren. Het realiseren van wooneenheden sluit aan bij deze ambitie.

In pijler 2, 'betaalbaar wonen in Rijswijk', wordt daarnaast ingezet op de realisatie van meer betaalbaar aanbod (boven sociale huur), om de doorstroming te bevorderen zodat goedkope woningen vrijkomen. De realisatie van het planvoornemen draagt hier niet direct aan bij, omdat er geen sociale huurwoningen of midden dure huurwoningenmogelijk worden gemaakt. Echter kan het plan wel voorzien in woongelegenheid voor personen die zorg nodig hebben. Een deel van deze personen zal in de huidige situatie wonen in een sociale huurwoning of midden dure huurwoning, waardoor er als gevolg van de ontwikkeling doorstroom plaatsvindt.

Onder pijler 3 staan de duurzame woningen centraal. In lijn met de noodzakelijke energietransitie en klimaatadaptie van de woningvoorraad, dienen nieuw te realiseren (zorg)woningen waar mogelijk duurzaam en klimaatadaptief te worden uitgevoerd. Voorliggend initiatief gaat uit van gasloze (zorg)woningen, waardoor voor warm water en warmtevoorziening een warmtepomp wordt geïnstalleerd. Het bouwplan voorziet daarnaast in daktuinen met complete groendaken en er worden maatregelen getroffen ten behoeve van natuurinclusiviteit. Ook een sedumdak en PV-panelen zijn in het plan voorzien. Hiermee sluit het plan aan op pijler 3. Voor een omschrijving van de wijze waarop duurzaamheid in het plan is verwerkt, wordt verwezen naar paragraaf 4.10 Duurzaamheid.

Pijler 4 gaat in op de kwetsbare groepen. Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden om te voorzien in zorgwoningen, zoals woongroepen voor zorg en zorg appartementen. Voornoemde woonzorgconcepten hebben als doelgroep kwetsbare personen. Daarmee biedt het plan mogelijkheden tot aansluiting op pijler 4.

Binnen pijler 5 is de woningdifferentiatie verankerd. De belangrijkste doelgroepen waarvoor woningen gebouwd dienen te worden zijn lage middeninkomens, senioren, lage inkomens en studenten. De beoogde ontwikkeling voorziet in Wonen met een Plus, waarbij onder andere woningen voor senioren met een eventuele zorgcomponent worden gerealiseerd. Het bouwplan voorziet daarmee in een wenselijke doelgroep, conform pijler 5.

Tot slot verwezenlijkt pijler 6 de toekomstbestendige stad. Binnen het Masterplan 'In de Bogaard' is een gebiedstransformatie van het winkelcentrum en de omliggende omgeving voorzien. Het Masterplan ziet niet alleen toe op het realiseren van woningbouw, maar ook op het realiseren van groen en een veilige verkeerssituatie. Binnen het planvoornemen wordt groen in grote mate toegepast, onder andere in de vorm van een sedum dak. De Pr. Beatrixlaan dient een verbinding te worden tussen het noorden en het zuiden van Rijswijk. Voornoemde aspecten versterken de veiligheid in het gebied, doordat de leefkwaliteit binnen Bogaard Stadscentrum wordt verbeterd. Ook staat pijler 6 in relatie tot pijler 4, doordat sociale cohesie bijdraagt aan een toekomstbestendige stad. Het voorgenomen bouwplan voldoet aan pijler 6.

Conclusie
Binnen de gemeente Rijswijk bestaat onder andere behoefte aan de realisatie van Wonen met een Plus. De ontwikkeling sluit aan op de behoefte, zeker gezien de locatie in Bogaard stadscentrum, waar de gemeente graag een verdichting ziet van de woningvoorraad en een meer gedifferentieerde bevolkingsopbouw wenst. Het plan sluit aan op alle pijlers uit het gemeentelijk woonbeleid. De ontwikkeling is dan ook in lijn met de actualisatie 'Woonvisie Rijswijk, Vertrouwd stedelijk wonen in Rijswijk'.

3.4.3 Woonzorgvisie 2021 - 2030

Op 12 oktober 2021 heeft de gemeenteraad de Woonzorgvisie 2021 - 2030 'Als wonen een zorg is' vastgesteld. Een Woonzorgvisie biedt een kans voor gemeentes en maatschappelijke partners om proactief aan de slag te gaan met de opgaves op het gebied van wonen en zorg. Nederland, en ook Rijswijk, is op dit moment onvoldoende in staat om de groeiende groep ouderen en andere kwetsbare doelgroepen voldoende te faciliteren in hun (toekomstige) woon,- welzijn-, en zorgbehoeften. Dat wordt in Rijswijk onderstreept door de analyse van Companen (bijlage 1 bij de Woonzorgvisie) en de inbreng van lokale organisaties op het gebied van zorg, welzijn en wonen.

In de Woonzorgvisie zijn diverse opgaven en ambities benoemd teneinde kwetsbare Rijswijkers de mogelijkheid te bieden om in Rijswijk te (blijven) wonen. Om dit te bereiken wil de gemeente voor voldoende woonzorgaanbod voor kwetsbare inwoners zorgen, ook op de langere termijn. De uitgangspunten voor de uitvoering van de visie luiden als volgt:

  • Inclusief en leefbaar
  • Flexibel en toekomstbestendig
  • Integraal
  • Participatie en dialoog

In de woonzorgvisie zijn diverse opgaven en ambities opgenomen.

  • 1. Huisvestingsopgave senioren:
    • a. tot 2030 wil gemeente Rijswijk 635 'Wonen met een Plus'-wooneenheden realiseren in het middenhuur en koopsegment. Deze woonzorgvoorzieningen sluiten aan bij de inhoudelijke vraag van de Rijswijkse toekomstige ouderen. Gemeente Rijswijk bevordert ook actief de doorstroming.
    • b. tot 2030 faciliteert en stimuleert gemeente Rijswijk de vestiging van 145 extra wooneenheden met kwalitatief hoogwaardige 24-uurs zorg.
    • c. tot 2030 zijn ongeveer 300 wooneenheden in het sociale huursegment aangepast aan de kwaliteitsnorm Wonen met een Plus. Dit moet aantrekkelijk aanbod zijn dat de doorstroom op gang brengt.
  • 2. Huisvestingsopgave mensen met een verstandelijke beperking: tot 2030 wil de gemeente 210 extra geclusterde of groepswooneenheden aan het aanbod toevoegen, zodat deze kwetsbare doelgroep in Rijswijk kan blijven wonen. Deze wooneenheden sluiten aan op de lokale vraag. Daarnaast wil de gemeente voor mensen met een verstandelijke beperking die zelfstandig kunnen wonen tot 2030 15 extra wooneenheden gespikkeld wonen realiseren.
  • 3. Huisvestingsopgave kwetsbare volwassenen: er dienen voor 2030 23 extra wooneenheden voor de jaarlijke uitstroom uit instellingen gerealiseerd te worden. Deze wooneenheden dienen zo gevarieerd mogelijk ingericht te worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve oplossingen.

Relatie tot ontwikkeling
Het beoogde zorgprogramma bestaat uit Wonen met een Plus in de vorm van woningen en/of zorgwoningen met enkele voorzieningen (zoals een lobby en gemeenschappelijke woonkamer). In totaal worden 120 wooneenheden toegestaan. De ontwikkeling van het ING-blok sluit als ondergrens aan bij de 1e ambitie, en wanneer er zorgwoningen worden gerealiseerd sluit het ook aan bij de 2e ambitie.

Gelet op voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de kwantitatieve en kwalitatieve opgave.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de opgaven en ambities uit de Woonzorgvisie 2021-2030 van gemeente Rijswijk.

3.4.4 Groenbeleidsplan 2010-2020

In februari 2010 heeft de gemeenteraad het Groenbeleidsplan 2010-2020 'BomeNatuuRecreatie' vastgesteld. In het plan staan de 'groene' ambities voor ontwikkelingen in de stad. Het groen komt te vaak op de tweede plek. Met het groenbeleidsplan krijgt het weer de plek op de kaart van Rijswijk die het verdient. De groenstructuur van Rijswijk is de basis en dus het fundament van het groenbeleidsplan. Die groenstructuur bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur en duurzaam, verbinden en beleven zijn de leidende principes.

De visie van het groenbeleidsplan bestaat uit het creëren van een duurzame groenstructuur, door het behoud van de bestaande hoeveelheid groen, de identiteit en de kwaliteit van het groen te versterken en te zorgen voor groen dat in de omgeving past. Verbindingen zorgen voor samenhang in de groenstructuur. Dit vergroot de belevingswaarde van het groen. Investeren in de groenstructuur door middel van herinrichting en beheer betekent investeren in de stad als geheel. Het groenbeleidsplan fungeert als het groene toetsingskader voor ontwikkelingen en geeft richting aan het denken over groen, prioritering bij de uitvoering en keuzes in groenbeheer.

Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied maakt deel uit van de Artiestenbuurt/Stationskwartier (E). Deze buurt kent de woonsfeer 'hoogstedelijk wonen', vanwege het vele voorkomen van hoogbouw. Het ten zuiden gelegen Boogaardplein is een ontmoetingsplek en heeft een belangrijke wijkparkfunctie. Speelvoorzieningen, bomen, heesters en plantenbakken met sierplantsoen bepalen het beeld. Voor het deelgebied wordt gestreefd om onder de hoofdbomenstructuur tenminste vier rijden van bomen van de 1e grootte te realiseren. Belangrijke boomlanen en structuurbepalers bestaan uit bomen van de 2e grootte. Het Boogaardplein vervult op stedelijk niveau de functie van stadsplein en het aanwezige groen zal een verzorgd en kleurrijk uiterlijk hebben. Bij herontwikkeling zal rekening worden gehouden met de balans tussen de hoeveelheid rood en groen en zal het aantal groen worden vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0020.png"

Figuur 3.3: Uitsnede kaart Artiestenbuurt/Stationskwartier, Bogaardplein aangeduid met oranje ster, ligging projectgebied bij benadering rood omcirkeld (bron: Groenbeleidsplan 2010-2020).

In voorliggend plan wordt een groen, sedum dak gerealiseerd. Daarnaast worden groene daktuinen met aardepakket en boomgroepen aangelegd. Meer stedelijk groen draagt door zijn bufferend en zuiverend vermogen bij aan de kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het stedelijk watersysteem. Tevens vormt het groen een connectie tussen de bovenbouw en het straatbeeld alsook tussen de hoeveelheid rood en groen.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling levert een impuls voor de groenbeleving binnen de projectgebied door de realisatie van een groen dak en daktuinen. Derhalve is het initiatief in lijn met het 'Groenbeleidsplan 2010-2020' van de gemeente Rijswijk.

3.4.5 Economische Visie 2030

Op 21 februari is de Economische Visie ‘Rijswijk Onderneemt’ vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin staat hoe tot 2030 vorm wordt gegeven aan de Rijswijkse economie. Rekening houdend met de maatschappelijke, landelijke en zelfs wereldwijde uitdagingen waar ondernemers en de gemeente, samen met de regio, voor staan en hoe daarmee om kan worden gaan.

Eén zo’n grote uitdaging is de groei die Rijswijk, maar ook de regio doormaakt. De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) groeit komende jaren met ongeveer 400.000 inwoners. Dit vraagt naast voldoende woningen ook om ruimte om te kunnen werken en ondernemen.

Het doel is eenduidig: werkgelegenheid. Inwoners moeten in (de regio van) Rijswijk kunnen werken in een baan die bij hen past. Een diversiteit aan bedrijven zorgt voor een gevarieerd aanbod: voor mensen die op een kantoor werken, in een werkplaats, een onderzoekslaboratorium, zelfstandig of onder begeleiding. Diversiteit aan bedrijven zorgt ook voor een stabiele economie waarmee de werkgelegenheid stabiel blijft. Rijswijk koestert dan ook de al aanwezige diversiteit, maar zet daarnaast in op de versterking van de sectoren gericht op techniek, innovatie en energie.

De verschillende economische kerngebieden, zoals de diverse werklocaties en (buurt)winkelcentra bieden een compleet aanbod aan voorzieningen en een diversiteit aan werkgelegenheid. In dit kader wordt ook gebruik gemaakt van de dynamiek van gebiedsontwikkelingen, waaronder Bogaard Stadscentrum, als katalysator voor het verbeteren van het imago van Rijswijk.

Relatie tot ontwikkeling
Met het Masterplan In de Bogaard is invulling gegeven aan hoe het winkelcentrum verder moet worden ontwikkeld tot volwaardig en onderscheidend stedelijk centrum. De herontwikkeling tot ING-blok is hier onderdeel van. In de Economische Visie wordt ingezet op uitvoering van het Masterplan In de Bogaard. Ook staat het versterken van het leef- en vestigingsklimaat van Rijswijk centraal. Met de grootstedelijke voorzieningen in Bogaard stadcentrum en met het unieke dorpse, karakteristieke, ambachtelijke en historische karakter van Oud-Rijswijk heeft Rijswijk beide kwaliteiten in huis. Gemeente Rijswijk wil investeren in vitale en toekomstbestendige werk-, winkel- en woonlocaties. De in het plangebied beoogde functies zijn derhalve functies die goed kunnen bijdragen aan de profilering van Bogaard Stadscentrum. Wonen met een Plus in combinatie met de toevoeging van de commerciële functies zorgt voor meer economisch draagvlak.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de kaders en uitgangspunten van de gemeentelijke economische visie.

3.4.6 Hoogbouwvisie Rijswijk

Op 24 april 2007 heeft de gemeenteraad van Rijswijk de Hoogbouwvisie van Rijswijk vastgesteld als richtinggevend kader voor nieuwe ontwikkelingen die hoogbouw behelzen. Met de samenhangende visie op hoogbouwontwikkelingen in Rijswijk is het mogelijk geworden om in een breder kader te beoordelen of hoogbouw op een voorgestelde plek wel of niet wenselijk is. De hoogbouwvisie vervult de behoefte aan een beoordelingskader om de discussie over hoogbouwplannen beter te kunnen structureren. Een belangrijk kenmerk van de huidige Rijswijkse bebouwing is de veel- en overal voorkomende hoogbouw. Door meer structuur aan te brengen in deze hoogbouw wordt de ruimtelijke en landschappelijke structuur van Rijswijk nog verder benadrukt. De eigenheid, uniciteit en herkenbaarheid van Rijswijk in de regio wordt daarmee vergroot. Tevens kan met hoogbouw een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de herstructureringsopgave.

Hoogbouw
Er is geen absoluut getal dat aangeeft wanneer hoge bebouwing ook werkelijk als hoogbouw wordt ervaren. Dat hangt namelijk direct samen met de omgeving en de context waarin dat gebouw staat. In een omgeving waarin de gemiddelde bouwhoogte bijvoorbeeld 35 meter bedraagt, zal een gebouw van 25 meter hoog niet als hoogbouw worden ervaren maar juist als lager element. Datzelfde gebouw van 25 meter wordt echter wel degelijk als hoogbouw aangemerkt in een omgeving waarin de gemiddelde bouwhoogte 10 meter bedraagt, zoals een woonbuurt waarin vooral eengezinswoningen in twee lagen met een kap staan. De gemeente Rijswijk hanteert daarom de volgende definitie voor hoogbouw: bebouwing die minimaal 2 tot 3 keer hoger is dan de bebouwing in de directe omgeving.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde bebouwing binnen ING-blok wordt niet aangemerkt als hoogbouw, gelet op de definitie van hoogbouw volgens de hoogbouwvisie. Aan de overzijde van de Prinses Beatrixlaan zijn immers reeds verschillende hoge gebouwen gevestigd, met bouwhoogtes tussen de 30 en 40 meter.

De effecten van de ontwikkeling op de bezonningsduur en windhinder in de directe omgeving van het plangebied, zijn volledigheidshalve wel nader onderzocht. Voor een inhoudelijke beoordeling wordt verwezen naar paragraaf 4.13 van voorliggende rapportage.

Conclusie
Het beoogde gebouw in het plangebied wordt niet aangemerkt als hoogbouw en verdere toetsing aan de Hoogbouwvisie is daardoor niet aan de orde.

3.4.7 Mobiliteitsprogramma Rijswijk 2040

Economische groei leidt tot mobiliteit en mobiliteit leidt tot economische groei, tot een bepaald punt. In de Randstad en dus ook in Rijswijk is het punt bereikt dat dit geen vanzelfsprekendheid meer is. Het Mobiliteitsprogramma Rijswijk 2040 zet de lijnen uit waarlangs de mobiliteit in Rijswijk zich zou moeten ontwikkelen om in de toekomst als stad bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig te zijn. Om die doelstellingen te bereiken, zijn de volgende uitgangspunten opgesteld. Deze vormen de basis voor verdere uitwerking in een strategie, beleid, projecten en maatregelen.

  • 1. we stellen de mens centraal;
  • 2. we maken de stad samen met de inwoners en de ondernemers;
  • 3. we kiezen een gebiedsgerichte aanpak;
  • 4. we gebruiken gebiedsontwikkeling als vliegwiel;
  • 5. we verdelen de mobiliteitsbehoefte over de verschillende vervoerssoorten;
  • 6. we maken gebruik van innovaties en experimenten;
  • 7. we doen het samen met de regio.

Relatie tot ontwikkeling
In het Mobiliteitsprogramma staan de hoofdlijnen van de toekomstige mobiliteit in Rijswijk beschreven. Daarmee is als het ware de toekomst van de Rijswijkers geschetst. Dat wat is opgetekend is inzet voor de gesprekken met de (regionale) samenwerkingspartners van de gemeente. Dit programma is de basis voor nadere uitwerking in een mobiliteitsstrategie. Hierin werkt de gemeente uit hoe zij de doelstellingen en ambities gaat behalen en vertaalt dit naar wat dit precies betekent voor Rijswijk, als het gaat om onder meer gebiedsontwikkelingen (In de Bogaard, Bogaard Stadcentrum). De strategie wordt opgesteld via onderzoek van scenario’s op stads- en wijkniveau. Bij deze uitwerking worden bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en partners, zoals buurgemeenten, vervoerders, ontwikkelaars, betrokken.

Als gevolg van de beoogde herontwikkeling op de projectlocatie zullen wijzigingen in de verkeersbewegingen ontstaan op de wegen rond winkelcentrum Bogaard Stadscentrum. In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen uit het Masterplan is een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en is de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat het planeffect van de beoogde ontwikkeling van Bogaard Stadscentrum verkeerskundig beperkt is. Hoewel de verkeersafwikkeling op het kruispunt Sir Winston Churchilllaan-Prinses Beatrixlaan wel een aandachtspunt is, staat dit los van de ontwikkeling van ING-blok. Hier is en wordt rekening mee gehouden bij het ontwerp voor de Prinses Beatrixlaan.

De realisatie van woningen in het winkelcentrum Bogaard Stadscentrum leidt tot meer functiemenging, waardoor in- en uitgaande verkeersbewegingen gelijkmatiger worden verdeeld. De goede bereikbaarheid met het OV en de nabijheid van voorzieningen zal zorgen voor minder autogebruik bij de nieuwe bewoners. Ook krijgen de nieuwe gebouwen elk een inpandige fietsparkeervoorziening om bewoners zo goed mogelijk te faciliteren en zo het fietsgebruik te stimuleren. De herontwikkeling sluit zodoende goed aan bij de ambities van de Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk.

Conclusie
De invloed op het wegennet is beperkt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In het licht van de gebiedsontwikkeling van Bogaard Stadscentrum zijn de aandachtspunten bekend. De ontwikkeling is in lijn met de Structuurvisie mobiliteit Rijswijk 2020.

3.4.8 Parkeerbeleid gemeente Rijswijk

Op 8 februari 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke Nota Parkeernormen vastgesteld. De nota is opgesteld om in de toekomst voldoende parkeergelegenheid te kunnen houden en duidelijkheid te krijgen over de implementatie van de parkeernormen. De nota is het toetsingskader voor de komende jaren. Door herziening van de bijlagen bij de nota kan de komende jaren flexibel worden ingespeeld op bijvoorbeeld maatschappelijke trends of een gewijzigde beleidsvisie.

Het gebruik van parkeernormen heeft tot doel een zodanig aantal parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen (of bij uitbreidingen) voor te schrijven, dat de plaatsen voorzien in de vooraf in te schatten parkeervraag. Daarmee moet worden voorkomen dat door aanleg van te weinig parkeerplaatsen een tekort en daarmee parkeeroverlast ontstaat. Tevens voorkomen de normen dat te veel parkeerplaatsen worden aangelegd, waardoor de automobiliteit gestimuleerd wordt en de leefbaarheid nadelig wordt beïnvloed.

Aan de normen wordt actief getoetst bij (nieuwe) ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen vereist is, zoals nieuwbouwprojecten, uitbreidingen van bestaande bebouwing en functiewijzigingen waarvoor tevens een vergunning is vereist. Onder voorwaarden is gemotiveerd afwijken van de Nota Parkeernormen mogelijk.

Relatie tot ontwikkeling
Specifiek voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het gebied waarop de 'Gebiedsvisie In de Bogaard en omgeving' en het 'Masterplan In de Bogaard' van toepassing zijn, zijn separate parkeernormen vastgesteld voor woningen. Op de commerciële voorzieningen (niet-woonfuncties) zijn de normen uit de CROW-publicatie 381 van toepassing.

In paragraaf 4.11 is de voorgenomen ontwikkeling nader getoetst aan het geldende parkeerbeleid en de bijbehorende parkeernormen.

Conclusie
Paragraaf 4.11 van de toelichting gaat in op het aspect 'Verkeer en parkeren', waar de toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen plaatsvindt.

3.4.9 Retail- en horecabeleid 2023

Met het retail- en horecabeleid speelt de gemeente in op de veranderende ontwikkelingen binnen de retail- en horecasector. Het biedt een duidelijke richtlijn voor ondernemers en eigenaren. Het beleid is ontworpen om nieuwe initiatieven te beoordelen en te zorgen voor een evenwichtige retail- en horecastructuur in de gemeente. De visie heeft als tijdshorizon 2030.

Het herontwikkelingsproject van het Bogaard Stadscentrum heeft de behoefte aan meer duidelijkheid over de relatie tussen de verschillende centra in de gemeente vergroot. Het nieuwe retail- en horecabeleid biedt een toetsingskader voor nieuwe initiatieven en geeft marktpartijen een beter inzicht en investeringsperspectief. Het sluit ook aan bij de recentelijk vastgestelde economische visie, die gericht is op het versterken van economische kerngebieden.

Relatie tot ontwikkeling
Bogaard Stadscentrum is, met ca. 32.000 m2 wvo aan winkels, het grootste winkelgebied in de gemeente. Bogaard Stadscentrum ondergaat een grootschalige herontwikkeling waarbij winkelmeters plaatsmaken voor woningen, horeca, vrijetijdsfuncties en ruimte voor verblijven. Een deel van de winkelmeters staat daarom bewust en tijdelijk leeg. De toevoeging van andere functies dan retail en horeca wordt in Bogaard Stadscentrum ook noodzakelijk geacht om de diversiteit en aantrekkelijkheid te verhogen. Met name de toevoeging van leisure en sociaal-maatschappelijke voorzieningen moeten bijdragen aan de beoogde transformatie.Voorliggend bestemmingsplan is met betrekking tot de toegestane horeca conserverend van aard en maakt geen nieuwe horecavoorzieningen mogelijk. De retail- en horecavisie onderstreept verder de ambities en uitwerkingen van het Masterplan In de Bogaard. De beoogde ontwikkeling vormt een uitwerking hiervan, zoals reeds toegelicht in paragraaf 2.3.2.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk retail- en horecabeleid 2023.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Lucht

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Actieplan luchtkwaliteit 2020-2024
De gemeente Rijswijk wil samen met andere overheden, organisaties, ondernemers en inwoners maatregelen nemen om de luchtkwaliteit in Rijswijk te verbeteren. Het Rijk heeft samen met de provincies en een aantal gemeenten op 13 januari 2020 het Schone Lucht Akkoord getekend. Hierin hebben de deelnemende partijen, waaronder gemeente Rijswijk, de ambitie uitgesproken om samen in alle relevante sectoren de uitstoot van vervuilende stoffen te beperken om zo in 2030 minimaal 50% gezondheidswinst ten opzichte van 2016 te halen. Het gaat hierbij om gezondheidseffecten van blootstelling aan de uitstoot van Nederlandse bronnen.

Rijswijk realiseert zich dat voldoen aan de grenswaarden nog niet betekent dat de lucht schoon is. De ambitie reikt verder, het moet en kan schoner. De gemeente Rijswijk streeft naar een gezonde leefomgeving voor haar inwoners en bezoekers. Met dit Actieplan luchtkwaliteit 2020-2024 werkt de gemeente aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en het realiseren van gezondheidswinst door het uitvoeren van een pakket aan maatregelen, zoals het uitbreiden van milieuzone's, stimuleren van het gebruik van de fiets, OV en elektrische voertuigen.

Relatie tot ontwikkeling
In onderhavig geval is sprake van de ontwikkeling van maximaal 120 wooneenheden en - hoewel reeds planologisch toegestaan - maximaal 1.500 m2 bvo commerciële voorzieningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Daarnaast geldt dat de te verwachten verkeersstromen als gevolg van de transformatie van Bogaard Stadscentrum beperkt zijn (zoals wordt toegelicht in paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren). Volledigheidshalve is de NIBM-tool ingevuld. Specifiek voor het plan ING-blok komt de verkeersgeneratie conform CROW publicatie 381 (uitgaande van de ligging in het centrum en een stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk') 'worst case' uit op een totaal van 962 mvt/etm:

  • voor 120 wooneenheden (worst-case uitgaande van een huur, appartement, duur) bedraagt het aantal verkeersbewegingen circa 588 mvt/etm;
  • voor 1.500 m2 commerciële voorzieningen (worst-case uitgaande van hoofdwinkel(stads)centrum) bedraagt het aantal verkeersbewegingen circa 374 mvt/etm.

Gelet op de beoogde doelgroep en het segment woningen dat wordt gerealiseerd, zal het aantal extra verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting lager liggen. Uit de NIBM-tool blijkt dat de verkeersgeneratie, uitgaande van planrealisatie in 2025 en een aandeel vrachtverkeer van 5%, niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0021.png"

Figuur 4.1: NIBM-tool 2022

Geconcludeerd wordt dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van het Actieplan luchtkwaliteit wordt voor de Prinses Beatrixlaan een milieuzone ingesteld voor diesel vrachtauto's en dieselbussen. Het plangebied is bovendien goed bereikbaar per OV, wat mogelijkheden biedt voor het stimuleren van gebruik van OV. Mogelijk zal ook deelmobiliteit worden ingezet.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Uit de CIMLK Monitoringstool blijken de volgende totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (receptor wegverkeer 50681044_111154, geraadpleegd op 16 november 2023):

  • NO2: 25,9 µg/m3
  • PM10 18,6 µg/m3
  • PM2,5 9,9 µg/m3

Hieruit blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen;
  • 3. ziekenhuizen;
  • 4. verpleeghuizen;
  • 5. verzorgingstehuizen;
  • 6. psychiatrische inrichtingen;
  • 7. kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

Geluidbeleid gemeente Rijswijk
Gemeente Rijswijk heeft concept hogere waarden beleid opgesteld. Voor de beoordeling van dit plan staat daarin het volgende:

  • Geluidsbelaste woningen dienen een geluidsluwe zijde te hebben. Voor wegverkeer betekent geluidsluw dat de geluidsbelasting ten hoogste 58 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh) is.
  • Voor wat betreft de indeling van woningen is de voorwaarde dat elke woning minimaal één slaapkamer heeft die aan de geluidluwe zijde is gelegen.
  • Een afgeschermde of afsluitbare buitenruimte waarbij de geluidsbelasting op de delen van de gevel achter deze buitenruimte voldoet aan de eisen van geluidluw is een gelijkwaardig alternatief voor een geluidluwe zijde. Een gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimte kan een alternatief zijn bij het ontbreken van een geluidluwe zijde.

Relatie tot ontwikkeling
Door Peutz is een akoestisch onderzoek verricht naar de optredende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai ter plaatse van de gevels van de beoogde wooneenheden. Het volledige onderzoek van Peutz is opgenomen in Bijlage 1 Akoestisch onderzoek van deze toelichting. Het akoestisch onderzoek richt zich op het plangebied (fase 1) en de naastgelegen deellocatie (fase 2). Onderstaand worden de resultaten enkel voor onderhavig plangebied (fase 1) weergegeven.

Uit het onderzoek volgt dat de hoogst berekende geluidbelastingen Lden op de gevels van de woningen ten gevolge van de Prinses Beatrixlaan en de Sir Winston Churchilllaan respectievelijk 59 en 46 dB (inclusief aftrek uit artikel 110g Wgh) bedragen. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Prinses Beatrixlaan overschreden. Ten gevolge van de Sir Winston Churchilllaan vinden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaats. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer ten gevolge van de Prinses Beatrixlaan wordt overschreden dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Voor de Sir Winston Churchilllaan is dit niet noodzakelijk. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Voordat het college van burgemeester en wethouders hogere waarden kan verlenen, dient daarom eerst onderzocht te worden of door het treffen van stedenbouwkundige maatregelen (indeling bouwplan, situering geluidgevoelige bestemmingen), bron- of overdrachtsmaatregelen dan wel (bouwkundige) maatregelen bij de ontvanger aan de voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan.

In de voorliggende situatie zijn de mogelijkheden voor stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen beperkt. Voor een uitgebreide toelichting daarop wordt verwezen naar de rapportage van Peutz (bijlage 1 van deze toelichting). Maatregelen aan de woningen kunnen gelet op voorgaande als meest kansrijk worden aangemerkt. Indien geen geluidluwe gevels gemaakt worden, dan is compensatie mogelijk door een geluidluwe daktuin. Dit neemt niet weg dat voor de beoogde woningen voldaan moet worden aan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012. Hiermee zal een goed akoestisch binnenklimaat worden geborgd. Het ontwerpbesluit hogere waarden wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Conclusie
Voor het bouwplan zullen hogere waarden worden aangevraagd, dit vormt een randvoorwaarde. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging in de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Uitgangspunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Relatie tot ontwikkeling
Binnen het plangebied zijn geen (voormalige) bodembedreigende activiteiten of ondergrondse tanks bekend. Het gebied ligt niet in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rijswijk blijkt dat de planlocatie is gelegen in zone Wonen II. De bovengrond (0-0,5 meter minus maaiveld (m-mv)) heeft in deze zone kwaliteit Wonen en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) heeft in deze zone kwaliteit AW2000.

De ontwikkeling omvat de realisatie van onder andere wooneenheden. Woningen betreffen gevoelige functies waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Gelet daarop is het gehele plangebied onderzocht middels het bodemonderzoek 'Rapport verkennend bodemonderzoek Prins Willem Alexander Promenade 20 te Rijswijk (winkelcentrum In de Bogaard)' (opgesteld door Kwinfra B.V. met kenmerk 21175-RAP-01 van 8 december 2021). De rapportage is opgenomen als Bijlage 2 Bodemonderzoek bij voorliggende toelichting. Uit deze rapportage blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en de locatie geschikt is voor de beoogde bestemming.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Plaatsgebonden risico (PR): inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  • Groepsrisico (GR): het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico, mede bepaald door het aantal personen (dichtheid) binnen het te beschouwen gebied. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Relatie tot ontwikkeling
Binnen onderhavig plangebied worden wooneenheden gerealiseerd. Woningen zijn kwetsbare objecten in het kader van externe veiligheid. Door Peutz is daarom een onderzoek naar het aspect externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid van deze toelichting. Het onderzoek richt zich op de ontwikkelingen binnen het plangebied (fase 1) en bovendien wordt een doorkijk gegeven naar de beoogde ontwikkeling op de naastgelegen deellocatie (fase 2). Onderstaand worden de resultaten enkel voor onderhavig plangebied (fase 1) weergegeven.

In het onderzoek heeft Peutz de externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied. In het kader van externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd.

Sprake is van de volgende mogelijk relevante risicobronnen:

  • 1. Transport van gevaarlijke stoffen via aardgasbuisleidingen;
  • 2. Gasdruk- en meetregelstations;
  • 3. Tankstation aan de Prinses Beatrixlaan 1147;
  • 4. Transport van gevaarlijke stoffen over de A4;
  • 5. Chloorbleekloogtank aan de Schaapweg 4.

Daarnaast is sprake van het transport van gevaarlijke stoffen over de Prinses Beatrixlaan en Generaal Spoorlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0022.png"

Figuur 4.2: Ligging mogelijk relevante risciobronnen volgens risicokaart

De beoogde ontwikkeling is binnen 200 meter afstand van de Prinses Beatrixlaan gelegen. Over deze route vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Conform het Bevt dienen de externe veiligheidsrisico’s in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) nader inzichtelijk gemaakt te worden. De overige risicobronnen in de omgeving zijn op een dusdanige afstand gelegen dat deze niet om extra aandacht vragen.

Kwantitatieve risicoanalyse (QRA)

Op basis van het uitgevoerde onderzoek van Peutz en de uitgevoerde QRA wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet is gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar, aangezien voor de beschouwde transportroute geen sprake is van een dergelijke risicocontour. Aan deze grenswaarde wordt aldus voldaan.

Bij de realisatie van de ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ten gevolge van de beschouwde wegen niet overschreden. Tevens is geen sprake van een toename van het groepsrisico.

Verantwoording van het groepsrisico

Omdat het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet toeneemt, is slechts een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform artikel 7 Bevt noodzakelijk. Zoals hierboven toegelicht, geldt dit voor de ontwikkeling binnen het plangebied (fase 1). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij realisatie van het programma in fase 2 een toename van het groepsrisico optreedt, waardoor een uitgebreide groepsrisicoverantwoording in het kader van die fase nodig is.

Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied (fase 1) volstaat een beperkte verantwoording. Een dergelijke verantwoording besteedt aandacht aan:

  • mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater; en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

In de rapportage van Peutz is een eerste aanzet gedaan voor de verantwoording van het groepsrisico. Primair is dit een taak van het bevoegd gezag. Hieronder wordt de aanzet van Peutz weergegeven:

Maatregelen ter beperking van de gevolgen van mogelijke rampen

In het kader van de mogelijke maatregelen is het alvorens van belang om de mogelijke rampscenario's ingeval van een incident met gevaarlijke stoffen op de nabijgelegen transportroute nader inzichtelijk te maken conform artikel 7 uit het Bevt.

Dit betreft de mogelijke effecten van een ongeval bij de transport van brandbare gassen (LPG) en het transport van brandbare vloeistoffen (benzine). Daarnaast wordt opgemerkt dat er ook transport van toxische stoffen plaatsvindt over de A4. Deze weg is op een afstand van het plangebied gelegen waarmee een beschouwing van de externe veiligheidsrisico's niet op kwantitatieve wijze inzichtelijk gemaakt hoeft te worden. De beoogde ontwikkeling is echter wel binnen het invloedsgebied hiervan gelegen, daar het transport van toxische stoffen een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer kent. Het treffen van maatregelen aan de bebouwing wordt vanwege de afstand tot deze weg echter niet nader beschouwd. Op het moment dat zich een incident voordoet is het beste handelingsperspectief het vluchten sluiten van deuren en ramen en het binnen schuilen.

Op het moment dat zich een incident voordoet met LPG dan is het maatgevende incident het optreden van een (koude) BLEVE. Wat betreft het transport van benzine; het ontstaan van een incident waarbij benzine vrij komt en waarbij deze benzine ontsteekt draagt niet bij aan de hoogte van het groepsrisico. Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied, te weten 45 meter, van het transport van benzine over het westelijke deel van de Prinses Beatrixlaan en de Generaal Spoorlaan. Het treffen van maatregelen rekening houdend met de effecten van een plasbrand wordt niet noodzakelijk geacht. Dit is immers alleen aan de orde op het moment dat sprake is van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hier is geen sprake van. Voor zowel het transport van LPG als benzine is het beste handelingsperspectief ingeval van een incident het vluchten van de weg af. Daarnaast is het van belang dat hulpverleningsdiensten het plangebied goed kunnen bereiken. Onderstaand wordt dit nader toegelicht.

Zelfredzaamheid

De aanwezige personen betreffen naar verwachting hoofdzakelijk volwassenen. Het programma betreft 120 woningen, bestaande uit reguliere woningen, zorgwoningen en/of groepswoningen. Thans is de verdeling van het type woningen nog niet bekend. Conform opgave van de opdrachtgever zijn de zorgwoningen bedoeld voor ouderen met een beginnende en lichte zorgvraag. De groepswoningen zijn voorzien voor mensen met een verstandelijke beperking of een zwaardere zorgvraag. Gezien de doelgroep kan ook sprake zijn van mensen met een beperking waarbij ook lichamelijke beperkingen kunnen voorkomen. Er kan aldus sprake zijn van "verminderd zelfredzame" personen. Extra aandacht dient te worden besteed aan de zelfredzaamheid van de bewoners van de zorg- en groepswoningen. Ingeval van een ongeval zullen de verminderd zelfredzame personen bijvoorbeeld bij het vluchten geassisteerd moeten worden door het personeel.

In het ontwerp dien rekening gehouden te worden met het voorzien van adequate mogelijkheden waarmee het (tijdig) vluchten van de betreffende risicobron af mogelijk wordt gemaakt. Het is bovendien raadzaam om te voorzien in duidelijke instructies en communicatie ten tijden van een mogelijke ramp.

Bereikbaarheid en hulpverlening

De bereikbaarheid en de aanwezigheid van voldoende bluswater zijn maatregelen die de effecten kunnen verkleinen. Hulpverleningsdiensten kunnen de beoogde ontwikkeling gemakkelijk via verschillende routes bereiken. Mede gezien het feit dat in de huidige situatie ter plaatse van de beoogde ontwikkellocatie reeds bebouwing gesitueerd is wordt er vanuit gegaan dat aanwezige brandkranen en vaste opstelplaatsen voor de brandweer in voldoende mate aanwezig zijn.

Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico hiermee voldoende verantwoord is. Met de voorgestelde maatregelen wordt rekening gehouden. De beoogde exploitant stelt evacuatieplannen op voor de bewoners van zorgwoningen en groepswoningen.

Advies Veiligheidsregio

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd om advies aan de Veiligheidsregio. Hoewel het advies uitgaat van 109 woningen, wordt aangenomen dat de voorgestelde maatregelen en conclusies nog steeds van toepassing zijn. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de bovenstaande verantwoording van het groepsrisico wel toeziet op 120 woningen.

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen door de Veiligheidsregio geadviseerd:

A. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
B. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
C. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
D. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
E. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (maatregelen t.b.v. de hulpverlening)

De bovenstaande maatregelen kunnen een positieve bijdrage leveren aan het groepsrisico en de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Naast het aspect externe veiligheid is voor het betreffende object ook het aspect brandveiligheid van belang. Door de VRH in een vroeg stadium bij het ontwerp van het bouwplan te betrekken kan voorkomen worden dat in een later stadium nog aanpassingen moeten worden gedaan.

De nadere uitwerking van het advies is volledigheidshalve opgenomen als bijlage 4 Advies Veiligheidsregio bij deze toelichting.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Milieuhinder bedrijven

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, wordt gebruik gemaakt van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

Relatie tot ontwikkeling
Bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied
(Zorg)wooneenheden zijn gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering. De directe omgeving van het plangebied heeft de bestemming Centrum-1 en bestaat uit winkels, horeca en publieke dienstverlening. Ook wordt in het plangebied op de begane grond detailhandel, dienstverlening en horeca toegestaan. Het omgevingstype is te kwalificeren als gemengd gebied. De functies die in het rond het plangebied zijn toegestaan en mogelijk worden gemaakt, vallen onder de lichtste categorie, namelijk milieucategorie 1 (bijv.: detailhandel, drogisterij, restaurant). In het omgevingstype 'gemengd gebied' geldt een richtafstand van 0 m voor categorie 1. Dit betekent dat deze functies direct naast een woonfunctie mogelijk zijn. Er wordt voldaan aan de richtafstanden. De bedrijfsvoering van de bedrijvigheid in de omgeving wordt, met realisatie van woningen in het plangebied, zodoende hierdoor niet verder beperkt.

Bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied
Er is op gebouwniveau sprake van functiemenging. Op de begane grond worden commerciële voorzieningen toegestaan in de vorm van detailhandel, dienstverlening en horeca. De toegestane functies zijn dusdanig weinig milieubelastend, dat de eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen (in dit geval zorgwoningen en groepswoningen) en bedrijven (commerciële functies) toereikend zijn. De commerciële activiteiten kunnen naast of beneden gevoelige functies (zoals woningen) kunnen worden uitgeoefend, al dan niet bouwkundig afgescheiden van gevoelige functies. Met de beoogde functies binnen het plangebied, kan zodoende een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 M.e.r.-(beoordelings)plicht

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Relatie tot ontwikkeling
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 120 wooneenheden in het plangebied. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Hiermee is dit bestemmingsplan vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Door het bevoegd gezag dient daarom, voorafgaande aan de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan, te worden besloten of een milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van de in het Masterplan beschreven gebiedsontwikkeling van Bogaard Stadscentrum (zie paragraaf 2.3.2). Voor deze gebiedsontwikkeling is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De resultaten van deze beoordeling zijn vastgelegd in de m.e.r.-beoordeling van 15 juli 2019 die als bijlage 3 onderdeel is van het Masterplan. De conclusie van deze m.e.r.-beoordeling luidt dat de gebiedsontwikkeling van Bogaard Stadscentrum (voorheen: In de Bogaard) niet leidt tot nadelige milieugevolgen en dat daarom geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.

In het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, passen binnen de in het Masterplan beschreven gebiedsontwikkeling Bogaard Stadscentrum. Die vraag is bevestigend beantwoord. De omstandigheden zijn niet zodanig gewijzigd dat er aanleiding bestaat om een nieuwe m.e.r.-beoordeling voor de gebiedsontwikkeling Bogaard Stadscentrum uit te voeren.

Op onderdelen is er bij de verdere uitwerking van de plannen (in het kader van de te doorlopen ruimtelijke procedures) vervolgonderzoek noodzakelijk. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om gedetailleerd akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van toekomstige woningen en het nader ecologisch onderzoek naar beschermde diersoorten. Deze onderzoeken zijn voor het bestemmingsplan uitgevoerd en er is mede op basis hiervan een nieuwe vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd specifiek voor het bestemmingsplan. Deze aanmeldnotitie is opgenomen als Bijlage 5 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bij dit bestemmingsplan.

Op basis van de huidige kennis en uitgangspunten ten tijde van het uitvoeren van deze m.e.r.beoordeling, kan voor alle aspecten worden uitgesloten dat onderhavig plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu oplevert. Hieruit kan bovendien geconcludeerd worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Conclusie
Het aspect m.e.r. beoordeling vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Beleid Hoogheemraadschap van Delfland

In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werken wij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorziening door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werken we aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

Ambities:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën.
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaard. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

Watertoets (watersleutel)
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt. Het Hoogheemraadschap van Delfland maakt hiervoor gebruik van de Watersleutel.

Gemeentelijk beleid

Het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Rijswijk hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het waterbeheer. Gezamenlijk hebben zij het "Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan Rijswijk 2021-2025" opgesteld. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het watersysteem en draagt zorg voor een goede waterkwaliteit en de veiligheid van dijken en kades en bergen van overtollig water. De gemeente Rijswijk is verantwoordelijk voor een goed functionerend rioolsysteem om afvalwater te kunnen inzamelen en transporteren, het goed onderhouden van constructies in- en langs het water en van de openbare ruimte en stedelijke inrichting daaromheen.

Relatie tot ontwikkeling

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

In hoofdstuk 4 van de Handreiking Watertoets is een overzicht opgenomen van alle wateraspecten die van belang zijn bij het opstellen van een ruimtelijk plan of besluit. De aspecten zijn binnen de programma's onderverdeeld naar de volgende thema's:

  • Stevige dijken: veiligheid en waterkeringen;
  • Voldoende water: voorkomen van wateroverlast, Grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, Onderhoud en bagger;
  • Schoon water: watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Gezuiverd afvalwater: afvalwaterketen;
  • Klimaatadaptatie.

Hieronder wordt per thema de relatie tot de ontwikkeling beschreven.

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen. Specifiek betekent dit, dat ruimtelijke plannen het in stand kunnen blijven houden van het vereiste beschermingsniveau tegen overstroming en het beheer en onderhoud van waterkeringen niet hinderen. Delfland streeft daarbij naar duurzame, robuuste waterkeringen met voldoende ruimte voor beheer en onderhoud en eventuele toekomstige verzwaringen. Voor alle waterkeringen binnen Delfland geldt 'Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid'. Het voldoen aan de veiligheidsnorm is altijd een harde randvoorwaarde.

Binnen het plangebied is geen open water aanwezig. Naast het plangebied zijn op de leggerkaart secundaire watergangen aangewezen (rood in onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0023.png" Figuur 4.3: Uitsnede legger (Leggerkaart hoogheemraadschap Delfland)

Voorkomen van wateroverlast

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe én de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben voor de kans op wateroverlast. Om die reden is het van belang, dat de initiatiefnemer bij ruimtelijke plannen aantoonbaar rekening houdt met de effecten van het ruimtelijk initiatief op de kans op wateroverlast en mitigerende maatregelen toepast. Kansen ter verbetering van de waterhuishouding moeten zoveel mogelijk worden benut.

Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken bij de plaats waar het valt. De gemeente draagt zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

Bij een toename van het verhard oppervlak kan een watervergunning en compenserende maatregelen aan de orde zijn. De regels hierover zijn opgenomen in de Keur en Algemene regels van het Hoogheemraadschap van Delfland.

In dit geval is geen sprake van toename van verharding. Het plangebied is immers al volledig verhard.

Het hoogheemraadschap van Delfland werkt met de watersleutel. Voor het projectgebied is de watersleutel ingevuld. Het projectgebied is gelegen in het peilgebied "GPG2006PSH I noord". Aangezien het projectgebied circa 1.700 m2 beslaat en in zowel de huidige als de toekomstige situatie volledig verhard is, is watercompensatie voor de ontwikkeling an sich niet aan de orde. Wel geldt een wateropgave om de effecten van klimaatverandering in het jaar 2050 voor het plangebied te compenseren. De extra te realiseren waterberging voor 2050 wordt in de watersleutel berekend op circa 15,2 m3.

In het kader van de noodzakelijke klimaatadaptie en natuurinclusief bouwen worden onder meer groene daken gerealiseerd. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat met de ontwikkeling een verbetering optreedt ten opzichte van de huidige situatie. Middels deze groene daken met waterretentie, is de verwachting dat ruim kan worden voorzien in de extra te realiseren waterberging van 15,2 m3 voor het jaar 2050.

Naast de de opgave van de watersleutel, welke toeziet op het voorkomen van wateroverlast vanuit het oppervlaktewater, heeft het hoogheemraadschap zich (net als de gemeente Rijswijk) gecommitteerd aan het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.10 Duurzaamheid.

Tot slot heeft de gemeente Rijswijk in de 'Verordening afvoer hemelwater Rijswijk 2022' de verplichting tot het realiseren van waterberging opgenomen. In artikel 3 van deze verordening is opgenomen dat de minimale capaciteit van de hemelwaterberging op het perceel of ander particulier terrein van een nieuw bouwwerk 50 liter per m2 bebouwd oppervlak bedraagt plus 50% van het onbebouwde oppervlak van het perceel.

Grondwater en voorkomen (zoet)watertekort

De effecten van de voorgenomen ontwikkeling op het grondwater zijn nihil. Daarnaast wordt door middel van de groene inrichting van de buitenruimte de infiltratie van hemelwater verbeterd. Dat heeft op zijn beurt weer een positief effect op het voorkomen van een (zoet)watertekort.

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Zogenaamd 'buitengewoon' onderhoud, dat wil zeggen het baggeren van watergangen en het ophogen van waterkeringen om de watergangen op diepte te houden respectievelijk om de kades op hoogte te brengen, gebeurt onder verantwoordelijkheid van Delfland.

Zoals eerder aangegeven is van een ligging nabij een watergang dan wel een waterkering geen sprake. De planlocatie is op basis van de legger eveneens niet gelegen in een onderhoudsstrook.

Waterkwaliteit en ecologie

Delfland heeft de zorg voor het watersysteem in zijn beheergebied. Waterkwaliteitsbeheer is een integraal onderdeel van watersysteembeheer en één van de vier kerntaken van het Hoogheemraadschap. Dit betekent dat Delfland zijn beheer richt op een goede chemische en ecologische watersysteemkwaliteit.

De planlocatie is niet gelegen in, of nabij, een KRW-waterlichaam, een zwemwaterlocatie, een waterparel of andere gebieden waarop hogere waterkwaliteitsdoelstellingen van toepassing zijn. Wel worden bij de totstandkoming van het project uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast op plekken waar zij in aanraking kunnen komen met schoon hemelwater. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Afvalwaterketen

Afvalwater omvat vuil water, hemelwater en overtollig grondwater in de stad. Het vuile water komt van huishoudens en kan vermengd zijn met bijvoorbeeld bedrijfsafvalwater en hemelwater. De gemeente en Delfland zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van afvalwater. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het rioleringsstelsel op hun grondgebied. Ook dragen zij zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Delfland is verantwoordelijk voor het transport van afvalwater van eindrioolgemalen naar de zuivering, voor het zuiveren van dit afvalwater en voor de ontvangst van ingezameld hemel- en grondwater in het oppervlaktewatersysteem. Daarnaast is Delfland verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de ecologische condities daarvan. Het voorkomen van emissies, het zuiveren van afvalwater, beheer en onderhoud en de ecologische inrichting spelen daarbij een belangrijke rol.

Het doel is de nieuwe woningen aan te sluiten op de bestaande riolering. De gemeente is in dezen bevoegd de goedkeuring op het plan te geven. De Verordening afvoer hemelwater Rijswijk 2022 bepaalt voor nieuwbouw dat een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd wordt, zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Overig afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar de afwalwaterzuiveringsinstallatie.

Klimaatadaptatie

Extreme neerslag, droogte en zeespiegelstijging zijn gevolgen van klimaatverandering waar we mee te maken krijgen. Langdurige hitte en droogte hebben daarnaast niet alleen effect op het watersysteem, maar ook op de (volks)gezondheid en de snelheid waarmee bodemdaling plaatsvindt.

De groendaken vormen een kenmerkend onderdeel van het beoogde plan. Op de daktuinen zal veel ruimte zijn voor groen in de vorm van bomen en beplantingsvakken, wat leidt tot een aangenaam verblijfsklimaat. Ook biedt dit kansen voor waterinfiltratie, schaduwplekken en zo tot minder hittestress. Natuurinclusiviteit krijgt in de uitwerking bovendien een belangrijk aandeel. Zo wordt er gekeken naar juiste beplanting voor de in dit gebied aanwezige bijen en vlinders, worden er nestkasten in de gevel opgenomen en zijn insectenhotels voorzien.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Natuur en ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening voor de gebruiksfase uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

De bescherming van houtopstanden onder conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

Provinciaal beleid

De Provincie heeft regels omtrent beschermde gebieden heeft opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland (geldig tot 1 januari 2024 totdat de Omgevingswet ingaat). De meest relevante artikelen uit de provinciale Omgevingsverordening zijn reeds beschreven in paragraaf 3.2.2. Uit de Omgevingsverordening volgen beleidsregels rondom het Natuurnetwerk Nederland en volgt dat belangrijke weidevogelgebieden beschouwt moeten worden.

Relatie tot ontwikkeling

Soortenbescherming

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Deze is opgenomen als Bijlage 6 Quickscan ecologie bij voorliggende toelichting.

Hieruit blijkt het volgende:

  • Binnen het plangebied bevinden zich situaties die geschikt zijn als potentiële nestgelegenheden voor algemene broedvogels. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden
    voorkomen. Het verwijderen van eventueel aanwezige nestgelegenheden kan buiten het broedseizoen uitgevoerd worden, zolang de nesten niet in gebruik zijn. Indien werkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden dient voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelinspectie plaats te vinden.
  • Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming dient voor de uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek tevens meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of
    afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen.
  • Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen
    en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht waarbij al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het beschadigen van individuen te voorkomen.

Naar aanleiding van de resultaten van de ecologische quickscan is een nader ecologisch onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Het volledige nader onderzoek is opgenomen in 7 Nader onderzoek vleermuizen van deze toelichting.

Uit dit nader onderzoek blijkt dat er geen beschermde functies voor vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen worden niet benodigd geacht, indien gebruik gemaakt wordt van vleermuisvriendelijke verlichting. In het kader van de zorgplicht is het van belang om tijdens de werkzaamheden te allen tijde rekening te houden met aanwezige dieren. Al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden of verwonden van individuen te voorkomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Westduinpark & Wapendal, bevindt zich op circa 6 kilometer afstand ten noordwesten van de onderzoekslocatie. Het maakt bovendien geen deel uit van het NNN en er zijn geen (beschermde) houtopstanden aanwezig. Het dichtsbijzijnde belangrijk weidevogelgebied is op ruim 3 km afstand ten zuid(west)en gesitueerd, het plan heeft daarmee geen invloed op weidevogelgebieden.

Om aan te tonen in hoeverre het beoogd initiatief significante effecten op beschermde natuurgebieden heeft, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen als Bijlage 8 AERIUS-berekening bij voorliggende toelichting.

Uit de berekeningen voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn. Significant negatieve effecten als gevolg van het beoogd initiatief kunnen daardoor worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering en er is geen vergunning voor stikstofdepositie ingevolge de Wet natuurbescherming benodigd.

Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect soortenbescherming vormt een randvoorwaarde voor de beoogde ontwikkeling. Nader onderzoek naar vleermuizen is in uitvoering.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

Op grond van de Erfgoedwet moet bij een project inzicht verschaft worden in de archeologische (verwachtings)waarden. Ook dienen bij ruimtelijke plannen tijdig de archeologische waarden te worden betrokken en dienen in bestemmingsplannen juridische eisen te worden gesteld ter bescherming van mogelijke waarden.

Nota cultureel erfgoed

Op 17 december 2013 heeft de gemeente Rijswijk de 'Actualisering Nota Cultureel Erfgoed' en bijbehorende archeologische en cultuurhistorische waardenkaarten vastgesteld. In de nota wordt ingegaan op de vraag hoe resten uit het verleden kunnen worden behouden, zonder moderne ontwikkelingen buiten te sluiten.

Rijswijk is rijk aan cultureel erfgoed. De resten van het verleden beïnvloeden de identiteit van de stad. Ze dragen eraan bij dat Rijswijk een groene en comfortabele plek is waar mensen plezierig kunnen wonen en werken. Het behoud van deze historische overblijfselen is een wettelijke taak van de gemeente. Zij is verantwoordelijk voor de aanwijzing en instandhouding van monumenten, het maken van en de inpassing van erfgoedbeleid in de ruimtelijke instrumenten en het zorg dragen voor de naleving van archeologische wetgeving.

Door de verschuiving van Rijkstaken naar lagere overheden is de gemeente een belangrijke spil geworden in het erfgoedbehoud. Vanuit haar positie heeft ze een goed overzicht van lokale projecten, netwerken, initiatieven en belangen. Daarnaast beschikt zij over een grote lokale kennis van de historie. Het behoeft geen toelichting dat tussen erfgoedbehoud en nieuwe (stads)ontwikkelingen een gezonde spanning bestaat. Gemeente kan niet alles bewaren en behouden, maar ook niet ongestoord bouwen en verstoren. Om de balans (of beter: synergie) tussen beide te behouden moet inzichtelijk worden gemaakt welke historische waarden in een gebied aanwezig zijn, want onbekend maakt onbemind. Door meer bekendheid aan de voorkant van het proces bestaat er minder onduidelijkheid achteraf. De Nota cultureel erfgoed is gemaakt om dit inzichtelijk te maken.

Met deze nota wil de gemeente Rijswijk het volgende bereiken:

  • 1. Duidelijkheid over de rol- en taakverdeling van de gemeente binnen het erfgoedbehoud
  • 2. Duidelijkheid over het beleid
  • 3. Verankeren in ruimtelijke instrumenten
  • 4. Vergroten van draagvlak


Relatie tot ontwikkeling

Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Rijswijk is een inventarisatie gemaakt van de bovengrondse cultuurhistorische waarden in Rijswijk. Hierbij zijn een aantal gebieden en structuren in beeld gebracht van hoge cultuurhistorische waarde en bepalend voor de identiteit van Rijswijk. Van deze gebieden en structuren zijn de belangrijkste waarden beschreven. Het doel van deze waarderingskaart is ten eerste draagvlak voor (het in stand houden van) de kwaliteiten die het gebied op dit moment bezit. Daarnaast wil de gemeente zo vroeg mogelijk bij planvorming duidelijkheid over de waarden binnen haar gemeentegrenzen, zodat bij nieuwe ontwikkelingen hier rekening mee kan worden gehouden.

Onderstaande figuur toont een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart. Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische waarden gelden. Cultuurhistorische waarden zijn niet in het geding. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0024.png" Figuur 4.4: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart, plangebied ter hoogte van de oranje ster (bron: gemeente Rijswijk)

Archeologie

De gemeentelijke archeologische waarden- en beleidskaart heeft twee niveaus (kaartbladen) op basis van de ouderdom en diepteligging in de bodem. De bewoningsresten uit de Neolithicum, Brons- en IJzertijd liggen in een groot deel van Rijswijk op een diepte van meer dan 1,5-2 m beneden maaiveld. De bewoningsresten uit de Romeinse tijd en jonger liggen in heel Rijswijk op een diepte vanaf de onderzijde van de bouwvoor. De dikte van de bouwvoor verschilt in Rijswijk echter per gebied.

Onderstaande figuren tonen dat het plangebied op het niveau van "Neolithicum Brons- en IJzertijd" is gelegen in een zone met middelhoge verwachting Neolithicum en lage verwachting Brons- en Ijzertijd. Op het niveau van "Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd" is het plangebied gelegen in een zone met lage verwachting voor zowel Romeinse tijd als Late Middeleeuwen/jonger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0025.png"

Figuur 4.5: Uitsnede Archeologische waarden- en beleidskaart, "Neolithicum Brons- en IJzertijd", plangebied ter hoogte van de oranje ster (bron: gemeente Rijswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0026.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Archeologische waarden- en beleidskaart, "Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd", plangebied ter hoogte van de oranje ster (bron: gemeente Rijswijk)

Voor gebieden met deze archeologische waarden geldt dat een dubbelbestemming archeologie wordt aanbevolen. Er geldt een vrijstelling voor bouwwerken die dieper reiken dan 0,50 m onder maaiveld en een oppervlakte hebben van meer dan 100 m2.

Vanwege de archeologische waarden is aan het gehele plangebied in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' toegekend. De archeologische waarden worden hiermee gewaarborgd. Archeologisch onderzoek is nodig wanneer de genoemde diepte- en oppervlaktematen worden overschreden. Hiermee ligt de bescherming van archeologische waarden voldoende verankerd in de planregels van dit bestemmingsplan en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Op grond van de planregels, dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond te worden in hoeverre de archeologische waarden mogelijkerwijs worden geschaad als gevolg van de ontwikkeling.

Archeologisch onderzoek t.b.v. omgevingsvergunning bouwen
Vooruitlopend op de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen, is reeds een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Deze is volledigheidshalve opgenomen als Bijlage 9 Archeologisch bureauonderzoek bij voorliggende toelichting. Met de bevindingen wordt een advies gegeven hoe bij het project rekening kan worden gehouden met archeologische waarden. Uit de rapportage blijkt dat de bovenste 90 cm van het bodemprofiel uit geroerde grond bestaat, maar dat door de aanwezigheid van een eventueel ophogingspakket, het potentiële archeologische niveau in de top van de afzettingen van de Gantel toch (deels) intact kan zijn. Mogelijk zijn op een dieper niveau duinafzettingen aanwezig (Laag van Ypenburg). Als dat zo is, kunnen ook archeologische resten uit het Neolithicum aanwezig zijn. Daarom wordt een verkennend booronderzoek geadviseerd (bij voorkeur inpandig). Op deze manier kan de specifieke verwachting worden verfijnd en getoetst en worden bepaald of bij de planontwikkeling nog rekening gehouden moet worden met aanvullend onderzoek, of niet. Een en ander dient te worden aangetoond in het kader van de omgevingsvergunning bouwen.

Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.10 Duurzaamheid

Nationaal klimaatbeleid

Nederland heeft zich verbonden aan verschillende internationale afspraken.

  • Klimaatverdrag van de Verenigde Naties (VN) uit 1992. Dit is het eerste klimaatverdrag.
  • Kyoto-Protocol uit 1997. Hierin staat dat de emissiereducties van land tot land verschillen en onder elkaar verhandeld kunnen worden.
  • VN-klimaattop in Parijs: de Conference of Parties (COP21). Nederland heeft daar ingestemd met een nieuw VN-klimaatakkoord, dat in 2020 is ingegaan. Doel van het akkoord: de opwarming van de aarde beperken tot ruim onder 2 graden Celsius. Met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius.
    Nationale doelen voor terugdringen van broeikasgassen

Nationale doelen voor terugdringen van broeikasgassen

De Klimaatwet stelt vast met hoeveel procent ons land de CO2-uitstoot moet terugdringen. De Klimaatwet moet burgers en bedrijven zekerheid geven over de klimaatdoelen:

  • 55% minder CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. Om dit doel te halen, hebben de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties een Klimaatakkoord gesloten. Er staan ook afspraken in die partijen onderling hebben gemaakt.
  • in 2050 klimaatneutraal.

Klimaatakkoord

In het Klimaatakkoord staan afspraken met 5 sectoren over de maatregelen die deze sectoren de komende 10 jaar en in de jaren daarna gaan nemen om de klimaatdoelen te halen. Deze sectoren zijn gebouwde omgeving, landbouw en landgebruik, elektriciteit, industrie en mobiliteit. Relevant voor het plan zijn:

  • Gebouwde omgeving: In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen van het aardgas af zijn. Dat betekent isoleren en gebruikmaken van duurzame warmte en elektriciteit. Er moet flink wat gebeuren, maar daar is 31 jaar de tijd voor. Als eerste stap moeten in 2030 de eerste 1,5 miljoen bestaande woningen verduurzaamd zijn.
  • Mobiliteit: In 2050 stoot het Nederlands verkeer en alle transport geen schadelijke uitlaatgassen en CO2 meer uit. Verkeer en transport kunnen schoner, én ook slimmer. Zo wordt ook de bereikbaarheid en de toegankelijkheid voor iedereen beter. Dit kan door voertuigen en infrastructuur, zoals wegen, spoor en vaarwater, optimaal te gebruiken. Elektrisch vervoer en aandrijving met duurzame waterstof is daarbij belangrijk. .
  • Elektriciteit: In 2030 wil Nederland 70% van alle elektriciteit opwekken met windturbines op zee en op land en zonnepanelen op daken en in zonneparken. In 2050 wil Nederland helemaal geen fossiele brandstoffen, zoals aardgas en steenkool, gebruiken. Er is nog veel te doen om dat te bereiken, want in 2018 kwam nog maar 7,2% van alle elektriciteit uit duurzame bronnen. Tegelijk groeit de vraag naar elektriciteit.

Gemeentelijk beleid

Duurzaamheid kun je groeperen onder drie pijlers:

  • 1. Energietransitie
  • 2. Klimaatadaptatie
  • 3. Circulaire economie

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0027.png"

  • 1. Energietransitie

De gemeente Rijswijk wil in 2050 energieneutraal zijn en volgt daarmee de landelijke afspraken. Het basisdocument Energietransitie Rijswijk bevat de kaders en uitgangspunten voor de gemeentelijke bijdrage aan de Regionale Energiestrategie. In december 2021 is de gemeentelijke Transitievisie Warmte vastgesteld.

In de Transitievisie Warmte heeft de gemeente aangegeven op welke wijze wordt gewerkt aan de overstap naar duurzame warmte voor de gebouwde omgeving.

De hoofdlijn van de Transitievisie Warmte is:

  • Inzetten op het verkleinen van de warmtevraag. Hiervoor wordt ingezet op het isoleren van woningen, maar ook gedragsverandering.
  • Lokale initiatieven stimuleren en faciliteren. Het gaat hierbij om het bieden van maatwerk gericht op de behoefte van lokale initiatiefnemers.
  • Betaalbaarheid. De overstap naar duurzame energie moet voor inwoners haalbaar en betaalbaar zijn.
  • Stap voor stap en samen. Communicatie en participatie is onmisbaar in het proces van de overstap naar duurzame energie.

Daarnaast is per wijk aangeven welke alternatieve warmte opties mogelijk zijn voor het verwarmen van woningen en gebouwen zonder aardgas. Dit is een belangrijke stap op weg naar het behalen van de doelstellingen uit het Nationaal klimaatakkoord. Voor de wijken waar aansluiting op een warmtenet tot de opties behoort, is aangegeven in welke fasering de aanleg van warmtenetten wordt uitgewerkt.

Energieprestatie - BENG

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

  • 1. Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. Niet alleen stijgt de zeespiegel, maar extremere weertypen komen steeds vaker voor zoals langdurige droogte of extreme regenval. We werken daarom hard om verdere verandering van het klimaat door de energietransitie te beperken. Tegelijkertijd is het nodig om ons aan te passen aan de versnelde klimaatverandering zodat we schade zoveel mogelijk beperken. Hittestress en droogte zijn onderwerpen die de komende jaren ook onze aandacht behoeven.

Convenant Klimaatadaptief Bouwen

Zuid-Holland wil voorop lopen op het gebied van klimaatadaptief bouwen. In 2018 is het Convenant Klimaatadaptief Bouwen opgesteld dat ondertekend is door diverse partijen, zoals bouwbedrijven, gemeenten (waaronder Rijswijk), de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars. Vanuit het convenant wordt gezamenlijk opgetrokken om de Zuid-Hollandse delta zo adaptief mogelijk te maken. Het convenant stimuleert partijen om klimaatadaptief te bouwen en biedt daarvoor allerlei ondersteuning aan. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, droogte, hittestress, bodemdaling en overstromingen en het vergroten van de biodiversiteit bij bouwopgaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0028.png"

RAAK 2023-2030

Rijswijk moet beter uitgerust worden om de veranderingen van het klimaat beter te kunnen opvangen, voor nu en voor in de toekomst. RAAK 2023-2030 (Rijswijk Adaptatiestrategie en Aanpak Klimaatverandering) is in de zomer 2023 door de gemeenteraad vastgesteld. De strategie bevat prioriteringsthema's als aanpak van Hittestress en Biodiversiteit en andere strategische doelstellingen, zoals bewustwording met activiteiten van Operatie Steenbreek, maar ook het reguleren en borgen van een gestructureerde aanpak van klimaatadaptatie. Zo is o.a. afgesproken om het Convenant Bouw adaptief, inclusief de Leidraad/PvE, toe te passen op alle nieuwbouwprojecten. Dit wordt in de toekomst aangevuld met een leidraad voor klimaatadaptieve inrichting van onze openbare ruimte. Dit betekent dat klimaatadaptatie niet langer vrijwillig en ad hoc kan worden toegepast. Met deze strategie tot 2030 kunnen we de klimaatrisico's als gevolg van klimaatverandering op termijn geleidelijk terugdringen, met positieve gevolgen voor de natuur, de economie en de leefbaarheid in onze stad.

  • 2. Circulaire economie

De Rijksoverheid werkt via het programma 'Nederland Circulair in 2050' aan een volledig circulaire Nederlandse economie. Op weg daar naar toe, wil Nederland in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen met 50% reduceren. Het programma bouwt voort op een programma als VANG (Van Afval Naar Grondstof). VANG richt zich op preventie (het voorkomen van afval), afvalscheiding en het terugdringen van restafval bij huishoudens en bedrijven. In 2017 hebben maatschappelijke partners (bedrijven en kennisinstellingen) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) het Grondstoffenakkoord ondertekend. Dit akkoord is gericht op het bereiken van een schaalsprong in de transitie van een lineaire naar een circulaire economie. Daarmee levert het een bijdrage aan het bereiken van de doelstelling van het klimaatakkoord.

Bij circulaire economie gaat het over het hergebruiken van producten en het delen van eigendom. Het efficiënter gebruik maken van wat we al hebben helpt om minder grondstoffen te verbruiken.

De deeleconomie, waar het delen van eigendommen centraal staat, heeft een vlucht genomen. Ook in Rijswijk groeit de deeleconomie (deelscooters, deelauto's). Het delen van eigendommen verbindt mensen en draagt bij aan sociale cohesie.

Relatie tot ontwikkeling
1. Energietransitie

Doordat er een nieuw gebouw wordt ontwikkeld zal er conform het Bouwbesluit 2012 worden gebouwd. Derhalve zal er worden ingezet op het verminderen van energieverbruik door bijvoorbeeld goede isolatie. De wooneenheden zullen voldoen aan de meest actuele geldende duurzaamheidseisen en zullen gasloos zijn. In het kader van de omgevingsvergunning wordt dit concreet getoetst.

2. Klimaatadaptatie

Het Convenant Klimaatadaptief Bouwen bevat minimale eisen voor verschillende aspecten van klimaatadaptatie. Voor hemelwater geldt bijvoorbeeld, dat 50 mm van een korte hevige bui (70 mm 1/100 jaar) op privaat terrein moet worden opgevangen en in 24-48 uur vertraagd worden afgevoerd (of neerslaggestuurd worden geleegd).

Duurzaamheid vormt verder een belangrijk element binnen de herontwikkeling van de locatie. Er wordt ingezet op diverse maatregelen met een belangrijke meerwaarde voor duurzaamheid, natuurinclusiviteit en biodiversiteit. Zo wordt er een groen, sedum dak aangelegd met waterretentie. Op de daktuinen zal veel ruimte zijn voor groen in de vorm van bomen en beplantingsvakken, wat leidt tot een aangenaam verblijfsklimaat. De groendaken vormen een kenmerkend onderdeel van het beoogde plan. Een groen dak kent meerdere functies. Enerzijds zal een groen dak in de zomer koelen (minder hittestress) en in de winter isoleren, waardoor het energieverbruik omlaag gaat. Anderzijds zorgt een groen dak voor een toename van biodiversiteit, vasthouden van water en een opname van CO2. Doordat de groene daken met waterretentie worden gerealiseerd, kan worden voorzien in extra waterberging in het plangebied.

Natuurinclusiviteit krijgt in de uitwerking bovendien een belangrijk aandeel. Zo wordt er gekeken naar juiste beplanting voor de in dit gebied aanwezige bijen en vlinders, worden er nestkasten in de gevel opgenomen en zijn insectenhotels voorzien. Bovendien wordt een WKO installatie gerealiseerd, alsmede PV-panelen en sedum op het hoogste dak. De PV-panelen zullen zoveel mogelijk voorzien in de energiebehoefte voor de nieuwe functies. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichtingen inzake waterberging opgenomen en zijn specifieke bouwregels ter waarborging van natuurinclusiviteit en klimaatadaptatie opgenomen.

3. Circulaire economie

Bij de beoogde ontwikkeling wordt ingezet op sociale cohesie door bijv. een gemeenschappelijke lobby/woonkamer en mogelijk inzet van deelmobiliteit. Waar mogelijk wordt circulair bouwen toegepast.

Conclusie
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Relatie tot ontwikkeling

Ontsluiting en verkeersgeneratie

Ontsluiting van het plangebied voor voetgangers vindt plaats via het voetgangersgebied ter plaatse van de Prins Willem Alexander Promenade en Prins Constantijn Promenade. De Prins Willem Alexander Promenade vindt ontsluiting op de ten westen gelegen Prinses Beatrixlaan.

Voor de verkeersafwikkeling geldt dat in het kader van de gebiedsontwikkeling rondom Bogaard Stadscentrum, een kruispuntenanalyse is uitgevoerd door Goudappel. De rapportage maakt deel uit van de bijlagen bij het Masterplan In de Bogaard en is eveneens opgenomen als Bijlage 10 Kruispuntanalyse bij voorliggende toelichting.

Uit de conclusies kan worden opgemaakt, dat het effect van de totale gebiedsontwikkeling op de verkeersafwikkeling beperkt is. Wel geldt dat de verkeersafwikkeling op het kruispunt Sir Winston Churchilllaan-Prinses Beatrixlaan een aandachtspunt is. Dit staat echter los van de ontwikkelingen in het gebied en wordt o.a. opgelost door de aanpassingen aan de Prinses Beatrixlaan, dat in het kader van het Masterplan en de Gebiedsvisie In de ogaard zal plaatsvinden.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van maximaal 120 (zorg)wooneenheden in het plangebied geen significante, negatieve effecten heeft op de verkeersafwikkeling ter plaatse.

Autoparkeren

Zoals toegelicht in paragraaf 3.4.8 Parkeerbeleid gemeente Rijswijk, zijn separate parkeernormen vastgesteld voor woningbouwontwikkelingen die plaatsvinden binnen het gebied waarop de 'Gebiedsvisie In de Bogaard en omgeving' en het 'Masterplan In de Bogaard' van toepassing zijn.

Voor de beoogde ontwikkeling geldt dat maatwerk wordt toegepast. De plek die nu ontwikkeld wordt biedt geen mogelijkheden om te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. In de toekomst zal er ook een fase 2 ontwikkeld worden, welke grenst aan dit kavel, en waarbij parkeren geïntegreerd kan worden, ook voor fase 1. Voor de tussentijd wil de gemeente een deugdelijke onderbouwing zien van hoe het parkeren dan opgelost wordt.

Voor het bestemmingsplan geldt een voorwaardelijke verplichting dat de parkeerbehoefte opgelost kan worden. Om toch de parkeerbehoefte al inzichtelijk te maken en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan te tonen, is een analyse op basis van het momenteel beoogde programma opgenomen in Bijlage 11 Notitie parkeren. De notitie wordt hieronder samenvattend toegelicht. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' zal moeten worden aangetoond en beoordeeld dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Uitgangspunten notitie parkeren
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van het (intensieve) zorgappartementen wordt allereerst gekeken naar de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen 2011 van de gemeente Rijswijk. Deze nota gaat uit van een gebiedsindeling. De locatie van het plangebied bevindt zich in het centrum. Voor de (zorg)wooneenheden is een parkeernorm op maat vastgesteld op basis van het verwachte aantal bewoners en bezoekers. Ook voor de commerciële voorzieningen / detailhandel is een parkeernorm en aanwezigheidspercentages aangegeven.

De parkeerbehoefte van fase 1 van de woon(zorg)eenheden en commerciële voorzieningen (kleinschalige detailhandel) wordt gebaseerd op basis van de parkeernormen en aanwezigheidspercentages welke in de notitie (Bijlage 11 Notitie parkeren) zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat uit van een voorwaardelijke verplichting: de parkeerbehoefte moet oplosbaar zijn. De parkeerbehoefte moet opgelost worden in de directe omgeving van het plangebied, rekening houdende met de acceptabele loopafstanden zoals weergegeven in CROW publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Deze parkeerbehoefte wordt in de tijdelijke situatie (tot aan fase 2) opgevangen in het openbaar gebied, rekening houdende met de acceptabel loopafstanden zoals weergegeven in CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.

Parkeerbehoefte beoogd programma
In de notitie is eveneens de parkeerbehoefte berekend voor een aannemelijk, realistisch programma. Dit programma bestaat uit (zorg)woningen voor de doelgroep 'Wonen met een Plus' en/of zorgwoningen. Het programma en de ongewogen parkeerbehoefte is weergegeven in figuur 4.7. Voor de berekening is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • er worden 120 (zorg)woningen (met een Plus) gerealiseerd;
  • voor de commerciële ruimten wordt uitgegaan van detailhandel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0029.png"

Figuur 4.7: Programma en ongewogen parkeerbehoefte (bron: Bijlage 11 Notitie parkeren)

De parkeerbehoefte per moment van de week is weergegeven in figuur 4.8. Op het drukste moment zijn 104 parkeerplaatsen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0030.png"

Figuur 4.8: Parkeerbehoefte per moment van de week (bron: Bijlage 11 Notitie parkeren)

Deze parkeerbehoefte is een weergave van een mogelijke invulling van het totale toekomstige programma, bestaande uit zowel 'Wonen met een Plus' als commerciële voorzieningen. Opgemerkt wordt dat in de huidige situatie echter al (meer dan 1.500 m2) aan commerciële voorzieningen op de projectlocatie aanwezig zijn. Wanneer saldering wordt toegepast, bedraagt de extra parkeerbehoefte zodoende maximaal 72 parkeerplaatsen (voor het aandeel Wonen met een Plus).

Parkeervoorziening
Het parkeerbeleid van Rijswijk gaat uit van ‘het oplossen van parkeerbehoefte op eigen terrein’. Omdat in de omliggende parkeergarages restcapaciteit beschikbaar is, geeft de gemeente hier vrijstelling voor ontwikkelingen die binnen een loopafstand van 250 meter liggen van de parkeergarages P1, P4 en P5 of enig andere openbaar toegankelijke parkeervoorziening. Zoals reeds beschreven in paragraaf 2.3.2 Masterplan In de Bogaard, is er sprake van overcapaciteit en leegstand van een aanzienlijk deel van de ruim 2.600 parkeerplekken in en om het winkelcentrum. Aangezien nog niet alle ontwikkelingen uit het Masterplan zijn gerealiseerd, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de parkeerplekken beschikbaar zijn in de tijdelijke fase. Parkeertellingen zijn niet uitgevoerd, gelet op de niet-representatieve situatie i.v.m. COVID-19 maatregelen tijdens het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

Dit betreft een parkeervoorziening in het gebied waar het Masterplan voor is opgesteld, het betreft dus niet één van de woonwijken in de omgeving van het stadscentrum. Er is sprake van flankerend parkeerbeleid waarbij géén van de doelgroepen (bewoners, bezoekers aan bewoners, medewerkers, vrijwilligers) in aanmerking komt voor een parkeervergunning om in omliggende woonwijken te parkeren. De bewoners komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning in de openbare ruimte.

Ook voor het aandeel van bezoekers geldt de vrijstelling voor wat betreft het op eigen terrein realiseren van het bezoekersdeel van de parkeereis, als een van gebouwingangen zich bevindt op een loopafstand minder dan 250 meter ten opzichte van een ingang van parkeergarage P1, P4, of P5 - of enige andere openbaar toegankelijk parkeervoorziening. Voor bezoekers van de woningen ter plaatse van ING-blok geldt niet de bezoekersregeling, omdat de parkeereis is afgewenteld op een parkeergarage in de directe omgeving. Van de initiatiefnemer wordt geen genoegdoening verlangd zoals een storting in een parkeer- of mobiliteitsfonds ter compensatie.

Fietsparkeren

De fietsparkeernormen uit de concept beleidsregel 'bergingen nieuwe woongebouwen Rijswijk 2020' zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Functie   Norm  
gebruiksoppervlakte woning tot 50 m2   2 fietsparkeerplaatsen  
gebruiksoppervlakte woning 50 tot 75 m2   2 fietsparkeerplaatsen  
gebruiksoppervlakte woning 75 tot 100 m2   3 fietsparkeerplaatsen  
gebruiksoppervlakte woning 100 m2 en groter   4 fietsparkeerplaatsen  


Vooralsnog is de definitieve uitwerking van het programma nog niet bekend. Uitgaande van het ontwerp dat nu voorligt, kan voor de woningen de volgende fietsparkeerberekening worden gemaakt aan de hand van de normen zoals opgenomen in de concept beleidsregel 'bergingen nieuwe woongebouwen Rijswijk 2020':

  • 120 (zorg)woningen 'Wonen met een Plus': 120 x 2 = 240 fietsparkeerplaatsen.

In de openbare ruimte en specifiek bij maatschappelijke voorzieningen en voor bezoekers bij appartementengebouwen worden conform richtlijnen CROW openbare stallingsmogelijkheden voor fietsen geplaatst. Het aantal fietsparkeerplekken dat voor de commerciële voorzieningen in het plangebied dienen te worden gerealiseerd, is berekend aan de hand van de fietsparkeernormen van de CROW (Fietsparkeerkencijfers 2019 voor voorzieningen). Voor de commerciële voorzieningen is aangesloten bij de kencijfers behorende bij de functie 'winkelcentrum'. Hiervoor geldt een fietsparkeereis van 2,5 fietsparkeerplekken per 100m2 bvo. Dit resulteert in een fietsparkeerbehoefte van:

  • 1.500 m2 bvo commerciële voorzieningen: 15 * 2,5 = circa 38 fietsparkeerplaatsen.

De totale fietsparkeerbehoefte, op basis van het ontwerp dat nu voorligt, bedraagt zodoende 240 + 38 = 278 fietsparkeerplaatsen.

Voor het fietsparkeren is een inpandige fietsenberging voorzien. In het plangebied is voldoende ruimte om in de hierboven beschreven fietsparkeergelegenheid voor woningen en de voorzieningen te voorzien. In de planregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van fietsparkeren, teneinde te borgen dat de fietsparkeergelegenheid ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Windhinder

De NEN 8100 norm 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' geeft richtlijnen voor de realisatie van gebieden met een goed windklimaat. Tevens mag zich in dergelijke gebieden volgens deze norm slechts een beperkt risico op windgevaar voordoen. De norm stelt dat de overschrijdingskans van de drempelsnelheid van de wind (5,0 m/s) bepaalt in welke kwaliteitsklasse het lokale windklimaat valt. De combinatie van de kwaliteitsklasse en de activiteiten die rond het gebouw plaatsvinden, levert een bepaalde waardering van dit windklimaat op.

In de NEN8100 worden 5 kwaliteitsklassen gegeven waarbij windhinder als goed, matig of slecht wordt geclassificeerd voor een drietal activiteiten. Deze omschrijving staat voor:

  • Bij een goed windklimaat ervaart men geen tot weinig overmatige windhinder.
  • Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder.
  • Bij een slecht windklimaat ervaart met regelmatig overmatige windhinder.

Een zo omschreven matig windklimaat past bij de algemene ervaring van het windklimaat in Nederland.

Relatie tot ontwikkeling
Het voorkomen van windhinder is grotendeels afhankelijk van het ontwerp van het gebouw. Bij gebouwen hoger dan 30 meter is het uitvoeren van een windhinderonderzoek verplicht. Ten behoeve van het Masterplan In de Bogaard is in het verleden door Peutz een windklimaatonderzoek uitgevoerd voor de gemeente Rijswijk (Peutz rapportage O16169-6-RA d.d. 16 september 2019). Onderstaande figuur toont de windhinderkans voor de berekende Masterplan situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0031.png"

Figuur 4.9: Windhinderkans voor het ontwerp Masterplan situatie, beoordeeld volgens de NEN 8100, Peutz, windklimaatonderzoek rondom het winkelcentrum In de Bogaard, Rijswijk (bron: Masterplan 'In de Bogaard' 2019)

Ten opzichte van de bestaande situatie wordt het windklimaat in het ontwerp Masterplan plaatselijk overwegend gunstiger en op enkele andere plekken ongustiger. Voor de Masterplan situatie is nergens windgevaar of een slecht windklimaat voor doorlopen vastgesteld. In de windhinderstudie behorende bij het Masterplan is de beoogde bebouwing in het plangebied nog niet als zodanig opgenomen (zoals te zien in bovenstaande figuur, is het hoogteaccent op de betreffende locatie niet weergegeven).

Om de te verwachten windklimaatsituatie rondom het plangebied in de toekomstige situatie in kaart te brengen, is door Peutz daarom een indicatief onderzoek verricht, specifiek voor het plangebied. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 12 Windklimaatonderzoek. De herontwikkeling van Bogaard Stadscentrum zal volgens het Masterplan gefaseerd worden uitgevoerd. In het windklimaatonderzoek worden de ontwikkelingsfasen 2 B+C ('tussenfase') en 3 ('eindfase') eveneens beschouwd, zodat een volledig beeld ontstaat. Het doel van het onderzoek is het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van het geplande bouwplan in de tussenfase en eindfase van het Masterplan, alsmede dit te vergelijken met de eerdere resultaten van het windklimaatonderzoek voor het Masterplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0032.png"

Figuur 4.10: Het te verwachten windklimaat bij zorgwoningen in de eindfase (bron: Windklimaatonderzoek, Peutz)

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • In zowel de tussenfase als eindfase zal het windklimaat bij het geplande bouwplan en directe omgeving naar verwachting goed zijn voor zowel de activiteit doorlopen als slenteren. Het gevaarcriterium wordt niet overschreden.
  • De geplande bebouwing in onderhavig plangebied heeft geen noemenswaardige wijziging van het windklimaat tot gevolg ten opzichte van de oorspronkelijke Masterplansituatie.

Conclusie

Het aspect windhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Bezonning

Er bestaan in de landelijke regelgeving geen normen of richtlijnen met betrekking tot de minimale bezonningsduur. Ten aanzien van de bezonning zijn er dus geen wettelijke eisen gesteld.

In het Bouwbesluit worden zowel voor bestaande woningen als voor nieuwbouwwoningen, woongebouwen en commerciële voorzieningen geen eisen gesteld met betrekking tot minimale bezonningsduur. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de minimaal equivalente daglichtoppervlakte met het oog op daglichttoetreding. Bij de bepaling van deze waarde worden belemmeringen en overstekken van de gebouwen specifiek meegenomen. Tegenoverliggende bebouwing gelegen buiten de perceelgrens wordt bij de bepaling van de daglichttoetreding (conform het Bouwbesluit) als standaard waarde (? = 20 graden) meegenomen. Overige belemmeringen als bomen worden niet meegenomen in het Bouwbesluit.

Wel wordt er bij de beoordeling van de bezonningsduur van woningen regelmatig een waarderingsrichtlijn gehanteerd (afgeleid uit het rapport Woningwaardering, opgesteld door TNO, 1962) waarin onderscheid wordt gemaakt in 'lichte en strenge TNO-norm'. In de richtlijn voor een minimale bezonning zijn adviezen gesteld voor de mogelijke bezonningsduur voor het hoofdwoonvertrek. De richtlijn stelt dat het hoofdwoonvertrek in het midden vensterbank binnenkantraam minimaal 120 minuten zon moet kunnen ontvangen, waarbij 19 februari als maatgevend gehanteerd moet worden.

Relatie tot ontwikkeling

Voor de ontwikkeling van alle bouwenveloppen in Bogaard Stadscentrum geldt dat er voor bestaande woningen als gevolg van de transformatie zo min mogelijk verslechtering in de bestaande toestand optreedt. Indien er verslechtering optreedt mogen bestaande woningen niet onder de TNO-norm komen indien ze nu wel aan de norm voldoen. Uit het Masterplan blijkt dat er slechts een zeer beperkt aantal knelpunten zijn ten aanzien van de TNO-norm. Deze vormen een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de bouwplannen. Het plangebied van ING-blok valt niet onder deze kritische gevallen.

Om de schaduwwerking van het beoogde bouwplan inzichtelijk te maken, is een bezonningsonderzoek uitgevoerd door Peutz. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 13 Bezonningsonderzoek. Waar nodig, wordt een vergelijking gemaakt met de uitkomsten van het bezonningsonderzoek voor het Masterplan. De herontwikkeling van het plangebied Bogaard Stadscentrum zal volgens het Masterplan gefaseerd worden uitgevoerd. In het bezonningsonderzoek wordt uitgegaan van de eindsituatie (fase 3) van het Masterplan, in combinatie met de geplande ontwikkeling (fase 1) van de wooneenheden. Onderstaande figuur toont de onderzochte bebouwingssituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.bpINGblok-ON01_0033.png"

Figuur 4.11: Onderzochte bebouwingssituatie (bron: Bezonningsonderzoek, Peutz)

De onderzoeksresultaten van het bezonningsonderzoek worden hierna samenvattend toegelicht. Voor een uitgebreidere toelichting op de resultaten, ondersteund met beeldmateriaal, wordt verwezen naar de rapportage van Peutz (bijlage 13 van deze toelichting).

In het masterplan is vastgesteld dat de bezonning van enkele woningen in de omgeving kritisch is. De geplande (zorg)wooneenheden blijken echter geen schaduw te geven bij de betreffende woningen. Bij enkele andere bestaande woningen wordt kortstondig, tijdens zeer lage zonnestanden, schaduw ondervonden van de geplande bebouwing (op de oostgevel van enkele woningen aan de J.C. van Markenlaan 2 t/m 48 en enkele bestaande woningen aan de Steenvoordelaan). Gedurende de middag blijft bij die woningen echter meerdere uren bezonning mogelijk, waardoor ruimschoots aan de criteria van de lichte TNO-norm wordt voldaan. Verder geven de geplande woningen geen schaduw op aanwezige woningen. Gezien de gunstige uitkomst is een nadere analyse in relatie tot de schaduwwerking van het bouwvolume volgens het masterplan niet aan de orde.

Conclusie
Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het gemeentelijk handboek.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.2 Artikelsgewijze toelichting

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Centrum-1

De nieuwe bebouwing is mogelijk gemaakt binnen de enkelbestemming 'Centrum'. De bestemming maakt het beoogde programma mogelijk, bestaande uit maximaal 120 (zorg)wooneenheden en maximaal 1.500 m2 b.v.o. aan commerciële voorzieningen in de vorm van detailhandel, dienstverlening en/of horeca. Verder is een supermarkt en/of flitsbezorgsupermarkt/darkstore uitgesloten en zijn op de verdiepingen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan, vanwege de gewenste flexibiliteit. De commerciële voorzieningen zijn enkel op de begane grond toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden en het maximum brutovloeroppervlakte (bvo) gezamenlijk voor de commerciële functies is in de bestemming vastgelegd, waarbij voor het maximum aantal wooneenheden een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om het aantal wooneenheden te verhogen. Bijbehorende voorzieningen, zoals inpandige parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, laad- en losvoorzieningen, facilitaire ruimtes, nutsvoorzieningen (waaronder warmtekoudeopslag en dergelijke) zijn tevens in de bestemming toegestaan. Ook terrassen (bij horeca) en daktuinen/dakterrassen (als buitenruimte behorend bij de toegestane functies) zijn toegestaan. De buitenste grenzen van de nieuwbouw zijn bekend en zijn met de bouwvlakken in het plan vastgelegd. Er is een specifieke bouwaanduiding opgenomen ter plaatse van de beoogde overkraging, zodat een bebouwingsvrije hoogte vanaf maaiveld hier in acht genomen wordt. Er zijn drie verschillende maatvoeringsvlakken voor de maximum bouwhoogten opgenomen, in lijn met het 'getrapte' ontwerp voor het beoogde gebouw. Overige bouwwerken of bijbehorende bouwwerken ter plaatse van daktuinen mogen de maximum bouwhoogte op de verbeelding overschrijden. Er is bovendien een specifieke bouwaanduiding opgenomen voor de daktuinen (ofwel dakterrassen). Ter waarborging van natuurinclusiviteit en klimaatadaptatie zijn specifieke bouwregels opgenomen.

Waarde - Archeologie -1

In het plangebied komt archeologische verwachtingswaarde voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van het realiseren van ondergrondse bouwwerken. Tevens is een regeling opgenomen voor van het bestemmingsplan overschrijden van bouwgrenzen. Uitstekende delen zoals balkons zijn toegestaan buiten de maatvoeringsvlakken tot een diepte van 2 meter.

Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo. In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit bestemmingsplan moet worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.

Overige regels

Gelet op de “Reparatiewet BZK 2014” is in het onderhavige bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen. Naast voorwaardelijke verplichtingen voor autoparkeren en fietsparkeren, is hier ook een voorwaardelijke verplichting voor waterberging opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel

In de slotregels is bepaald onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en handhaving

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De Gebiedsvisie (uit 2017) en het Masterplan (uit 2019) zijn opgesteld met inzet en inbreng van vele partners, waaronder de vele vastgoedeigenaren in het gebied. Er hebben gemeenschappelijke en afzonderlijke sessies met de eigenaren plaatsgevonden, werksessies tussen experts en participatiemomenten met inwoners en ondernemers.

Specifiek voor de herontwikkeling van ING-blok zal een participatietraject nog nader uitgewerkt worden. Omdat in het kader van het Masterplan al verschillende participatiemomenten zijn geweest en daarna nog een participatietraject is geweest voor specifiek dit bouwplan, is afgezien van een formele inspraakprocedure op basis van een voorontwerpbestemmingsplan.

Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan kan een ieder een zienswijze indienen. Aanvullend hierop wordt tijdens de terinzageperiode een informatiebijeenkomst georganiseerd voor de omwonenden en andere geïnteresseerden.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. de ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt een privaatrechtelijke overeenkomst (anterieure overeenkomst) gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarin onder andere het kostenverhaal is verzekerd. Daarmee wordt het voorliggende initiatief financieel uitvoerbaar geacht.

6.3 Handhaving

De gemeente Rijswijk heeft een integrale handhavingsnota opgesteld. De nota heeft betrekking op bouwen, ruimtelijke ordening, milieu, APV, openbare orde, de Drank en Horecawet en de Brandweer. Het doel van de integrale handhavingsnota is enerzijds om meer eenheid en uniformiteit te bewerkstelligen. Anderzijds wil de gemeente transparanter beleid, waarbij programmatische handhaving middels een jaarprogramma voor de uitvoering een belangrijk onderdeel is.

De integrale handhavingsnota geeft het ambitieniveau weer van de gemeente en beschrijf hoe dit gerealiseerd kan worden. De ambitie van de gemeente is dat zij zo effectief en efficiënt mogelijk handhaaft op de wet- en regelgeving waarvoor zij bevoegd gezag is. Men richt zich op het voorkomen van overtredingen. Daarnaast worden burgers en bedrijven geïnformeerd over het gewenst naleefgedrag en over de consequenties van ongewenst naleefgedrag.

Voor het handhaven van regels heeft de gemeente de beschikking over een drietal instrumenten, de zogenoemde bestuurlijke, strafrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten. Het bestuursrechtelijke instrumentarium kan de gemeente zelfstandig toepassen. Het bestaat uit bestuursdwang en een bestuurlijke dwangsom. Bij strafrechtelijke handhaving heeft de gemeente de medewerking van politie en openbaar ministerie nodig. Strafrechtelijke sancties kunnen de bestuursrechtelijke aanpak van overtredingen zeer effectief ondersteunen. Als derde middel kan de gemeente privaatrechtelijk handhaven. De gemeente treedt dan op, op basis van haar eigendomsrecht.

Efficiënte handhaving is gebaat bij heldere en overzichtelijke regels. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is dan ook nadrukkelijk rekening gehouden met het voorkomen van ongewenste situaties in de toekomst. Door de eenduidige opzet van het bestemmingsplan kan er efficiënt worden gehandhaafd. Tevens kunnen ongewenste situaties worden voorkomen, omdat bouwinitiatieven makkelijker kunnen worden getoetst aan het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Voorbereidingsfase

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro toegezonden aan de overlegpartners. Van de onderstaande overlegpartners is een reactie ontvangen.

  • Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven met het voorontwerp van het bestemmingsplan te kunnen instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven. Echter hebben zij nog opmerkingen geplaatst ten aanzien van het thema Klimaatadaptatie. De opmerkingen zijn in voorliggende toelichting verwerkt (zie paragraaf 4.7 Water en 4.10 Duurzaamheid).
  • Veiligheidsregio Haaglanden heeft een advies uitgebracht. Het advies is verwerkt in paragraaf 4.4 Externe veiligheid.

Van de overige partners die niet hebben gereageerd, wordt aangenomen dat zij met het bestemmingsplan kunnen instemmen.

7.2 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. De resultaten van de de termijn van tervisielegging, zoals schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen, worden te zijner tijd in deze paragraaf weergegeven.

7.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, treedt het plan direct na de beroepstermijn in werking.

7.4 Crisis- en herstelwet

Op het bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Het doel van die wet is om met procedurele versnellingen voor bepaalde besluiten en via experimenteerbepalingen doelgericht te werken aan werkgelegenheid en duurzaamheid. Het bestemmingsplan betreft een ruimtelijk project van Bijlage I van de Crisis- en Herstelwet (categorie 3.1: herstructurering woon- en werkgebied / project voor de bouw van meer dan 11 woningen). Hierdoor gelden voor alle (uitvoerings)besluiten de procedurele versnellingen van afdeling 2, Hoofdstuk 1 Chw. Zo bepaalt de Chw dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een half jaar (in plaats van een jaar) een uitspraak moet doen naar aanleiding van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan.