direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doggersbank Hoogvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

ASVZ heeft de ambitie uitgesproken om de bestaande zorglocatie Doggersbank te Hoogvliet ingrijpend aan te passen. Onder de projectnaam Doggersbank is er de afgelopen periode verdere vorm en inhoud gegeven aan de ambitie. Daarnaast is er een vraag vanuit de markt voor de realisatie van een gezondheidscentrum (huisartsen/apotheek) op of nabij de ontwikkellocatie. De beoogde herbouw van de zorglocatie (zorghuisvesting en gezondheidscentrum) past niet binnen het vigerend bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing

De locatie ligt in Hoogvliet in de wijk Zalmplaat en tussen de groenstrook langs de metrolijn en de Doggersbank. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0001.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0002.png"  

Figuur 1.1 ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan en gekozen planopzet

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Hoogvliet Maasranden' (vastgesteld op 19 maart 2009 door de gemeenteraad en goedgekeurd op 15 juni 2009 door Gedeputeerde Staten). Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingen 'Maatschappelijke voorzieningen I', 'Groen' en 'Verblijfsgebied'. De maximum bouwhoogte bedraagt 6 m binnen de bestemming 'Maatschappelijke voorzieningen I', met een bebouwingspercentage van 34%.

De realisatie van de nieuwe zorglocatie is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, aangezien een deel van de nieuwe bebouwing binnen de bestemming Verblijfsgebied is gelegen en de toegestane bouwhoogte niet toereikend is. Om de bouw juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een  aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 3. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
2.1.2 Conclusie rijksbeleid

De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Verordening Ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing artikel 2.1.1:

Lid 1: Aangezien sprake is van een bestaande functie op deze locatie is daarmee de behoefte aangetoond. De clienten zijn tijdelijk gehuisvest op een andere locatie, maar worden straks weer terug geplaatst. De afstemming is opgenomen in paragraaf 2.3. Deze locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van herstructurering / transformatie. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2.2 Conclusie provinciaal en regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal en regionaal beleid. Het betreft de gewenste herontwikkeling en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam. Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030 (2007)

De Stadsvisie Rotterdam 2030 bevat het ruimtelijk kader voor alle plannen, projecten en investeringen in de stad. Het bevat daarnaast een uitvoeringsstrategie: door effectmeting is de gemeente in staat voorrang te geven aan plannen die het meest bijdragen aan een sterke economische structuur en een aantrekkelijke woonstad.

De keuzes die in de Stadsvisie zijn gemaakt staan voor een maximale binnenstedelijke intensivering met een fors accent op de binnenstad, afzien van grootschalige nieuwbouw 'in de wei', het concentreren van verkeersintensieve bestemmingen op knooppunten en een sterk accent op de openbare ruimte. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan duurzame stadsontwikkeling en ook duurzame mobiliteit.

2.3.2 Geactualiseerde Woonvisie 2007-2010

Iedereen die een bepaalde woning zoekt, moet deze in de stad kunnen vinden. Dit geldt niet alleen voor de huidige inwoners, maar ook voor bijvoorbeeld studenten en starters die zich in de stad willen vestigen en die de gemeente Rotterdam eveneens graag wil binden aan Rotterdam.

Het is een onwenselijke situatie dat Rotterdammers nu de stad verlaten om elders hun wooncarrière voort te zetten, met als enige reden dat er voor hen in Rotterdam geen geschikte woningen of woonmilieus zijn. Om het tij te keren, moet het woningaanbod diverser worden en heeft de kwaliteit van de woonomgeving een flinke impuls nodig. De missie voor het woonbeleid luidt daarom: 'Rotterdam biedt mogelijkheden voor een wooncarrière in een goed woon- en leefklimaat.'

In de woonvisie worden geen specifieke uitspraken gedaan over woonzorgcomplexen. De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand zorgcomplex en is niet in strijd met de Woonvisie.

2.3.3 Uitvoeringsprogramma woonvisie 2010-2014

De volgende hoofddoelen vormen de uitwerking van de centrale ambitie van de woonvisie (een aantrekkelijke woonstad):

  • 1. Realiseren van aantrekkelijke woonmilieus.
  • 2. Realiseren van een goed woon- en leefklimaat.
  • 3. Bieden van mogelijkheden voor een wooncarrière in de stad.
  • 4. Versterken imago Rotterdam als woonstad.

Deze hoofddoelen zijn in lijn met de beleidsdoelstellingen uit de Woonvisie 2003-2017, de Stadsvisie 2007-2030 en de Geactualiseerde Woonvisie 2007-2010.

Alle Rotterdammers moeten prettig in Rotterdam kunnen wonen. Een goede woning en een aantrekkelijke omgeving zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. Daarom blijft Rotterdam zich richten op verbetering van de kwaliteit en diversiteit van de woningvoorraad, op verkorting van wachtlijsten en op kansen op de woningmarkt voor iedereen. De gemeente Rotterdam behoudt Rotterdammers voor de stad door woonmilieus en mogelijkheden tot wooncarrière te bieden die aansluiten bij hun behoeften. Studenten, ouderen en gezinnen hebben bijzondere belangstelling.

Het verbeteren van de kwaliteit van de woonmilieus vraagt om een totaalbenadering. Daarin staat het samenspel tussen woning, woonomgeving en bewoners centraal. Behalve fysieke zaken (zoals de inrichting van de buitenruimte) spelen ook sociale, functionele en belevingsaspecten (zoals de interactie tussen bewoners en de aanwezigheid van voorzieningen) een belangrijke rol.

Het uitvoeringsprogramma voorziet in de ontwikkeling van woonservicegebieden. Dit zijn wijken of buurten waarin ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk en met behoud van

eigen regie kunnen wonen en waarin sprake is van een samenhangend aanbod op het

terrein van wonen, welzijn en zorg. Eén van de principes uit het stedelijke Projectplan Woonservicegebieden is: "Er is sprake van integrale zorg en dienstverlening, georganiseerd vanuit een servicepunt, zorgpunt of steunpunt."

Dit bestemmingsplan voorziet in de herbouw van een bestaande zorglocatie binnen een woonservicegebied (Meeuwen- en Zalmplaat). Tevens zorgt de toevoeging van het gezondheidscentrum voor een servicepunt binnen het woonservicegebied.

2.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Huidig gebruik

Het pand ( 1 laag) staat momenteel leeg en de huidige bewoners zijn ergens anders ondergebracht. In de voorziening waren drie aangepaste beschutte woningen gehuisvest. Deze waren in 1994 in gebruik genomen. De woonvoorziening bood plaats aan 38 cliënten. In de drie woningen woonden mensen met een ernstige meervoudige beperking.

De bewoners van Doggersbank 47 zijn aangewezen op intensieve zorg en begeleiding. De volwassenen van Doggersbank 49 zijn met name ingesteld op het behouden van vaardigheden en minder op ontwikkeling. Op huisnummer 51 wonen jongvolwassenen en volwassenen die een meervoudige beperking hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0003.png"

Figuur 3.1 bestaande pand Doggersbank

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis en archeologische verwachting

Over de bewoningsgeschiedenis van gebied Maasranden, waar het plangebied Doggersbank zich in bevind, is weinig bekend. Daarbuiten zijn echter in dit deel van Rotterdam wel

vindplaatsen bekend uit prehistorie tot en met Late Middeleeuwen. Vanwege de aanwezigheid van laat-middeleeuwse geulafzettingen (Duinkerke III) in een groot deel van het plangebied zullen eventueel aanwezige archeologische waarden geërodeerd zijn. Alleen aan de noordrand van het gebied (Aveling) kunnen bewoningssporen uit genoemde perioden nog in situ voorkomen.

Bescherming van de archeologische waarden

Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 1,5 meter beneden NAP. Het maaiveld in dit gebied ligt op ca. 0,4 en 0,8m + NAP omgerekend, er kan dus tot circa 2 meter onder maaiveld worden ontgraven zonder vergunning. Als de plannen concreter zijn zullen ze (in het kader van vergunningaanvraag) opnieuw worden getoetst.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Aanleiding

In de oude situatie was sprake van (te) kleine slaapkamers, grote gezamenlijke badkamers met gebrek aan privacy en een te kleine groepsgrootte (6 a 7) in het kader van de huidige wettelijke kaders. Het gebouw is niet ombouwbaar naar de huidige eisen en wensen noch uit te breiden. Derhalve is sloop en nieuwbouw noodzakelijk.

Inleiding

In de huidige situatie is er één volume gesitueerd op de locatie. Dit volume bestaat uit een voorziening van de ASVZ en bestaat uit één bouwlaag. De ASVZ wil graag het huidige pand slopen en een nieuw pand realiseren. Hierbij bestaat de wens om naar meer groepsgebonden, kleinschaliger wonen te gaan. Het voorstel is om twee woongebouwen te realiseren die elk plaats bieden aan 32 cliënten. Een tweede partij (een gezondheidcentrum) in de vorm van een aantal huisartsen, fysiotherapeuten, apotheek, 1e lijnszorg instanties heeft te kennen gegeven dat zij graag aan de zuidzijde, op de kop van de locatie een voorziening willen ontwikkelen waar deze functies allemaal een plek in vinden.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

De locatie is gelegen in de groene overgangszone tussen de metrobaan en de wijk Zalmplaat. De locatie wordt aan de zijde van de metrobaan begrensd door een stevige groenzone met volwassen bomen die gehandhaafd blijft, mede vanwege de kwaliteit maar ook vanwege het privacy aspect van de woonvoorziening ASVZ ten opzichte van de hoger gelegen metrobaan.

Een toename in vierkante meters bebouwing en de wens om in twee lagen te bouwen maakt mede dat er voor gekozen wordt om met drie losse volumes te werken in plaats van één langgerekt volume. Een groene omspoeling van de toekomstige volumes maakt de groene overgangszone van de metrobaan naar de wijk voelbaar aan de Doggersbank. Om dit gevoel nog verder ter versterken is het voorstel om langs de Doggersbank aan de zijde van de locatie een drie meter brede groenzone te realiseren. De groene omspoeling is in lijn met de Logicastudie Hoogvliet.

Uitzondering op de groene omspoeling vormt het gebouw voor het gezondheidscentrum aan de zuidzijde, dit volume wordt direct aan het aanwezige pleintje gesitueerd.

De nieuwe locatie is op te delen in 3 delen.De bebouwing kent een alzijdige uitstraling maar oriënteert zich voornamelijk op de zijde van de Doggersbank en het pleintje aan de zuidzijde van de locatie. De nieuwbouw blokken worden qua richting niet parallel gezet aan de Doggerbank maar juist parallel aan de metrolijn. Tevens verspringen de voorgevelrooilijnen ten opzichte van elkaar. Zie figuren 4.1 en 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0004.png"

Figuur 4.1 Randvoorwaardenkaart

Het noordelijk deel

Het noordelijk deel is uitsluitend bestemd voor parkeren. Onder dit deel van de locatie loopt een persriool dat vrij moet blijven van bebouwing.

Het midden deel

Het middel deel heeft een oppervlakte van 3982m2, maximaal 60% mag bebouwd worden. Eventuele noodzakelijke bergingen tellen mee in de maximaal 60% te bebouwen oppervlakte.

De bebouwing vindt plaats in twee volumes (exclusief bergingen) van maximaal twee lagen afgedekt met een kap. De volumes hebben een alzijdige uitstraling zonder dichte plinten.

De ruimte tussen de beide volumes is minimaal vijf meter en kent een groene invulling zonder parkeren. Het is toegestaan om eventuele ruimte aan de noord- en zuidzijde van de vlek te gebruiken voor parkeren, al dan niet in gebouwde vorm.

Het zuidelijk deel

Het zuidelijk deel bestaat uit één volume van maximaal drie lagen hoog, plat dak.

Het volume wordt op de zuidelijke rooilijn geplaatst en is alzijdig qua uitstraling (geen dichte plinten etc.) Het is toegestaan om eventuele ruimte te gebruiken voor parkeren, al dan niet in gebouwde vorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0007.png"  
Groene doorzichten   Gevellijnen   Parkeren  

Figuur 4.2

Programma en uitwerking

De ontwikkeling Doggersbank bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. herontwikkeling/uitbreiding van een woonvoorziening (zorghuisvesting) voor 64 cliënten;
  • b. nieuwbouw gezondheidscentrum (circa 1.200 m2 BVO, te bouwen in drie lagen).

De initiatieven zijn integraal benaderd en passen binnen bovenstaande stedenbouwkundige randvoorwaarden. In onderstaande figuur is de beoogde situatietekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0008.png"

Figuur 4.3 NIeuwe situatietekening

Door Croonenburo5 zijn de plannen verder uitgewerkt voor de woonvoorziening (zorghuisvesting). Zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0010.png"

Figuur 4.4 Nieuwe aanzicht voorgevel en artist impression van de woonvoorziening.

Door architectenburo De Jonge bv en Orange vastgoed is het gezondheidscentrum verder uitgewerkt. Zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0012.png"

Figuur 4.5 Nieuwe aanzicht voorgevel en artist impression van het gezondheidscentrum.

Bestemmingslegging

Gekozen is voor een globale opzet van het bestemmingsplan, waarbinnen ruimte is voor de ontwikkeling van de woonvoorziening en een gezondheidcentrum, maar waarin eerder genoemde randvoorwaarden zijn vastgelegd.

Nut en noodzaak

Voor het grootste deel is sprake van herontwikkeling van een bestaande zorgvoorziening. Zie paragraaf 2.2.1 voor de onderbouwing van de noodzaak.

Parkeren en verkeersontsluiting

Parkeren

Ten aanzien van het aspect parkeren wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Rotterdam. Het plan voorziet in de realisatie van 28 parkeerplaatsen ten behoeve van ASVZ en 23 ten behoeve van het gezondheidscentrum. Tevens is via een privaatrechtelijke overeenkomst vastgelegd dat het personeel van het gezondheidscentrum parkeert op het terrein van Campus Hoogvliet. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling worden hier vijf parkeerplaatsen gereserveerd.

Fietsparkeren

Er dienen voldoende plekken voor het stallen van fietsen te zijn, zowel voor bezoekers, bewoners als personeel. Deze plekken dienen ruimtelijk goed ingepast te zijn in de private buitenruimte of in de bebouwing.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Uitgangspunt hierbij is een ligging in een zeer sterk stedelijke gemeente binnen het restgebied van de bebouwde kom. Voor een apotheek bedraagt de verkeersgeneratie in totaal circa 115 mvt/etmaal. Voor een gezondheidscentrum geldt een kencijfer van 12,3 mvt/etmaal per behandelkamer. Dit leidt tot een verkeersgeneratie 295 mvt/etmaal. Bovengenoemde kencijfers gelden voor een gemiddelde weekdag. Deze verkeersgeneratie kan worden omgerekend naar een werkdag op basis van een omrekenfactor van 1,4. Voor de apotheek en het gezondheidscentrum bedraagt de totale verkeersgeneratie op een werkdag dan 575 mvt/etmaal. Voor een woonzorgvoorziening zijn geen kencijfers bekend. Hiervoor is de parkeerbehoefte als basis gebruikt. Uitgangspunt is een turnover per parkeerplaats van twee per dag. Hierbij genereert elk geparkeerd voertuig twee verkeersbewegingen. Voor de woonzorgvoorziening bedraagt de verkeersgeneratie dan circa 130 mvt/etmaal.

Op basis van bovenstaande berekeningen geldt op een gemiddelde weekdag een totale verkeersgeneratie van 540 mvt/emaal. Deze verkeersgeneratie is van belang voor het onderzoek naar luchtkwaliteit. De totale verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt 705 mvt/etmaal. Dit verkeer zal zich, gezien de ligging van de parkeercapaciteit, spreiden over de Doggersbank en de route via de Lengweg naar het Kunstplein. Door de spreiding van de verkeersgeneratie over beide routes zal de verkeersgeneratie niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

4.2 Juridische planbeschrijving

Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen. Ook uitstekende delen aan gebouwen en kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer zijn toegestaan. Het betreft de standaard groenbestemming van de gemeente Rotterdam.

Artikel 4 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen (zie art 1.15), met het daarbij behorende erf. De basis van de bestemmingsregeling is de standaard regeling van de gemeente. Voor het plangebied zijn stedenbouwkundige eisen vastgelegd, deze zijn verankerd in de bouwregels. Aanvullend op de standaard van Rotterdam worden de volgende aspecten vastgelegd:

  • een minimale afstand van 5 meter tussen de hoofdgebouwen in het noordelijk deel van het plangebied ten behoeve van een doorzicht vanaf de Doggersbank richting de groenstrook langs het metrospoor;
  • bebouwing dient parallel aan het metrospoor gebouwd te worden;
  • de voorgevel rooilijn van de gebouwen dient te verspringen zodat geen wandvorming ontstaat langs de Doggersbank.
  • de afdekking (kap of plat).

Om de naleving van de stedenbouwkundige eisen te kunnen garanderen is in lid 4.3 de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om hieraan nadere eisen te stellen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen, voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen toegestaan.

Ook zijn bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bestemming toegestaan. Conform de standaard regeling van de gemeente Rotterdam.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Zoals beschreven in paragraaf 3.2 worden de archeologische waarden binnen het bestemmingsplan beschermd via een dubbelbestemming.

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

Zoals beschreven in hoofdstuk 5 worden de belangen van de waterkering beschermd in deze dubbelbestemming.

Ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterkering', niet binnen bedoelde zone worden gebouwd.

Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels ten behoeve van bouwhoogte voor architectuur en techniek opgenomen. Daarnaast zijn ten behoeve van de flexibiliteit in het plan afwijkingsregels opgenomen voor afwijken van maten en bouwgrenzen. Tevens zijn algemene procedureregels opgenomen.

Overgangsrecht en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een woonvoorziening aan de Doggersbank te Hoogvliet. Het plangebied is voor het overgrote deel verhard ten gevolge van een deel bebouwing en voor de rest parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan -0,4 meter onder maaiveld is, en de gemiddelde laagste grondwatertrap varieert van 0,8 tot 1,2 meter onder maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt 0,55 tot 1,25 meter boven NAP.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het plangebied op circa 30 meter afstand is wel oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft een hoofdwatergang met het nummer 27474 en een breedte van 4 meter. Conform de gegevens van de legger is het waterschap verantwoordelijk voor het beheer.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de binnen beschermingszone van een primaire waterkering. In onderstaande afbeelding is de beschermingszone weergegeven. Het plangebied is aangesloten op een persrioolstelsel.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0013.png"

Figuur 5.1 Afvalwaterketen en riolering

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de sloop van het huidige zorglocatie (zorghuisvesting), en de realisatie van een nieuwe zorglocatie (zorghuisvesting en gezondheidscentrum). De nieuwe zorglocatie wordt hoger, en zal daardoor meer cliënten kunnen verzorgen. De bebouwing ten opzichte van de huidige situatie zal toenemen, maar het verhard oppervlak niet, daar in de huidige situatie al veel verharding aanwezig is in de vorm van parkeerplaatsen. Het huidige groen komt in ongeveer dezelfde hoeveelheid terug in de toekomstige situatie.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling vind plaats binnen de beschermingszone van een primaire waterkering ter plaatse van reeds bestaande bebouwing. Om te bouwen binnen de beschermingszone van een primaire waterkering is een watervergunning noodzakelijk. Deze moet dan ook worden aangevraagd.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor de beschermingszone van de waterkering geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Beleid

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.

6.2 Milieuzonering

6.2.1 Beleid en normstelling

De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.

De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder.

De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten:

  • 'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2;
  • 'gemengd woongebied'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3;
  • 'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4;
  • 'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5;
  • 'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6.

Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijfsactiviteiten en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met 'gemengd woongebied'. Dit houdt in dat ook hier activiteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3.

6.2.2 Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een zorglocatie (zorghuisvesting en gezondheidscentrum). Dergelijke zorgfuncties beschikken over maximaal milieucategorie 2. Dergelijke activiteiten zijn conform de gebiedstypering van de gemeente Rotterdam toegestaan in een rustige woonwijk. De omgeving rondom de ontwikkeling is ook aan te merken als een rustige woonwijk. Daarbij dient opgemerkt te worden dat er in de huidige situatie reeds sprake is van zorgfuncties op deze locatie, en dus ten opzichte van de huidige situatie de milieuhinder niet wijzigt. Ter plaatse van de omliggende woningen is dan ook sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

6.3 Geluid

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.

Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. Het akoestisch onderzoek is vastgelegd in de rapportage 'Doggersbank Hoogvliet - Akoestisch onderzoek' (Rho adviseurs voor leefruimte, 2015). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.

6.3.1 Wegverkeer

Ten aanzien van wegverkeer op de Aveling, Viskaarweg, Doggersbank, Rietbroek en Ruitwagen bedraagt de maximale geluidbelasting respectievelijk 43 dB, 21 dB, 44 dB, 31 dB en 26 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er is geen vervolgprocedure noodzakelijk.

6.3.2 Railverkeer

Ten aanzien van railverkeer bedraagt de maximale geluidsbelasting op het gebouw 63 dB. De voorkeursgrenswaarde van 53 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Zodoende dient een hogere waarden te worden aangevraagd ten aanzien van railverkeerslawaai. Er wordt voldaan aan de eis uit het gemeentelijk hogere waarden beleid dat sprake is van tenminste één geluidluwe gevel. De oostelijke gevel kent een maximale gecumuleerde geluidbelasting, omgerekend naar de bronsoort railverkeer, van 50 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0014.png"

6.3.3 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling (2015)

De provincie Zuid-Holland, de gemeenten Rotterdam, Brielle, Maassluis, Nissewaard, Schiedam, Vlaardingen, Westvoorne, DCMR Milieudienst Rijnmond, Deltalinqs en het Havenbedrijf Rotterdam ondertekenden 8 juli 2015 een afsprakenkader over geluid en ruimtelijke ontwikkelingen. Doel van dit regionaal afsprakenkader is een goede afstemming over nieuwe ruimtelijke projecten met geluidgevoelige bestemmingen binnen de contouren industrielawaai van het havengebied. In het nieuwe afsprakenkader wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Botlek - Pernis. Overeenkomstig het Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling (juli 2015) is ter plaatse van het plangebied de geluidsbelasting lager dan 48 dB(A) (figuur 6.1). Er wordt daarom voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0015.png"Figuur 6.1: 1 dB contouren vanaf 55 dB(A) contour tot en met 48 dB(A) contour. Rode cirkel is plangebied. Bron: Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling (2015)

6.4 Luchtkwaliteit

6.4.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.4 weergegeven.

Tabel 6.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
Fijn stof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   Vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
6.4.2 Onderzoek

In de verkeersparagraaf is de extra verkeersgeneratie berekent. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 540 motorvoertuigen per weekdagetmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van 2%. Met behulp van de NIBM-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 6.2 is de NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0016.png"

Figuur 6.2: NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat z aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 6.4. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied betreffen de Aveling en Ruitwagen . Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2015 bedraagt 26,6 µg/m³ , voor fijnstof bedraagt dit maximaal 23,1 µg/m³ voor PM10 en 14,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de fijnstof norm voor het 24-uurgemiddelde bedraagt maximaal 12 dagen. In afbeelding 6.3 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2015 weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0017.png"

Figuur 6.3: Luchtkwaliteit 2015 o.b.v. NSL-monitoringstool.

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

6.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van he bestemmingsplan.

6.5 Bodem

6.5.1 Beleid en normstelling

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

6.5.2 Onderzoek

Ten behoeve van de herbouw van de zorglocatie en de voorgenomen nieuwbouw, is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).

Op basis van het vooronderzoek is de locatie bestempeld als "verdacht locatie met diffuse bodem belastin en een heterogene verontreinigingen op schaal van monsterneming" (VED-HE) er zijn geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven dat er sprake is van asbestverontreiniging.

In de verdachte toplaag zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De hypothese dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd kan derhalve worden verworpen. Bij grondwerkzaamheden, afvoer en elders gebruik van grond, is het Besluit bodemkwaliteit van kracht.

6.5.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

6.6 Externe veiligheid

6.6.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

6.6.2 Onderzoek

In de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig, en worden geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

6.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.7 Flora en Fauna

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en soortenbescherming, de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en cultuurgroen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in sloop en nieuwbouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend in het kader van ruimtelijke inrichting ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Circa 700 m ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

De Oude Maas is een rivier die onder invloed van eb en vloed staat. De smalle uiterwaarden vormen het grootste, nog resterende zoetwatergetijdengebied van ons land. Door afsluiting van het Haringvliet is de getijdendynamiek afgenomen. Hoge delen van het gebied worden daarom bij getijdenhoogwaters niet meer regelmatig overspoeld. De gebieden bestaan uit getijdengrienden, wilgenbossen en vochtige terreinen met een riet- en ruigtevegetaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2119Doggersbank-va01_0018.png"

Figuur 6.4: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De bestaande zorglocatie wordt vernieuwd en er wordt een gezondheidscentrum gerealiseerd. Doordat deze ontwikkeling op ruime afstand van beschermde gebieden is gelegen, treden areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van de waterhuishouding niet op. De ontwikkeling genereert weinig extra verkeer, dit verkeer is ook vooral lokaal georiënteerd. Vermesting/verzuring door stikstofdepositie treedt dan ook niet op.

De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het NNN staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een verkennende veldinventarisatie (zie bijlage 3). Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren aanwezig kunnen zijn in en direct rond het plangebied. Mogelijk verblijft de egel in de dichte beplanting. Voor deze egel en overige kleine zoogdieren bestaat in provincie Zuid-Holland een algemene vrijstelling van de Wet natuurbescherming. Op basis van de zorgplicht wordt aangeraden om deze struiken buiten de winter- en zomerperiode te verwijderen. De aanwezigheid van overige beschermde soorten is uitgesloten. Er komen wel algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen.

Verder kan het voorkomen van vleermuizen in de te slopen bebouwing niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroep kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten.

Op grond hiervan is een gericht veldonderzoek (bijlage 4) uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde vleermuizen en is volledigheidshalve onderzoek verricht naar het voorkomen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in en direct rond het gebied gewone en ruige dwergvleermuizen foerageren en baltsen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen, foerageren en baltsen. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde plant- en diersoorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan Zorglocatie Doggersbank te Hoogvliet is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten en natuurgebieden.

6.8 Duurzaamheid en energie

Toetsingskader

Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam, moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met Duurzaam Bouwen-principes en de energieprestatie-eisen.

Duurzaamheid

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld. Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.

Energie

Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet, wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).

Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 m van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Het plangebied ligt op een ruimere afstand.

Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Onderzoek en conclusie

Om te mogen bouwen in Nederland, moet er een bouwvergunning aangevraagd worden. Hierbij wordt het te verwachten energieverbruik bepaald. Daarvoor gebruikt men de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) die een waarde toekent aan het gebouw.

ASVZ heeft duurzaamheid (in alle facetten) hoog in het vaandel staan en zal minimaal voldoen aan deze EPC-waarde. Bij de ontwikkelingen let ASVZ op duurzame aspecten die gelijk gerelateerd zijn aan het energieverbruik. Ook is er aandacht voor elementen die de onderhoudskosten beperken en/of beter zijn voor het milieu. In het bouwplan is op verschillende manieren rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten. De locatie wordt goed ontsloten door openbaar vervoer, met een naastgelegen metrostation op loopafstand. Op deze wijze wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit het gemeentelijke beleid.

6.9 Milieu effectrapportage

6.9.1 Beleid en normstelling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
6.9.2 Onderzoek en conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid

De gronden van het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De kosten die samenhangen met de realisering van het project worden gedekt door de opbrengsten van de gronduitgifte. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee verzekerd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegestuurd. De vijf binnengekomen overlegreacties zijn in deze paragraaf samengevat. Drie reacties hebben niet geleid tot het aanpassen van het plan. Twee reacties hebben wel geleid tot aanpassingen.

DCMR, 16 september 2016

Geluid

Voor industrielawaai dient verwezen te worden naar het Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling (8 juli 2015). Hieruit blijkt dat als gevolg van industrielawaai afkomstig van Botlek-Pernis de geluidsbelasting lager is dan 48 dB (A). Dit betekent dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde en het vaststellen van een hogere waarde voor industrielawaai niet nodig is. Paragraaf 6.3.3 dient hierop te worden aangepast, waarbij de tekst over de berekende geluidsbelasting wordt geschrapt.

Voor railverkeer (metro) wordt de voorkeurswaarde wel overschreden en moet een hogere waarde worden vastgesteld. Hiervoor moet beschreven worden waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn.

Reactie:

De toelichting is aangepast conform reactie DCMR.

Duurzaamheid

De gemeente heeft in het duurzaamheidsprogramma haar doelen vastgelegd. Geadviseerd wordt hiernaar te verwijzen en te beschrijven welke bijdrage het plan levert aan die doelen. Geadviseerd wordt een beschrijving van duurzaamheidsmaatregelen te geven die meer aansluit bij de

organisatie ASVZ.

Reactie:

Paragraaf 6.8 is hierop aangevuld.

Afdeling Archeologie (BOOR), 11 september 2016

De afdeling Archeologie vraagt in de regels van artikel 6 (Waarde Archeologie) maaiveld aan te passen in NAP (conform de toelichting op pagina 14).

Reactie:

Deze aanpassing wordt verwerkt in de regels.

Gasunie, 16 augustus 2016

Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, 11 augustus, 2016

Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, zijn er geen opmerkingen op dit plan.

Reactie:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Waterschap Hollandse Delta, 1 september 2016

Onder hoofdstuk 5 Water is onder het waterschapsbeleid in de eerste alinea een stuk over het oude waterbeheerplan opgenomen. Dit beheerprogramma is inmiddels vastgesteld voor de periode 2016-2021. Voor dit stuk de volgende suggestie:

Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Het tweede gedeelte ten aanzien van de lozing van hemelwater en eventuele compensatie bij verhardingstoename van meer dan 500 m2 is wel juist onder woorden gebracht. Wel wordt uit de planbeschrijving niet helemaal duidelijk of er ook daadwerkelijk sprake is van een toename verharding van meer dan 500 m2. In dat geval dient daarvoor compenserend oppervlaktewater gegraven te worden. Een eventueel benodigde ruimtereservering voor het graven van oppervlaktewater is niet in het plan opgenomen.

Reactie:

Het tekstvoorstel wordt overgenomen in de toelichting

In de toelichting onder 'toekomstige situatie, algemeen' is aangegeven dat in de nieuwe situatie sprake is van minder verharding, derhalve is geen ruimte gereserveerd voor het graven van oppervlaktewater.

8.2 Participatie

Op maandagavond 18 juli is een informatieavond georganiseerd om omwonenden te informeren over de plannen. Op deze avond hebben omwonenden kennis kunnen nemen van de plannen. Zo waren panelen aanwezig zodat duidelijk is hoe de gebouwen er uit gaan zien. Daarnaast is informatie gegeven over de te volgen procedure en de bijbehorende planning.