direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oranjebonnen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor u ligt het bestemmingsplan voor de Bonnenpolder en de Oranjebuitenpolder, samen de Oranjebonnen genoemd. Dit gebied vormt een bijzonder stuk open landschap tussen de verstedelijking en het kassengebied. Samen met het aangrenzende Staelduinse Bos vormt dit gebied een belangrijke schakel tussen Midden-Delfland en de kust.

Voor dit gebied heeft de gemeente Rotterdam in 2013 het Ambitiedocument Oranjebonnen 2013-2020 vastgesteld in samenspraak met de stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-Holland. Daarin is de beleidskeuze gemaakt om in dit agrarische gebied ruimte te bieden voor natuurontwikkeling en recreatieve voorzieningen, waarbij ook wordt ingezet op het versterken van de beleving van het gebied door behoud en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Na dit Ambitiedocument is in 2016 het Ontwikkelplan Oranjebonnen vastgesteld. Dit document, dat onder andere met bewoners en gebruikers van het gebied en de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland en de DCMR tot stand is gekomen, gaat nader in op de ontwikkelkansen van het gebied, milieuaspecten waar rekening mee gehouden dient te worden en een omschrijving van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.

Overigens is er naast het bieden van ruimte voor nieuwe ontwikkelingen nog een tweede aanleiding om dit nieuwe bestemmingsplan op te stellen. Die bestaat uit het feit dat het vigerende bestemmingsplan, dat voor het overgrote deel van dit gebied geldt, inmiddels zo'n 30 jaar oud is. Met dit nieuwe bestemmingsplan kan, nog los van het bieden van ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, weer worden aangesloten bij de actuele situatie, actueel beleid en actuele wet- en regelgeving.

Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan enerzijds de afronding van het gemeentelijke voorbereidingstraject, door naast uiteenlopende bestaande functies ook nieuwe ontwikkelingen op het gebied van natuur, recreatie, cultuur en landschap juridisch-planologisch mogelijk te maken. Tegelijkertijd is het bestemmingsplan juist het vertrekpunt voor de afzonderlijke ontwikkelende partijen om de verschillende ontwikkelingen daadwerkelijk ten uitvoer te kunnen brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Impressie Oranjebonnen

1.2 Gekozen planopzet

De opzet van dit plan is gebaseerd op drie pijlers, te weten de vigerende bestemmingsplannen voor het gebied, het Ontwikkelplan Oranjebonnen uit 2016 en de Landschapsvisie Oranjebonnen.

De Landschapsvisie Oranjebonnen is in de vorige paragraaf nog niet genoemd en is een document dat parallel aan dit bestemmingsplan is opgesteld. Het overstijgt het niveau van de afzonderlijke ontwikkelingen in het gebied en legt de aandacht juist bij de kenmerkende kwaliteiten en structuren van het gebied. Kort gezegd kunnen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan als ze én aansluiten bij het Ontwikkelplan voor de Oranjebonnen én de kwaliteiten en structuren uit de Landschapsvisie niet schaden.

Het Ontwikkelplan Oranjebonnen is vooral bepalend voor de nieuwe ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. In de praktijk is het zo dat, mede naar aanleiding van dat Ontwikkelplan, zich diverse initiatieven hebben aangediend die aansluiten bij het streven van het Ontwikkelplan naar een gemengd gebied met ruimte voor natuur en recreatie. Dat wil overigens nog niet zeggen dat deze initiatieven ook allemaal rijp genoeg zijn om in dit bestemmingsplan mogelijk te maken. Zo moet het initiatief voldoende concreet zijn en bovendien moet de haalbaarheid zijn aangetoond door middel van (milieu)onderzoeken. De ontwikkelingen die op basis van die criteria rijp genoeg zijn, zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.

Daar waar geen ontwikkelingen worden beoogd, of waar ze in dit stadium in ieder geval nog onvoldoende concreet zijn, worden de bestaande functies vastgelegd. Hiervoor dienen de vigerende bestemmingsplannen als basis.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied beslaat, zoals gezegd, de Bonnenpolder en de Oranjebuitenpolder. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2. Ook een gebied aan de zuidzijde van de Hoekse Lijn, direct langs de Nieuwe Waterweg, maakt onderdeel uit van het plangebied.

Het plangebied dat daarmee ontstaat, ligt ingesloten tussen de kassen van het Westland rondom Maasdijk, de woonbebouwing van Maassluis, het kassengebied langs de Haakweg en de Dwarshaak en tot slot het Staelduinse Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt de verschillende bestemmingsplannen uit het plangebied. Dit betreft:

  • bestemmingsplan Hoek van Holland buitengebied-oost 1979 (vastgesteld 03-05-1979);
  • bestemmingsplan Hoek van Holland Buitengebied Noord en Oost II (vastgesteld 03-04-1986);
  • bestemmingsplan Oranjebonnen (fase 1) (vastgesteld 27-06-2013);
  • bestemmingsplan Tweede ontsluitingsweg Hoek van Holland (vastgesteld 13-03-2008);
  • parapluherziening biologische veiligheid (vastgesteld 14-06-2018);
  • Parapluherziening parkeernormering Rotterdam (vastgesteld 14-12-2017).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Vastgesteld 11 september 2021

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving,bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.

Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-winsituaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toetsing

Dit bestemmingsplan zet in op een functionele verbreding van de Oranjebonnen door in het gebied meer ruimte te bieden aan natuur en recreatieve functies. Hiermee wordt ingezet op een duurzame toekomst voor dit gebied, waarbij geldt dat de richting daarvan tot stand is gekomen door middel van overleg met de stakeholders in het gebied. Deze ontwikkeling sluit aan bij de NOVI doordat sprake is van een combinatie van functies wat het draagvlak voor het geheel groter maakt en tegelijkertijd leidt een rigide scheiding en daarmee extra ruimtebeslag voorkomt. Tegelijkertijd draagt de ontwikkeling bij aan een duurzame toekomst voor dit stuk buitengebied, waarmee ook het risico van verrommeling of verstedelijking beperkt wordt. Ook streeft het bestemmingsplan de bescherming en het herstel van kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied na. Tot slot voorziet het plan eveneens in een ontwikkeling op het gebied van duurzame energie, wat eveneens tot uiting komt in de NOVI.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In werking getreden op 30 november 2011, laatste gewijzigd per 1 januari 2018

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet wordt dit Besluit vervangen door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.

Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn Rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Toetsing

Uit het Barro zijn de volgende bepalingen relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2.1.2 Vrijwaringszone Rijksvaarweg

Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe planologische ruimte in een bestemmingsplan, voor zover gelegen binnen de vrijwaringszone van Rijksvaarwegen, rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor (in algemene zin) de scheepvaart en de Rijksvaarweg. De Nieuwe Waterweg, die onderdeel uitmaakt van het plangebied, is een Rijksvaarweg en kent een vrijwaringszone van 25 m aan weerszijden van het waterlichaam.

Binnen deze zone maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Artikel 2.8.6 en 2.8.7 Hoogspanningsverbinding

Artikel 2.8.7 van het Barro bepaalt dat hoogspanningsverbindingen, die in artikel 2.8.6 van het Barro zijn genoemd, in het bestemmingsplan worden opgenomen en dat het plan ter plaatse deze verbinding toestaat.

Door het plangebied van dit bestemmingsplan loopt de hoogspanningsverbinding Maasvlakte-Westerlee. De verbinding is in de regels en op de verbeelding van dit plan vastgelegd en daarmee toegestaan. Tevens zijn met de daarvoor bedoelde dubbelbestemming andere functies en bouwwerken aan de voorwaarde gebonden dat daarmee het belang van de hoogspanningsverbinding niet belemmerd wordt.

Artikel 2.10 Natuurnetwerk Nederland

Dit artikel bepaalt dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing en bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het plangebied zijn onderdelen van het NNN aanwezig. Gelet op de rolverdeling en provinciale bevoegdheid, komt dit onderwerp nader aan bod bij de behandeling van het provinciale beleidskader in paragraaf 2.2.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met het Barro.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt regels aan het opstellen van bestemmingsplannen en mogelijkheden en onmogelijkheden die daarbij van toepassing zijn. Een specifiek bepaling die doorwerking heeft op de fysieke ontwikkeling zelf, voor zover dit aan de orde is, betreft de bepaling in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in artikel 3.1.6 sub 2 van het Bro en luidt als volgt.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met deze bepaling wordt gestuurd op zorgvuldig ruimtegebruik. In het Bro is tevens gedefinieerd wat verstaan wordt onder een stedelijke ontwikkeling, dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Toetsing

De Ladder van duurzame verstedelijking, zoals hierboven aangehaald, is uitsluitend van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. De vraag die daarom centraal staat is de vraag of dit bestemmingsplan één of meer stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt.

Op gebiedsniveau geldt dat het om een samenhangende gebiedsontwikkeling gaat van een agrarisch buitengebied naar een gemengd gebied waar naast agrarische activiteiten ook ruimte is voor natuur en recreatie, gecombineerd met behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tot zover is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Onder de vlag van deze overkoepelende gebiedsontwikkeling, maakt dit bestemmingsplan ook diverse, concrete ontwikkelingen mogelijk die bijdragen aan die gebiedsontwikkeling. Een specifiek overzicht daarvan is opgenomen in paragraaf 4.4.

Voor de meeste van deze ontwikkelingen is duidelijk dat het geen stedelijke ontwikkeling betreft. Voor de natuurbegraafplaats, de verschillende compensatiewoningen en het zonnepark wordt op deze plaats onderbouwd dat ook in die gevallen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Natuurbegraafplaats

Ook voor een natuurbegraafplaats geldt dat dit niet als stedelijke ontwikkeling valt aan te merken. Met name het kenmerkende aspect dat deze functie afhankelijk is van de aanwezigheid ofwel de realisatie van natuur, maakt dat dergelijke begraafplaatsen overwegend buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd zullen worden. Over de vraag of een natuurbegraafplaats al dan niet een stedelijke ontwikkeling is, is ook een uitspraak van de Raad van State beschikbaar, te weten ECLI:NL:RVS:2018:2544. Uit deze uitspraak, waarbij een reclamant had betoogd dat de gemeente ten onrechte de Ladder voor duurzame verstedelijking niet had getoetst bij de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat een natuurbegraafplaats niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt dient te worden. Een nadere toets van de Ladder is om die reden niet nodig.

Zonnepark

Ook de realisatie van het zonnepark zou in zekere zin als een bedrijfsmatige activiteit en daarmee als stedelijke ontwikkeling gezien kunnen worden. Om die reden is ook hiervan nagegaan of in dit geval sprake is van een stedelijke ontwikkeling die vraagt om een nadere toetsing van de Ladder. Voor een dergelijke ontwikkeling wordt eveneens verwezen naar een uitspraak van de Raad van State, te weten ECLI:NL:RVS:2018:2544 2017:1724.

Daarin oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat een zonnepark niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Daartoe verwijst zij naar een eerdere uitspraak over een voorziening op het gebied van energieopwekking en -distributie, zoals een hoogspanningsverbinding, een windturbinepark en een transformatorstation. Die heeft de Afdeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Er is volgens de Afdeling geen aanleiding voor een andere benadering met betrekking tot een zonnepark, dat naar zijn aard niet wezenlijk verschilt van een windturbinepark.

Een tweede reden is volgens de Afdeling dat een zonnepark, net als een windturbinepark, zich bij uitstek niet goed leent om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd. De toepasselijkheid van de ladder zou dan juist tot gevolg hebben dat het bevoegde bestuursorgaan telkens zou moeten motiveren waarom deze voorziening niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Dit vindt de Afdeling in het licht van het doel en de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking een onlogische consequentie.

Compensatiewoningen

Op een aantal locaties binnen het plangebied worden in combinatie met het wegbestemmen en saneren van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing, compensatiewoningen mogelijk gemaakt. Los van het feit dat de ene ontwikkeling een compensatie voor de andere vormt en er per saldo minder ruimtelijke impact ontstaat, kunnen ook compensatiewoningen een stedelijke ontwikkeling vormen. Daarbij geldt dezelfde drempelwaarde als voor 'reguliere' woningen, namelijk dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals blijkt uit de Handreiking bij de Ladder. In dit bestemmingsplan worden, verdeeld over de verschillende locaties, 7 compensatiewoningen mogelijk gemaakt. De achterblijvende bedrijfswoningen die na sanering als burgerwoningen behouden blijven, dit zijn er twee, blijven daarbij buiten beschouwing. Deze ontwikkelruimte uit het bestemmingsplan wordt daarom niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vragen de ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan niet om een nadere toets van de Ladder van duurzame verstedelijking en staat het Bro de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.

Deze ambities zijn:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendige meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling valt buiten het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam waarbij een aantal onderdelen van de Omgevingsvisie relevant zijn.

Zo zet de provincie in op:

  • het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit-ruimtelijke ontwikkelingen moet inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving en specifieke kwaliteiten toevoegen die te maken hebben de samenleving van vandaag;
  • een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land;
  • het streven naar een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in 2020 in Zuid-Holland.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de beschreven onderdelen van de Omgevingsvisie. Zo worden natuurontwikkeling, recreatie en duurzame energieopwekking mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen worden op een integrale wijze ingepast in de bestaande omgeving en leveren daarmee een actieve bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Een uitgebreide beschrijving hiervan is opgenomen paragraaf 4.4.

Het plan is in lijn met de beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie, omdat het plan positief bijdraagt aan zorgvuldig ruimtegebruik, recreatie en duurzaamheid.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Geconsolideerde versie april 2019

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. Afdeling 6.2 van deze verordening voorziet in regels die van toepassing zijn bij het opstellen van bestemmingsplannen door lagere overheden. Met deze regel wordt geborgd dat bestemmingsplannen aansluiten bij de provinciale belangen. Dit bestemmingsplan is getoetst aan de bepalingen uit Afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening.

Toetsing

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Op grond van de provinciale Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits wordt voldaan aan voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de impact die een ruimtelijke ontwikkeling heeft op de gebiedskenmerken en kwaliteiten, hanteert de provincie drie typen ontwikkelingen: inpassing, aanpassing en transformatie.

  • Bij inpassing gaat het om ontwikkelingen die aansluiten op bestaande gebiedsidentiteit en -structuur en passen bij de schaal en aard van het landschap.
  • Bij aanpassing gaat het om een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen doet. Aanpassing richt zich sterk op het vergroten van de gebruikswaarde van een gebied.
  • Bij transformatie gaat het om de verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De gebiedsidentiteit wordt gewijzigd.

Het bestemmingsplan Oranjebonnen richt zich in hoofdzaak op de ontwikkeling van nieuwe natuur en recreatie binnen de Oranjebuiten- en Bonnenpolder in Hoek van Holland. Het bestemmingsplan staat diverse afzonderlijke ontwikkelingen toe die bijdragen aan de meer algemene ontwikkeling van natuur en recreatie. Zo voorziet het bestemmingsplan onder meer in de realisatie van een nieuw natuurgebied (in aansluiting op de provinciale Natuurbeheerkaart en Ambitiekaart behorend bij het NNN) met ruimte voor natuurbegraven, het opwekken van duurzame energie (zonneveld), sanering van een glaslocatie en recreatiemogelijkheden. Het ligt dan ook voor de hand om het plan als geheel te toetsen aan het provinciaal beleid in plaats van ieder (deel)project apart.

Het bestemmingsplan als geheel beschouwend laat zien dat er sprake is van ontwikkelingen die de structuur in bepaalde delen van het landschap aanpassen. Op basis daarvan is er geen sprake van inpassing zoals bedoeld in het provinciaal beleid. Aan de ander kant is de ontwikkeling niet zo ingrijpend dat er (na realisatie) sprake is van een compleet nieuw landschap. De huidige functie van het gebied (agrarisch) blijft bestaan. Deze functie wordt aangevuld met recreatiemogelijkheden en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Ook voorziet het plan in de versterking en het herstel van de bestaande (cultuurhistorische en landschappelijke) structuren en elementen. De insteek is dan ook dat met het bestemmingsplan Oranjebonnen sprake is van aanpassing zoals bedoeld in het provinciaal beleid.

Artikel 6.9 van de Omgevingsverordening bepaalt dat ontwikkelingen die aangemerkt moeten worden als 'aanpassen' uitsluitend zijn toegestaan wanneer daarmee de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en door het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

In figuur 2.1 is een uitsnede van de kwaliteitskaart opgenomen, specifiek van de laag van de beleving. Uit deze uitsnede blijkt dat het plangebied al voor een groot deel wordt gezien als recreatiegebied, met daarlangs en daar doorheen indicatieve fiets- en wandelroutes, natuurgebieden en structuren met natuurwaarde en tot slot ook met objecten die onderdeel uitmaken van de Atlantikwall.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsnede kwaliteitskaart, laag van de beleving

De ontwikkeling van een agrarisch gebied naar een gemengd buitengebied waarin ook ruimte wordt geboden aan natuur en recreatie met versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, sluit in die zin goed aan bij de provinciale kwaliteitskaart. Aan deze voorwaarde die gesteld wordt aan een ontwikkeling die als aanpassen moet worden aangemerkt, wordt zodoende voldaan.

Daarnaast worden er in het gebied en bij de afzonderlijke ontwikkelingen ook nadere ruimtelijke maatregelen getroffen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn de sanering van kassen, het herstellen van kenmerkende landschapselementen zoals waterstructuren en dijklichamen en daarnaast het treffen van adequate landschappelijke inpassing op perceelsniveau. Daarmee geldt dat de aanvullende ruimtelijke maatregelen in hetzelfde plangebied plaatsvinden als waarbinnen de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, die bovendien bijdragen aan het streefbeeld dat ook de provincie in haar beleid heeft vastgelegd en dat is gericht op de ontwikkeling van natuur en recreatie.

Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan de Omgevingsverordening op het punt van ruimtelijke kwaliteit.

Het artikel kent daarnaast nog de bepaling dat een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, zal voorzien in een beeldkwaliteitsparagraaf waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze bepaling geldt in essentie alleen indien gevallen waar de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn of wanneer de gronden zijn gelegen zijn aangemerkt met een beschermingscategorie in de Omgevingsverordening. Aangezien dit laatste hier aan de orde is, het gebied is aangemerkt als beschermingscategorie 2 recreatiegebied, is de impact van de verschillende ontwikkelingen nader beschreven. Hieruit blijkt dat deze ontwikkelingen bijdragen aan de kenmerken en kwaliteiten van het gebied. Voor deze beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

Tot slot bepaalt artikel 6.9 nog dat bij niet-agrarische bedrijven buiten het bestaande stads- en dorpsgebied ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan, tenzij er reeds meer zijn toegestaan. Met dit punt is in dit bestemmingsplan rekening gehouden.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Artikel 6.10 kent een vergelijkbare strekking als de Ladder van duurzame verstedelijking, namelijk dat stedelijke ontwikkelingen in essentie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaats moeten vinden en dat de behoefte daarvan aangetoond moet zijn. Voor een verantwoording op dit punt wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.

Artikel 6.18 Agrarische bedrijven

Met artikel 6.18 worden voorwaarden gesteld aan de mogelijkheden voor agrarisch bedrijven. Zo is het uitgangspunt een bouwvlak van 2 ha waar de bedrijfsbebouwing binnen geconcentreerd moet worden, is nieuwe bebouwing bovendien uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de agrarische bedrijfsvoering en is er per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan.

Daarnaast worden er regels gesteld aan diverse typen agrarische bedrijven. Nieuwe glastuinbouwbedrijven zijn uitsluitend toegestaan in glastuinbouwconcentratiegebieden, nieuwe kassen zijn uitsluitend toegestaan bij deze glastuinbouwbedrijven en bij boom- en sierteeltbedrijven en daarnaast geldt dat nieuwe boom- en sierteeltbedrijven, geitenhouderijen en intensieve veehouderijbedrijven in het geheel niet zijn toegestaan.

Voor dit bestemmingsplan geldt dat er geen nieuwe agrarische bedrijven mogelijk gemaakt worden. Voor de bestaande agrarische bedrijven worden de bovenstaande zaken via regels geborgd.

Artikel 6.21 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

Met dit artikel worden regels gesteld aan nieuwe ontwikkelingen langs de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. Hiermee wordt het belang van de vaarweg en de scheepvaart van deze belangrijke waterverbinding geborgd.

In de eerste 25 m vanuit de kade is geen nieuwe bebouwing of functiewijziging toegestaan. In de zone tussen 25 m en 40 m uit de kade zijn nieuwe bebouwing en/of functiewijzigingen uitsluitend toegestaan indien er een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang mee gemoeid is en de veiligheid voldoende gewaarborgd is.

Overigens kent de Omgevingsverordening een uitzonderingsbepaling om onder voorwaarden kleine ontwikkelingen mogelijk te maken ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter of voor ontwikkelingen die gericht zijn op de vaarweg zelf of de haven.

In dit bestemmingsplan worden binnen de eerste 40 m uit de vaarweg geen functiewijzigingen of nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.

Artikel 6.24 Natuur

Dit artikel bepaalt dat binnen het Natuurnetwerk Nederland geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan zijn die de instandhouding en de ontwikkeling van dit netwerk significant beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0004.png"

Figuur 2.2 Uitsnede kaart Natuurnetwerk Nederland (Omgevingsverordening Zuid-Holland)

Figuur 2.2 toont een uitsnede van de bij de verordening behorende kaart waarop het Natuurwerk Nederland is vastgelegd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied delen van het NNN aanwezig zijn. Dit betreft de Oranjeplassen, enkele ecologische verbindingen langs dijklichamen en gronden in het noordwesten van de Bonnenpolder en langs de Rel.

De natuurontwikkeling en het natuurbegraven die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vallen (deels) binnen de begrenzing van het NNN. Over deze ontwikkeling is al in een vroegtijdig stadium afstemming gezocht door de initiatiefnemers met de provincie. Dit heeft ertoe geleid dat de natuurambities voor de omvorming van landbouwgrond naar natuur vastgelegd is op de Ambitiekaart bij het NNN. Hierdoor zijn de natuurambities voor het plangebied op provincaal niveau al vooruitlopend op dit bestemmingsplan geborgd. In figuur 2.3 is een uitsnede van de provinciale Ambitiekaart bij het NNN weergegeven, waaruit blijkt welke natuurtypen in dit deel van het gebied worden geambieerd. Het Inrichtings- en beheerplan Natuur in de Bonnen van de initiatiefnemers van de natuurontwikkeling met natuurbegraven, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting, sluit hierbij aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0005.png"

Figuur 2.3 Uitsnede Ambitiekaart Natuurnetwerk Nederland (Natuurbeheerplan 2021)

Voor de overige delen van het NNN die binnen het plangebied vallen, geldt dat voor het deel van de Oranjeplassen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en geldt voor de verschillende verbindingszones langs dijken dat hier mogelijkheden voor natuur en extensieve dagrecreatie worden geboden.

Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de provinciale uitgangspunten voor het NNN.

2.2.3 Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie

In de Omgevingsvisie spreekt de provincie zich uit voor het opwekken van duurzame energie, waaronder zonne-energie, en het beschermen van (de kwaliteit) van het landschap en de onbebouwde ruimte.

Gelet op deze drie ambities richt de provincie zich met de Omgevingsvisie en -verordening in de eerste plaats op zonnepanelen binnen het bestaande stads- en dorpsgebied (BSD). Tegelijkertijd signaleert zij dat er steeds meer initiatieven zijn voor ontwikkeling van zonneparken buiten het BSD. Om te kunnen beoordelen of er in die gevallen voldoende sprake is van ruimtelijke inpassing en kwaliteit, is de Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie opgesteld.

Hierin zijn uitgangspunten vastgelegd en worden handvatten gegeven om kwaliteit bij dergelijke ontwikkelingen te waarborgen. De vier voornaamste inrichtingsprincipes zijn:

  • 1. sluit aan bij de karakteristiek van het gebied;
  • 2. meervoudig ruimtegebruik;
  • 3. maak randen met kwaliteit;
  • 4. een logische opstelling.

Als algemeen uitgangspunt geldt dat deze vier principes samen in één integraal ontwerp tot uiting moeten komen.

De Handreiking zoomt ook in op type locaties die geschikt kunnen zijn voor de ontwikkeling van zonne-energie. Enkele van die typen zijn voormalige stortplaatsen, slibdepots en spaarbekkens. Hiervan geldt dat deze niet altijd meer als zodanig herkenbaar zijn in het landschap. In dat geval ziet de provincie ze ook niet als geschikte locatie voor zonnepanelen.

In andere gevallen zijn ze nog wel als zodanig herkenbaar, bijvoorbeeld door een verhoogde ligging, en daarmee een afgebakend element in hun omgeving. Op dergelijke locaties behoren zonnevelden tot de mogelijkheden, mits rekening wordt gehouden met de inrichtingsprincipes uit deze handreiking.

Bij het zonneveld, dat in de Oranjebuitenpolder wordt beoogd, wordt met deze inrichtingsprincipes rekening gehouden. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Regionaal beleid

De gemeente Rotterdam heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidskaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Rotterdam

De gemeente Rotterdam is bezig om in aanloop naar de Omgevingswet een gemeentelijke Omgevingsvisie op te stellen. Onder de Omgevingswet wordt dit het integrale visiedocument waarin de gemeente haar visie op ontwikkelingen voor de langere termijn vastlegt. Het is daarmee te vergelijken met de structuurvisie zoals we die momenteel nog kennen.

Bij het opstellen van de Omgevingsvisie is inmiddels gekozen voor 5 scenario's die gezamenlijk invulling moeten geven aan de invulling en ontwikkeling van het gemeentelijk grondgebied. Dit betreft:

  • circulaire stad: Rotterdam biedt ruimte voor duurzame energie en recycling;
  • compacte stad: Rotterdam als compacte, aantrekkelijke stad aan de rivier;
  • gezonde stad: Rotterdam maakt gezond leven in de stad mogelijk;
  • inclusieve stad: Rotterdam biedt ruimte voor ontmoeten en meedoen;
  • productieve stad: Rotterdam biedt ruimte voor de nieuwe economie.

Bij ieder van deze scenario's is een kaartbeeld geschetst waarop gebieden en opgaven zijn weergegeven die relevant zijn voor het betreffende scenario. Het plangebied van dit bestemmingsplan komt op geen van die kaartbeelden specifiek voor. Wel komen in het document Verkenning Omgevingsvisie, dat een eerste aanzet vormt voor de Omgevingsvisie, algemene uitspraken over de waarde van het landelijk gebied in een stedelijke omgeving en de behoefte aan recreatiemogelijkheden voor. Daarnaast wordt aangegeven dat er binnen de gemeente Rotterdam vijf kernen zijn met een sterke eigen identiteit doordat zij vrij liggen van de stad Rotterdam. Dit zijn Hoogvliet, Rozenburg, Heijplaat, Pernis en Hoek van Holland. Binnen deze kleinere kernen spelen vaak andere opgaven dan in de stad Rotterdam en ook op het gebied van voorzieningen zijn ze vaak op zichzelf gericht of op andere woonkernen in de directe omgeving.

2.4.2 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017-2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de langetermijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economisch sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • 1. de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • 2. de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • 3. de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets- en ov-gebruik.

De bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto's en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuurnetwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt – wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert – steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

De beoogde ontwikkeling van de Oranjebonnen heeft weinig raakvlakken met de speerpunten uit het Stedelijk Verkeersplan Rotterdam. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingen binnen het plangebied de uitvoering van het beleid niet in de weg staan.

2.4.3 Welstandsnota Rotterdam

Het huidige welstandsbeleid van de gemeente Rotterdam is vastgelegd in de Welstandsnota Rotterdam en in werking getreden op 11 oktober 2012. Het plangebied van de Oranjebonnen is daarin aangemerkt als overige groengebieden. Naast de algemene criteria gelden hier aanvullend de reguliere criteria voor overige groengebieden. Deze zijn nader toegelicht in de Welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0006.png"

Figuur 2.4 Uitsnede gebiedstypenkaart Welstandsnota Rotterdam

De Welstandsnota benoemt summier wat de criteria zijn voor een gebied. De recreatieve en landschappelijke kwaliteiten van de Oranjebonnen worden echter steeds meer gewaardeerd. Deze elementen zijn onvoldoende beschreven in de Welstandsnota en kunnen daarom geen uitgangspunt zijn voor toetsing op de relatie met de bestaande omgeving. Bovendien zal het poldergebied Oranjebonnen de komende járen ingrijpende veranderingen ondergaan. Daarom is een aanvullend kader opgesteld in de vorm van een Welstandsparagraaf. Deze legt voor nieuwe bebouwing vast wat de nieuwe karakteristieken zijn die worden nagestreefd en met welke (architectonische) middelen deze kunnen worden bereikt.De Welstandsparagraaf voor Oranjebonnen is opgenomen als Bijlage 16 bij deze toelichting.

De bouwopgave in de Oranjebonnen blijft weliswaar beperkt, maar desalniettemin zijn specifieke welstandscriteria voor de bebouwing belangrijk om aan te sluiten bij het unieke karakter en het toekomstbeeld van de polder. De welstandsparagraaf is door de gemeenteraad vastgesteld en dient als aanvulling op de Welstandsnota.

De voornaamste elementen uit deze welstandsparagraaf zijn de volgende:

  • Gebiedstype Oude linten (en kernen)

De bestaande karakteristieke bebouwingstructuren aan de Bonnenweg en de Polderhaakweg worden aangepast aan het gebiedstype ‘oude linten (en kernen)’, aangevuld met specifieke criteria. Door de sanering van de kassen in de Oranjebonnen wordt nieuwe woonbebouwing toegevoegd aan deze bebouwingsstructuren.

  • Gebiedstype Stedelijke groengebieden

Voor de te bebossen transformatielandschappen aan de noordrand wordt het gebiedstype ‘stedelijke groengebieden’, aangevuld met specifieke criteria, toegepast. In deze gebieden is naast een landschappelijke transformatie ook nieuwe bebouwing gepland.

  • Gebiedstype Energielandschap Oranjeheuvel

Het voormalige slibdepot de Oranjeheuvel zal transformeren tot een energielandschap (een nieuwe toevoeging op het landschap). Daarom is gekozen dit deelgebied als een nieuw apart gebiedstype te beschouwen.

  • Gebiedstype Overige groengebieden

Voor het grootste deel van de Oranjebonnen blijft het huidige gebiedstype ‘overige groengebieden’ van toepassing, wel aangevuld met specifieke criteria.

Dit leidt tot de nieuwe indeling in gebiedstypen zoals weergegeven in figuur 2.5. Ook zijn criteria voor de bruggen in de hele polder opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0007.png"

Figuur 2.5 Gebiedstypenkaart uit ontwerp-Welstandsparagraaf Oranjebonnen.

De vastgestelde welstandsparagraaf geldt als aanvulling op de Welstandsnota en vergunningaanvragen voor nieuwe bebouwing worden hieraan getoetst.

2.4.4 Programma Duurzaam

Het Rotterdamse college wil de stijgende uitstoot van CO2 in deze collegeperiode ombuigen in een dalende trend. Met als langetermijndoel om in Rotterdam 49% minder CO2 uit te stoten in 2030 (ten opzichte van 1990) en klimaatneutraal te zijn in 2050 (nul CO2-uitstoot). Dit is vastgelegd in:

  • het landelijk klimaatakkoord;
  • het coalitieakkoord Rotterdam 2018-2022;
  • het raadsakkoord Energietransitie, maart 2019.

Om dit doel te kunnen halen, is er een ambitie uitgesproken ten aanzien van zonne-energie. Met deze ambitie moet het aandeel zonne-energie met 600 MW stijgen tot een totaal van 750 MW in 2030.

Vanuit het programma Duurzaam Plus is grootschalige opwekking van zonne-energie voorzien in Hoek van Holland. De locatie die daarvoor is aangewezen, is de saneringslocatie Oranjeheuvel. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze ambitie door de realisatie van een zonnepark van circa 25 MW mogelijk te maken.

2.4.5 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad.

In 1992 hebben de ministers van cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

  • het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
  • het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
  • het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
  • het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
  • het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.4.6 Beleidsnota 'Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van het planologisch instrumentarium.

2.4.7 Cultuurhistorische verkenning 2017

De gemeente Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben samen de cultuurhistorische verkenning geïnitieerd. Deze verkenning geeft inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis, de karakteristieken en de bijzondere waarden van en in het gebied Hoek van Holland. De gebiedskarakteristiek is ontrafeld aan de hand van vijf thema's:

  • 1. het landschap;
  • 2. de Nieuwe Waterweg;
  • 3. de bunkers en de stellingen;
  • 4. de kust en het toerisme;
  • 5. het dorp.

Uit de analyse van deze thema's volgt dat in Hoek van Holland totaal verschillende werelden en sferen op een bijna onwerkelijke manier samenkomen. Er is geen plek in Nederland die een vergelijkbare confrontatie in zich heeft. De integrale waardenkaart toont de vijf thema's in één kaartbeeld. Het integrale kaartbeeld laat zien hoe de polders als landschappelijk verbonden zijn met de rest van Hoek van Holland. De polders zijn bedijkte kwelders en strandvlaktes en liggen tegen de hogere en groene haakwal van het Staelduinse Bos aan. De polders hebben alle een specifieke structuur en systeem. De rechte noordrand langs de haakwal en de meanderende zuidrand die de loop van een oude kreek – de Rel – volgt, geeft de open ruimte een bijzondere eigen vorm en ruimte. De verkaveling, het reliëf, het afwateringssysteem, de loop van dijken en kreekruggen, de aanwezigheid van molens, gemalen en sluizen zijn gewaardeerd en bepalen de unieke gebiedsidentiteit van de Oranjebonnen. De beschreven en in kaart gebrachte cultuurhistorische waarden vormen belangrijke randvoorwaarden voor actuele en toekomstige opgaven en beleidskaders in Hoek van Holland, zoals structuurvisies, inrichtingsplannen, bouwplannen en te actualiseren bestemmings- c.q. omgevingsplannen. In de paragrafen 3.2 en 4.4 worden de cultuurhistorische waarden van het gebied en de manier waarmee daar bij de beoogde ontwikkelingen mee wordt omgegaan nader beschreven.

2.4.8 Wijkagenda 2019-2022

Hoek van Holland zet op basis van de ervaring van de afgelopen bestuursperiode, de participatie die daarin heeft plaatsgevonden én de analyses uit het Wijkprofiel in op vijf doelen, te weten:

  • 1. levendiger Hoek van Holland;
  • 2. toekomstbestendiger en duurzamer wonen;
  • 3. aantrekkelijkere leefomgeving;
  • 4. betere bereikbaarheid;
  • 5. aantrekkelijkere vierseizoenenbadplaats.

De Wijkagenda heeft aandacht voor de unieke ligging aan de kust die kansen biedt, maar ook aan de geïsoleerde ligging die belemmeringen oplevert. De lang gekoesterde wens om van Hoek van Holland een vierseizoenenbadplaats te maken blijkt niet makkelijk te realiseren. De opgave om meer verblijfstoerisme te faciliteren blijft ook in deze bestuursperiode actueel. Het dorpscentrum, het strand, de strandroutes en de Koningin Emmaboulevard verdienen een uitstraling die bij een toeristisch dorp hoort. Van belang is ook de programmering om de toerist vast te houden. Behoud van historisch erfgoed moet hoger op de agenda en niet alleen door het dorp zelf worden gedragen.

Hoek van Holland moet tegelijkertijd in balans blijven. Om draagvlak voor voorzieningen te behouden moeten er voldoende kansen zijn voor vestiging en doorstroming. De Hoekse woningvoorraad is momenteel en in de nabije toekomst niet goed in staat om de demografische veranderingen op te vangen. Daarom moet de Hoekse woningmarkt kunnen groeien met levensloopbestendige woningen én gezinswoningen. De sterk vergrijzende bevolking (al dan niet met gezondheidsproblemen) heeft speciale aandacht nodig voor goede woon-zorgvoorzieningen, die duurzaam kunnen voorzien in de behoefte van mensen met een zwakkere gezondheid. Bereikbaarheid is hiervoor essentieel. Hierin is al veel geïnvesteerd (Hoekse Lijn en tweede ontsluitingsweg). Bij de voltooiing van deze infrastructuur moet ook oog zijn voor de toeristische uitstraling van het dorp. Dat vereist een kwalitatief goede inpassing in de buitenruimte en mogelijkheden voor vervoer over water.

Hoek van Holland is een plek waar ruimte is voor duurzame energiewinning. Niet alleen de lasten maar ook de lusten moeten het dorp toekomen. Duurzaamheid is ook een belangrijke drager voor kwaliteitskeurmerken van het strand. Daarin kan Hoek van Holland nog meer dan nu koploper zijn.

De Oranjebonnen worden in de Wijkagenda twee maal concreet benoemd. Daarbij wordt ingezet op versterking van de recreatieve routes en netwerken en om herinrichting van de polders op basis van het daarvoor opgestelde Ontwikkelplan (zie paragraaf 2.4.13).

Een in de Wijkagenda opgenomen overzichtskaart, afkomstig uit de gemeentelijke publicatie 'Investeren in duurzame buitenkansen' over zelfbewuste dorpen in de Rotterdamse haven, geeft een helder overzicht van de uiteenlopende doelstellingen voor Hoek van Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0008.png"

Figuur 2.6 Gebiedsstrategie Hoek van Holland

2.4.9 Toeristisch Recreatie Ontwikkelperspectief

Hoek van Holland is al heel lang een geliefde toeristische en recreatieve bestemming. Door te blijven investeren in de kwaliteiten die het dorp rijk is, werken we aan de toekomst van het dorp. De ontwikkeling van toerisme en recreatie bieden hiervoor veel mogelijkheden. Het TROP is een verkenning van kansen voor Hoek van Holland als aantrekkelijke vierseizoenenbadplaats.

Dit toeristisch-recreatief ontwikkelperspectief biedt een kader voor de komende tien jaar. Met de keuze voor een vierseizoenenbadplaats ontstaan een sterke lokale economie en een toekomstbestendig voorzieningenniveau. In dat proces moet de balans tussen toe te voegen bebouwing en de toegankelijkheid en het behoud van natuur en landschap goed worden bewaakt. Verder is een kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte nodig om een aantrekkelijk verblijfsgebied te creëren.

De gemeente Rotterdam schetst met dit perspectief mogelijke ontwikkelingen, vervult graag een faciliterende rol en nodigt inwoners, maatschappelijke organisaties, ondernemers en investeerders uit om met concrete voorstellen te komen en dit toekomstperspectief in te kleuren. Langs vijf pijlers worden reeds geuite ideeën of ontwikkelingen die al in gang zijn gezet samengebracht. Hier zien we als het ware de menukaart voor Hoek van Holland in wording. Elk onderdeel draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het geheel.

Een volgende stap is te kijken hoe er een verbinding tot stand kan komen tussen de verschillende locaties. Letterlijk kan er een verbinding komen door wandel- of fietsroutes uit te zetten. Een belangrijke stap in de ontwikkeling van het TROP is al gemaakt, met de metroverbinding Hoekse Lijn. Maar er ontstaat ook een verbinding tussen de verschillende cultuurhistorische objecten in het gebied. Dit gebeurt door het verhaal achter het erfgoed verder te onderzoeken en daarbij te kijken welke raakvlakken er onderling zijn.

2.4.10 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium:

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota is overigens niet van toepassing op hotels en ook niet op prostitutiebedrijven en coffeeshops vanwege hun bijzondere karakter en eigen beleid.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruikmaken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0009.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0010.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instellingen voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden (voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0011.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester in algemene zin verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven, is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is het relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruikmaken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

2.4.11 Horecagebiedsplan Hoek van Holland 2019-2021

Het horecagebiedsplan geeft voor de verschillende deelgebieden een omschrijving van de ontwikkelrichting. De polder Oranjebonnen valt onder het deelgebied Buitengebied. In het Buitengebied zijn enkele sportverenigingen actief en ligt het publiekscentrum Maeslantkering.

Er is nauwelijks sprake van enige druk op het woon- en leefklimaat. Er liggen weliswaar woningen in de omgeving, maar er zijn geen klachten bekend. Ook zijn er geen klachten bekend die te maken hebben met openbare orde en veiligheid. De gekozen ontwikkelrichting sluit aan bij het vastgestelde visiedocument voor dit gebied.

Gewenste ontwikkelrichting

Bestaande en nieuwe inrichtingen:   ontwikkelen tot en met categorie 1  
Vrijgesteld van de vergunningplicht:   variant 0.2 en 0.3 niet toegestaan  

2.4.12 Ambitiedocument Oranjebonnen

Dit ambitiedocument zet vooral in op het verbeteren van (recreatieve) verbindingen ten behoeve van fietsen, wandelen, skaten, recreëren aan bijvoorbeeld de Oranjeplassen, picknicken in de polder, kanovaren en paardrijden. Ook worden mogelijkheden geboden voor het toevoegen van recreatieve voorzieningen. Hiernaast is het stimuleren van stadslandbouw een belangrijk onderdeel, waarbij ondernemers en bewoners centraal staan. Het is de bedoeling dat er meer duurzaam geproduceerd voedsel – van hoge kwaliteit – voor brede lagen van de bevolking beschikbaar komt. Daarnaast versterkt stadslandbouw de kansen op de arbeidsmarkt, beperkt het de voedselkilometers en vergroot het de biodiversiteit. Ten slotte wordt de ecologische waarde van de polders vergroot door verbreding van watergangen, het herstel van dijken, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en een vispaaiplaats.

De tijdspanne van dit document omvat zeven jaar, waarbij de periode van 2013-2015 de korte termijn is waarbinnen daadwerkelijk ingrepen plaatsvinden. De totale ambitie geldt voor een langere termijn tot 2020. Begin 2012 hebben de gemeente Rotterdam en de stadsregio Rotterdam opnieuw de ambitie uitgesproken om tussen de kust en Midden-Delfland recreatieve en ecologische verbindingen uit te breiden. Voor de Bonnenpolder en de Oranjebuitenpolder is dit combinatieplan Oranjebonnen opgesteld (met een veel geringere publieke investering). Inzet is de transformatie van de agrarische Oranjebuitenpolder en de Bonnenpolder naar een gemengd agrarisch en recreatief gebied. Om dit te bereiken is samenwerking met de gebruikers/eigenaren/investeerders nodig. Voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn vier doelen geformuleerd:

  • 1. vergroten ruimte groenbeleving;
  • 2. versterken biodiversiteit;
  • 3. versterken (agrarisch) ondernemerschap;
  • 4. realiseren sterk imago Oranjebonnen.

2.4.13 Ontwikkelplan Oranjebonnen

Vastgesteld door B&W maart 2016

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2013 het Ontwikkelplan Oranjebonnen vastgesteld. Het Ontwikkelplan is gericht op de transformatie van de Oranjebonnen naar een gemengd agrarisch en recreatief gebied. Het Ontwikkelplan vormt het uitgangspunt voor het op te stellen bestemmingsplan voor het gehele gebied Oranjebonnen. De bestaande bestemmingsplannen zijn sterk verouderd en moeten geactualiseerd worden. Doel hierbij is:

  • het verruimen van de ontwikkelingsmogelijkheden om het gebied economisch vitaler te maken;
  • het beschermen van het waardevolle polderlandschap, zodat het zijn recreatieve waarde behoudt en waar mogelijk versterkt.

De ontwikkelkansen in de Oranjebonnen zijn te onderscheiden in recreatieve routes, ecologische verbindingen en agrarische/recreatieve functies. Deze zijn weergegeven in de Ontwikkelplankaart, zie hiervoor figuur 2.7. De Ontwikkelplankaart bevat een indicatieve aanduiding van de functies; deze zijn nog niet exact vastgelegd. Op de kaart van het op te stellen bestemmingsplan wordt wel de exacte begrenzing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0012.png"

Figuur 2.7 Ontwikkelplankaart Oranjebonnen

2.4.14 Landschapsvisie Oranjebonnen

De Landschapsvisie legt de ruimtelijke en programmatische hoofdstructuur van het gebied 'De Oranjebonnen' vast en biedt een lange-termijn kwaliteitskader voor ontwikkelingen. Zo blijft bij herzieningen, nieuwe bestemmingsplannen of omgevingsplannen de onderliggende kwaliteit van het landschap geborgd.

Het doel van dit document is het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de polder als geheel. Ruimtelijke kwaliteit staat voor de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde van het gebied.

De Landschapsvisie bestaat uit een kwaliteitsbeschrijving opgebouwd uit de verschillende landschappelijke lagen, een toekomstperspectief voor de korte- en lange termijn en hierop aansluitende ruimtelijke criteria die bijdragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van de kwaliteiten. De ruimtelijke criteria hebben betrekking tot landschap en bebouwing en worden door de Welstandsparagraaf aangevuld met criteria m.b.t. beeldkwaliteit van bebouwing, bouwwerken en kunstwerken.

De Oranjebonnen is een uniek open polderlandschap voor Hoek van Holland en de regio dat wordt getransformeerd tot een aantrekkelijk landelijk natuur- en recreatiegebied. Omdat de Oranjebonnen te maken heeft met verschillende initiatieven, van verschillende aard en schaal, is het van belang om de kwaliteiten van de polder te vast te leggen en initiatieven te kunnen toetsen aan ruimtelijke criteria die bijdragen aan het toekomstperspectief voor de Oranjebonnen.

De Landschapsvisie is gemaakt voor iedereen die woont, werkt, onderneemt en recreëert in en om de Oranjebonnen. Het is een toegankelijk, beeldend en richtinggevend document dat initiatiefnemers uitnodigt om samen te bouwen aan een aantrekkelijke Oranjebonnen voor iedereen.

De Landschapsvisie is een onlosmakelijk onderdeel bij het totstandkomen van dit bestemmingsplan geweest en vormt tevens als toetsingskader bij diverse regelingen uit het bestemmingsplan. De Landschapsvisie is integraal opgenomen als Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Huidig gebruik en landschap

Het plangebied is onderdeel van het buitengebied van de gemeente Rotterdam. Het vormt een open landschap tussen de bebouwing van Hoek van Holland, Maassluis en het Westland. Waar het strand- en duingebied van Hoek van Holland een grote aantrekkende werking heeft op mensen uit de wijde omgeving, hebben de Oranjebuitenpolder en de Bonnenpolder als buitengebied een meer lokale en regionale functie. De Oranjeplassen is een aantrekkelijk natuurgebied en het Staelduinse Bos ten noorden van het plangebied is een recreatief gebied met recreatieve faciliteiten en fiets- en wandelpaden. Er loopt nu al een fietsverbinding van Maasdijk, langs de Oranjeplassen en het Staelduinse Bos tot aan de kust. De nieuwe fietsbrug aan het Oranjekanaal verbindt de Oranjebonnen met de regionale fietsroute langs de Nieuwe Waterweg.

Een beknopte weergave van de ontstaansgeschiedenis is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0015.png"

Figuur 3.1 Ontstaansgeschiedenis: land-, water- en bebouwingsstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0016.png"

Figuur 3.2 Landschappelijke structuur Bonnenpolder en Oranjebuitenpolder

Bonnenpolder

Bijzonder aan de Bonnenpolder (Korte en Lange Bonnen) is dat deze nog grotendeels bestaat uit het oorspronkelijk cultuurlandschap. Kenmerkend voor het landschap zijn de loop van de oude kreek de Rel, de kleinschalige polderverkaveling en drie boerenerven. De inbedding van de polder tussen het Staelduinse Bos en het hoger gelegen bedrijventerrein geeft het gebied een besloten karakter.

Oranjebuitenpolder

Veel grond in de Oranjebuitenpolder is in gebruik voor landbouw en als (paarden)weide. Een klein deel is natuurgebied dat door het Zuid-Hollands Landschap voor voetgangers is opengesteld. De hoger gelegen dijken zijn zeer kenmerkend en bieden uitzicht op het polderlandschap.

Hoewel de mate van openheid een kwaliteit is in de sterk verdichte omgeving, is het oorspronkelijke polderlandschap in de Oranjebuitenpolder aangetast door ontwikkelingen binnen de polder zelf. Onder andere (voormalige) slibdepots vormen een aantasting. Dit zijn nu hoger gelegen grondlichamen zonder slotenstructuur. Eén daarvan, in de hoek bij de Polderhaakweg, is in gebruik als paarden(trainings)wei. Het meest recente (nog op te leveren) slibdepot, direct naast het Oranjekanaal, is ongeveer 30 ha en steekt 3 m boven het maaiveld uit. Ook door schaalvergroting, onder andere van een hortensiakwekerij, zijn oorspronkelijke oude kreeklopen en sloten verdwenen.

3.2 Cultuurhistorie

Voor Hoek van Holland is op 27 juni 2017 de cultuurhistorische verkenning 'Hoek van Holland: cultuurhistorische verkenning fase 1: biografie, analyse en waardering' door B&W vastgesteld. De eerste fase geeft inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis, de karakteristieken en bijzondere waarden van het gebied Hoek van Holland.

In fase 1 zijn de objecten, structuren en ensembles gegeven die het verhaal van Hoek van Holland vertellen, en wat ze met elkaar verbindt. Voor een goed begrip van Hoek van Holland is de gebiedskarakteristiek ontrafeld aan de hand van de volgende thematische lagen: 1: het landschap (het verhaal over de polders en agrarische bestemming), 2: de Nieuwe Waterweg, 3: de bunkers en stellingen (het verhaal over de militaire verdedigingswerken), 4: de kust en het toerisme en 5: het dorp.

In de cultuurhistorische verkenning (CV 2017) zijn gewaardeerde structuren en objecten waardevol op zich, maar zijn ook van uitzonderlijk belang voor het verhaal en de beleving van het structuurbeeld van Hoek van Holland. In de cultuurhistorische verkenning worden enkel een aantal structuren/elementen van de Oranjebonnen gewaardeerd.

In de Landschapsvisie Oranjebonnen, dat parallel aan dit bestemmingsplan is opgesteld, zijn aanvullend op de cultuurhistorische verkenning elementen, structuren en ensembles uit de Oranjebonnen gewaardeerd die bij de herinrichting van de polder beschermd en waar mogelijk versterkt worden. Een overzichtskaart 'cultuurhistorie Oranjebonnen' is opgenomen in figuur 3.3. In de volgende paragrafen worden de cultuurhistorische en ruimtelijke kenmerken van de Oranjebonnen beschreven, te beginnen met de Grote Rel en de bunkers die in het hele plangebied voorkomen en daarna de Bonnenpolder en Oranjebuitenpolder afzonderlijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0017.png"

Figuur 3.3 Cultuurhistorische elementen en structuren Oranjebonnen

De Grote Rel (Rel en Spui)

De Rel is een beeldbepalende structuur. De Grote Rel is de naam van de waterloop die al voor het ontstaan van de polders door het gebied loopt. Rel, verwijst naar 'ril', wat waterloop of geul betekent in het oud Hollands. De Rel ontsprong ter plaatse van het huidige Staelduinse Bos, aan de rand van de Nieuwlandse polder. Het meandert in wat nu de Bonnenpolder is in oostelijke richting, waar het verder stroomt in het gebied wat nu de Oranjebuitenpolder is. Hier werd het later Spui genoemd. Bij de uitmonding in de Nieuwe Waterweg, ter plaatse van de voormalige Poortershaven, heeft het de naam Amersgat. De Rel is van grote cultuurhistorische waarde omdat deze:

  • 1. de twee polders – de Bonnenpolder en de Oranjebuitenpolder – ruimtelijk met elkaar verbindt;
  • 2. door de centrale ligging binnen iedere verkavelingsstructuur een as vormt voor de twee polders;
  • 3. de ontstaansgeschiedenis van het landschap van kwelders en wallen toont.

Bunkers en stellingen

De Atlantikwall langs de kust kreeg bij de Nieuwe Waterweg aan de landzijde een dubbele verdedigingslinie: het Landfront. Rond Hoek van Holland lag de binnenste linie langs het Nieuwlandseduin en de Haakweg. De buitenste linie lag tussen 's Gravenzande en Naaldwijk, ongeveer langs de Gantel en het Oranjekanaal. De restanten van het buitenste en binnenste landfront met tankgracht en losse bunkers zijn nog aanwezig in het gebied.

De resterende zichtbare en onzichtbare elementen van het verdedigingswerk, als een totaal ensemble van het militaire erfgoed, behorend bij het defensiesysteem van de Nederlandse vooroorlogse verdedigingswerken en van de Atlantikwall, zijn cultuurhistorisch waardevol.

Over één van de bunkers, Wilderstandsnest 37M, gelegen middenin de Bonnenpolder, is de volgende informatie bekend:

De gebouwen tezamen vormden een stelling binnen de door de Duitse bezetter gebouwde Festung Hoek van Holland onder de naam 'Widerstandsnest 37 M' en zijn gelegen tussen het eerste en tweede Landfront met door de bezetter gegraven anti-tankgrachten. De Festung Hoek van Holland was een strategisch belangrijk punt binnen de ruim 5.000 km lange Atlantikwal die Nazi-Duitsland had aangelegd langs de kust van Noorwegen tot Spanje. Alle gebouwen van het Widerstandsnest 37 behoren tot de categorie versterkte veldwerken. De 'M' staat voor Marine en de stelling had als taak het hoofdkwartier in het Staelduinse Bos te verdedigen tegen luchtaanvallen. In de stelling zaten 13 man waaronder 12 manschappen en 1 onderofficier. Ze beschikten over een Schijnwerper van 150 cm doorsnede en daarmee kon de polder worden uitgelicht in het geval van luchtlandingen door de geallieerden. Het vermoeden is dat er ook nog wat bouwwerken onder de grond liggen.

De stelling behoort tot het geheel van kustverdedigingswerken van de 'Festung Hoek van Holland' uit de 2e wereldoorlog zoals ontworpen en gebouwd door de bezetter. De verdedigingswerken met bunkers, stellingen en verdedigingsstructuren van de Festung Hoek van Holland zijn tezamen cultuurhistorisch waardevol voor Hoek van Holland vanwege de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden. Tezamen vertellen ze het (zichtbare) verhaal van Hoek van Holland als vestingplaats uit de 2e wereldoorlog.

Van het Bunkercomplex WN40, gelegen aan de Haakweg en het Bonnenpad is nog een betonnen bunker zichtbaar. Deze lag aan de eerste anti-tankgracht die direct na de oorlog is gedempt. De contouren hiervan zijn na een droge periode goed zichtbaar in het landschap. Aan de Haakweg ten noorden van de Bonnenpolder is ook nog een stuk Drakentandenversperring aanwezig. In 1989 zijn de drakentanden ter plekke van de Haakweg gesloopt, en ook een aantal bunkers die op het tracé lagen zijn verdwenen. Er staat nog wel een kantinegebouw, genaamd Albrechtshoeve, in de Bonnnepolder waarin twee woningen zijn gehuisvest.

Bunkercomplex WN32 ter plekke van de Oranjedijk was het slechtst verdedigde punt van het tweede landfront van de vesting. Het tracé van de anti-tankgracht kruiste de Oranjedijk. Er werden drakentanden-versperringen over de dijk geplaatst om zo de verdedigingslinie niet te onderbreken. De betonnen drakentanden zelf zijn met aanleggen van het fietspad in 1989 gesloopt, maar de fundering is nog aanwezig. De versperring, bestaande uit vijf rijen betonnen Drakentanden, werd ooit gemaakt omdat het Oranjekanaal niet over de volle lengte geschikt was als anti-tankgracht. Deze stelling had alleen aan de noordoost kant van de Oranjedijk een gevechtsopstelling: een licht Tobruk bunkertje. Aan de zuidoost kant van de Oranjedijk was geen geschutsopstelling gesitueerd, wat opmerkelijk was.

'Beeldondersteunend element' in de thematische laag bunkers en stellingen van CV 2017:

  • Tracé anti-tankgracht:

Het zigzag-tracé van de binnenste anti-tankgracht als onderdeel van het Duitse Landfront van de Festung Hoek van Holland. Dit tracé is sinds het dempen van de gracht moeilijk herkenbaar maar zou op enigerlei wijze beleefbaar gemaakt kunnen worden. Een groot deel van de anti-tankgracht tussen de Bonnenpolder en Oranjebuitenpolder is overigens wel nog zichtbaar als het Oranjekanaal.

De Bonnenpolder

De Bonnenpolder is een polder van enkele eeuwen oud die in zijn bestaan nauwelijks zichtbare veranderingen heeft ondergaan. Het is zeldzaam dat in een omgeving die vanaf eind negentiende eeuw tot nu enorm is dichtgebouwd, nog zo'n authentiek polderlandschap van ingedijkt land ligt. In het polderlandschap van de Bonnenpolder is de kenmerkende verkaveling van een stelsel van parallel aan elkaar lopende sloten haaks op de kreek de Grote Rel nog steeds aanwezig. Het is bijzonder dat het open landschap van de polder intact is gebleven en dat de bebouwing – de boerenerven – nog steeds bestaat uit alleen de locaties van de oorspronkelijke boerenerven aan de randen van de Bonnenpolder. Typerend element voor de polder is ook de dijk, de in 1718 aangelegde Bonnendijk die ervoor zorgde dat de landbouwgrond van de Lange Bonnen niet meer onder invloed stond van overstromingen van de Maas. Weliswaar is de dijk halverwege de polder later gedeeltelijk afgegraven, het verdere verloop is wel afleesbaar.

In de Landschapsvisie Oranjebonnen wordt het landschap de Oranjebonnen uitvoerig beschreven. Voor landschap en bebouwing in de Bonnenpolder worden de volgende ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken aangemerkt om bij ontwikkeling van de polder te beschermen en waar mogelijk verder te ontwikkelen.

Cultuurhistorische en ruimtelijke kenmerken Bonnenpolder:

  • open landschap ( in gebruik als akkers en weides);
  • historische verkavelingsstructuur intact;
  • bebouwing in de vorm van boerenerven (cluster van gebouwen met wonen en werken gemengd) ten zuiden van oude lint de Bonnenweg;
  • Bonnendijk (oude dijk);
  • Grote Rel (vanaf het Oranjekanaal Spui genoemd, nog afleesbaar in het landschap nabij de blauwe brug);
  • bebouwing verbonden met functie van land, gebruik van land, geen bebouwing die niets met omgeving, d.w.z. gebruik van land, te doen heeft;
  • aan rand van Bonnenpolder, dwarshaak anders, nl. scheiding wonen en werken, type kassenlandschap;
  • boerderijtypologie van bebouwing.

In CV gewaardeerd 'stelsel':

  • de verkaveling, dijken, kreekrestanten, openheid en vergezichten van de polder (Korte) Bonnen, met daaraan gekoppeld de 'Hoeve Rijckevorsel' (Bonnenweg 50).

In CV gewaardeerde 'beeldbepalend elementen':

  • Boerderij Bonneweg 50:

Deze eerste boerderij stamt uit 1876 (bekend als boerderij van Vreugdenhil). Het werd in mei 1940 vernietigd tijdens een Duitse inval. De herbouwde boerderij werd al in 1942 opgeleverd. De boerderij is gewaardeerd in de cultuurhistorische verkenning traditionele wederopbouwarchitectuur en markante ligging in het weidse polderlandschap dat omkadert is door beplanting (groene kamer).

Oranjebuitenpolder

In de naam Oranjebuitenpolder ligt de ligging besloten; het winnen van het land dat buitendijks van de Oranjepolder ligt. Als boeren ter bescherming van hun land tegen water achtereenvolgens de Nieuwlandsedijk (1420), de Oranjedijk (1718) en de Bonnendijk (1718) aanleggen, vindt er stapsgewijs landwinning plaats.

Voor het geschikt maken van de Steendijkpolder wordt in 1968 zand afgegraven in de Oranjebuitenpolder (ter plaatse waar ooit een duinenrij lag), waardoor plassen ontstaan, de huidige Oranjeplassen. Door de vermenging met zeewater is brak water ontstaan. Inmiddels is het een aantrekkelijke plek voor watervogels en trekvogels. In de rietbosjes op verschillende plekken kunnen de vogels broeden.

Aan de Oranjebuitenpolder worden meerdere malen diverse functies toegekend. De polder wijzigt weliswaar van karakter door de aanleg van o.a. hortensiakwekerij, de ophoging van grond met baggerslib in het westelijke deel van de Oranjebuitenpolder, maar behoudt grotendeels het karakter van een open polderlandschap.

In de Landschapsvisie Oranjebonnen wordt het landschap de Oranjebonnen uitvoerig beschreven. Voor landschap en bebouwing in de Oranjebuitenpolder worden de volgende ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken aangemerkt om bij ontwikkeling van de polder te beschermen en waar mogelijk verder te ontwikkelen.

Cultuurhistorische en ruimtelijke kenmerken Oranjebuitenpolder:

  • open landschap;
  • de Oude Spui (ook het gedempte deel);
  • dijken, ook de deels afgegraven dijk, nog zichtbaar in landschap van de Rel;
  • cultuurlandschap van de polder;
  • sporen/elementen als gevolg van geomorfologie;
  • gemengd gebruik van weide en akker;
  • gemengde bebouwing van boerderij, woonbebouwing met bedrijfsgebouwen;
  • Oranjeplassen;
  • begrenzing door Oranjedijk als grens met Oranjepolder;
  • reliëf in landschap, ook door dijken, bijv. Spuidijk;
  • plekken van verdwenen historische bebouwing.

In CV gewaardeerde 'beeldbepalende elementen':

  • Boezemgemaal Westland:

In modernistische jaren zestig architectuur met gevelkunstwerk, markant gesitueerd op de plek waar het Oranjekanaal uitmondt in de Nieuwe Waterweg.

  • Oranjekanaal (17e eeuwse oorsprong, later aanpassing en uitbreiding):

Verbindt de Oranjesluis met het boezemgemaal Westland. Afvoer van boezemwater uit het Westland. Waardevol vanwege eeuwenlange afwatering van de polders en karakteristiek structurerend element in het landschap.

In CV gewaardeerd 'beeldondersteunend element':

  • Gedempte Poortershaven:

Herinnering aan een voormalige particuliere bedrijfshaven die tijdens de oorlog door de Duitsers is omgebouwd tot haven voor kleine onderzeeboten.

'Waardevol cultuurhistorisch element':

  • Boerderij Polderhaakweg 9:

Oorspronkelijke boerderij complex, een ensemble van agrarische bebouwing, die karakteristiek is voor de polder qua schaal en beeld (in slechte staat).

3.3 Archeologie

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het gebied maakte in het verleden deel uit van het mondingsgebied van de Maas. In het mondingsgebied zal in de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen sprake zijn geweest van een intensieve scheepvaart en van bewoning van de randen ervan. De monding lag toen nog noordelijk. De haakwallen zijn in verschillende fasen in zuidwaartse richting afgezet. De meest noordelijke haakwal (waarop 's-Gravenzande ligt) is in het midden van de 12e eeuw gevormd. De tweede haakwal is die van het Nieuwlandse duin en deze moet vóór 1242 zijn gevormd. De derde haakwal is die van het Staelduinse Bos, deze is te dateren vóór 1421. De vierde haakwal (De Haak) is gevormd tussen 1542 en 1611. Laatstgenoemde wal bevindt zich voornamelijk onder de dijk langs de Nieuwe Waterweg. In en na de Middeleeuwen zijn bedijkingen tot stand gekomen: De Bonnen, Oranjepolder en Buiten-Oranjepolder. Deze verlegde zich vanaf de Romeinse tijd zuidwaarts. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn eventuele bewoningsresten in het plangebied vermoedelijk tot grote diepte geërodeerd door deze verlegging van de rivier. Het huidige landschap in het plangebied bestaat uit bedijkte kleigebieden en zogenaamde haakwallen: zandige strandafzettingen waarop duinvorming heeft plaatsgevonden.

Archeologische verwachting

Vanwege de erosie is de archeologische waarde van het plangebied vermoedelijk gering, maar helemaal zeker is dit niet. Archeologische vindplaatsen zijn in het plangebied niet bekend. Het kan evenwel niet uitgesloten worden dat er zich in de ondergrond scheepsresten uit de Romeinse tijd, de Middeleeuwen of de Nieuwe tijd bevinden. Uit de periode na de vorming van de jonge strandafzettingen en bedijkingen kunnen bewoningssporen aangetroffen worden die met de exploitatie van het gebied in de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd te maken hebben.

Aanbevelingen

  • Waarde - Archeologie 1

Voor de niet opgehoogde delen van het plangebied (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld.

  • Waarde - Archeologie 2

Voor opgehoogde delen van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 3 m beneden maaiveld.

  • Waarde - Archeologie 3

Het overige gebied betreft waterbodems (Waarde - Archeologie 3). Voor gebieden met water geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0018.png"

Figuur 3.4 Overzicht archeologische waarden

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In aansluiting op het beleidskader maakt dit bestemmingsplan ontwikkelingen in de Oranjebonnen mogelijk op het gebied van natuur en recreatie. Gezien de waarden en kwaliteiten van het plangebied, is ruimtelijke inpassing daarbij een belangrijke voorwaarde. In dit hoofdstuk worden de algemene opzet van het plan en de afzonderlijke ontwikkelingen uit het plangebied beschreven. Tot slot volgt uit de juridische planbeschrijving aan het eind van dit hoofdstuk hoe de ontwikkeling en bescherming van de polders gezamenlijk in de regels van het bestemmingsplan zijn vastgelegd.

4.2 Opzet van het plan

De opzet van dit plan is gebaseerd op drie pijlers, te weten de vigerende bestemmingsplannen voor het gebied, het Ontwikkelplan Oranjebonnen uit 2016 en de Landschapsvisie Oranjebonnen.

De Landschapsvisie is een document dat parallel aan dit bestemmingsplan is opgesteld. Het overstijgt het niveau van de afzonderlijke ontwikkelingen in het gebied en legt de aandacht juist bij de kenmerkende kwaliteiten en structuren van het gebied.

Het Ontwikkelplan Oranjebonnen is vooral bepalend voor de nieuwe ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het Ontwikkelplan richt zich in hoofdzaak op de ontwikkeling van natuur en recreatie. In die lijn zijn er in de aanloop naar dit bestemmingsplan diverse projecten uitgewerkt, die aansluiten bij het streven van het Ontwikkelplan naar een gemengd gebied met ruimte voor natuur en recreatie. Deze ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan opgenomen en mogelijk gemaakt.

Daar waar geen specifieke ontwikkeling beoogd wordt, of gewenste ontwikkelingen mogelijk nog onvoldoende zijn uitgewerkt, zijn de bestaande functies vastgelegd. Hiervoor dienen de vigerende bestemmingsplannen als basis.

4.3 Vergunde ontwikkelingen

Een aantal ontwikkelingen binnen het plangebied zijn in de periode voorafgaand aan het tot stand komen van dit bestemmingsplan al vergund. Deze ontwikkelingen zijn daarom overeenkomstig de verleende vergunning bestemd. Om een totaalbeeld te geven worden ze hieronder beschreven. Omdat ze al eerder vergund zijn worden ze in het kader van dit bestemmingsplan overigens niet meer als nieuwe ontwikkeling gezien. Ze maken om die reden ook geen onderdeel uit van de onderzoeken die in de volgende hoofdstukken aan de orde komen.

  • Nieuwbouw Stoeterij Polderhaakweg 9

Aan de Polderhaakweg 9 is vergunning verleend voor nieuwbouw van een stoeterij voor circa 14 paarden. Het plan wordt gecombineerd met de aanleg van recreatieve mogelijkheden. Met de ontwikkeling van de stoeterij zijn onder andere stallen, een binnen- en buitenbak, weiland, paddocks en een longeercirkel nodig. Daarnaast komt op het terrein een bedrijfswoning, een bloemenweide, een informatiepunt nabij de uitlaat van de achterliggende polder en de bestaande watergang aan de oostzijde van het terrein wordt ingericht als recreatieve poel. De poel wordt met een steiger zodanig ingericht dat recreatief medegebruik van de Poel mogelijk wordt.

Een inrichtingstekening is opgenomen in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0019.png"

Figuur 4.1 Inrichtingstekening stoeterij Haakweg 9

  • Realisatie windmolenpark Nieuwe Waterweg

Langs de Nieuwe Waterweg is vergunning verleend voor de realisatie van 8 windturbines, waarvan er 7 binnen de grenzen van dit plangebied liggen. Deze 7 turbines, tussen het Oranjekanaal en de Oranjeplassen, zijn in dit bestemmingsplan als zodanig bestemd.

  • Bed & Breakfast Bonnenweg 2

Op het adres Bonnenweg 2 is vergunning verleend voor de verbouwing van een voormalige, vervallen landbouwschuur tot horecagelegenheid van 343 m² die plaats biedt aan maximaal 50 gasten voor lunch of diner. Tevens zal een gedeelte van de landbouwschuur geschikt worden gemaakt voor een kleinschalige logiesfunctie van maximaal tien slaapplaatsen. De gelegenheid kan tevens circa 25 keer per jaar gebruikt worden voor bijeenkomsten van persoonlijke aard, onder meer als trouwlocatie waarbij maximaal 200 gasten kunnen worden ontvangen.

4.4 Nieuwe ontwikkelingen

Naast ontwikkelingen die eerder al vergund zijn, worden er met dit bestemmingsplan ook diverse nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Aan de hand van de thema's natuur, recreatie, cultuur en landschap en duurzaamheid worden deze nieuwe ontwikkelingen besproken. Een algemeen overzicht van de ligging van deze ontwikkelingen is opgenomen in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0020.png"

Figuur 4.2 Ligging nieuwe ontwikkelingen binnen plangebied

4.4.1 Natuur
  • Natuur in de Bonnen (overzichtskaart: nummer 1)

De Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Het Zuid-Hollands Landschap en Natuurbegraven Nederland hebben gezamenlijk een plan uitgewerkt dat gericht is op de natuurontwikkeling in de Bonnenpolder. Het Inrichtings- en beheerplan, waarin (de keuzes voor) de inrichting, de verschillende functies en de verschillende natuurtypen uitvoerig worden behandeld, is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

De drie organisaties zijn vanuit een gezamenlijke ambitie voor het gebied aan het ontwerpproces begonnen. De kiem van deze ambitie ligt in de wens die al jaren leeft, niet alleen bij deze drie organisaties, om meer natuur in de provincie Zuid-Holland te realiseren. Velen zijn dan ook zuinig op de weinige stukjes groen in de omgeving van Hoek van Holland. Het Staelduinse Bos is één van die groene plekken. Het Zuid-Hollands Landschap, Natuurmonumenten en Natuurbegraven Nederland willen samen in de naastgelegen Bonnenpolder van 128 ha landbouwgrond een vrij toegankelijk natuurgebied maken. Door de natuur van de Bonnenpolder te laten overvloeien in de natuur van het Staelduinse Bos, ontstaat meer ruimte voor planten en dieren in het gebied. Tegelijkertijd kunnen natuurliefhebbers heerlijk recreëren en genieten van de natuur. De polder wordt ingericht met een type natuur dat past bij de ontstaansgeschiedenis van de polder en aansluit op haar omgeving. In het ontwerp voor 128 ha toegankelijke natuur is op 30 ha daarvan tevens ruimte voor natuurbegraven.

Aan deze ontwikkeling is een uitgebreid voorbereidingsproces vooraf gegaan. Naar aanleiding van de gemeentelijke beoordeling van het verzoek voor deze ontwikkeling en mede ingegeven door een uitgebreid participatieproces voor de omgeving, is het plan in stappen uitgewerkt tot het plan zoals dat nu met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Tijdens die voorbereiding is er onder meer gekeken naar de mogelijkheid en wenselijk van verschillende locaties voor deze ontwikkeling en naar aanscherping van het plan op de uiteindelijke locatie. Een uitgebreide beschrijving van dit participatieproces is opgenomen in paragraaf 10.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0021.png"

Figuur 4.3 Ontwerp Natuur in de Bonnen

Inrichting en inpassing

De inrichting van de natuurontwikkeling is vastgelegd in het Inrichtings- en beheerplan Natuur in de Bonnen, dat ook als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Figuur 4.3 toont het ontwerp uit het genoemde Inrichtings- en beheerplan. In het ontwerp staan het behoud van de karakteristieke openheid van het polderlandschap en de versterking van de natuurwaarden centraal. Het hele projectgebied van circa 128 ha wordt omgevormd van agrarisch gebruik naar een natuurgebied.

Uit figuur 4.3 blijkt dat het merendeel van dit gebied wordt ingericht als natuurgrasland (geel) en natuurakker (roze). Ten noorden van de Bonnenweg zijn voornamelijk kruiden- en faunarijke graslanden en vochtige hooilanden gepland en ten zuiden van de Bonnenweg voornamelijk kruiden- en faunarijke akkers. Met deze twee typen natuur wordt, naast de ontwikkeling van natuur, ingezet op het behoud van de openheid en het verkavelingspatroon in dit deel van het projectgebied.

De Rel, een historische kreek die door de polder loopt, wordt verbreed en krijgt natuurvriendelijke oevers en een gedeelte met moeras. Tevens wordt de Bonnendijk (gelegen rondom de Lange Bonnen) op onderdelen hersteld en ingericht als boemendijk. Het Kerkepad, dat zich in noord-zuidrichting tussen de Bonnenweg en het Bonnenpad bevindt, wordt eveneens hersteld langs de voet van de Bonnendijk.

Aan de zuidzijde van het projectgebied wordt parallel aan de Dwarshaak een bomenrij aangebracht als afbakening en afscherming tussen de natuurontwikkeling en de nabije industrie en kassen ten zuiden daarvan. Vanaf de Dwarshaak blijft wel zicht op de Bonnenpolder bestaan.

Aan de noordzijde van het projectgebied, wordt parallel aan het Bonnenpad een strook van 20 ha ingericht als duinbos. Dit komt overeen met het Staelduinse Bos dat aan de noordzijde grenst aan het gebied waar de natuurontwikkeling wordt gerealiseerd. Met dit duinbos wordt een verbinding gelegd tussen het Staelduinse Bos en de nieuwe natuur in de Bonnenpolder.

In de 20 ha duinbos wordt, samen met een strook van 10 ha aan kruiden- en faunarijk grasland ten oosten van de Bonnendijk, ruimte geboden aan natuurbegraven. Deze specifieke functie komt verder in deze paragraaf aan de orde.

Gelet op bovenstaande beschrijving, draagt de natuurontwikkeling bij aan het behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van de Bonnenpolder, onder meer door de inrichting met kruiden- en faunarijke graslanden en vochtige hooilanden die leiden tot behoud van de openheid en het verkavelingspatroon. En daarnaast ook door het herstel van structuren als De Rel, de Bonnendijk en het Kerkepad.

Tegelijkertijd zorgt het met de ontwikkeling van het duinbos voor een aansluiting met het natuurtype van het Staelduinse Bos, waarmee een natuurlijke overgang tussen beide gebieden nagestreefd wordt zodat een aaneengesloten geheel van natuurwaarden en recreatieve mogelijkheden ontstaat.

Ecologische meerwaarde

De polder behoudt in dit plan zijn karakteristieke openheid en uitstraling. Door de Bonnenpolder te laten overvloeien in de natuur van het Staelduinse Bos, ontstaat meer ruimte voor planten en dieren in het gebied. De ecologische waarde van de Bonnen wordt vergroot door de omvorming van landbouw naar natuur. Na de inrichting van 128 ha nieuw natuurgebied wordt het natuurgebied 2,5 keer zo groot.

Bij de natuurinrichting van de Bonnenpolder staan bevordering van de biodiversiteit en van het landschappelijke open karakter voorop. Daartoe worden grote oppervlakten gerealiseerd met natuurgraslanden, natuurakkers en moerasvegetaties. Tegelijkertijd wordt in aansluiting op het Staelduinse Bos een duinbos aangelegd. De natuurinrichting van de Bonnenpolder in dit plan biedt de ruimte om de biodiversiteit te verbeteren door onder andere de inpassing van landschappelijke variatie in de Bonnenpolder en de realisatie van natuurvriendelijke oevers (moeras) langs de Rel. De variatie in de Bonnenpolder maakt het gebied aantrekkelijker voor diverse flora en fauna en de realisatie van moeras resulteert in de uitbreiding van waterberging binnen de Bonnenpolder en maakt het watersysteem van de Bonnenpolder robuuster.

Recreatieve meerwaarde

Het Staelduinse Bos is één van de weinige groengebieden in de omgeving en wordt dan ook drukbezocht. Door de Bonnenpolder te laten overvloeien in de natuur van het Staelduinse Bos, ontstaat er meer ruimte voor recreëren en genieten van de natuur. Het bestaande fietspad aan de zuidkant van het Staelduinse Bos wordt door de uitbreiding van het bos een fietspad door een open duinvallei. Verder worden in het nieuwe bos wandelpaden aangelegd.

De Bonnenweg biedt daarnaast de mogelijkheid om door het hart van het plangebied een fietsroute te realiseren. Dit wordt een autoluwe fietsstraat, naast fietsers is de weg alleen toegankelijk voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer. Deze fietsroute kan aan de oostkant verbonden worden met de Oranjepolder en aan de westkant kan de verbinding naar het Nieuwlandse park verbeterd worden. Zo ontstaat er een aantrekkelijke fietsroute tussen Maassluis in Midden-Delfland en het strand van Hoek van Holland.

Naast de nieuwe natuur en de padenstructuren, is ook de inpassing van het natuurbegraven een belangrijke component om de gewenste recreatieve meerwaarde te bereiken. Uitgangspunt is dat het gebied ook beleefbaar en doorkruisbaar is voor recreanten die niet met het natuurbegraven in aanraking willen komen en buiten het daarvoor aangewezen gebied willen blijven. Door het aanhouden van afstanden en aanbrengen van landschappelijke inpassing, is hiermee in het Inrichtings- en beheerplan rekening gehouden. Onder het volgende kopje 'Natuurbegraven' wordt hierop nog nader ingegaan.

Midden in het plangebied, aan de Bonnenweg 50, staat de Hoeve Rijckevorsel. Deze hoeve is gebouwd in traditionele wederopbouwarchitectuur. De hoeve is karakteristiek als een agrarisch bebouwingscomplex dat omkadert is door beplanting (groene kamer) De hoeve is mede waardevol door zijn markante ligging in het weidse polderlandschap. De hoeve blijft behouden door deze vanwege haar ligging in het polderlandschap te benutten voor recreatieve functies die in balans zijn met de omgeving en die als trekpleister fungeren in het nieuw te ontwikkelen natuurgebied. Voorbeelden van functies die hierbij passen zijn een boerderij- of landwinkel, (dag)horecafunctie voor bezoekers en wandelaars uit het gebied en een werkschuur voor beheer van het natuurgebied. Het erf (bestemmingsvlak) is 7.000 m², waarvan 2.300 m² is bebouwd. De omvang van de bebouwing zal worden teruggebracht naar 1.500 m². De bebouwing zal qua positie, schaal en vormgeving worden afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing en het omringende polderlandschap. Met deze afname van 800 m², en de toevoeging van de bebouwing voor het natuurbegraven van 650 m² (zie volgend kopje), is er per saldo sprake van een afname van 150 m². Het erf zal worden omringd door erfbeplanting in de vorm van windsingels. De parkeervoorziening (20 plekken) wordt uit het zicht gerealiseerd op het erf.

Natuurbegraven

Een gedeelte van het nieuwe natuurgebied krijgt een bijzondere, extra functie: de mogelijkheid om in die natuur een laatste rustplaats te krijgen. Dit gebeurt in twee vormen: het begraven van lichamen in het duinbos en het begraven van urnen in zowel het duinbos als een aangrenzend gebied tussen het duinbos en de Rel. Deze twee deelgebieden samen beslaan 30 ha van de in totaal 128 ha aan natuurontwikkeling.

Rondom de natuurbegraafplaats worden piëteitszones ingericht, die als doel hebben om het directe zicht vanaf de weg en de voornaamste recreatiestructuren (waaronder het Kerkepad, de Bonnenweg en het Bonnenpad) te ontnemen en te borgen dat natuurbegraven binnen een intieme sfeer kan plaatsvinden. In het Besluit op de lijkbezorging wordt aangegeven dat de afstand van een natuurgraf tot aan de erfafscheiding ten minste één meter dient te bedragen. In het planvoornemen is een ruimere zone aangehouden. Ten opzichte van het Bonnenpad wordt bijvoorbeeld een piëteitszone aangehouden van circa 15 meter. De afstand waar daadwerkelijk wordt natuurbegraven tot de recreatieve route is in veel gevallen groter. Naast de ruime afstand tussen het natuurbegraven en de recreatieve routes, worden de zones zo ingericht dat natuurbegraven binnen een intieme sfeer mogelijk is. De piëteitszones worden langs de verschillende recreatieve routes zodanig ingericht dat ze passen bij de landschappelijke structuren van de Bonnenpolder.

De piëteitszone ten opzichte van het Bonnenpad, ten noorden van het duinbos, wordt dicht ingeplant met soorten die passen bij het betreffende natuurtype. Door het hoogteverschil van het Bonnenpad ten opzichte van het duinbos, dat ontstaat door de realisatie van het duinbos, wordt het zicht op natuurbegraven ontnomen.

Het zicht op het natuurbegraven vanaf het Kerkepad, gelegen aan de voet van de Bonnendijk, wordt ontnomen door de oude dijk die in zijn karakteristieke vorm zal worden hersteld en zal worden beheerd als bloemdijk. Door de ligging van het Kerkepad aan de andere zijde van de Bonnendijk ten opzichte van het natuurbegraven in de polder, is zicht op natuurbegraven niet mogelijk.

Door de ruime piëteitszone om de natuurbegraafplaats heen en door natuurbegraven goed in te passen in de landschappelijke structuren, kunnen recreanten gebruikmaken van alle recreatiestructuren in het gebied zonder zich op de natuurbegraafplaats te begeven dan wel zicht te hebben op natuurbegraven als men dan niet wenst. Figuur 4.4 geeft een weergave van de dwarsdoorsneden uit het Inrichtings- en beheerplan voor de beschreven inpassing bij zowel het Bonnenpad als het Kerkepad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0022.png"

Figuur 4.4 Doorsnede piëteitszones Bonnenpad en Kerkepad

Het natuurbegraven heeft daarnaast ook met de (nog te realiseren) natuurwaarden rekening te houden. Enerzijds is met het natuurbegraven de aanleg van natuur gemoeid, maar tegelijkertijd kan het natuurbegraven ook effecten op de natuur hebben, bijvoorbeeld als gevolg van graafwerkzaamheden of ceremonies die plaatsvinden. Het is in het belang van het natuurbegraven om zorgvuldig met de natuur in het gebied om te gaan. Om dit ook te borgen is het Werkprotocol beheer en gebruik opgesteld en onderdelen hiervan zijn bovendien ook aan de regels van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierin legt Natuurbegraven Nederland zichzelf de nodige maatregelen op waarmee bij het natuurbegraven rekening dient te worden gehouden om nadelige effecten op de natuur te voorkomen.

Bij deze functie wordt ook een gebouw opgericht voor het houden van ceremonies, het bieden van informatie over natuurbegraven en voor een beheerruimte van waaruit gewerkt kan worden aan het natuurbeheer. Dit gebouw wordt in het nieuwe duinbos in de noordwestkant van de Bonnenpolder gerealiseerd. In dit duinbos wordt ook een parkeergelegenheid aangelegd. Net als het overige deel van het natuurgebied is de natuurbegraafplaats vrij toegankelijk tussen zonsopgang en zonsondergang. De gekozen locaties voor natuurbegraven en parkeren scoren in het gebiedsproces het beste vanwege de ontsluiting (minste overlast voor bewoners van verkeer en parkeren), de uitbreiding van het Staelduinse Bos en de ligging achter de dijk vanaf de Dwarshaak gezien.

Het gebouw dat bij deze functie wordt gerealiseerd moet een directe verbinding vormen met de natuur. Rust, sereniteit en natuur is de beleving die de bezoeker moet krijgen. De omringende natuur moet ook vanuit het gebouw beleefbaar zijn. Het gebouw ligt in het duinbos en onderbreekt de strakke rand tussen het open polderlandschap en het duinbos niet. Vanaf de Bonnenweg is het gebouw niet zichtbaar.

De uitstraling van het gebouw, de positie, het kleurgebruik, de vormgeving en het materiaalgebruik zal passen bij het omringende landschap en de lokale cultuur. Het is wenselijk dat het te realiseren gebouw natuurlijk, duurzaam en van tijdelijke aard is. Het gebouw moet uitnodigen tot een bezoek en zich openen naar de omringende natuur. Het gebouw zal een sobere en eenvoudige uitstraling hebben. De gebouwtypologie is 'landelijk', en gaat op in de omgeving, is neutraal en mooi in eenvoud. Om te voorzien aan de behoefte van openheid naar de natuur zal de schil van het gebouw meer transparant worden uitgevoerd.

Het gebouw vraagt om een bouwvlak van 900 m². Deze omvang is gebaseerd op de voorzieningen die in dit gebouw moeten worden gerealiseerd:

  • informatiecentrum met ontvangstruimte, spreekkamers, pantry;
  • ceremoniecentrum (voor circa 80-100 personen) met ontvangstruimte, garderobe, ceremonieruimte, koffieruimte en keuken;
  • beheerderschuur;
  • facilitaire voorzieningen (toiletten, tochtsluis, installatieruimte, back office).

Een exact ontwerp van het ceremoniegebouw wordt nog uitgewerkt en zal moeten passen binnen de kaders van dit bestemmingsplan. Die bestaan onder meer uit een bestemmingsvlak van 900 m2, dat tevens volledig is aangemerkt als bouwvlak. Voor het hoofdgebouw geldt een maximum goothoogte van 4,5 m, een maximum bouwhoogte van 8 m en een maximum te bebouwen oppervlakte van 650 m2. Er wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van duurzame technieken en materialen. Na beëindiging van de functie natuurbegraven zal het gebouw worden afgebroken en de materialen worden zoveel mogelijk hergebruikt.

Alternatieve locaties

In aanloop naar dit bestemmingsplan zijn ook alternatieve locacties in het gebied tegen het licht gehouden voor het natuurbegraven. Dit is mede naar aanleiding van reacties uit de omgeving gebeurd, die uiteindelijk in een negatief advies van de Gebiedscommissie uitmondden in 2018 rondom het moment dat de gemeente Rotterdam een principebesluit nam over het initiatief dat door Natuurmonumenten, Zuid-Hollands Landschap en Natuurbegraven Nederland aan de gemeente was voorgelegd. De twee belangrijkste locaties waar op dat moment op gewezen werd, waren de locaties Oranjeheuvel in de Oranjebuitenpolder en langs de Hoeksebaan aan de oostzijde van de Bonnenpolder.

De locatie Oranjeheuvel betreft een voormalig slibdepot dat door de vervuiling in de grond ongeschikt is om hierin te graven. Bovendien ligt deze locatie niet nabij de overige gronden die de initiatiefnemers in eigendom hebben en waar de verdere natuurontwikkeling wordt beoogd. Deze locatie bleek om die redenen zowel milieukundig als landschappelijk niet mogelijk en wenselijk. De locatie aan de oostzijde van de Bonnenpolder ligt weliswaar in dezelfde polder als waar de verdere natuurontwikkeling door de initatiefnemers plaatsvindt, maar het ophogen van gronden en de aanplant van duinbos werd op deze locatie als een te grote landschappelijke ingreep aangemerkt. Op de locatie waar dit nu is voorzien is, zal ten opzichte van de bestaande situatie eveneens sprake zijn van ophoging maar wordt direct aangesloten op het Staelduinse Bos waardoor een natuurlijke aansluiting ontstaat in het landschapstype. Op een afzonderlijke locatie in de polder werd dit ongewenst geacht. Daarnaast waren de initiatiefnemers daar ook afhankelijk van de bereidheid van de grondeigenaren, terwijl zij op de locatie waar het plan nu mogelijk wordt gemaakt al een groot deel van de gronden in eigendom hadden.

  • Herstel waterlopen en aanleg van natuurvriendelijke oevers (overzichtskaart: nummer 5)

De Rel en het Oranjekanaal zijn belangrijke structuurdragers van het plangebied. De natuurlijke loop van de Rel is niet overal meer aanwezig of herkenbaar of is op delen smaller dan oorspronkelijk. Met dit bestemmingsplan wordt de ruimte geboden om deze waterstructuren waar nodig te herstellen of te verbreden. Figuur 4.5 geeft een overzicht van de ingrepen die worden beoogd op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0023.png"

Figuur 4.5 Herstel waterlopen en aanleg natuurvriendelijke oevers

Daarnaast is ook gezocht naar mogelijkheden om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. In de Bonnenpolder maken deze onderdeel uit van het inrichtingsplan van de natuurontwikkeling dat hiervoor al is behandeld. In de Oranjebuitenpolder heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de volgende locaties in beeld voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers (nvo). Deze locaties zijn in beeld gebracht in figuur 4.6.

1. Locatie Brede Oude Spui

In het brede deel van de Oude Spui is ruimte om een nvo aan te leggen. Hoewel de beperkte lengte van deze nvo, vormt deze locatie een aantrekkelijke locatie voor vis de (luwe) Oude Spui in te zwemmen.

2. Locatie Insteekwateren

Op de locatie ten zuidwesten van de Oude Spui waar de Oude Spuidijk wordt terug gebracht, worden lange met elkaar verbonden watergangen gerealiseerd met nvo's aan weerszijden. De insteekwateren vormen rechte lijnen conform de historische rechte watergangen in de rest van de polder, maar binnen die rechte lijnen kan breedtevariatie aangebracht worden. Deze nieuwe waterpartij met nvo's heeft twee open verbindingen met de Oude Spui zodat voorkomen wordt dat er een te groot deel stilstaand water komt. Tevens wordt door de oostelijke open verbinding van de waterpartij met de Oude Spui de afstand tot de nvo op locatie 3 makkelijke  te overbruggen voor verschillende faunasoorten.

Een deel van de grond die vrijkomt bij het graven van de insteekwateren kan worden gebruikt voor het herstel van de Oude Spuidijk of voor ophoging van de randen van het 'zonnepanelenplateau' dat ter plaatse van het slibdepot ten zuiden van ons plangebied ontwikkeld wordt.

3. Locatie Optimalisatie huidige nvo

De huidige nvo langs de Oude Spui (aan de noordoostzijde) is in een slechte staat in het kader van natte ecologie. De oever is deels verland en afgekalfd en bevat weinig diverse (onder)watervegetatie. Deze nvo biedt echter mogelijkheden om na optimalisatie van het onderwaterdeel van de oever een ecologische meerwaarde op te leveren (als aanvulling op de rest van het projectgebied). Hiermee wordt invulling gegeven aan de intentie van het Hoogheemraadschap van Delfland om het ecologisch beheer van aangrenzende (natuur)terreinen en het beheer van de watergangen op elkaar af te stemmen.

De drie betreffende locaties zijn ook weergeven in figuur 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0024.png"

Figuur 4.6 Locaties aanleg natuurvriendelijke oevers Hoogheemraadschap van Delfland

4.4.2 Recreatie
  • Mountainbikeparcours (overzichtskaart: nummer 4)

Langs het Oranjekanaal, in de zuidwesthoek van de Oranjebuitenpolder, wordt een zonnepark aangelegd in combinatie met ecologische waarden en recreatieve mogelijkheden. Dit bestaat onder andere uit wandelmogelijkheden, maar door dit gebied wordt eveneens een mountainbikeparcours aangelegd. Meer over de manier waarop deze functies worden gecombineerd, gerealiseerd, ontworpen en ingepast volgt in paragraaf 4.4.4 bij de behandeling van het zonnepark.

4.4.3 Cultuur en landschap
  • Dijkbehoud en -herstel

Uit de cultuurhistorische verkenning blijkt de waardering van de oorspronkelijke dijkstructuren in het plangebied. Deels zijn deze dijklichamen nog aanwezig, maar op onderdelen zijn deze niet meer als zodanig herkenbaar. Het streven is om de nog aanwezige onderdelen te behouden, de ontbrekende onderdelen te herstellen en de structuur beter herkenbaar te maken. Met de cultuurhistorische dubbelbestemming is in dit bestemmingsplan het behoud en herstel van deze structuren in de regels vastgelegd.

Een concrete ontwikkeling op dit vlak betreft het herstel van de Oude Spuidijk, die op onderdelen niet meer als zodanig zichtbaar is. Dit herstel zal na vaststelling van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd. Het betreft het herstel ter plaatse van de locatie aangeduid met het nummer 4b in figuur 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0025.png"

Figuur 4.7 Dijkstructuur en -herstel

  • Bunkers

In de Oranjebonnen zijn meerdere bunkers aanwezig die deel uitmaakten van de zogenoemde Atlantikwall. De ligging en waardering hiervan komt naar voren in de cultuurhistorische verkenning. In de planregels worden deze bunkers beschermd tegen ingrepen die deze cultuurhistorische waarde aan kunnen tasten.

  • Sanering glastuinbouw (overzichtskaart: nummer 6)

In de Oranjebuitenpolder wordt een bestaande glastuinbouwlocatie aan de Polderhaakweg 15 gesaneerd. Dit betreft een sanering van circa 2 ha aan glas en bijbehorend waterbassin dat wordt gesaneerd. Door de omvang en locatie van dit glastuinbouwbedrijf vormt deze sanering een bijdrage aan het herstel van landschappelijke waarden als openheid en verkavelingspatronen.

Met de sanering van het glas is de ontwikkeling van enkele compensatiewoningen gemoeid. Een dergelijke ontwikkeling komt vaker voor om overeenstemming te bereiken over het saneren van het glas. Daarbij is het cruciaal dat de nieuw te realiseren woningen op passende wijze in de omgeving worden vormgegeven.

Het gaat in dit geval om een ontwikkeling van 5 woningen, naast het behoud van de huidige bedrijfswoning die na de sanering als burgerwoning zal blijven bestaan. De locatie ligt ingesloten tussen de vergunde stoeterij (zie paragraaf 4.3) en de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf. Hierdoor wordt de landschappelijke winst vooral behaald op het achterste deel, waar de huidige kassen tot voorbij de naastgelegen bebouwing reiken. Daar bevinden zich ook de bijbehorende voorzieningen, zoals het waterbassin. De ruimte voor de compensatiewoningen concentreert zich daarom op de voorste helft van het huidige bedrijfscomplex. Binnen deze kaders is nog geen exacte positionering van de woningen vastgelegd. Deze kunnen in de gedachte van een boerenerf vrij worden gesitueerd. Figuur 4.8 geeft hier een mogelijke indicatie voor. Daaruit blijkt tevens de openheid die op het achterste deel van het huidige bedrijfscomplex ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0026.png"

Figuur 4.8 Inrichtingsschets Polderhaakweg 15

  • Legalisatie en inpassing bedrijfslocatie Haakweg 40 (overzichtskaart: nummer 2)

Aan de Haakweg 40 is een kassensloopbedrijf aanwezig dat ook beschikt over een vergunning om hier gevestigd te zijn. De feitelijk aanwezige bebouwing wijkt echter af van die vergunning. Tussen de gemeente en het bedrijf heeft afstemming plaatsgevonden om de feitelijke situatie te bestemmen zodat deze alsnog vergund kan worden, waarbij ook voorwaarden worden gesteld op het gebied van landschappelijke inpassing rondom het bedrijf. Door toepassing hiervan, vindt landschappelijke kwaliteitsverbetering plaats.

  • Legalisatie loonbedrijf Bonnenweg 2 (overzichtskaart: nummer 3)

De locatie Bonnenweg 2 is ook in paragraaf 4.3 al aan de orde gekomen. Op deze locatie is een Bed & Breakfast met logiesfunctie en mogelijkheden voor horeca vergund en als zodanig bestemd.

De locatie zelf betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waar nog gedeeltelijk bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend. Dit betreft grofweg de achterste helft van het perceel, waar bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend die als loonbedrijf worden aangemerkt. Deze vorm van bedrijfsvoering staat onder meer ten dienste van het beheer en onderhoud van agrarische gronden. Omdat deze vorm van bedrijfsvoering niet eerder in een bestemmingsplan was vastgelegd, is dat met dit bestemmingsplan alsnog gedaan, waarmee het vanuit planologisch oogpunt als nieuwe ontwikkeling moet worden gezien. Om het loonbedrijf planologisch toe te staan, wordt het voormalige agrarische bouwvlak nu voor de uitoefening van een loonbedrijf aangemerkt. Ten opzichte van de feitelijke, bestaande situatie worden er geen ontwikkelingen voorzien in functionele of ruimtelijke zin.

4.4.4 Duurzaamheid
  • Zonnepark (overzichtskaart: nummer 4)

In de Oranjebuitenpolder wordt langs het Oranjekanaal een zonnepark mogelijk gemaakt op het voormalige slibdepot. Dit sluit aan bij het programma Duurzaam Plus waarin Hoek van Holland is aangewezen als locatie voor grootschalige opwekking van zonne-energie. Dit voormalige slibdepot vormt een saneringslocatie, waar door middel van het zonnepark in combinatie met recreatieve mogelijkheden een nieuwe functie aan wordt toegewezen.

Voor de locatie is een analyse uitgevoerd om te komen tot een passend ontwerp in de omgeving. De principes die uit deze analyse volgen zijn weergegeven op figuur 4.9.

Hieruit blijkt dat er aandacht is voor het ontwerp van de randen, om daarmee het zicht op en de beleving van het zonneveld passend vorm te geven. Ook is er ruimte voor ecologie en recreatie, dit laatste in de vorm van een mountainbikeparcours.

Het zonnepark van 25 ha levert een bijdrage van circa 25 MW, wat een belangrijke bijdrage is om in 2022 het aandeel zonne-energie naar 150 MW te brengen en in 2030 uiteindelijk tot 750 MW.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0027.png"

Figuur 4.9 Inpassing zonneveld

In het verder uitgewerkt ontwerp, zijn de volgende elementen opgenomen die de inpassing van het zonneveld in de omgeving versterken:

  • aan de hoofdroutes voor fietsen langs en wandelen door het zonneveld komen een kunstuiting,  een informatiepunt over het 'nieuwe energielandschap' en een 'informatief zonneveld'. Dit maakt deel uit van een brede natuur- en recreatiezone langs het Oranjekanaal.
  • de randen van het zonneveld krijgen dijkjes met wandelpaden en deels een mountainbikeroute op de helling. Er komen brede stroken bloemrijk grasland aan de randen van het zonneveld.
  • door het zonneveld heen komen wandelpaden op dijkjes die aansluiten op landschappelijke structuren in de omgeving, zodat het veld geen obstakel vormt binnen het hele gebied. Men kan vanaf de verhoogde paden het zonneveld beleven. Door het zonneveld ruimtelijk te geleden in kleinere velden, wordt het visueel aantrekkelijker.
  • de zonnepanelen krijgen een zuid-opstelling met ruimte tussen de zonnepanelen. Hierdoor komt er bloemrijk grasland ten behoeve van de biodiversiteit en krijgt het zonneveld een 'groenere' uitstraling. Ook de dijkjes met paden door het zonneveld dragen bij aan de biodiversiteit.
  • alle paden en groenzones zijn openbaar toegankelijk. 

Een overzichtstekening van deze inrichting is opgenomen in figuur 4.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0028.png"

Figuur 4.10 Inrichting zonneveld en recreatiemogelijkheden

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Systematiek

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

4.5.2 Verbeelding

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de combinatie van verbeelding en regels. De verbeelding is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl en dient ten minste te bestaan uit een gebiedsdekkende laag met enkelbestemmingen. Daarnaast zijn aanvullende regeling vastgelegd via onder andere dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen.

De (dubbel)bestemmingente en (gebieds)aanduidingen op de verbeelding verwijzen naar corresponderende artikelen van de planregels, waarin specifiek is vastgelegd welke regels er ter plaatse gelden ten aanzien van met name het gebruik en het bebouwen van gronden.

4.5.3 Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Slotregels.

Op basis van deze volgorde zijn hierna de verschillende artikelen van het bestemmingsplan nader toegelicht.

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen, moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De agrarische bestemming is opgenomen voor de agrarische bedrijven en de agrarische gronden binnen het plangebied.

De regeling richt zich op concentratie van bebouwing binnen de bouwvlakken voor de verschillende agrarische bedrijfscomplexen aan de Polderhaakweg. Buiten deze bouwvlakken zijn enkel hekwerken toegestaan. Bestaande bouwwerken die al buiten deze bouwvlakken aanwezig zijn, zoals een enkele paardenstal en verschillende paardenbakken zijn met een specifieke aanduiding aangegeven op de verbeelding.

Via een afwijkingsbevoegdheid kan in specifieke gevallen alsnog bebouwing buiten het bouwvlak worden toegestaan, uitsluitend in de vorm van kleinschalige, agrarische bebouwing zoals schuilstallen. Deze bebouwing is aan maximum maatvoeringen gebonden en bij het voeren van de benodigde afwijkingsbevoegdheid zijn de (agrarische) noodzaak en de landschappelijke inpassing belangrijke afwegingscriteria.

Ten aanzien van het gebruik is de bestemming in essentie gericht op agrarische bedrijven in de vorm van akkerbouw en/of vollegrondstuinbouw. Voor het veehouderijbedrijf aan het Bonnenpad, waarvan het bedrijfscomplex buiten het plangebied en ook buiten de gemeentegrens ligt, zijn de bijbehorende gronden die binnen het plangebied liggen specifiek aangeduid om hier tevens veehouderij specifiek mogelijk te maken.

Op de locatie Haakweg 40, waar op agrarische gronden opslag mogelijk is gemaakt ten behoeve van het aanwezige kassensloopbedrijf, is een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd om de betreffende opslag ter plaatse uit te mogen oefenen. Deze voorwaardelijke verplichting heeft betrekking op de aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing en watercompensatie.

Artikel 4 Agrarisch - Sierteelt

De sierteeltkwekerij aan de Oranjedijk heeft een eigen bestemming, gelet op de afwijkende bedrijfstak. Ook hier geldt dat de bebouwing, met uitzondering van hekwerken, zich binnen het bouwvlak dient te bevinden. Kassen zijn hierbij uitgesloten.

Artikel 5 Bedrijf

De verschillende niet-agrarische bedrijven binnen het plangebied zijn bestemd als Bedrijf. Met een specifieke functieaanduiding is per bedrijfslocatie aangegeven welk type bedrijf op die locatie is toegestaan.

Op de locatie Bonnenweg 2, waar binnen de bestemming Bedrijf sprake is van ontwikkelingen, zijn voorwaardelijke verplichtingen in de regels vastgelegd om de betreffende functie uit te mogen oefenen. De voorwaardelijke verplichting heeft betrekking op de aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing.

Artikel 6 Bedrijf - Windturbine

De windturbines langs de Nieuwe Waterweg zijn eveneens van een bedrijfsbestemming voorzien, maar hebben vanwege hun specifieke karakter een aparte bestemming gekregen.

De specifieke bedrijfsvorm en de bijbehorende bouwregels zijn toegespitst op het functioneren van de windturbines.

Artikel 7 Gemengd

De bestemming Gemengd is opgenomen voor het perceel van de historische boerderij Vreugdenhil aan de Bonnenweg 50. Deze locatie wordt samen met de natuurontwikkeling in de Bonnenpolder ontwikkeld tot een locatie van waaruit natuur- en landschapsbeheer kan plaatsvinden en waar diverse, daaraan gerelateerde publieksfuncties zijn toegestaan gericht op de bezoekers van het natuurgebied, zoals het verstrekken van informatie en educatie, horeca en detailhandel. Met de bestemming Gemengd kunnen deze functies in combinatie worden uitgeoefend.

De bouwvlakken zijn zo ingetekend dat de twee bestaande, historisch waardevolle gebouwen strak zijn ingetekend met tevens de aanduiding 'karakteristiek' die gericht is op het behoud van deze bebouwing. Een derde bouwvlak voor nieuw op te richten bebouwing is meer achterop het erf opgenomen.

Ter plaatse is tevens een aanduiding opgenomen die regelt dat gebouwen over een nooduitgang moeten beschikken die van de hogedruk gasleiding af gericht is. Dit houdt verband met de ligging nabij deze leiding en het onderzoek dat daarnaar gedaan is.

Artikel 8 Groen

De bestemming Groen komt hoofdzakelijk voor langs de oevers van de Nieuwe Waterweg en rondom diverse ontwikkellocaties waar met deze bestemming de landschappelijke inpassing wordt geborgd.

De bestemming is gericht op de inrichting met groen en kent slechts zeer beperkte mogelijkheden.

Artikel 9 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor het ceremoniegebouw voor het natuurbegraven en het bijbehorende terrein. Het bestemmingsvlak is geheel aangemerkt als bouwvlak, wat overigens niet inhoudt dat het vlak ook volledig mag worden bebouwd. In de bestemmingsregels is een maximum bebouwd oppervlakte van 650 m2 vastgelegd. Binnen deze kaders dienen het gebouw en het bijbehorende terrein te worden ontworpen.

Artikel 10 Natuur

De bestemming Natuur is opgenomen voor de natuurontwikkeling in de Bonnenpolder, waaronder begrepen ook de gronden voor het natuurbegraven, voor de verbreding van De Rel, voor de vispaaiplaats langs het Oranjekanaal en voor de Oranjeplassen.

Binnen deze bestemming dient het gebruik gericht te zijn op het behoud en de ontwikkeling van natuur. Om die reden is er zeer beperkt ruimte voor bebouwing. Verder zijn diverse werken en werkzaamheden, die mogelijk de natuur kunnen schaden, uitsluitend toegestaan indien daarvoor eerst een omgevingsvergunning is verkregen. Bij de afgifte van zo'n vergunning wordt op voorhand afgewogen of de betrekkende werkzaamheden met het oog op de natuurwaarden acceptabel worden geacht. Overigens zijn er ook uitzonderingen op deze vergunningplicht, onder andere wanneer het werkzaamheden zijn die het normaal beheer en onderhoud (van de natuur) betreffen, alsmede de werkzaamheden die nodig zijn voor de beoogde natuurontwikkeling in de Bonnenpolder.

Met het oog op het natuurbegraven is met diverse aanduidingsvlakken aangegeven welk onderdeel van deze functie waar is toegestaan. In de eerste plaats is met de aanduiding 'specifieke vorm van bos - duinbos' aangeduid waar het duinbos aangelegd mag worden waarbinnen het natuurbegraven bedoeld is. Het vlak voor het duinbos is 20 ha groot en aangrenzend bevindt zich het vlak met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraven in de polder' van 10 ha groot. Van deze twee samen (30 ha) mag maximaal 10% (3 ha) benut worden voor het natuurbegraven.

Een belangrijk onderscheid is dat het natuurbegraven in de polder uitsluitend bedoeld is voor het begraven van urnen, terwijl in het duinbos lichamen en urnen mogen worden begraven. Binnen het duinbos is overigens nog de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraven in het duinbos' opgenomen, waarbinnen de natuurgraven zich dienen te bevinden. Dit vlak is zo vormgegeven dat langs de buitenranden van het duinbos een 'piëteitszone' behouden blijft.

Binnen de bestemming Natuur is tot slot ook een koppeling gelegd met onderdelen van het Inrichtings- en beheerplan Natuur in de Bonnen en met het Werkprotocol beheer en gebruik.

Het Inrichtings- en beheerplan is aan de regels gekoppeld om te borgen dat binnen de bestemming Natuur ook daadwerkelijk de inrichting, de inpassing en het beheer worden toegepast zoals in het Inrichtings- en beheerplan zijn vastgelegd. Hiermee worden voorkomen dat andere inrichtingsvormen of natuurtypen, met mogelijk een andere landschappelijk effect, kunnen worden gerealiseerd. Deze borging komt tot uiting in artikel 10 lid 10.3, waarin een koppeling gelegd is tussen het natuurbegraven enerzijds en de realisatie van natuur conform het Inrichtings- en beheerplan. Ook is er in artikel 10 lid 10.4 een vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werkzaamheden die een landschappelijk effect kunnen hebben. Voor zover deze werkzaamheden in het Inrichtings- en beheerplan passen, is geen vergunning nodig. Voor afwijkende ingrepen is het aan de gemeente om te beoordelen of de benodigde vergunnig kan worden verleend gelet op de effecten op landschap en natuur.

Het Werkprotocol is eveneens via artikel 10 lid 10.3 aan de regels gekoppeld en borgt dat bij het uitoefenen van de functie natuurbegraven de voorgeschreven maatregelen uit het Werkprotocol dienen te worden toegepast. Deze maatregelen zien op het voorkomen van nadelige effecten op de natuur.

Artikel 11 Recreatie

De bestemming Recreatie is opgenomen voor de belangrijkste recreatieve verbindingen binnen het plangebied en voor diverse recreatieve functies in het plangebied. Dat laatste betreft de manege op de hoek Schenkeldijk / Oranjedijk en de gronden waar het zonneveld met recreatieve functies wordt ontwikkeld.

De bouwvlakken geven weer waar de bij de bestemming behorende gebouwen mogen worden gesitueerd.

Voor het zonneveld is met aanduidingen weergegeven welk gebruik waar is toegestaan. Het zonneveld beslaat immers maar een deel van het bestemmingsvlak dat ter plaatse is opgenomen. Het resterende deel van het bestemmingsvlak, rondom de zonnepanelen, is bedoeld voor de landschappelijke inpassing en de recreatieve functies. Via een voorwaardelijke verplichting is tevens vastgelegd dat er voorwaarden gelden met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het zonneveld, waaraan voldaan dient te worden om het beschreven gebruik daadwerkelijk te mogen uitoefenen.

Artikel 12 Tuin

De bestemming Tuin komt bij diverse percelen voor aan de voorzijde, langs de weg. Met deze bestemming wordt beoogd dat deze gronden als tuin wordt ingericht, wat inhoudt dat er ook geen gebouwen zijn toegestaan.

Behalve aan de voorzijde van diverse percelen komt deze bestemming ook voor bij de woningbouwlocatie aan de Polderhaakweg 15. Rondom de nieuwe percelen en ook tussen het bebouwingslint langs de weg en de daarachter geprojecteerde nieuwbouwwoningen zijn stroken grond als Tuin bestemd.

Artikel 13 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de doorgaande verkeersverbindingen in het plangebied.

Artikel 14 Verkeer - Metro/sneltram

De bestemming Verkeer - Metro/sneltram is opgenomen voor de spoorlijn De Hoekse Lijn die nu als lightrailverbinding functioneert tussen Hoek van Holland en Rotterdam.

Artikel 15 Water

De bestemming Water is opgenomen voor hoofdwatergangen en belangrijke oppervlaktewateren.

Artikel 16 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 is opgenomen voor de bestaande burgerwoningen in het plangebied.

Hiermee wordt de woonfunctie, met een eventueel beroep of bedrijf aan huis (onder voorwaarden), toegestaan.

Met een bouwvlak is op de verbeelding weergegeven waar het hoofdgebouw zich dient te bevinden. Voor hoofdgebouwen zijn tevens diverse maatvoeringen voorgeschreven, waaronder een minimum en maximum inhoudsmaat van respectievelijk 250 m3 en 750 m3. Voor bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en overkappingen, gelden eigen maatvoeringen waaronder een gezamenlijk maximum van 50 m2.

Artikel 17 Wonen - 3

De bestemming Wonen - 3 is opgenomen voor de nieuw te bouwen woningen aan de Polderhaakweg. Het gaat om vier woningen die achter de bestaande woonbebouwing in een erfopstelling worden beoogd. Om dit te realiseren zijn bouwvlakken ingetekend die aangeven waar de woningen mogen worden gesitueerd. Ook de bijbehorende bouwwerken dienen zich binnen het bouwvlak te bevinden. Per woning is een maximum oppervlakte van 200 m2 vastgelegd, die voor het hoofdgebouw als de bijbehorende bouwwerken samen geldt.

Artikel 18 Leiding - Gas, Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding, Artikel 20 Leiding - Reservering, Artikel 21 Leiding - Riool en Artikel 22 Leiding - Water

De diverse planologisch, relevante leidingen in het plangebied zijn met afzonderlijke dubbelbestemmingen vastgelegd, ingedeeld naar type leiding. Met deze dubbelbestemmingen wordt geregeld dat de gronden ter plaatse niet alleen bestemd zijn voor de ter plaatse voorkomende enkelbestemming, maar tevens voor de ter plaatse aanwezige leiding of verbinding.

De dubbelbestemmingen schrijven voor dat het bouwen of uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden, ook voor de andere bestemming die ter plaatse aanwezig is, uitsluitend is toegestaan indien het belang van de leiding daarmee niet wordt geschaad. Om dat aan te tonen, dient advies bij de leidingbeheerder te worden ingewonnen.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1, Artikel 24 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 25 Waarde - Archeologie 3

De drie verschillende archeologische beschermingsregimes, zijn vastgelegd met drie afzonderlijke dubbelbestemmingen.

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden en geldt aanvullend op de ter plaatse aanwezige enkelbestemming. In ieder van de drie dubbelbestemmingen zijn regels opgenomen die bepalen wanneer er archeologisch onderzoek nodig is alvorens er gebouwd mag worden of er andere werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden. Dit betreft een combinatie van een oppervlakte- en een dieptemaat. Wanneer deze beide worden overschreden, dient eerst archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Wanneer de betreffende (bouw)werken en werkzaamheden geen van beide maatvoeringen overschrijdt of slechts één van beide, dan is geen archeologisch onderzoek nodig.

Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie 1 en Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie 2

Deze twee dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de uiteenlopende, cultuurhistorische waarden in het plangebied. Beide dubbelbestemmingen gelden aanvullend op de ter plaatse voorkomende enkelbestemmingen en omvatten beschermde regels op het gebied van cultuurhistorie.

Waarde - Cultuurhistorie 1 richt zich hoofdzakelijk op waarden die in het (vrijwel) gehele gebied aanwezig zijn en met name samenhangen met de landschappelijke ontstaansgeschiedenis. Dit betreft onder andere de openheid, verkaveling, watergangen, dijkstructuren, linten en verdedigingswerken.

Om deze waarden te beschermen, zijn diverse werken en werkzaamheden voorzien van een vergunningplicht. De benodigde omgevingsvergunning kan worden afgegeven na een bestuurlijke afweging vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Omdat deze dubbelbestemming het hele plangebied beslaat (met uitzondering van het voormalig slibdepot waar het zonneveld op wordt ontwikkeld), zijn er ook diverse uitzonderingen opgenomen om niet elke ingreep aan een extra vergunning te koppelen. Deze uitzondering geldt onder andere ter plaatse van bouwvlakken en diverse bestemmingsvlakken, voor de natuurontwikkeling in de Bonnenpolder en voor het aanbrengen van natuurgraven op de natuurbegraafplaats.

Waarde - Cultuurhistorie 2 richt zich op specifieke locaties waar zich een concentratie van cultuurhistorische objecten bevindt. Dit artikel legt voor die locaties een sloopverbod vast. Omdat het in enkele gevallen juist gaat om niet gebouwde cultuurhistorische elementen, is op die locaties in plaats van een sloopverbod juist een bouwverbod opgenomen, zodat er ter plaatse geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht die de betreffende objecten kan verstoren. Dit laatste is het geval in de Oranjebuitenpolder voor zover de bestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 daar binnendijks voorkomt.

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering

De bestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen ter bescherming van de primaire waterkeringen in het plangebied. Deze dubbelbestemming legt regels vast die aanvullend gelden op de ter plaatse voorkomende enkelbestemmingen. Met de regels geldt voor het bouwen ter plaatse van deze waterkeringen in eerste instantie een verbod, waarvan vervolgens kan worden afgeweken als is aangetoond dat het belang van de waterkering niet wordt geschaad door de beoogde bouwwerken.

Algemene regels

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 30 Algemene bouwregels

Dit artikel bevalt regels ten aanzien van het bouwen die in algemene zin van kracht zijn. Deze zijn dus niet specifiek gekoppeld aan één of meerdere bestemmingen, maar zijn altijd van toepassing.

Artikel 31 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat regels die aan van toepassing zijn binnen enkele op de verbeelding weergegeven aanduidingen. Aangezien dit aanduidingen zijn die over meerdere bestemmingen heen liggen, is de bij die aanduiding behorende regeling niet in elke bestemming afzonderlijk opgenomen, maar eenduidig in dit artikel vastgelegd. Het gaat om regelingen behorende bij de aanduidingen voor de vrijwaringszones van (historische) dijken, de veiligheidszones rondom windturbines en bij de figuur 'relatie'.

Artikel 32 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevalt regels om van het bestemmingsplan af te kunnen wijken die in algemene zin van kracht zijn. Deze zijn dus niet specifiek gekoppeld aan één of meerdere bestemmingen, maar zijn altijd van toepassing.

Artikel 33 Overige regels

In dit artikel is de verplichting opgenomen op basis van het actuele gemeentelijke parkeerbeleid, te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 35 Slotregel

Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regel bevat.

Hoofdstuk 5 Water

Inleiding

In het nieuwe bestemmingsplan wordt de transformatie van de Oranjebonnen van een hoofdzakelijk agrarisch gebied naar een gebied waarin zowel plaats is voor recreatie, ecologie als landbouw mogelijk gemaakt. Onderdeel van de natuurontwikkeling is het mogelijk maken van een natuurbegraafplaats. In het bestemmingsplangebied wordt water toegevoegd in het kader van natuurontwikkeling. Verder worden kassen gesaneerd en vervangen door een aantal woningen. Op de Oranjeheuvel wordt de realisatie van een zonnepark (in combinatie met recreatie) mogelijk gemaakt.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor Oranjebonnen gaat het daarnaast om Rijkswaterstaat als waterbeheerder rijkswateren en de gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) als rioolbeheerder. Bij het tot stand komen van de waterparagraaf is door de gemeente Rotterdam overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland en Rijkswaterstaat. De adviezen en opmerkingen van de waterbeheerder (s) zijn vervolgens verwerkt in de onderzoeken en in deze waterparagraaf.

Voor de natuurinrichting inclusief natuurbegraven is een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd. Het rapport met projectnummer 124909 (29 maart 2021) is bijgevoegd in bijlage 4. Daarnaast is er door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam een wateradvies opgesteld voor het gehele plan. Het wateradvies met het dossiernummer IB-2019-002 (september 2021) is bijgevoegd in bijlage 3.

Wettelijk kader

Het Hoogheemraadschap van Delfland hanteert het standstill beginsel bij het beoordelen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat het niet is toegestaan dat plannen een verslechtering van de waterhuishouding mogelijk maken en bij voorkeur dat plannen de waterhuishouding zelfs verbeteren. Voor een uitgebreide beschrijving van het wettelijke kader en de huidige waterhuishoudkundige situatie wordt verwezen naar het wateradvies, zoals opgenomen in bijlage 3. De resultaten van het wateradvies ten aanzien van de toekomstige situatie zijn hieronder samengevat.

Toekomstige situatie

Plangebied en ontwikkelingen

Het plangebied betreft de polders Oranjebuitenpolder en de Lange Bonnen en de ontwikkelingen zijn beschreven in paragraaf 4.4. Het gebied ligt ten oosten van de kern Hoek van Holland, ten zuiden van de gemeente Westland, ten westen van de gemeente Maassluis en ten noorden van de Nieuwe Waterweg. Een overzicht van de beoogde ontwikkelingen is weergegeven in de figuren 5.1, 5.2 en 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0029.png"

Figuur 5.1 Overzicht alle beoogde ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0030.png"

Figuur 5.2 Ontwikkelingen bestemmingsplan Oranjebonnen - West (Bonnenpolder)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0031.png"

Figuur 5.3 Ontwikkelingen bestemmingsplan (deelgebied Oranjebonnen-Oost)

In dit nieuwe bestemmingsplan wordt de transformatie van de Oranjebonnen van een hoofdzakelijk agrarisch gebied naar een gebied waarin zowel plaats is voor recreatie, natuur als landbouw mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkelingen en de wijzigingen ten opzichte van de bestaande waterhuishoudkundige situatie staan hieronder beschreven.

Natuurbegraven (figuur 5.1 en 5.2)

In een deel van het plangebied wordt een natuurbegraafplaats mogelijk gemaakt. Het gebied krijgt de bestemming Natuur met aanduidingen voor natuurbegraven. De realisatie van de natuurbegraafplaats brengt extra (half)verharding met zich mee, ook zullen bestaande watergangen worden gedempt en nieuwe watergangen worden gegraven. Voor de watercompensatieopgave die overblijft, zal de verbreding van de Rel dienen.

Bonnenweg 50 (figuur 5.1 en 5.2)

Dit perceel is nu bestemd als agrarisch bouwperceel. De bestaande boerderij blijft behouden inclusief een schuur. Op het terrein komen 20 parkeerplaatsen ten behoeve van horeca en plattelandswinkel. Daarvoor wordt een toename van het verhard oppervlak met circa 1.153 m2 mogelijk gemaakt.

Bonnenweg 2 (figuur 5.1 en figuur 5.2)

In het oude bestemmingsplan heeft deze locatie een agrarische bestemming, hoewel er al geruime tijd een loonbedrijf gevestigd is. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de bestemming in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik.

Zonnepark (figuur 5.1 en 5.3)

Dit gebied wordt bestemd als recreatie conform de vigerende bestemming. Binnen dit gebied komt een gedeelte van 25 ha waar het toegestaan is een zonnepark te realiseren. De overige 5 ha zullen recreatief blijven voor wandel-, fiets- en ruiterpaden, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen (maximaal 20, halfverhard).

Polderhaakweg 15 (figuur 5.1 en 5.3)

De op deze locatie staande kassen worden gesaneerd, de bedrijfswoning blijft behouden en wordt in het nieuwe bestemmingsplan als woning bestemd. Tevens maakt het nieuwe bestemmingsplan het mogelijk om vijf nieuwe woningen te realiseren. Volgens het vigerende bestemmingsplan heeft dit gebied de bestemming Agrarisch, waarbij de bouw van kassen is toegestaan.

Haakweg 40 (figuur 5.1 en 5.2)

Op deze locatie is in het verleden verharding gerealiseerd die niet mogelijk was in het vigerende bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan wordt deze verharding gelegaliseerd met de verplichting aan de eigenaar om een deel van de watercompensatie op eigen terrein te realiseren.

Verbreding van de Rel (figuur 5.1)

In het bestemmingsplan Hoek van Holland Buitengebied is nog de planologische mogelijkheid om circa 16 ha glastuinbouw te realiseren. Het bestemmingsplan voorzag niet in compensatie voor deze verharding. Tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Rotterdam is afgesproken dat de verbreding van de Rel zal dienen als compensatie voor deze planologisch mogelijke verharding.

Natte ecologische zone (figuur 5.1 en 5.3)

Het Hoogheemraadschap van Delfland wil in verband met hun eigen opgave natte ecologische zones toevoegen binnen het plangebied. Hiervoor worden mogelijk nieuwe watergangen toegevoegd, zoals aangegeven in figuur 5.3. De aan te leggen watergangen worden voorzien van natte ecologische zones. Dit bestemmingsplan maakt het aanleggen van deze watergangen mogelijk.

Oppervlaktewater/waterkwantiteit

Aan de westzijde van het plangebied ligt de Bonnenpolder, door de Bonnenpolder loopt de Rel. De Rel voert het water uit de polders af naar het Oranjekanaal. In het kader van natuurontwikkeling, maar ook als compensatie voor verhardingstoenamen buiten het bestemmingsplangebied, zal de Rel worden verbreed. Hierbij zal ook het aantal peilgebieden worden teruggebracht en waar mogelijk een natuurlijker peilverloop worden ingesteld. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Oranjebuitenpolder. Ook van deze polder wordt het water uiteindelijk afgevoerd naar het Oranjekanaal. Vanuit het Oranjekanaal kan water worden geloosd op de Nieuwe waterweg. De Oranjeplassen zijn geïsoleerd van de omgeving waarbij sprake is van een flexibel peil met een bovengrens van NAP + 0,3 m. De plassen worden alleen gevoed met regenwater, er is geen aanvoer van water van buiten. Een aantal ontwikkelingen maakt het nodig om ter compensatie nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tabel 5.1 geeft de compensatieplicht per ontwikkeling aan. Daarna wordt per ontwikkeling een afzonderlijke toelichting gegeven.

Tabel 5.1 Watercompensatie bij nieuwe ontwikkelingen

Ontwikkeling   Realiseren in peilgebied*   Watercompensatie (m2)  
Nieuw aan te leggen water   Rel   78.360  
Natuurbegraven   Rel   2.927  
Bonnenweg 50   Rel   39  
Bonnenweg 2   Rel   130  
16 hectare glastuinbouw   Rel   16.764  
Haakweg 40   Rel   100  
Resterende compensatieruimte:   58.400  

*Bij de inrichting van het nieuwe watersysteem zal een nieuw peilbesluit worden genomen.

In totaal wordt in het (gehele) bestemmingsplangebied 83.890 m2 nieuw oppervlaktewater aangelegd. Het grootste deel van deze toename wordt gerealiseerd door de verbreding van de Rel (namelijk 78.360 m2), de rest door nieuw aan te leggen watergangen elders in het plangebied.

Effecten op de waterhuishouding

Hieronder zijn per ontwikkeling de effecten op de waterhuishouding beschreven. Daarnaast is ingegaan op de 'klimaatkansen'.

Natuurbegraven

Het nieuw aan te leggen watersysteem is beschreven in een afzonderlijk waterhuishoudkundig rapport dat is opgenomen in bijlage 4. Het nieuwe watersysteem is weergegeven in figuur 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0032.png"

Figuur 5.4 Nieuw watersysteem natuurbegraven

De aanleg van natuurbegraven maakt het nodig om watergangen te dempen en nieuwe watergangen te graven. Ook neemt de verharding toe door de faciliteiten die nodig zijn voor het natuurbegraven. De watercompensatieberekening is gemaakt in het waterhuishoudkundig rapport.

In verschillende peilgebieden neemt de verharding toe en/of worden er watergangen gedempt of nieuwe watergangen gegraven. Een compleet overzicht per peilgebied is opgenomen in het waterhuishoudkundig rapport. Netto is voor de ontwikkeling natuurbegraven 1.526 m3 watercompensatie nodig. Deze watercompensatie wordt gerealiseerd binnen de geplande toename van het oppervlaktewater door de verbreding van de Rel. Van het te realiseren oppervlaktewater is 2.927 m2 (3,5%) nodig als watercompensatie voor natuurbegraven. Om te garanderen dat het nieuwe water ook in de toekomst in stand blijft, moet dit in het bestemmingsplan ook worden bestemd als water. In de nieuwe waterhuishoudkundige situatie, zoals beschreven in het waterhuishoudkundig rapport, wordt ervan uitgegaan dat halverwege de Rel een nieuwe stuw wordt aangelegd. Bovenstrooms van deze stuw wordt 23.510 m² water aangelegd, benedenstrooms 54.850 m².

Er vindt een peilgebiedswijziging plaats binnen het gebied en de onderbemalingen in het gebied worden grotendeels opgeheven. Hierdoor wordt de verkaveling van de peilgebieden minder groot en ontstaat een robuuster watersysteem, wat in lijn ligt met de wens van het Hoogheemraadschap van Delfland. Ten behoeve van de grondwaterafhankelijke natuur vindt er door de beoogde aanpassingen een peilverhoging plaatst om nattere omstandigheden te creëren. De gevolgen van de peilwijziging op de naastgelegen percelen van het gebied (langs de Dwarshaak en de Haakweg) is nihil op basis van de grondwatermodellering. De mutaties vinden plaats in het slecht doorlatende pakket en de horizontale uitstraling is zeer gering. Om in de nieuwe situatie (verkleining gebied onderbemaling en een peilverhoging) voldoende ontwatering te garanderen voor de boerderij ten zuiden van de Bonnenweg wordt er een nieuwe watergang gegraven rondom de boerderij.

Bonnenweg 50

Ten behoeve van het realiseren van parkeerplaatsen wordt de contour van de locatie verruimd met 1.153 m2. Deze oppervlakte kan worden verhard. Het nieuwe bestemmingsplan maakt een verhardingstoename van 1.153 m2 mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0033.png"

Figuur 5.5 Ontwikkeling Bonnenweg 50


Met behulp van de watersleutel is uitgerekend hoeveel gecompenseerd moet worden voor het toevoegen van extra verharding (zie bijlage 3 van het wateradvies). Gecompenseerd moet worden vanwege de aanleg van 39 m2 extra oppervlaktewater of door het aanleggen van 23,1 m3 waterberging. Deze oppervlakte wordt gerealiseerd door het nieuw aan te leggen slootgedeelte rond het perceel. Bonnenweg 50 ligt direct naast de te verbreden Rel. De benodigde watercompensatie van 39 m2 kan ook aan de verbreding van de Rel worden toegekend. Langs de Rel wordt 78.360 m2 nieuw oppervlaktewater aangelegd. In de nieuwe waterhuishoudkundige situatie langs de Rel (zoals beschreven het waterhuishoudkundigplan in bijlage 4) wordt het aantal peilgebieden teruggebracht en wordt ervan uitgegaan dat halverwege de Rel een nieuwe stuw wordt aangelegd. Bovenstrooms van deze stuw wordt 23.510 m2 water aangelegd, benedenstrooms 54.850 m2. Bonnenweg 50 komt na de verbreding van de Rel in een onderbemalingsgebiedje in het bovenstrooms van de stuw gelegen nieuwe peilgebied te liggen (zie figuur 5.4). In dit peilgebied kan 39 m2 van het nieuw aangelegde oppervlaktewater worden ingezet als watercompensatie voor de verhardingstoename op Bonnenweg 50.

Bonnenweg 2 (figuur 5.6)

Ter plaatse van de Bonnenweg 2 is een loonwerkbedrijf aanwezig. In het vigerende bestemmingsplan is de locatie opgenomen als een Agrarisch Bouwperceel met een oppervlak van 5.570 m2. Er is in de bestemmingsplanregels geen maximaal verhardingspercentage opgenomen. Het vigerende bestemmingsplan maakt dus een verhard oppervlak van 5.570 m2 mogelijk.

In het nieuwe bestemmingsplan is de locatie opgenomen met de bestemming Bedrijf met een oppervlak van 8.000 m2 en een maximaal bebouwingspercentage van 50%. Er is in de bestemmingsplanregels geen maximaal verhardingspercentage opgenomen. Het nieuwe bestemmingsplan maakt dus een verhardingstoename van 2.430 m2 mogelijk.

Met behulp van de watersleutel is uitgerekend hoeveel gecompenseerd moet worden voor het toevoegen van extra verharding (zie bijlage 3 van het wateradvies). Gecompenseerd moet worden door de aanleg van 130 m2 extra oppervlaktewater of door het aanleggen van 64,5 m3 waterberging. Bonnenweg 2 ligt in hetzelfde peilgebied als, en direct naast, de te verbreden Rel. Langs de Rel wordt 78.360 m2 nieuw oppervlaktewater aangelegd. In de nieuwe waterhuishoudkundige situatie langs de Rel wordt ervan uitgegaan dat halverwege de Rel een nieuwe stuw wordt aangelegd. Bovenstrooms van deze stuw wordt 23.510 m2 water aangelegd, benedenstrooms 54.850 m2. Bonnenweg 2 ligt direct naast het benedenstrooms aan te leggen nieuwe oppervlaktewater. Hiervan kan 130 m2 ingezet worden als watercompensatie voor de mogelijk gemaakte verhardingstoename op Bonnenweg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0034.png"

Figuur 5.6 Peilgebieden ontwikkeling Bonnenweg 2

Zonnepark

Dit gebied wordt bestemd als recreatie conform de vigerende bestemming. Binnen dit gebied komt een gedeelte van 25 ha waar het toegestaan is een zonnepark te realiseren. Het terrein van het zonnepark krijgt geen verhard maaiveld. Op de overige 5 ha kan de verharding toenemen door het realiseren van wandel- en fietspaden en maximaal 20 parkeerplaatsen die worden voorzien van halfverharding. De locatie is door vroegere ophogingen veel hoger dan het omringende gebied. Door aanleg van het zonnepark mag de huidige situatie niet verslechteren. Regenwater moet ook in de nieuwe situatie kunnen infiltreren in de bodem. Voorkomen moet worden dat regenwater versneld afvoert naar het lager liggende omliggende gebied. Geadviseerd wordt om rondom de locatie van de zonnepanelen een kleine verhoging aan te brengen op het maaiveld, zodat regenwater ook bij hevige neerslag kan infiltreren in de bodem. De aanleg van fiets- en wandelpaden was al mogelijk in het vigerende bestemmingsplan en leidt daarom niet tot een compensatieverplichting.

De uitwerking van het ontwerp moet worden getoetst door Hoogheemraadschap van Delfland, zodat zij kan beoordelen of inderdaad geen verslechtering van het watersysteem ontstaat. Watercompensatie zal dan ook niet nodig zijn.

Polderhaakweg 15

De op deze locatie aanwezige kassen worden gesaneerd, de bedrijfswoning blijft behouden en wordt in het nieuwe bestemmingsplan als woning bestemd. Tevens maakt het nieuwe bestemmingsplan het mogelijk om vijf nieuwe woningen te realiseren. Volgens het vigerende bestemmingsplan was het al mogelijk om het perceel vrijwel geheel te verharden. Het nieuwe bestemmingsplan gaat uit van een bebouwingspercentage van maximaal 18%. Netto zal de verharding hier afnemen, zodat de watersituatie verbetert.

Haakweg 40

Het hier aanwezige bedrijf is de afgelopen jaren uitgebreid met een verharde opslaglocatie die niet mogelijk was volgens het vigerende bestemmingsplan. Destijds is hier niet voor gecompenseerd. In het nieuwe bestemmingsplan zal de verplichting opgenomen worden om hier alsnog te compenseren. De nieuw aangebrachte verharding ligt in de peilgebieden NND XIII (circa 800 m²) en NND XI (circa 600 m²). Met behulp van de watersleutel is uitgerekend hoeveel water hier moet worden aangelegd om voor de aangebrachte verharding te compenseren (zie bijlage 3 van het wateradvies). In peilgebied XIII moet 100 m² water aangelegd worden en in peilgebied XI 93 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0035.png"

Figuur 5.7 Peilgebieden ontwikkeling Haakweg 40

Verbreding van de Rel als watercompensatie 16 ha glastuinbouw

In het verleden is afgesproken dat verbreding van de Rel zou gelden als watercompensatie voor de nog mogelijke glastuinbouw in het bestemmingsplan Hoek van Holland buitengebied. Destijds is geen berekening gemaakt hoeveel watercompensatie hiervoor nodig is. Aangezien in het nu op te stellen bestemmingsplan voor Oranjebonnen de verbreding van de Rel ook wordt ingezet als watercompensatie voor andere ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied is het nodig om vast te stellen hoeveel compensatie nodig is voor de nog mogelijke glastuinbouw. Hiervoor is een berekening gemaakt met de watersleutel (zie bijlage 3 van het wateradvies). Mocht de gehele 16 hectare gevuld worden met kassen dan is 16.764 m2 oppervlaktewater nodig als compensatie.

Natte ecologische zone (figuur 5.1 en 5.3)

Het realiseren van de natte ecologische zone voegt water toe binnen peilgebied BZM I. Dit leidt tot een verbetering van het watersysteem.

Grondwater

Met name de aanleg van de natuurbegraafplaats kan invloed hebben op de grondwaterstand door de geplande ophogingen, het dempen van water en het graven van nieuw water. Dit is onderzocht in het waterhuishoudkundig onderzoek in bijlage 4 dat is uitgevoerd voor de natuurbegraafplaats. Door de aanleg van het duinbos zal er zoveel worden opgehoogd dat de grondwaterstand voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in de Wet op de lijkbezorging. De overige ontwikkelingen zullen maar een beperkte invloed hebben op de grondwaterstand. Bij het realiseren van nieuwe functies zal wel onderzoek gedaan moeten worden of de drooglegging ter plaatse voldoende is voor de gewenste functie. Eventueel zal moeten worden opgehoogd om voldoende drooglegging te realiseren.

Riolering: afval- en hemelwater

De hoeveelheid afvalwater kan toenemen door de ontwikkelingen. Vanwege het ontbreken van riolering zal een afweging moeten worden gemaakt of aansluiting op de RWZI doelmatig is of een andere manier van afvalwaterverwerking meer voor de hand ligt. Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam eist daarbij het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 50 mm regenwater. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt de bouwregelgeving waarin een gescheiden afvoer de standaard is. Hierbij geldt de voorkeursvolgorde benutten/vasthouden-bergen/vertraagd afvoeren. In de meeste gevallen kan gekozen worden voor een oplossing voor regenwater waarbij dit afstroomt naar oppervlaktewater in de directe nabijheid. De lozer is hierbij zelf verantwoordelijk om na te gaan of dit water niet verontreinigd is.

Rioolplan

Voor het bepalen van de manier van verwerking van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

Rioolpersleiding Hoogheemraadschap van Delfland

Bij de ophoging die nodig is voor het natuurbegraven wordt voldoende afstand gehouden van de rioolpersleiding van het Hoogheemraadschap. In het waterhuishoudkundig onderzoek (bijlage 4) is dit verder uitgewerkt.

Waterkwaliteit

De beoogde inrichting ter plekke van de geplande locatie voor natuurbegraven (uitbreiding duinbos) voldoet aan de inrichtingseisen uit de Wet op de lijkbezorging en de bijbehorende Inspectierichtlijnen. Hiermee worden eventuele milieueffecten door natuurbegraven voorkomen. De Wet op de lijkbezorging en de daarbij behorende Inspectierichtlijnen zijn dusdanig ingericht dat wordt voldaan aan milieuhygiënische randvoorwaarden van de Inspectie voor de Volksgezondheid. De overige ontwikkelingen hebben eveneens geen negatieve invloed op de waterkwaliteit. De beoogde verbreding van de Rel en de aanleg van natuurvriendelijke oevers kunnen een positieve invloed hebben op de waterkwaliteit.

Om aan te kunnen tonen dat er als gevolg van natuurbegraven geen effecten optreden zal de waterkwaliteit worden gemonitord. Dit betreft het monitoren van grond- en oppervlaktewater op een aantal representatieve locaties. Een (voorstel van een) monitoringsplan wordt opgenomen bij de aanvraag voor de watervergunning bij het Hoogheemraadschap van Delfland. De resultaten van deze monitoringzullen periodiek worden gedeeld met het bevoegd gezag (het Hoogheemraadschap van Delfland). In een monitoringsplan kunnen desgewenst passende maatregelen worden voorgesteld mochten er streefwaarden (als gevolg van natuurbegraven) worden overschreden (hetgeen niet wordt verwacht).

Datzelfde geldt voor het aanleggen van een natte ecologische zone in peilgebied BZM I. Het omzetten van landbouwgrond in duinbos en bloemrijk grasland zal een positief effect hebben op de waterkwaliteit door de afname van de belasting door gewasbeschermingsmiddelen en nutrienten. Indien mogelijk wordt in de Bonnenpolder een flexibel peil met natuurlijk peilverloop ingesteld (zie het waterhuishoudkundig onderzoek in bijlage 4). Daarbij wordt het winterse neerlagoverschot in het gebied zoveel mogelijk vastgehouden, zodat 's zomers minder gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten. Dit is positief voor de waterkwaliteit, omdat een gezondere aquatische ecologie tot ontwikkeling kan komen en omdat er minder tuinbouwemissies in het gebied terecht komen.

Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In het Barro is vastgelegd hoe de zones van primaire waterkeringen moeten worden weergegeven op de verbeelding van een bestemmingsplan. Het waterstaatswerk moet worden bestemd met de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. De beschermingszone moet worden bestemd als ‘vrijwaringszone - duin’, ‘vrijwaringszone - dijk’, of ‘vrijwaringszone - overig’ en het profiel van vrije ruimte moet worden bestemd met de aanduiding ‘vrijwaringszone - waterstaatswerk’. Ook de polderwaterkeringen in het bestemmingsplangebied moeten conform provinciaal beleid worden bestemd als ‘Waterstaat - Waterkeringen’ en de beschermingszone als ‘vrijwaringszone - dijk’ of ‘vrijwaringszone - waterstaatswerk’. De meeste ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkeringen in het plangebied. De eventuele gevolgen op de waterkering door de ontwikkeling natuurbegraven is beschreven in bijlage 4. De uitbreiding van het Staelduinse Bos (beplanting) ligt deels binnen de beschermingszone van een bestaande polderkade. De ophoging nodig voor natuurbegraven ligt buiten de beschermingszone. Als er in het definitieve ontwerp (vervolgfase) voor wordt gekozen om de ophoging wel te laten aansluiten op de bestaande polderkade, dan kan de bestaande polderkade worden afgewaardeerd tot een normale peilscheiding. De ophoging zal namelijk permanent zijn in verband met de eeuwige grafrust en overal breder zijn dan 50 m. De veiligheid wordt in de nieuwe situatie dan gewaarborgd door de nieuwe ophoging. In het waterhuishoudkundig rapport (bijlage 4) is een stabiliteitsberekening opgenomen die aantoont dat de stabiliteit van de waterkering geborgd is.

De oude dijk rond de Lange Bonnen die uit het oogpunt van cultuurhistorie in ere wordt hersteld krijgt geen waterkerende functie.

Waterveiligheid

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks. Ook neemt de economische waarde binnendijks niet significant toe.

Nautische veiligheid

Binnen de vrijwaringszone van 25 m vanaf de oever vinden geen ontwikkelingen plaats.

Klimaatkansen

De ontwikkeling van het gebied biedt de kans om invulling te geven aan de al bestaande wateropgave uit herijking Waterplan 2. Het bestemmingsplan biedt volop ruimte om extra water aan te leggen. De vergroting van de Rel gecombineerd met het instellen van een natuurlijker peilbeheer biedt bovendien de mogelijkheid zoet neerslagwater langer in het gebied vast te houden. Voor bewoners in de omgeving van het plangebied geeft het gebied nu reeds een goede mogelijkheid te ontsnappen aan zomerse hittestress (zie figuur 5.8). De recreatieve ontsluiting zorgt dat het deze functie beter zal kunnen vervullen. De verbreding van de Rel en natuur- en recreatieontwikkeling geven invulling aan het provinciale beleid Rijke Groenblauwe Leefomgeving en aan het Rotterdams Weerwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0036.png"

Figuur 5.8 Stedelijk hitte-eiland effect, afkomstig uit atlas natuurlijk kapitaal

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Met het Hoogheemraadschap zijn nadere afspraken gemaakt over het beheer van de nieuwe (primaire) watergangen en nvo's. Dit gebeurt in het kader van de benodigde watervergunning. Bij de inrichting van gebieden waar waterkeringen/watergangen zijn of worden aangelegd, wordt rekening gehouden met door het Hoogheemraadschap uit te voeren onderhoud in de vorm van onderhoudsstroken.

Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de primaire watergangen en aanliggende perceeleigenaren voor de secundaire watergangen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft met inachtneming van mitigerende en compenserende maatregelen geen negatieve gevolgen op het watersysteem. Een aantal ontwikkelingen maakt het nodig om ter compensatie van verhardingstoename nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Zowel voor het dempen als graven van watergangen is een vergunning vereist van het Hoogheemraadschap van Delfland. Door de voorwaarden die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt aan deze watervergunning en de regels in dit bestemmingsplan met betrekking tot watercompensatie worden negatieve effecten op het waterhuishoudkundig systeem voorkomen.

Hoofdstuk 6 Verkeer

Tussen het dorp Hoek van Holland en Maasluis liggen de Oranjebuitenpolder en Bonnenpolder. Het gebied is uitstekend te bereiken met de fiets en per auto. Belangrijke uitvalswegen zijn de Haakweg en N223 (Hoeksebaan). Het metrostation Hoek van Holland Haven ligt op circa 2 km afstand van het plangebied.

6.1 Plangebied

Verkeersproductie en -afwikkeling

Tabel 6.1 geeft de verkeersgeneratie voor de te ontwikkelen activiteiten in het plangebied. De verkeersgeneratie is de som van de verkeersattractie (naar het gebied) en verkeersproductie (vanuit het gebied).

Tabel 6.1 Verkeersgeneratie beoogde ontwikkelingen

Omschrijving ontwikkeling   Ritten op een gemiddelde werkdag per etmaal   Bronvermelding  
Natuurbegraafplaats en ceremoniegebouw   134   CROW 381, begraafplaats buitengebied niet stedelijk. 51,4 ritten per plechtigheid. Aanname: gemiddeld 2 plechtigheden per dag + regulier bezoek  
Horeca (i.c.m. natuureducatie&ondergeschikte detailhandel) Bonnenweg 50
 
57   CROW 381
Aanname: 300 m2 horeca en 100 m2 winkel  
Woningbouw (5x) Polderhaakweg 15   31   CROW 381, 8,6 ritten per woning.
Aanname: inclusief bestaande woning maar met verminderen van ritten afkomstig van glastuinbouw  
Recreatieve functie Oranjeheuvel   40   Aanname: gemiddeld per dag 2 auto's per parkeerplaats  
Loonbedrijf Corné van den Berg Bonnenweg 2   7,2   Aanname: 1x per week alle medewerkers aan het werk op locatie Bonnenweg 2.
4 ritten per medewerker per etmaal (2x met eigen vervoer woon-werk, 2x met materieel van en naar klus)  

De groei van het autoverkeer als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt blijft beperkt en is goed op te vangen op de Hoeksebaan en de Haakweg. In een reguliere situatie zal er nauwelijks tot geen merkbaar verschil in verkeer waarneembaar zijn op deze wegen.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van het gemeentelijk verkeersmodel. Vanwege de geringe intensiteit waren de Bonnenweg en Polderhaakweg bijvoorbeeld niet opgenomen in het verkeersmodel. Om de verkeersberekeningen voor de ontwikkelingen in de Oranjebuitenpolder en Bonnepolder zo adequaat mogelijk uit te voeren zijn er verbeteringen aan het verkeersmodel en de berekeningswijze aangebracht. De berekeningen betreffen de verfijning van het wegennet, de verkeersgeneratie, de verdeling over het netwerk en de samenstelling.

Parkeren

Parkeernormen stellen eisen aan de te realiseren parkeercapaciteit bij bouwontwikkelingen. Deze normen zijn gebaseerd op de veranderende mobiliteit en de ambities en kwaliteit van het gebied. Voor een goede ruimtelijke ordening wordt 'voldoende parkeergelegenheid' gedefinieerd als de parkeercapaciteit voor auto en fiets die een optimale balans oplevert tussen het stimuleren van duurzaam vervoer in een aantrekkelijk, leefbaar en gezond gebied, het verhogen van de kwaliteit in de openbare ruimte, het versterken van de bereikbaarheid voor het sociaal en economisch functioneren van het gebied, de ruimtelijke ontwikkelingen en het evenwichtig verdelen van de financiële lasten. De verschillende ontwikkelingen dienen elk te voldoen aan het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam.

Fysieke maatregelen

Er vinden de komende jaren enkele fysieke aanpassingen plaats ten behoeve van de ontwikkelingen. Door de aanleg van vele wandel-, fiets- en ruiterpaden is er volop ruimte voor langzaam recreatief verkeer om zich door het gebied te verplaatsen. Hieronder benoemen we de belangrijkste fysieke maatregelen in het gebied.

Ontsluiting natuurbegraafplaats

De ontsluiting wordt alleen gebruikt door gemotoriseerd verkeer van en naar de natuurbegraafplaats. Het Bonnenpad is in de huidige situatie niet geschikt voor gemotoriseerd verkeer, enkel langzaam verkeer is toegestaan op het Bonnenpad. Om de natuurbegraafplaats en het daarvoor aan te leggen parkeerterrein aan de rand van het Staelduinse Bos te ontsluiten over het Bonnenpad dient deze toegankelijk te worden gemaakt voor gemotoriseerd verkeer. Er wordt geen doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer gecreëerd door het gebied. De doorgaande fietsverbinding blijft wel gehandhaafd. Buiten bezoekers voor de natuurbegraafplaats kunnen ook andere recreanten van de parkeergelegenheid gebruikmaken, bijvoorbeeld om van daaruit te gaan wandelen of fietsen.

Gezien het aanbod en het type verkeer, is het wenselijk om tweerichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer op het Bonnenpad mogelijk te maken. Het Bonnenpad zal echter een lage verkeersfunctie behouden, waarbij de aanwezigheid van fietsverkeer nadrukkelijk zichtbaar moet zijn.

De inrit aan de Haakweg ten behoeve van de natuurbegraafplaats en het ceremoniegebouw wordt aangepast. Het fietspad op de Haakweg blijft in de voorrang en wordt licht uitgebogen met het oog op de verkeersveiligheid en het comfort. Enerzijds wordt hierdoor voldoende opstelruimte gecreëerd voor vanaf de hoofdweg rechts afslaande voertuigen vanaf de zijweg. Anderzijds blijft de oversteek voldoende dicht bij de hoofdrijbaan gesitueerd om de voorrang van de fiets tot uitdrukking te laten komen. In onderstaande afbeelding is een situatieschets van de voorgestelde aanpassing weergegeven. De exacte maatvoering wordt als ontwerpopgave nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0037.png"

Figuur 6.1 Situatieschets inrit Haakweg

Herinrichting Bonnenweg

De Bonnenweg is voor met name recreatief fietsverkeer een van de doorgaande verbindingen door de Bonnenpolder. De Bonnenweg wordt mogelijk verbreed en zodanig als 30 km/uur-weg ingericht dat het dient als continue recreatieve route, maar voor autoverkeer onaantrekkelijk wordt om te gebruiken als sluiproute. De weg behoudt op die manier wel zijn functie voor bestemmingsverkeer (ontsluiting agrarische percelen en natuur, woningen en bedrijven). De definitieve inrichting van de Bonnenweg zal verder worden uitgewerkt als ontwerpopgave.

Verkeersafwikkeling in en rondom het gebied

Door de verschillende ontwikkelingen en fysieke aanpassingen in het gebied ontstaat er een compleet netwerk voor de verschillende modaliteiten. Recreanten kunnen zich in alle windrichtingen door het gebied verplaatsen. Vanuit het gebied zijn er verbindingen naar buurgemeente Maasluis en het Westland.

De druk om het omliggende wegennet is niet groot. Zoals de verkeersgeneratie laat zien is de invloed van de ontwikkelingen op het wegennet niet of nauwelijks waarneembaar. Op top stranddagen is er extra verkeer rondom Hoek van Holland te verwachten. Daarnaast kan er rondom de activiteiten van de Stena Line extra vrachtverkeer worden verwacht op de Haakweg en de N223 Hoekse Baan in vergelijking met een ander regulier moment.

6.2 Conclusie

De capaciteit van het wegennet is ruim voldoende om de toename van het verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen op te kunnen vangen. De ontsluiting ter plaatse van de natuurbegraafplaats wordt aangepast waarmee de verkeersveiligheid ter plaatse beter wordt. De verschillende ontwikkelingen dienen elk te voldoen aan het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam waardoor geen parkeerproblemen ontstaan. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Milieu

7.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en de eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

7.2 Milieueffectrapportage

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

M.e.r.-beoordelingsplicht

In onderdeel D van het besluit m.e.r. (D9) is de wijziging of uitbreiding van een landinrichtingsproject opgenomen. Het betreft gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. Het bestemmingsplan maakt natuurontwikkeling met natuurbegraven mogelijk. Het gaat om 128 hectare nieuwe natuur waarvan 30 hectare wordt ingericht voor de functie natuurbegraven. Er is daarmee sprake van een formele m.e.r.-beoordelingsplicht omdat agrarisch gebied wordt omgezet naar natuur.

Resultaten m.e.r.-beoordeling

Op 25 mei 2020 heeft het college besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld voor bestemmingsplan Oranjebonnen. Het besluit inclusief motivering is opgenomen in bijlage 5.

Het bestemmingsplan is op onderdelen gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage heeft gelegen en dat geldt ook voor de onderliggende onderzoeksrapportages. De uitkomsten van de aangepaste onderzoeken zijn zodanig dat nog steeds kan worden gesteld dat er als gevolg van het plan geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De conclusie van de vormvrije mer-beoordeling blijft daarom ongewijzigd.

7.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren 50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren 70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren 90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bij de regels gevoegde lijst van bedrijfsactiviteiten zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruikgemaakt van de VNG-uitgave.

7.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een rustig buitengebied. Van de beoogde functies is alleen de beoogde woningbouw ter plaatse van de Polderhaakweg 15 milieugevoelig. Ten aanzien van deze woningen dient te worden onderbouwd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Verder voorziet het bestemmingsplan in legalisering van het reeds geruime tijd aanwezige loonbedrijf aan de Bonnenweg 2. Ten aanzien van deze ontwikkeling is van belang dat ter plaatse van omliggende woningen sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Polderhaakweg 15

Op circa 60 m ten zuidoosten van de Polderhaakweg 15 is een stoeterij gevestigd (Polderhaakweg 9). Een dergelijk bedrijf is ingedeeld in milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 m voor het aspect geur. Aan de richtafstand wordt voldaan. Daarnaast wordt voldaan aan de vaste afstandseis van 50 m die in het buitengebied geldt voor dieren zonder geuremissiefactor op basis van het Activiteitenbesluit. Uit het Activiteitenbesluit volgt dat de minimumafstanden alleen van toepassing zijn op dierverblijven en bijvoorbeeld niet op de overige bouwwerken, zoals de paardenbakken. Wel dient rekening te worden gehouden met de kans op lichthinder als gevolg van activiteiten in de open lucht. Hierbij is van belang dat de stoeterij nog niet is gerealiseerd en er momenteel geen lichtmasten aanwezig zijn. Indien men lichtmasten wil realiseren, zal moeten worden voldaan aan de hoogte voor 'overige bouwwerken' van maximaal 3 m, zoals opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De afstand van de te realiseren paardenbakken tot de meest nabijgelegen nieuwe woning bedraagt meer dan 25 m. Lichthinder wordt beperkt door de maximale hoogte die de lichtmasten mogen hebben en de afstand van minimaal 25 m tot de woningen. Ook wordt langs de randen van het plangebied opgaand groen gerealiseerd, hetgeen verspreiding van licht voorkomt. Ter plaatse van de nieuwe woningen is geen lichthinder te verwachten.

De bedrijven Renewi en Van den Berg zijn gelegen op circa 950 m van de woningbouw ter plaatse van de Polderhaakweg 15. Beide bedrijven zijn ingedeeld in milieucategorie 3/4 met een richtafstand van 50 m t/m 300 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan. In paragraaf 7.4 wordt nader ingegaan op de geurcontouren van beide bedrijven. De bedrijven aan de overzijde van de Nieuwe Waterweg zijn gelegen op circa 1,5 km, waarmee aan de richtafstanden wordt voldaan.

Bonnenweg 2

Ter plaatse is een loon- en grondverzetbedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m2. Hiermee behoort het bedrijf tot milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m in omgevingstype rustig buitengebied. De dichtsbijzijnde woningen zijn gelegen op circa 500 m. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Bonnenweg 20

In het plangebied ligt aan de Bonnenweg 20 een bedrijfswoning (behorende tot een glastuinbouwbedrijf), die als burgerwoning in gebruik is genomen. Dat gebeurde door voormalige tuinders of door burgers die de bedrijfswoning opkochten. Tot op heden heeft nauwelijks handhaving van dit strijdige gebruik plaatsgevonden. Door deze praktijk is bij de tuinders en burgers een verwachtingspatroon ontstaan. In dit bestemmingsplan is beoogd een oplossing te vinden voor de bestaande situatie waarin de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bewoond door derden. Deze woning kan daarom niet opnieuw worden bestemd als bedrijfswoning.

De belangrijkste randvoorwaarde in de beoordeling of een voormalige agrarische bedrijfswoning kan worden omgezet in een burgerwoning is dat een omzetting alleen kan plaatsvinden wanneer dit geen nadere beperkingen oplevert voor de glastuinbouwsector en in het bijzonder voor het glastuinbouwbedrijf, dat voorheen bij de bedrijfswoning behoorde. Voor de omliggende bedrijven zal qua milieuwetgeving geen verandering optreden wanneer een voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, aangezien die aan dezelfde normen dient te voldoen als een bedrijfswoning van derden.

Het Activiteitenbesluit bevat voorschriften voor de sector glastuinbouw. Een glastuinbouwbedrijf valt normaal gesproken alleen onder het Activiteitenbesluit. Een vergunning voor milieu is in de regel niet nodig. Voorheen golden afstandseisen voor glastuinbouwbedrijven (zoals het voormalige Besluit glastuinbouw (vervallen sinds 2013). Deze afstandseisen komen niet meer terug in het Activiteitenbesluit. De idee daarachter is dat het ruimtelijke spoor (bestemmingsplan) een betere manier is om dit te regelen. Voor de bepaling welke afstanden geschikt zijn wordt over het algemeen aangesloten bij de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering.

Beoordeling

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype “gemengd gebied”. Een dergelijk gebied kent vanwege de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting. De afstandsstap kan dan met één stap worden verlaagd als er sprake is van een “gemengd gebied”; 30 meter wordt dan 10 meter, 100 meter wordt dan 50 meter.

Voor een glastuinbouwbedrijf dient voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar in beginsel een maximale richtafstand van 30 meter te worden aangehouden. Deze richtafstand wordt bepaald door het aspect geluid. De andere aspecten vergen een kortere minimale richtafstand. De woning Bonnenweg 20 is gelegen in het glastuinbouwgebied van Hoek van Holland met agrarische, andere bedrijvigheid en woningen. Vanwege het voorgaande kan het gebied qua omgevingstype als 'gemengd gebied' worden beschouwd. Aldus mag volgens de VNG-brochure de afstandsstap met één stap worden verlaagd tot een minimale richtafstand van 10 meter.

De afstand van de voormalige agrarische bedrijfswoning tot de dichtstbij gelegen kas of relevante geluidsbron is meer dan de minimale richtafstanden uit de VNG-brochure. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure.

7.3.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

7.4 Geur

Door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam is een beschrijving gemaakt van potentiële geurbronnen in de omgeving die mogelijk invloed hebben op nieuwe geurgevoelige bestemmingen en functies. De geurnotitie (8 april 2021) is opgenomen in bijlage 6. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geurbronnen mogelijk.

7.4.1 Plangebied

Binnen het plangebied komen nieuwe woningen, zijnde geurgevoelige bestemmingen, voor. Dit zijn 5 woningen aan de Polderhaakweg 15. Deze nieuwe woningen komen op 950 m te liggen van het composteringsbedrijf van Renewi en het bedrijf P.J.A. van den Berg CV. De nieuwe woningen komen nabij de 98 percentiel contour (1 ge/m3) van Renewi te liggen. Tegenwoordig wordt gewerkt met Europese odour units per kubieke m (OUE/m3). Dit komt overeen met 0,5 OU/m3 98 percentiel. Gezien deze lage geurconcentratie is ter plaatse van de nieuwe woningen geen of zeer beperkt geurhinder te verwachten. De nieuwe woningen zijn niet gelegen in geurcontouren van overige bedrijven. Er kan in het plangebied mogelijk geur worden waargenomen van de industrie aan de overkant van de Nieuwe Waterweg, maar in de afgelopen jaren is de overlast daarvan beperkt gebleken. Omdat er geen sprake is van een sterke verdichting van de woningbouw in het gebied, is er ook wat deze bedrijven betreft geen onaanvaardbare geuroverlast te verwachten.

7.4.2 Conclusie

Het aspect geur staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

7.5 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, 30 km/uur-wegen en parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden, maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen

In het plan worden 1 nieuwe geluidsgevoelige ontwikkeling mogelijk gemaakt:

  • 1. 5 woningen op het perceel aan de Polderhaakweg 15 ter plaatse van de huidige glastuinbouw.

Ten behoeve van deze ontwikkeling is op grond van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek verricht. Daarnaast wordt een natuurbegraafplaats mogelijk gemaakt. Een natuurbegraafplaats is niet geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze wel in het akoestisch onderzoek beschouwd.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam. Het rapport met nummer IB-2021-0028 (22 april 2021) is bijgevoegd als bijlage 7. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor een uiteenzetting van de invoergegevens en het toetsingskader wordt verwezen naar het akoestisch rapport.

7.5.1 Wegverkeerslawaai

De 5 woningen aan de Polderhaakweg 15 liggen in de zone van de Polderhaakweg. Hier bedraagt de berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Polderhaakweg 53 dB na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

Bij de berekeningen is als uitgangspunt gekozen dat de woningen niet dichter dan 5 m van de as van de weg worden gerealiseerd. De verbeelding bij dit bestemmingsplan is met dit uitgangspunt in overeenstemming, omdat het bouwvlak op grotere afstand van de as van de weg ligt.

Uit het rapport blijkt dat wordt voldaan aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Het is daarom mogelijk om hogere waarden te verlenen. De te verlenen hogere waarden zijn vermeld in tabel 7.1.

Tabel 7.1 Overzicht aan te vragen hogere waarden

  locatie   aan te vragen hogere waarde per wegvak wegverkeerslaawaai   Lden
(dB)  
5   Polderhaakweg 15   Polderhaakweg   53  

Natuurbegraafplaats

De natuurbegraafplaats ligt langs de Bonnenweg. Gezien de lage verkeersintensiteiten op deze weg is geen nader onderzoek verricht naar de geluidbelasting op deze natuurbegraafplaats. De verwachting is dat de geluidbelasting op de rand van deze natuurbegraafplaats in de dagperiode ruim onder de richtwaarde (45 dB(A)) uit de Inspectierichtlijn ligt.

7.5.2 Railverkeer

De nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen liggen niet in de zone van een spoorweg. Railverkeerslawaai is daarom niet relevant.

7.5.3 Luchtvaart

Luchtvaartlawaai is voor deze locatie niet van belang.

7.5.4 Industrielawaai

De woningontwikkeling ligt in de geluidszone van industrieterrein Maasvlakte-Europoort. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. Aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt wel voldaan. De maximale geluidsbelasting bij de Polderhaakweg bedraagt 55 dB(A).

Uit het rapport blijkt dat wordt voldaan aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Het is daarom mogelijk om hogere waarden te verlenen. De te verlenen hogere waarden zijn vermeld in tabel 7.2.

Tabel 7.2 Overzicht aan te vragen hogere waarden

  locatie   aan te vragen hogere waarde per industrieterrein   Letmaal
(dB)  
5   Polderhaakweg 15   Maasvlakte-Europoort   55  

Natuurbegraafplaats

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting in de dagperiode maximaal 39 dB(A) bedraagt. De geluidsbelasting ter hoogte van de begraafplaats zal daarmee lager zijn dan de richtwaarde (45 dB(A)) uit de Inspectierichtlijn.

7.5.5 Windturbinelawaai

De locatie Polderhaakweg ligt in de omgeving van Windpark Nieuwe Waterweg. Uit eerder onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de windturbines 47 dB Lden en 41 dB Lnight bedraagt. Hiermee wordt exact voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.

7.5.6 Scheepvaartlawaai

Vanwege de scheepvaart op de Nieuwe Maas en het Calandkanaal is de gecumuleerde geluidsbelasting berekend. Uit de berekening blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege de scheepvaart op de genoemde vaarroutes op de ontwikkellocatie aan de Polderhaakweg maximaal 50 dB bedraagt. De geluidsbelasting vanwege het scheepvaartlawaai voldoet aan de voorkeurswaarde van 55 dB.

Natuurbegraafplaats

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting in de dagperiode maximaal 36 dB bedraagt. De geluidbelasting ter hoogte van de begraafplaats zal daarmee lager zijn dan de richtwaarde (45 dB(A)) uit de inspectierichtlijn.

7.5.7 Afgemeerde schepen

De geluidbelasting vanwege de afgemeerde schepen in Europoort – Maasvlakte bedraagt op ontwikkellocatie aan de Polderhaakweg maximaal 55 dB(A).

Natuurbegraafplaats

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting in de dagperiode bij 70% jaargemiddelde ligplaatsbezetting (worst case) maximaal 38 dB(A) bedraagt. De geluidbelasting ter hoogte van de begraafplaats zal daarmee lager zijn dan de richtwaarde (45 dB(A)) uit de inspectierichtlijn.

7.5.8 Cumulatie van geluid

Binnen het plangebied is er sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarden voor wegverkeerslawaai en industrielawaai op de ontwikkellocatie aan de Polderhaakweg. Derhalve is een cumulatie van meerdere bronsoorten aan de orde. De maximale cumulatieve geluidsbelasting is 60,1 dB op de locatie Polderhaakweg 15. Voor deze locatie levert de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de grootste bijdrage.

Uit het onderzoek is gebleken dat bij 70% jaargemiddelde ligplaatsbezetting extra gevelgeluidwering (ten opzichte van de minimaal vereiste gevelwering conform het huidige Bouwbesluit) nodig is. Gezien de verwachte ontwikkelingen op het gebied van de (geluid)wetgeving en de ruimtelijke plannen die momenteel worden voorbereid voor het havengebied, is het echter denkbaar dat de benodigde gevelgeluidwering op het moment van realisatie van de woningen anders moet zijn dan in het rapport is berekend. Daarom dient de benodigde gevelisolatie te worden gebaseerd op de vigerende geluidwet- en regelgeving op het moment van realisatie.

7.5.9 Conclusie

Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg. Ten aanzien van wegverkeerslawaai en industrielawaai worden hogere waarden aangevraagd. De ontwikkellocatie beschikt aan alle zijden over een geluidluwe gevel vanwege wegverkeerslawaai en scheepvaartlawaai. Daarnaast beschikt de locatie aan de noordoostzijde over een geluidluwe gevel vanwege industrielawaai en nestgeluid (afkomstig van de afgemeerde schepen). Hiermee wordt voldaan aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van de op te richten geluidsgevoelige bestemmingen. In de planregels is een koppeling gelegd met de in het (ontwerp)besluit hogere grenswaarden opgenomen voorwaarden.

7.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit, zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

7.6.1 Plangebied

Door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam is een kwalitatief onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd. Het onderzoek luchtkwaliteit (19 april 2021) is bijgevoegd in bijlage 8. In de plansituatie neemt het wegverkeer plaatselijk af door:

  • het verdwijnen van 1 glastuinbouwbedrijf (ook verdwijnt de fijnstof en NOx uitstoot als gevolg van het aardgasverbruik);
  • minder agrarisch verkeer.

In de plansituatie neemt het wegverkeer toe door:

  • de natuurbegraafplaats;
  • de ontwikkelingen aan de Bonnenweg 50;
  • 5 nieuwe woningen;
  • recreatie op de Oranjeheuvel.

Per saldo zal het plan zeker niet meer verkeer genereren dan het aantal verkeersbewegingen dat hoort bij maximaal 3.000 woningen, dit is het aantal dat bij een tweezijdige ontsluiting als in dit gebied mag mogen worden gebouwd onder de nibm-regelgeving (Besluit nibm, Regeling nibm).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018. In en rond het plangebied wordt aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Ook wordt aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof (PM10 en PM2,5) voldaan. Ook in de toekomst (peiljaar 2030) wordt aan de grenswaarden voldaan. De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in en rondom Hoek van Holland ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

7.6.2 Conclusie

Het plan Oranjebonnen draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Wet luchtkwaliteit en tevens aan het Rotterdamse beleid. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

7.7 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging of drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota 'Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid' van de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Den Haag, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Schiedam.

7.7.1 Plangebied

Ten behoeve van de ontwikkelingen is de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rotterdam geraadpleegd (figuur 7.1). Hieruit blijkt dat het grootste deel van de grond geschikt is voor de functie landbouw en deels voor de functie wonen. De algemene bodemkwaliteit (0-2 m onder maaiveld) in het gebied wordt gekenmerkt als zeer licht verontreinigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0038.png"

Figuur 7.1 Uitsnede bodemkwaliteitskaart (bron: gemeente Rotterdam)

Natuurbegraven

In een deel van het plangebied wordt een natuurbegraafplaats mogelijk gemaakt. De bodem is geschikt voor de functie landbouw. Aangezien er geen milieugevoelige functies worden opgericht, volstaat deze bodemkwaliteit voor de beoogde functie. Mogelijk is in het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Bonnenweg 50

Dit perceel is nu bestemd als agrarisch bouwperceel. De bestaande boerderij blijft behouden inclusief een schuur. Op het terrein komen 20 parkeerplaatsen ten behoeve van horeca en plattelandswinkel. De bodem is geschikt voor de functie landbouw. Aangezien er geen milieugevoelige functies worden opgericht, volstaat deze bodemkwaliteit voor de beoogde functie. Mogelijk is in het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Zonnepark

Dit gebied wordt bestemd als recreatie conform de vigerende bestemming. Binnen dit gebied komt een gedeelte van 25 ha waar het toegestaan is een zonnepark te realiseren. De overige 5 ha zullen recreatief blijven voor wandel-, fiets- en ruiterpaden, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen (maximaal 20, halfverhard). Ter plaatse van het beoogde zonnepark is een slibdepot gevestigd geweest. Aan de zuidoostzijde van het Nieuw Oranjekanaal bevindt zich een voormalige zandwinput, welke daarna is gebruikt voor stort van verontreinigde bagger. In de periode 2005-2014 is een leeflaag met een dikte van 1,5 tot 4,3 m aangebracht. Uit bodemonderzoeken na 2014 is gebleken dat de bovenste meter (leeflaag) van de bodem een zekere mate van verontreiniging heeft met lokaal stukken puin, plastic en gebonden asbestdeeltjes. Deze asbestdeeltjes bevinden zich binnen de geldende norm van de Circulaire bodemsanering (2013).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0039.png"

Figuur 7.2 Baggerstort zonder (2009) en met leeflaag (2014)

Op de voormalige stortlocatie wordt een zonnepark gerealiseerd. Een ideale plaats omdat deze voor veel andere functies minder geschikt is. Uitgangspunt is om enerzijds een maximum aan oppervlak van de voormalige slibstortplaats te benutten voor zonnepanelen en anderzijds een goede inpassing in de omgeving te realiseren. Om het park worden recreatievoorzieningen aangebracht.

Het daadwerkelijk realiseren en exploiteren van het zonnepark zal worden overgelaten aan een marktpartij. Hierbij dient de marktpartij rekening te houden met de randvoorwaarden die gelden voor werken ter plaatse van de voormalige stortlocatie. Randvoorwaarden hebben onder meer betrekking op maatregelen om de leeflaag zoveel mogelijk in stand te houden en het regelmatig schouwen van het maaiveld op nog mogelijke aanwezigheid van stukjes asbest.

Voor het recreatieve terreindeel dient de grond zoveel mogelijk gebonden, maar ook waterdoorlatend te blijven. Een goed herstellende grasmat kan hierin voorzien. Ook hiervoor geldt dat ter plaatse van de baggerspecieleeflaag het regelmatig schouwen van het maaiveld op nog mogelijke aanwezigheid van stukjes asbest wenselijk is.

Polderhaakweg 15

De op deze locatie staande kassen worden gesaneerd. De bedrijfswoning blijft behouden en wordt in het nieuwe bestemmingsplan als woning bestemd. Tevens maakt het nieuwe bestemmingsplan het mogelijk om vijf nieuwe woningen te realiseren. Volgens het vigerende bestemmingsplan heeft dit gebied de bestemming agrarisch, waarbij de bouw van kassen is toegestaan. Op basis van historisch bodemonderzoek is de locatie deels onverdacht. Mogelijk is in het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Haakweg 40

Op deze locatie is in het verleden verharding gerealiseerd die niet mogelijk was in het vigerende bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan wordt deze verharding gelegaliseerd met de verplichting aan de eigenaar om watercompensatie op eigen terrein te realiseren. De huidige bodemkwaliteit 'landbouw' volstaat voor de beoogde situatie.

7.7.2 Conclusie

De bodemkwaliteit volstaat voor de realisering van de beoogde ontwikkelingen.

7.8 Niet gesprongen explosieven

Op basis van de gemeentelijke bommenkaart zijn delen van het plangebied gelegen in verdacht gebied (figuur 7.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0040.png"

Figuur 7.3 Uitsnede bommenkaart met globale ligging plangebied Oranjebonnen (bron: Bommenkaart gemeente Rotterdam)

Bij bijvoorbeeld graafwerkzaamheden in verdacht gebied moet een initiatiefnemer dat vooraf aan de gemeente laten weten door een controle verzoek explosieven in te dienen. De gemeente is verantwoordelijk voor het opsporen en ruimen van niet gesprongen explosieven.

7.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie in artikel 6.21 van haar Omgevingsverordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 m bij zeeschepen en 25 m voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag. Door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek met projectcode 2017-0003 (19 april 2021) is bijgevoegd in bijlage 9. Voor het uitgebreide toetsingskader en de beoordeling van het aspect externe veiligheid verwijzen wij naar dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek externe veiligheid zijn hieronder samengevat.

7.9.1 Transport gevaarlijke stoffen

Bestemmingen waar gevaarlijke stoffen naar kunnen worden vervoerd, zijn:

  • Stena Line;
  • Synres.

De routes die relevant zijn voor dit bestemmingsplan en waar mogelijk gevaarlijke stoffen over kunnen worden vervoerd, zijn:

  • de rijksweg A20;
  • de N223 ook wel Hoeksebaan genoemd, na de realisatie van het laatste stuk H6-weg tot het station Hoek van Holland Haven (2019 en later).

De rijksweg A20 ligt op een afstand van minimaal 1.500 m van het bestemmingsplangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen is daarom niet relevant voor het bestemmingsplan. De hoeveelheden gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over binnenstedelijke weg (H6-weg) zijn in de worst case gelijk aan het transport via wegvak z122 van de A20 (afrit N220/N223). Lpg (categorie GF3) voor het tankstation aan de Dirk van den Burgweg mag echter niet over de Haakweg of Hoeksebaan/H6-weg worden vervoerd, maar wordt bevoorraad via de N220 (Heenweg).

De hoeveelheid gevaarlijke stoffen die naar Synres en Stena Line worden vervoerd, is niet bekend en de Hoeksebaan/H6-weg is niet opgenomen in het Basisnet, zodat daar geen risicoberekeningen voor kunnen worden gemaakt. Aangezien de ontwikkelingen die in de directe nabijheid van de Hoeksebaan worden mogelijk gemaakt beperkt zijn, aan de westzijde (Bonnenweg) op minimaal 800 m afstand liggen van de Hoeksebaan, en aan de oostzijde aan de andere kant van het Nieuw Oranjekanaal op minimaal 200 m afstand liggen, zijn de risico's van transport verwaarloosbaar.

Het doorgaande transport over de Nieuwe Waterweg is van belang. Vanuit de monding van de Nieuwe Waterweg tot aan de Waalhaven (Raai 1004) vindt transport met zowel zeeschepen als binnenvaartschepen plaats. Het plangebied ligt buiten de veiligheidszone van 40 m afstand tot de kade. Nieuwe ontwikkelingen zijn gelegen buiten de zone van 200 m afstand tot de kade, er hoeft daarom geen verantwoording van het GR plaats te vinden in relatie tot deze risicobron.

7.9.2 Leidingen

Er lopen vier aardgasleidingen van de NAM door het plangebied. De status van deze leidingen (wel/niet in gebruik) was bij aanvang van het onderzoek onzeker. Om deze reden is contact opgenomen met de NAM. De NAM heeft desgevraagd het volgende aangegeven:

  • PGL 411008 en 411042: status reserveleidingen, niet in gebruik geweest;
  • PGL 411017: voormalige condensaat leiding, nu geconserveerd (dat wil zeggen niet meer in gebruik);
  • PGL 411043: aardgasleiding van de NAM, nog in gebruik.

De leidingen 411008, 411017 en 411042 hebben geen risicocontour en geen GR. De leiding 411043 heeft een PR 10-6-contour die deels buiten de leiding ligt. Op alle vier leidingen zijn de voorschriften volgens het Bevb van toepassing: er geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding.

De aardgasleiding 411043 van de NAM ligt noordelijk langs de Bonnenweg en aan de noordzijde van de Oranjebuitenpolder op de gemeentegrens. De PR 10-6-contour ligt op variërende afstand van het hart van de buisleiding, tot maximaal 130 m, op een aantal locaties binnen het bestemmingsplangebied. De buisleiding heeft een invloedsgebied (1%-letaliteit) van 180 m aan weerszijden van het tracé. Het invloedsgebied valt binnen het bestemmingsplangebied. Binnen het invloedsgebied worden voor externe veiligheid 1 relevante ontwikkeling mogelijk gemaakt, waarbij getoetst wordt aan de PR 10-6-contouren en het GR, dit is Bonnenweg 50.

Plaatsgebonden risico

In figuur 7.4 is de gasleiding 411043 van de NAM, die dwars door het bestemmingsplangebied loopt, met een rode stippellijn weergegeven. In de figuur zijn de plaatselijke PR 10-6-contouren van deze leiding met een zwarte stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2104Oranjebonnen-va01_0041.png"

Figuur 7.4 Ligging gasleiding 411043

Huidige situatie

In de Bonnenpolder liggen bestaande woningen binnen de PR 10-6-contour, dit is Bonnenweg 50 (hoeve Rijckevorsel met één bedrijfswoning). Omdat het solitair liggende woningen betreffen, zijn dit in de huidige situatie geen kwetsbare bestemmingen maar beperkt kwetsbare bestemmingen, waarvan het toegestaan is dat deze woningen binnen de PR 10-6-contour liggen. Het zijn dus geen saneringssituaties.

Toekomstige situatie

Aan de Bonnenweg 50 (hoeve Rijckevorsel) worden binnen de PR 10-6-contour functies (natuureducatie, horeca, detailhandel) toegevoegd, waardoor een beperkt kwetsbare bestemming ontstaat (minder dan 50 personen aanwezig). Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken, is met de NAM afgesproken dat hier de maatregel Strikte Begeleiding aan het graafregime (Klic-melding) zal worden toegevoegd. De afspraken met de NAM zijn bevestigd in een brief die is toegevoegd in bijlage 10. Deze maatregel houdt in dat alleen onder permanent toezicht van de NAM werkzaamheden mogen worden verricht in de omgeving van de leiding. Dit bijzondere toezicht zorgt ervoor dat het graafrisico kleiner wordt en (volgens berekeningen van de NAM) daardoor de PR 10-6-contour ter plekke waar de maatregel geldt, op de leiding komt te liggen en daarmee de belemmering voor de aanbouw aan Bonnenweg 50 wordt weggenomen.

Groepsrisico

Huidige situatie

Voor de aardgasleiding 41103 zijn met het rekenprogramma CAROLA GR-berekeningen (QRA's) uitgevoerd die zijn opgenomen in bijlage 11. Hiervoor is eerst gerekend met het normale, bestaande leidingregime. De gegevens van de aanwezigen zijn ontleend aan de BAG- populatieservice. Uit de GR-berekening blijkt dat de oriëntatiewaarde in de huidige ruimtelijke situatie niet wordt overschreden. Het hoogste GR per kilometer leiding in het plangebied is berekend op kleiner dan <1% van de oriëntatiewaarde.

Vervolgens is door de NAM een leidingbestand afgegeven waarbij rekening is gehouden met de maatregel Strikte Begeleiding. Uit de nieuwe GR-berekening voor de huidige ruimtelijke situatie blijkt dat de oriëntatiewaarde in de huidige situatie niet wordt overschreden. Het hoogste GR per kilometer leiding in het plangebied is nu ook weer berekend op kleiner dan <1% van de oriëntatiewaarde (n=33, f=4,24 x 10-8).

Toekomstige situatie

Om het effect van de ontwikkelingen, die zich binnen het invloedsgebied van de leiding 411043 bevinden, in beeld te brengen is voor de situatie Strikte Begeleiding een nieuwe GR-berekening gemaakt (zie ook bijlage 11). Uit de berekening blijkt dat het GR in de plansituatie minimaal is toegenomen ten opzichte van de huidige ruimtelijke omgeving plan. Het hoogste GR per kilometer leiding in het plangebied is nu ook weer kleiner dan <1% van de oriëntatiewaarde (n=25, f=9,11 x 10-8).

Belemmeringenstrook

De ontwikkelingen die binnen het invloedsgebied van de leiding 411017 vallen, maar niet relevant zijn voor toetsing aan de PR 10-6-contour en het GR, zijn de ontwikkelingen die vallen onder nr. 5 (Maatregelen waterkwaliteit en watercompensatie). De reden hiervoor is dat het geen verblijfsfuncties zijn. Wel is van belang dat bij het ontwerp en de aanleg rekening wordt gehouden met de belemmeringsstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding. Dit geldt zowel voor het verbod om nieuw oppervlaktewater te maken binnen deze strook, als voor het verbod om binnen deze strook werkzaamheden te verrichten.

Andere leidingen van de NAM (411008, 411042 en 411017) liggen voor een deel van hun tracé binnen de ontwikkeling nr. 4b (Oranjeheuvel, recreatie), de leidingen volgen in de Oranjebuitenpolder voor een groot deel het tracé van de leiding 411043. Ook hiervoor geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding.

Het regime Strikte Begeleiding zal wel gaan gelden. Aanbevolen wordt om als het ontwerp van ontwikkeling nr. 5 (Maatregelen waterkwaliteit en watercompensatie) wordt gemaakt, met de NAM af te stemmen dat de verbreding van de Rel en de aanleg van de natuurvriendelijke oevers niet plaatsvindt binnen de belemmeringenstrook.

7.9.3 Inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen met een PR 10-6-contour over het plangebied. Van de onderstaande inrichtingen reikt het invloedsgebied over het plangebied:

  • 1. Synres en Stena Line Resins:
    enkele ontwikkellocaties zijn gelegen binnen het invloedsgebied van deze bedrijven. Het groepsrisico is kleiner dan 0,3 maal de oriënterende waarde en neemt door dit plan niet significant toe;
  • 2. Gunvor Petroleum Rotterdam (v/h KPE);
  • 3. Broekman logistics;
  • 4. OCI Terminal Europoort;
  • 5. Team Terminal.

De bijdrage van het bestemmingsplan aan de groepsrisco's van de inrichtingen genoemd onder 2 t/m 5 is gering, omdat de afstanden groot zijn en de ontwikkelingen te weinig aanwezigen kennen om een rekenkundige bijdrage te geven aan de groepsrisico's.

Windturbines windpark Nieuwe Waterweg

Volgens het Handboek Risicozonering Windturbines (versie 3.1) gelden voor een windturbine voor de vermogensklasse IEC 2 met een vermogen van 3 MW en een ashoogte van 120 m, veiligheidscontouren voor PR 10-6/jaar en PR 10-5/jaar met een afstand van 216 m voor PR 10-6/jaar en een afstand van 60 m voor PR 10-5/jaar. Binnen deze afstanden bevindt zich één verblijfsobject, een nutsgebouwtje, op 60 m afstand. De kleinste afstand van een windturbine tot het bestemmingsplangebied is 100 m. Dit betekent dat binnen een afstand van 216 m in het plangebied ten noorden van de spoorlijn alleen beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. De beoogde ontwikkelingen vinden niet plaats binnen 216 m van het plangebied. In het overlappingsgebied van PR 10-6/jaar van de windturbines met het plangebied vinden geen kwetsbare ontwikkelingen plaats. Derhalve geldt dat de windturbines geen beperking vormen voor het bestemmingsplan. Er vindt conform het Beleidskader externe veiligheid windenergie geen toetsing plaats op GR.

7.9.4 Verantwoording groepsrisico

De groepsrisico's als gevolg van risicobronnen in en buiten het plangebied nemen, gezien de zeer geringe hoeveelheid extra aanwezigen door de ontwikkelingen in dit plangebied niet toe. De groepsrisico's van de bedrijven in Hoek van Holland blijven onder 30% van de oriënterende waarde. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt liggen te ver van bedrijven in de Europoort om van invloed te zijn op de groepsrisico's van deze bedrijven. Het GR van de aardgasleiding is kleiner dan 1% van de oriëntatiewaarde en neemt door de ontwikkelingen niet toe. Hiermee is een categorie 'lichte' verantwoording aan de orde. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het gebied is, gelet op de aard van de verblijfsfuncties en de bestaande verkeersinfrastructuur, groot. Het GR geeft geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan. Hiermee is het GR volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft voor dit bestemmingsplan het volgende advies gegeven. Dit advies is opgenomen in bijlage 15.

De VRR kan zich vinden in de beschreven bepalingen zoals gesteld op pagina 10 en artikel 6.21 op pagina 15 van het document 'Oranjebonnen Toelichting OBP 20191015'. De VRR kan zich vinden in de maatregel 'Strikte Begeleiding' zoals vermeld in het externe veiligheidsrapport. Deze maatregel beschrijft dat wanneer er graafwerkzaamheden in de buurt van de hogedruk aardgastransportleiding (NM-411043) plaatsvinden er permanent toezicht wordt gehouden door de NAM.

Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1% letaliteitscontour van de hogedruk aardgastransportleiding W-521 (15 m vanuit het hart van de leiding) zodanig te construeren dat aanwezigen bij een (dreigende) fakkelbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten van de voorziene objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'. Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website www.rijnmondveilig.nl vindt u meer informatie over wat te doen ingeval van een incident.  

Met het oog op de ontvluchtingsmogelijkheden ter plaatse van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is een regeling opgenomen in de betreffende bestemmingen. Het advies ten aanzien van voorlichting en constructie wordt ter harte genomen.

7.9.5 Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de gevaarlijke inrichtingen Synres en Stena Line, Gunvor Petroleum Rotterdam (v/h KPE), Broekman logistics , OCI Terminal Europoort en Team Terminal. De bijdrage van het bestemmingsplan aan de groepsrisco's van de genoemde inrichtingen is gering, omdat de afstanden groot zijn en de ontwikkelingen te gering in aantal aanwezigen zijn om een rekenkundige bijdrage te geven aan de groepsrisico's. Ten aanzien van de windturbines van windpark Nieuwe Waterweg vormt het PR geen belemmering voor het plan, omdat geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen de PR 10-6-contouren. Het GR is geen beoordelingskader voor windturbines. Vanwege de ligging binnen de invloedsgebieden van vijf inrichtingen is een beknopte verantwoording van het GR noodzakelijk, waarin aandacht besteed dient te worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding 411043 van de NAM worden één voor externe veiligheid relevante ontwikkeling mogelijk gemaakt, waarbij getoetst wordt aan de PR 10-6-contouren en het GR. Deze ontwikkeling betreft het adres Bonnenweg 50.

Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt doordat de NAM de maatregel Strikte Begeleiding heeft genomen, waardoor de PR 10-6-contour afwezig is of buiten de ontwikkellocatie blijft. Deze maatregel is geborgd in een brief van 17 maart 2020 van de NAM aan de gemeente Rotterdam. Geadviseerd wordt om nieuwe (beperkt) kwetsbare functies indien mogelijk buiten de 1% letaliteitscontour te projecteren. Het GR van de gasleiding neemt door de ontwikkeling minimaal toe en ligt meer dan een factor 100 beneden de oriënterende waarde.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

7.10 Boven- en ondergrondse infrastructuur

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

7.10.1 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied ligt de hoogspanningsverbinding Westerlee-Maasvlakte. De hoogspanningsverbinding heeft een indicatieve zone van 105 m aan weerszijden van de leiding. Binnen deze zone worden geen functies opgericht die specifiek zien op langdurig verblijf van kinderen. Tevens worden binnen deze zones geen nieuwe milieugevoelige functies opgericht.

Voor de aardgasleidingen wordt verwezen naar paragraaf 7.9.2.

Daarnaast zijn in het plangebied waterleidingen van Evides aanwezig en een rioolpersleiding van het Hoogheemraadschap van Delfland. Deze leidingen zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven met een dubbelbestemming (Leiding - Water respectievelijk Leiding - Riool) en in de regels is een bijbehorend artikel opgenomen ter bescherming van het leidingbelang.

Voor het overige zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

7.10.2 Luchtvaartvoorzieningen

De Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie, navigatie en surveillance (cns). Cns-apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. Deze technische installaties en systemen staan met name op en in de omgeving van luchthavens maar ook elders in het land.

Alle cns-apparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Objecten, zowel vast (gebouwen, windmolens etc.) als mobiel (bouwkranen, heistellingen etc.) vormen potentieel een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Verstoring van de apparatuur maakt de cns minder betrouwbaar of zelfs geheel onbruikbaar waardoor direct de veiligheid van het luchtverkeer wordt beïnvloed. Het is daarom in het belang van de veiligheid van de luchtvaart om de diverse systemen tegen verstorende objecten te beschermen.

De cns-systemen kennen elk een eigen driedimensionaal toetsingsvlak ter bescherming. De afmetingen van deze toetsingsvlakken zijn berekend op basis van internationale burgerluchtvaartcriteria. Onderdeel van het cns-systeem is VDF Maasland (VHF Directional Finder). Dit ligt buiten het plangebied, maar het bijbehorende toetsingsvlak reikt tot binnen het plangebied. De toetshoogte daarvan bedraagt 50,66 m. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt of bouwmogelijkheden geboden die deze hoogtemaat overschrijden. De werking van het systeem wordt om die reden niet belemmerd. In het plan zijn om die reden ook geen nadere regels opgenomen met betrekking tot dit toetsingsgebied.

7.10.3 Conclusie

Het aspect boven- en ondergrondse infrastructuur staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.

7.11 Natuur

De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen:

  • het behouden en ontwikkelen van natuur;
  • het behouden en herstellen van de biodiversiteit;
  • het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten;
  • het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies.

De Wet natuurbescherming verwezenlijkt de bovenstaande doelen via actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp)bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets). Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

7.11.1 Plangebied

Soortenbescherming

Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn verschillende natuurtoetsen uitgevoerd in de periode 2017-2021. De recente (in 2021 uitgevoerde) onderzoeken door de gemeente Rotterdam, Bureau Waardenburg en Koolstra Advies zijn bijgevoegd in bijlage 12, 13 en 14. Voor het uitgebreide toetsingskader en de beoordeling van soortenbescherming wordt verwezen naar deze onderzoeken.

Op basis van de verschillende natuurtoetsen kunnen effecten niet worden uitgesloten voor de volgende soorten waarvoor geen vrijstelling geldt:

  • vogels (huismus, kerkuil, steenuil en gierzwaluw) met jaarrond beschermde nesten in gebouwen en bomen;
  • vleermuizen met verblijfsplaatsen in gebouwen en bomen;
  • platte schijfhoren;
  • steenmarter.

Bij ingrepen die leiden tot het slopen van gebouwen, het kappen van bomen en struiken en het dempen van watergangen dient voorafgaand aan de ingreep te worden onderzocht of hier beschermde soorten aanwezig zijn. Als dit het geval is, dan dient overtreding van de Wet natuurbescherming te worden voorkomen, door buiten het broedseizoen de werkzaamheden te verrichten. Bij zwaarbeschermde soorten dient in zo'n geval altijd een ontheffing te worden verkregen. Met inachtneming van de juiste mitigerende en compenserende maatregelen en het onderbouwen van het belang van de ingreep en het ontbreken van alternatieven mag in alle redelijkheid worden aangenomen dat de benodigde ontheffing dan zal worden verleend.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen kent de Wet natuurbescherming ook een algemene zorgplicht. Bij uitvoering van de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, moet invulling worden gegeven aan deze zorgplicht, die ook ziet op soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt en voor niet-beschermde soorten.

Voor het gebruik en beheer van de natuurbegraafplaats is een Werkprotocol opgesteld (zie bijlage 9 bij de regels). Hiermee wordt gegarandeerd dat er aan de zorgplicht wordt voldaan en geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna optreden. In de bestemming Natuur is een koppeling gelegd met enkele onderdelen van dit Werkprotocol.

Met inachtneming van de bovenstaande voorwaarden staat de Wet natuurbescherming ten aanzien van het onderdeel soortenbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Gebiedsbescherming

Uit de door Koolstra Advies uitgevoerde natuurtoets (rapportnummer 2019-020-05v1.0, 12 mei 2021, zie bijlage 14) blijkt het volgende.

Natuurnetwerk Nederland

De natuurontwikkeling heeft geen nadelige invloed op het Natuurnetwerk Nederland, binnen en nabij het plangebied gelegen.

Natura 2000

In de voortoets (onderdeel van de door Koolstra Advies opgestelde natuurtoets) is geconcludeerd dat negatieve effecten op Natura 2000 inclusief stikstofdepositie en verstoring door geluid en optische verstoring op voorhand met zekerheid zijn uit te sluiten. De Wet natuurbescherming staat ten aanzien van het onderdeel gebiedsbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Over de inzet van de vrijkomende stikstofemissies voor de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen en voor andere projecten in Hoek van Holland zijn in de exploitatieovereenkomsten afspraken gemaakt.

7.11.2 Conclusie

De Wet natuurbescherming en het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 8 Handhaving

In het geval van illegale bebouwing of gebruik, is dat in de meeste gevallen niet direct kenbaar voor de gemeente. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert vervolgens of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentelijk beleid wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik of bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 9 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (artikel 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (artikel 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

In dit geval biedt het bestemmingsplan mogelijkheid aan een aantal nieuwe ontwikkelingen die als 'bouwplan' moeten worden aangemerkt. Voor de natuurontwikkeling in combinatie met natuurbegraven en een glassaneringslocatie met vervangende woningbouw zijn de gemeentelijke kosten gedekt via het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Rotterdam en de afzonderlijke initiatiefnemers.

De gronden van het zonnepark zijn in eigendom bij de gemeente Rotterdam. Voor de ontwikkeling van het zonnepark wordt een grondexploitatie opgesteld.

Hiermee is in het kader van de Wro het kostenverhaal verzekerd.

Gemeentelijke sturing

In 2019 is door het Cluster Stadsontwikkeling van de Gemeente Rotterdam de ruimtelijke en programmatische invulling en financiële haalbaarheid van de plannen beoordeeld. Op basis van programmastudies, ruimtelijke schetsplannen en ramingen is de financiële haalbaarheid van de plannen getoetst.

Bij deze toets is gekeken naar:

  • beschikbaarheid van gronden en terreinen;
  • programmatische mogelijkheden en wensen;
  • civieltechnische aspecten van de ontwikkeling.

Uit deze toets is de conclusie getrokken dat de voorgestelde wijzigingen in het bestemmingsplan financieel ten minste neutraal te realiseren zijn.

Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, kan gekozen worden voor een gefaseerde ontwikkeling van de locatie. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is. De gemeente zal bij deze fase-overgangen door de ontwikkelende partij worden geraadpleegd.

Conclusie

Het kostenverhaal is verzekerd en het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Participatie

Algemeen

De gemeente Rotterdam heeft in 2013 met het ambitiedocument Oranjebonnen Hoek van Holland; transformatie naar een gemengd agrarisch en recreatief gebied 2013-2020 (maart 2013) haar ambities voor Oranjebonnen vastgelegd. Vervolgens heeft de gemeente deze ambities en doelen in samenwerking met reeks betrokken partijen, ondernemers en bewoners verder uitgewerkt in het Ontwikkelplan Transformatie naar een gemengd agrarisch en recreatief gebied 2015-2020 (10 mei 2016).

In de aanloop naar een nieuw bestemmingsplan voor Oranjebonnen heeft de gemeente Rotterdam in 2016 in het gebied gevraagd met voorstellen te komen voor initiatieven. Dit heeft verschillende ideeën opgeleverd die kansrijk lijken.

Op 13 februari 2017 was er in het gebied een informatiebijeenkomst met als doel om in gesprek te gaan met allerlei partijen die betrokken waren bij de toekomst van de polder. Dat was in de vorm van een gebiedsmarkt waar een aantal initiatiefnemers hun plannen voor de polder hebben gepresenteerd (voedselbos, outdoor-mogelijkheden, zonnepark, evenemententerrein). Initiatiefnemers Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Zuid-Hollands Landschap en Natuurbegraven Nederland (NBN) waren ook aanwezig, maar hebben de plannen daar niet gepresenteerd. Zij hebben een voor hun initiatief specifiek participatieproces doorlopen en in samenwerking met belangstellenden en belanghebbenden, een plan voor natuurontwikkeling met natuurbegraven in de Bonnenpolder opgesteld (zie hierna).

De verschillende initiatiefnemers hebben in vervolg op de gebiedsmarkt elk op hun eigen wijze verdere uitwerking gegeven aan hun plannen. Vanaf voorjaar 2019 is door de gemeente het ontwerpproces voor en door de verschillende initiatieven voortgezet. Het ontwerpproces heeft plaatsgevonden in twee werkateliers waaraan bewoners en andere stakeholders hebben deelgenomen. De gemeente Rotterdam heeft op 8 april 2019 een ontwerpatelier georganiseerd over de initiatieven zonnepark en recreatie, voedselbos en outdoor-activiteiten voor geïnteresseerde bewoners en betrokken organisaties waaronder Hoogheemraadschap van Delfland. Samen is in het ontwerpatelier inhoudelijk gewerkt aan uitwerking en verbetering van de plannen. De resultaten zijn op 17 april 2019 in een openbare inloopavond gepresenteerd aan een ieder die belangstelling had. Daaropvolgend heeft de gemeente Rotterdam op 21 mei 2019 een tweede ontwerpatelier georganiseerd voor de initiatieven zonnepark en recreatie, voedselbos en outdooractiviteiten voor geïnteresseerde bewoners en betrokken organisaties waaronder Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin is verder gewerkt aan de uitwerking van de ruimtelijk ontwerpen van de initiatieven in relatie tot de eerste versie van de op te stellen verbeelding van het bestemmingsplan. De resultaten van dit ontwerpatelier zijn door de gemeente Rotterdam in een openbare inloopavond op 18 juni 2019 gepresenteerd voor iedereen die belangstelling had voor de ruimtelijk ontwerpen van alle initiatieven en de concept bestemmingsverbeelding. Belangstellenden konden de conceptverbeelding en de conceptregels inzien en zo nodig een reactie geven. Dit vooruitlopend op de formele procedure die het bestemmingsplan doorlopen heeft.

Natuurontwikkeling met natuurbegraven

De ambitie voor de Oranjebonnen is het gebied te transformeren naar een gemengd agrarisch en recreatief gebied. Onderdeel van deze ambitie is het vergroten van de ruimtelijke groenbeleving en het versterken van de biodiversiteit.

De natuurontwikkeling omvat een gebied van 128 ha, waarvan op 30 ha een laatste rustplaats in de natuur mogelijk wordt gemaakt. De ambitie voor deze ontwikkeling is voortgekomen vanuit de wens om meer natuur te realiseren. De ontwikkeling van een natuurbegraafplaats maakt het mogelijk om extra natuur toe te voegen. Een natuurbegraafplaats is allereerst en vooral een natuurgebied, maar dan met een extra functie. De natuurbegraafplaats is dan ook bestemd als 'natuur', wat inhoudt dat het gebied als zodanig moet worden beheerd en in stand gehouden. De natuurontwikkeling met als onderdeel daarvan een natuurbegraafplaats, draagt bij aan de beleving van Bonnenpolder door het openstellen van extra natuur voor publiek, door de investering in natuurontwikkeling en door het versterken en beschermen van cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle elementen.

Om te komen tot het uiteindelijke plan voor deze natuurontwikkeling en de natuurbegraafplaats, is een uitgebreid gebiedsproces doorlopen vanaf 2017 tot 2019.  De wens van de initiatiefnemers Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Zuid-Hollands Landschap en Natuurbegraven Nederland is om samen met mensen die in de buurt wonen en/of werken en met mensen die er nu of in de toekomst willen recreëren een landschapsontwerp te maken voor het toekomstige natuurgebied. De drie initiatiefnemers hebben Adriaan Geuze en Penne Hangelbroek van landschapsarchitectenbureau West 8 gevraagd om samen met belangstellenden uit de omgeving te komen tot een goed ontwerp voor het gebied. Het participatieproces is daarbij als volgt doorlopen.

Op 3 juli 2017 is er een inloopavond georganiseerd waar de initiatiefnemers de stappen hebben uitgelegd waarmee zij samen met belangstellenden tot een voorstel voor een nieuwe inrichting van een deel van de Bonnenpolder wilden komen. Op 16 augustus 2017 is er brief naar alle omwonden en belanghebbenden verstuurd met het verzoek zich aan te melden voor de drie werkateliers. Aan de werkateliers hebben uiteindelijk 35 mensen deelgenomen. De werkateliers stonden onder leiding van Adriaan Geuze van bureau West 8. Op 30 augustus 2017 ging het eerste atelier van start, een maand later op 27 september 2017 het tweede.

Om ook belangstellenden en belanghebbenden te betrekken die niet in de gelegenheid waren om aan de drie werkateliers deel te nemen, zijn er ook twee inloopavonden georganiseerd op 4 oktober 2017 en 7 november 2017. Tijdens de eerste inloopavond zijn de eerste gedachtegangen en wensen gepresenteerd. De inloopavond had ook als doel om aanvullende opmerkingen en wensen op te halen van omwonenden en geïnteresseerde

In het derde werkatelier op 25 oktober 2017 heeft de werkgroep de opmerkingen en wensen vanuit de inloopavonden beoordeeld en zo nodig verwerkt in het ontwerp.). Dit heeft geleid tot het voorkeursontwerp dat in het werkatelier op draagvlak kon rekenen. Dit voorkeursontwerp is op 7 november 2017 gepresenteerd middels een inloopavond. De uitnodiging voor deze inloopavond is breed gecommuniceerd. Van het voorkeursontwerp is ook een maquette gemaakt om het ontwerp goed te kunnen presenteren. In december 2017 is het voorkeursontwerp door de initiatiefnemers ingediend bij de gemeente Rotterdam.

Voordat het college van B&W een besluit nam over het voorkeursontwerp, is door de gemeente advies gevraagd aan de gebiedscommissie. Om een goed advies te kunnen geven heeft de gebiedscommissie de mening van de Hoekse bewoners gepolst middels een enquête. Deze is steekproefsgewijs verstuurd naar inwoners van Hoek van Holland. Rondom de enquête zijn door de initiatiefnemers nog drie inloopbijeenkomsten georganiseerd om iedereen zo goed mogelijk te informeren:

  • 20-1-2018: Informatiestand in het winkelcentrum van Hoek van Holland.-
  • 24-1-2018 Inloopavond in buurtcentrum de Hoeksteen in Hoek van Holland.
  • 28-1-2018 Inloopbijeenkomst in het bezoekerscentrum d'Oude Koestal en in het Staelduinse bos.

De respons op de enquête van de gebiedscommissie was 22% (437 mensen). 93% van de respondenten was op de hoogte van het planvoornemen. Ruim 97% van alle respondenten gaf aan het belangrijk te vinden om de polder open en groen te houden. Van de respondenten gaf 63% aan niet achter de plannen te staan van natuurbegraven. De zorgpunten waren onder andere de belasting voor milieu en natuur, verkeersbewegingen, de toegang tot het gebied en het zicht op natuurbegraven.

Vanwege de bezorgdheid van bewoners gaf wethouder Wijbenga de initiatiefnemers mee om het voorkeursontwerp nogmaals tegen het licht te houden en waar mogelijk het plan aan te passen om de zorgen zoveel mogelijk weg te nemen. Dit advies is opgepakt door de initiatiefnemers en is er een vervolg gegeven aan het participatieproces. Alle personen die deel hadden genomen aan de eerste ateliers zijn opnieuw uitgenodigd. Ook mensen die zich betrokken voelden en mee wilden praten over de nadere uitwerking van het plan konden zich als nieuwe deelnemer opgeven. De werkateliers stonden wederom onder leiding van Adriaan Geuze van bureau West 8. Tijdens deze ateliers is gekeken op welke wijze het voorkeursontwerp kon worden aangepast om tegemoet te komen aan de zorgen die zijn geuit in de enquête. Dit heeft geleidt tot aanpassingen van het voorkeursontwerp. Deze werkateliers vonden plaats op 4 april 2019 en 27 mei 2019. Op 18 juni 2019 is een inloopavond georganiseerd om het aangepaste ontwerp te presenteren. Dit ontwerp is vervolgens vertaald naar het ontwerpbestemmingsplan.

Op 2 juni 2020 heeft het college ingestemd met publicatie van het ontwerpbestemmingsplan waar het aangepaste ontwerp voor de natuurontwikkeling met natuurbegraven onderdeel van uitmaakte. Met dat besluit heeft het college tevens een begeleidende brief aan de Raad verstuurd waarin inzicht gegeven is in de punten waarop de voorkeursvariant nog is aangepast om tegemoet te komen aan diverse bezwaren.

Gedurende het proces om tot het voorliggende plan te komen (2017-2019) zijn er verspreid in tijd 3 excursies verzorgd naar bestaande natuurbegraafplaatsen. De uitnodigingen hiervoor zijn breed gecommuniceerd middels verschillende media kanalen, ook binnen de gemeente Westland. Zo kreeg iedereen de mogelijkheid om nader kennis te maken met natuurbegraven.  Vanaf 2016 tot heden is er een actieve website natuurindebonnen.nl waar het proces en alle informatie, verslagen, ontwerpen van het planvoornemen zijn terug te vinden. Ook kan men via de website vragen stellen aan de initiatiefnemers.

Gedurende de planvorming is er veel gecommuniceerd via verschillende mediaplatforms zoals lokale kranten, radio interviews, Facebook en op de websites van initiatiefnemers en gemeente.

Gebiedscommissie

Tijdens bovenstaand participatieproces is de gebiedscommissie Hoek van Holland regelmatig op de hoogte gebracht van de stand van zaken.

Leden van de raadscommissie Bouwen, Wonen en Buitenruimte zijn op 26 juni 2019 op werkbezoek in Oranjebonnen geweest. Zo konden zij in het gebied zelf kennisnemen van de toelichting op de plannen natuurontwikkeling en natuurbegraven in de Bonnenpolder. Daarnaast hebben zij op locatie in de Oranjebuitenpolder een toelichting gekregen op de plannen voor een zonnepark, een voedselbos en outdooractiviteiten. Ook zijn de leden van de raadscommissie in gesprek gegaan met voor- en tegenstanders van het plan voor natuurontwikkeling met natuurbegraven.

Op 12 december 2019 is in de openbare vergadering van de gebiedscommissie Hoek van Holland een toelichting gegeven over de laatste stand van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan Oranjebonnen. De initiatiefnemers van de plannen voor natuurontwikkeling en natuurbegraven, zonnepark, voedselbos/outdooractiviteiten, maar ook de initiatieven voor watermaatregelen Hoogheemraadschap, slopen van twee kassen en bouwen van 2 woningen en slopen van een kas en bouwen van 7 woningen hebben hun plannen toegelicht. Ook was op panelen te zien hoe de initiatieven worden opgenomen op de concept plankaart van het ontwerpbestemmingsplan Oranjebonnen.

10.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met diverse instanties. De ontvangen overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota overlegreacties (zie bijlage 17).

10.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 september tot en met 15 oktober 2020 ter inzage gelegen. De ontvangen zienswijzen zijn overgenomen en beantwoord in de Nota zienswijzen (zie bijlage 18). Naar aanleiding hiervan is het plan deels gewijzigd c.q. aangevuld, waarmee sprake is van een gewijzigde vaststelling.