direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Walenburgerweg 130
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het pand aan de Walenburgerweg 130, kent een rijke historie sinds de bouw in 1939. Zo deed het pand jaren dienst als handelskantoor voor stoffen, heeft het pand de functie van stadskantoor van de deelgemeente Noord vervuld en als kantoor van de firma PinkRoccade. Sinds 2003 staat het pand echter leeg en is het pand in verval geraakt.

Stichting BOOR is nu voornemens het pand nieuw leven in te blazen en het gebouw geschikt te maken voor de Voortgezet Onderwijsschool Wolfert College. In totaal zullen hier circa 680 leerlingen onderwijs gaan genieten.

De uitvoering van dit plan is echter niet mogelijk binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan geeft inzicht in de aard en omvang van het project, de wijze waarop het ruimtelijk is ingepast in de omgeving en toont de haalbaarheid van het plan aan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in deelgemeente Noord te Rotterdam. Het gebied ligt nabij het centrum van Rotterdam en ook het centraal station is nabij (op circa 400 meter afstand). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Walenburgerweg en aan de oostzijde door de Stationssingel. Ten zuiden van het plangebied is het Walenburghof gelegen en ten westen de Statenweg. Rondom het plangebied zijn diverse woningen en bedrijven gesitueerd.

Navolgende afbeeldingen geven de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0001.png"

Globale ligging in de omgeving van het plangebied bron: Google Earth, 2012

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0002.png"

Globale ligging van het plangebied bron: Google Earth, 2012

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied betreft het "Uitbreidingsplan in onderdelen Centrum Blijdorp", vastgesteld door de Gemeenteraad d.d. 14-06-1956 en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten d.d. 19-11-1956 (plannummer 265). Hierbij heeft de locatie de bestemming bedrijfsterrein. Deze gronden zijn aangewezen voor bedrijfsterrein en bestemd voor bedrijfsbebouwing met bijbehorend terrein. Daarbij zijn

Burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de aard, de plaatsing en de afmeting van de bebouwing.

Bijgevoegde uitsnede van de plankaart maakt dit inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0003.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, waarbij het plangebied met een rode blokarcering is aangegeven.

In het vigerende bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die een voortgezet onderwijs school toestaan. Zodoende is een aanpassing van het juridisch-planologisch regime noodzakelijk.

1.4 Opzet projectbestemmingsplan

De toelichting van het projectbestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het beleidskader opgenomen. In de hoofdstukken 3 en 4 is de inhoud van het plan nader omschreven. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het initiatief aangetoond ten aanzien van flora en fauna, energie en duurzaamheid, overige milieuaspecten en water. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid Tenslotte is in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) richt het Rijk zich op zaken die voor Nederland al geheel van belang zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

  • de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
  • de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
  • de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Conclusie

Gezien de aard van het gebied en het feit dat de ontwikkeling een functieverandering betreft van één bestaand pand past de ontwikkeling binnen het beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

Beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PSV) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PSV zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld.

De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave
    De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied
    De cultuurhistorische waarden in de provincie dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied, daarnaast is de landbouw een belangrijke drager van het agrarisch cultuurlandschap. Dit vraagt om mogelijkheden van rood-voor-groenconstructies en ruimte voor economisch duurzame landbouw.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PSV vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten.

Conclusie

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als Stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het beleid van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Het planvoornemen past binnen de pijler accent op binnenstedelijke opgave. Het betreft de ontwikkeling van een als bedrijventerrein bestemd pand tot school. In de verordening ligt het plangebied binnen de bebouwingscontour. Het bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan een functiewijziging mogelijk. De provinciale verordening stelt verder geen eisen.

2.3 Gemeente

Beleid

Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 (Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad)

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

Deelgemeente Noord

Het plangebied ligt binnen Deelgemeente Noord. Voor deelgemeente Noord is de Gebiedsvisie Noord 2012-2014 opgesteld. Onderstaand citaat komt uit de gebiedsvisie:

[Perspectief 2020

Noord is een aantrekkelijk en levendig gebied, dat zowel sociaal als economisch sterk is, en volwassenen, jongeren en kinderen met een diversiteit aan achtergronden alle kansen en mogelijkheden biedt om er gezond en veilig op te groeien, te leven en te werken. Goede voorzieningen en goed onderwijs geven kinderen en jongeren de gelegenheid hun talenten te ontwikkelen en volwaardig deel te nemen aan de samenleving. ....]

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen één van de VIP-gebieden uit de Stadsvisie Rotterdam. Het plangebied ligt binnen de Provenierswijk. In de Provenierswijk is op onderwijsgebied het aanbod divers. Extra levendigheid is wenselijk, zonder afbreuk te doen aan het karakter van de wijk en de woonfunctie. De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt past binnen de Gebiedsvisie Noord 2012 -2014.

Hoofdstuk 3 Gebiedstypering

3.1 Huidige situatie

De omgeving

Het plangebied bevindt zich aan de rand van de Provenierswijk, deelgemeente Noord te Rotterdam. De deelgemeente Noord wordt aan het Noordzijde begrensd door de rijksweg A20 en de Schie, aan de oostzijde door rivier de Rotte en aan de zuid- en westzijde door het spoor. Het plangebied ligt ten noorden van het Rotterdamse centrum en op circa 400 meter afstand van het centraal station.

Met de recente ontwikkeling rondom Rotterdam CS is deze node meer dan een treinstation alleen. Deze ‘ov-terminal’ biedt toegang tot een veelheid aan vervoersnetwerken, zoals de metro, de Randstadrail, een ondergrondse fietsenstalling en uiteraard het bestaande spoornetwerk. Door de komst van de HSL Zuid en de Randstadrail neemt het aantal reizigers naar verwachting toe tot 323.000 per dag in 2025. Het plangebied is dan ook zeer goed bereikbaar per openbaar vervoer. Daarnaast is de Statenweg een belangrijke verkeersader, die de A20 met het centrum van Rotterdam verbindt.

In de omgeving zijn diverse functies aanwezig, die van een dergelijk stedelijk gebied verwacht mogen worden. Wat overheerst is de woonfunctie. Dit betreffen zowel gestapelde als eengezinswoningen. Daarnaast zijn in de plint van de Statenflat en bij de Europaflat/Statenhof diverse (winkel)voorzieningen aanwezig. Aan de Bentincklaan, richting Diergaarde Blijdorp, zijn sportvoorzieningen met een atletiekbaan gelegen. Aan het Bentinckplein bevinden zich horecavoorzieningen.

Walenburgerweg 130

In 1939 werd aan de Walenburgerweg 130 het gebouw St. Homobonus voor de detailhandel gebouwd, naar een ontwerp van G. Holt. Dit oorspronkelijke gebouw is wel omschreven als ‘een gracieuze mengeling van het Nederlandse Nieuwe Bouwen en het meer monumentale Corbusiaanse funtionalisme’. In de jaren vijftig werd aan de zuidzijde een wat grovere aanbouw gerealiseerd en in 1977 werd het hele complex gerenoveerd. De tijdens deze renovatie aangebrachte vaste louvres aan de buitenzijde van de gevel betekenden een ingrijpende gevelwijziging.

Het pand deed jaren dienst als handelskantoor voor stoffen. Daarna heeft het pand de functie van stadskantoor van de deelgemeente Noord vervuld en deed het ook dienst als kantoor van de firma PinkRoccade. De laatste gebruiker heeft het pand in 2003 verlaten. Sindsdien is het pand in verval geraakt en bewoond door (anti)krakers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0004.png"

De administratie en de beursvloer, toen het pand in gebruik was als handelskantoor

In de huidige situatie kent het gebouw vier bouwlagen en heeft het een oppervlakte van circa 10.000 m2. Er zijn in het verleden diverse initiatieven ontplooid om het gebouw te amoveren ten gunste van grootschalige onderwijs-, kantoren- en woningcomplexen. Door diverse redenen is het project Walenburghof nooit van de grond gekomen. Navolgende afbeelding geven een impressie van de bestaande situatie van de noordoost- en westgevel van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0005.png"

Noordoostgevel (links) en westgevel (rechts) van het gebouw bron: Penta Rho, 2012

3.2 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) wordt aan de locatie een redelijke tot hoge archeologische verwachting toegekend. De noodzaak van een archeologisch vooronderzoek dient te worden getoetst bij verstoringen over een oppervlakte van meer dan 200 m².

Onderzoek

In onderhavige situatie wordt een bestaand kantoorpand enkel voorzien van een onderwijsfunctie. Het gebouw zelf zal in stand blijven, waarbij de grond niet geroerd zal worden. Wel wordt voor de bescherming van de archeologische waarden een dubbelbestemming opgenomen. Op het hele plangebied ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie, waarbij een bouwregeling en een omgevingsvergunning geldt voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden het maaiveld en die een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief. Er is geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

Algemeen

Stichting BOOR is voornemens het in vervalgeraakte, leegstaande pand aan de Walenburgerweg 130 aan te wenden voor onderwijs. In de beoogde situatie zullen circa 680 leerlingen in het plangebied worden onderwezen. Dit aantal is verdeeld over twee scholen die in het pand zullen worden gehuisvest. Circa 560 leerlingen zullen onderwezen worden in het Wolfert College en circa 120 leerlingen in de ISK (Internationale SchakelKlas).

Het gebouw

Het pand aan de Walenburgerweg 130 wordt grotendeels behouden. Echter, moet het gebouw qua omvang en functionaliteit geschikt worden gemaakt voor onderwijs. Het bestaande pand is omvangrijker dan voor het beoogde gebruik noodzakelijk is. Daarom wordt een gedeelte van de tweede verdieping (circa 800 m2) het gebouw gesloopt. Tevens wordt de kelder ontoegankelijk gemaakt.

Daarnaast wordt het gebouw door middel van renovatie en interne verbouwingen geschikt gemaakt voor onderwijs, gelet op de eisen van deze tijd. Dit betreft onder andere de volgende aspecten:

  • het verwijderen van de uitwendige zonwering (stalen lamellen);
  • het maken van een inpandige stallinggarage voor auto’s;
  • het maken van een inpandige fietsenstalling;
  • het maken van een buitenruimte (patio) op de begane grond;
  • het wijzigen van de functionele indeling van het gebouw (onder andere lesruimte en gymlokaal);
  • inwendige facelift voor wat betreft vloer-, wand- en plafondafwerking;
  • het aanpassen en verbeteren van de aanwezige installaties;
  • renovatie dakbedekking;
  • renovatie buiten beglazing (hogere thermische en geluidwerende isolatie dan bestaand).

Navolgende impressies geven een beeld van de mogelijk toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0006.png"

Noordgevel van het gebouw Oostgevel van het gebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0007.png"

Zuidgevel van het gebouw bron: Anton Vermeulen, 2012 Westgevel van het gebouw

Groenstructuur

De bestaande bomen worden in het plangebied zoveel mogelijk behouden. De deelgemeente heeft reeds aangegeven na de realisatie van het project, de groenvoorziening in de directe omgeving van het plangebied te verbeteren.

4.2 Verkeer en parkeren

Algemeen

Voor een nieuwe bouwontwikkeling moet worden beoordeeld of het plan kan worden gerealiseerd binnen de bestaande verkeersituatie van het plangebied en de directe omgeving. Daarnaast moet beoordeeld worden of er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen dat nodig is hangt af van het gebruik van het plangebied en de eigenschappen van de locatie.

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Walenburghof. Het Walenburghof sluit (via de Stationsweg) aan op de Statenweg. De Statenweg is een belangrijke verkeersader, die de A20 met het centrum van Rotterdam verbindt. Gezien het karakter van de omliggende wegen, kan de eventuele toename van het verkeer prima in het heersende verkeersbeeld worden opgenomen. Daarnaast heeft de bebouwing in het plangebied altijd als kantorenpand gefungeerd, wat ook de nodige verkeersbewegingen met zich meenam.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit en de omgeving waarin het bouwplan voorziet. Indien de omvang of de activiteit van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet worden voorzien in parkeerruimte in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoord. Het uitgangspunt van zowel initiatiefnemer, omwonenden als de gemeente is dat de komst van een onderwijsgebouw de parkeervoorzieningen in de omgeving niet onder druk mag zetten.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen (2012). De parkeernorm voor voorbereidend dagonderwijs bedraagt 0,50 parkeerplaats per leslokaal van 30 leerlingen, uitgaande van sector B (Knooppunten en stadswijken). Het gebouw krijgt 20 leslokalen van 30 leerlingen en 8 leslokalen van 16 leerlingen. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 13 parkeerplaatsen.

Op de begane grond van het plan is een autostalling opgenomen met 14 parkeerplekken, bestemd voor eigen gebruik. Dit is voldoende om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

Bezoekers die met de auto komen, moeten gebruik maken van de door de gemeente gefaciliteerde voorzieningen in de omgeving. In de directe omgeving van de school (o.a. aan de Walenburghof) zijn een groot aantal openbare parkeerplaatsen aanwezig. Deze parkeerplaatsen zijn in de avonden en weekenden druk bezet. Gedurende de tijden dat de school in gebruik is, is de druk op deze parkeerplaatsen zeer gering. De bezoekers van de school kunnen dan prima van deze parkeergelegenheid gebruik maken.

Daarnaast wordt voorzien in een fietsenstalling van circa 1.750 m2. Leerlingen die op de fiets komen kunnen hun fiets stallen in de fietsenstalling. Het beleid van de school is er op gericht dat het personeel zo veel mogelijk met het openbaar vervoer en de fiets reist. De leerlingen komen zonder meer met het openbaar vervoer of de fiets. Door de nabije ligging van Rotterdam CS is ook de verwachting men veel gebruik zal maken van het openbaar vervoer. In de praktijk blijkt dat ook op de huidige locatie van de school (Schiekade 34 Rotterdam), het merendeel van het personeel en de leerlingen met het openbaar vervoer c.q. met de fiets reist.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

4.3 Juridische planbeschrijving

Algemeen

In deze paragraaf wordt een koppeling gemaakt tussen de hierboven beschreven elementen en de verbeelding met bijbehorende regels. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Inleidende regels

Conform SVBP 2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze zijn opgenomen in de artikelen 1 en 2.

Bestemmingsregels

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de bestemmingsregels zijn eventuele nadere eisen, afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden vindt plaats door het hanteren van bouwvlakken met eventueel bijbehorende bebouwingspercentages, bouwvolumes en/of aanduidingen. Verticale begrenzing van de bouwmogelijkheden geschiedt door het aangeven van de maximale goot- en bouwhoogte. Onderstaand volgt een toelichting per bestemmingsartikel.

Maatschappelijk (artikel 3)

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie.

Gebouwen mogen niet hoger worden dan 14,5 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet hoger dan 3 meter.

Waarde - Archeologie (artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het in principe verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 m beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m2 beslaan.

Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen. Dit hoofdstuk bevat antidubbeltelregeling, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels. Deze regels zijn opgenomen in de artikelen 5 t/m 6.

Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Ook is een strafbepaling opgenomen voor overtreding van de gebruiksbepalingen. Deze regels zijn opgenomen in artikel 7. In artikel 8 is de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Bodem

Algemeen

Voor vaststelling van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Wanneer de bodem echter niet geroerd wordt, kan een verkennend bodemonderzoek in bepaalde situaties achterwege blijven en worden volstaan met een historisch bodemonderzoek.

Onderzoek

In onderhavige situatie wordt alleen het gebruik van het pand gewijzigd. De bodem blijf ongeroerd. In bijlage 1 is het historisch bodemonderzoek opgenomen. Uit de verzamelde historische gegevens blijkt dat binnen het plangebied (en in de directe omgeving daarvan) met het oog op het toekomstig gebruik geen concrete aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot risico’s in relatie tot mogelijk aanwezige bodemverontreiniging. Vervolgonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer en/of door inrichtingen, de omgeving mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Op onderhavige situatie zijn spoorwegverkeerslawaai en wegverkeerslawaai van toepassing.

Gelet op wegverkeerslawaai volgt uit artikel 3.1 Besluit geluidhinder (Bgh) een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van een school (ander geluidgevoelig gebouw) van maximaal 48 dB. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Artikel 3.2 Bgh biedt de mogelijkheid om in stedelijk gebied een hogere grenswaarde vast te stellen van maximaal 63 dB voor scholen.

Ten aanzien van spoorwegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde (conform artikel 4.9 Bgh) maximaal 53 dB. De maximaal toelaatbare grenswaarde bedraagt 68 dB (artikel 4.11 Bgh). Deze zaken zijn nader toegelicht in een notitie van DGMR. Deze notitie is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.

Onderzoek

DGMR heeft in november 2012 ook een onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op het pand aan de Walenburgerweg 130. Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen bij de toelichting. Hierbij is gelet op de volgende geluidsbronnen:

  • Wegverkeerslawaai van de Bentincklaan/ Walenburgerweg;
  • Wegverkeerslawaai van de Statenweg/ Statentunnel;
  • Wegverkeerslawaai van de Stationssingel;
  • Spoorwegverkeerslawaai.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de maximale geluidsbelasting ten aanzien van wegverkeerslawaai (Statenweg) 58 dB bedraagt en ten aanzien van spoorwegverkeerslawaai 51 dB.

Hogere grenswaarde procedure

Gelet op de maximale geluidsbelasting dient een hogere grenswaarde procedure opgestart te worden. Het gemeentelijk ontheffingsbeleid richt zich echter alleen op woningen. Op andere geluidgevoelige bestemmingen, zoals scholen, is het ontheffingsbeleid niet van toepassing.

Zodoende gelden voor het onderwijsgebouw aan de Walenburgerweg 130 alleen de bepalingen uit de Wgh en het Bgh. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken worden naar mogelijke geluidsreducerende maatregelen. Er zijn daarbij drie type geluidsreducerende maatregelen: bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen bij de ontvanger.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk (gelet op het gemeentelijk beleid) om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen bij de bron of de overdracht. Er zullen dan ook maatregelen bij de ontvanger genomen moeten worden, om een goede binnenwaarde te garanderen.

Binnenwaarde

In de Wgh en het Bgh zijn voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen sinds de wijziging van de Wgh op 1 juli 2012 geen eisen meer opgenomen voor het geluidniveau dat maximaal toelaatbaar is in de verblijfsruimtes (van een school).

Op grond van het Bouwbesluit dient bij nieuwbouw een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij scholen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Voor bestaande bouwwerken geldt het van rechtswege verkregen niveau. Dit betekent dat de nieuwe situatie geen verslechtering ten opzichte van de oude situatie mag zijn.

De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (de school) zijn erop

gericht om ten minste een verbetering van de bestaande situatie te realiseren en een maximale binnenwaarde van 40 dB te garanderen. Binnen de kaders van het project is dit het maximaal haalbare niveau.

Maatregelen ontvanger

De maatregel van de school betreft het vervangen van het glas in de gevel. Het glas wordt vervangen door geïsoleerd glas met een maximale dikte van 20 mm. Het nieuwe glas heeft en minimale isolatiewaarde van 28 dB. Rekening houdend met de bestaande kozijnen, de grootte van de binnenruimten en de binnenafwerking (nagalm/ absorptie) wordt een akoestisch binnenklimaat gegarandeerd van 40 dB.

Ten opzichte van het van rechtswege verkregen niveau betekent dit een aanzienlijke verbetering. Het binnenklimaat van 40 dB is een niveau gelijk aan een kantoorfunctie. Voor binnenstedelijke locaties wordt dit niveau als acceptabel beschouwd. Dit geluidsniveau is vergelijkbaar met het de binnenwaarde die de school op de huidige locatie heeft, aan de Schiekade 34 te Rotterdam.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door DGMR Bouw B.V. is in december 2012 een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling voor het Wolfert College in Rotterdam. Dit onderzoek is als bijlage 4 opgenomen in de toelichting. Het project betreft de renovatie van een kantoorpand uit de jaren ‘30, die verbouwd wordt tot onderwijsgebouw voor het Wolfert College en de Wolfert ISK.

Onderzoek

Het te realiseren plan is geprojecteerd binnen de invloedssfeer van de Walenburgerweg, Stationsingel en de Statenweg. De luchtkwaliteit nabij deze wegen is bepaald en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Uit de berekeningen volgt dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 35.8 ìg/m3 bedraagt langs de Walenburgerweg, 34.0 ìg/m3 langs de Stationsingel en 39.3 ìg/m3 langs de Statenweg. De jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt langs de Walenburgerweg maximaal 26.2 ìg/m3, langs de Stationsingel 25.9 ìg/m3 en maximaal 27.0 ìg/m3 langs de Statenweg. De concentraties voldoen hiermee aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

 Kinderen zijn over het algemeen gevoeliger voor luchtverontreiniging dan volwassenen en daarom is door de gemeente Rotterdam in 2012 beleid vastgesteld om deze groep extra te beschermen. In de 'Beleidsregel Buitenklimaat: luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang 2012' is vastgelegd dat voor nieuwe scholen en kinderopvang binnen 100 meter vanaf een rijksweg en binnen 50 meter vanaf een drukke stedelijke weg een nee-tenzij benadering geldt. De Beleidsregel is bedoeld om toegepast te worden bij het opstellen van een ruimtelijk plan (zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning) dat voorziet in de nieuwvestiging van een school of kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op het voorgestelde plan voor voortgezet onderwijs aan de Walenburgerweg, aangezien het gaat om nieuwvestiging waarvoor een bestemmingsplanwijziging voor nodig is”.

De beleidsregel is bedoeld om tegen te gaan dat scholen en kinderdagverblijven worden gesitueerd binnen de zones van 100 meter vanaf een rijksweg en 50 meter vanaf een drukke stedelijke weg. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken naar de bestemming waarin de school of het kinderdagverblijf mogelijk wordt gemaakt. Er kunnen echter redenen zijn voor het bestuur om van de Beleidsregel af te wijken. Het bestuur kan tot het oordeel komen dat een ander belang zwaarder moet wegen. Indien na een belangenafweging tot het toestaan van vestiging van de school binnen de zone wordt besloten, dan dient bij de nadere uitwerking (indeling van gebouwen en terreinen) zoveel mogelijk aan het gezondheidsbelang tegemoet te worden gekomen.

Het bestuur maakt van de in de beleidsregel vervatte mogelijkheid gebruik om voor voorliggende plan af te wijken van de beleidsregel. De motivatie om van het beleid af te wijken ligt in dit specifieke geval in het feit dat reeds 10 jaar geleden is uitgesproken dat op deze locatie onderwijshuisvesting zal worden ontwikkeld. Destijds was er nog sprake van een nieuwbouwproject met totaal drie scholen. Na het stranden van de nieuwbouw ontwikkeling is in 2009 besloten om het  Wolfert College te huisvesten in het bestaande gebouw aan de Walenburgerweg 130. 

Het gebouw staat op 30 meter van de Statenweg. Slechts een beperkt deel van het gebouw ligt binnen de straal van 50 meter vanaf de rand van de Statenweg. Het buitengebied van de school (verblijfsgebied voor leerlingen) is een patio die buiten de 50 meter van de weg ligt en tevens geheel is omsloten door het gebouw. Het buitengebied is met andere woorden afgeschermd van de weg.

Het gebouw is voorzien van gebalanceerde mechanische ventilatie. Er wordt niet natuurlijk geventileerd. De ventilatie vindt plaats aan de hand van luchtbehandelingskasten die de buitenlucht in het gebouw brengen. De luchtbehandelingskasten worden voorzien van filters waarmee kwalijke stoffen uit de buitenlucht worden gefilterd. Hiermee wordt voor een goede luchtkwaliteit in het gebouw gezorgd.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief. Door genoemde maatregelen wordt het aanvaarbaar geacht af te wijken van de beleidsregel.

5.4 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

Inventarisatie risicobronnen

In opdracht van stichting BOOR heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. in december 2012 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd ten behoeve van het project Walenburgerweg in Rotterdam. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting.

Bedrijven en transportassen in de omgeving van het plangebied kunnen het externe veiligheidsniveau in het plangebied beïnvloeden. Daarnaast beïnvloeden aanwezigen binnen het invloedsgebied van een risicobron de hoogte van het groepsrisico. In dit hoofdstuk zijn het groepsrisico en het plaatsgebonden risico van alle in de omgeving van het plangebied aanwezige risicobronnen beschouwd. Hierbij is een gebied van circa 800 meter rondom het plangebied beschouwd. Voor verder weggelegen risicobronnen wordt, mede gezien de grootte van het plan, verondersteld dat het plan geen significante invloed heeft op het groepsrisico. In het plangebied worden geen nieuwe risicobronnen gerealiseerd.

De relevante risicobronnen zijn bepaald op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl , december 2012), het Basisnet Weg (Eindrapportage Basisnet Weg, versie 1.0, kenmerk 121223/EA9/001/000494/sfo, oktober 2009) en het Basisnet spoor (Basisnet Spoor, kenmerk IENM/BSK-2011/151455, 20 september 2011). In navolgend figuur is een overzicht gegeven van de risicobronnen die in de directe nabijheid van het plangebied zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2076Walenbwg130-va02_0008.png"

Overzicht risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied (rode cirkel)

Bron: DGMR 2012

Navolgend zijn deze risisobronnen nader beschouwd.

Europcar Autoverhuur Rotterdam-Centrum

In de directe nabijheid van het plangebied, aan de Walenburghof 17, is Europcar gesitueerd. Onderdeel van het verhuurbedrijf is volgens de risicokaart een tankstation. Momenteel lijkt dit een separaat tankstation van Avia te zijn. Op het tankstation wordt geen LPG verkocht, enkel diesel en benzine. Het tankstation valt hiermee onder het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit wordt verwezen naar de veiligheidsafstanden uit de PGS 28 (versie 2005). Voor onbemande pompen geldt een externe veiligheidsafstand van 20 meter tussen een bezineafleverzuil en kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het nieuwe schoolgebouw ligt op circa 45 meter afstand van de afleverzuilen. Er wordt derhalve voldaan aan de veiligheidsafstand uit PGS 28.

Gezien de afstand tussen het tankstation en het bouwplan zijn er geen belemmeringen voor het aspect externe veiligheid.

Sportfondsenbad Rotterdam Noord

Het Sportfondsenbad Rotterdam Noord is gelegen aan de Van Maanenstraat 8. Het zwembad beschikt over een chloorbleekloogtank van 2000 liter. Het plaatsgebonden risico 10-6/jaar bedraagt volgens de Risicokaart 0 meter.

Het zwembad is op circa 620 meter afstand van het plangebied gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied is deze risicobron niet relevant voor het plan.

Doorgaand spoor Rotterdam CS

Het plangebied is gelegen nabij station Rotterdam Centraal. Over de sporen van Rotterdam CS vindt volgens het Basisnet Spoor transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op circa 125 meter afstand van de meest dichtbij gelegen spoor waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvindt (op basis van PlanMER Rotterdam Central District, kenmerk 20080327, 17 maart 2011). Hiermee ligt het plangebied binnen het aandachtsgebied (200 meter volgens Circulaire RNVGS) van het spoortraject.

Uit eerder kwantitatief onderzoek voor het doorgaande treinverkeer van en naar Rotterdam CS is bepaald dat het plaatsgebonden risico ten hoogste 10 meter afstand bedraagt. Het plangebied is derhalve niet binnen het PR 10-6/jaar gelegen. De veiligheidszone uit de Circulaire RNVGS bedraagt 7 meter.

Het groepsrisico ten gevolge van het doorgaande treinverkeer dient inzichtelijk gemaakt te worden. Hiervoor dient een berekening (een zogenoemde kwantitatieve risicoanalyse) met het voorgeschreven rekenpakket RBMII uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is in mei 2013 uitgevoerd door DGMR, zie bijlage 6.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De Statenweg en de overige wegen rondom het plangebied zijn geen hoofdroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze wegen zijn daarmee niet relevant voor de beschouwing van externe veiligheid. Er hoeft bij de beoogde ontwikkeling dan ook geen rekening te worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Samenvattend

In navolgende tabel zijn de besproken afstanden samengevat weergegeven.

risicobron   invloeds-
gebied  
afstand
tot plan  
plasbrand-
aandachtsgebied  
PR 10-6 contour/ veiligheidszone  
benzineservicestation (zonder LPG)   451   45   n.v.t.   n.v.t.  
zwembad: chloorbleekloog 2.000 liter   enkele tientallen meters   902   n.v.t.   0  
sporen van en naar Rotterdam CS   >4.000   125   303   74  
Statenweg   n.v.t.   >20 m   n.v.t.   n.v.t.  

Risicobronnen in de omgeving en hun invloedsgebied (afstand in meters)

Bron: DGMR, 2012

1 Invloedsgebied behorende bij LF1 en LF2 tankwagens voor wegtransport.

2 Op basis van Gevarenkaart nr. 9. LRI-gevaarlijke stoffen, Provincie Noord-Brabant, GK09, versie 5.1.3.

3 Gemeten vanaf het buitenste spoor, op basis van Basisnet Spoor.

4 Gemeten vanuit het midden van de doorgaande spoorbundel (Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen).

In de directe omgeving (inventarisatie tot circa 1.000 meter rondom het bouwplan) is een drietal risicobronnen geïdentificeerd. Dit betreft de volgende risicobronnen:

  • Europcar Autoverhuur/Avia: tankstation (geen LPG).
  • Zwembad Sportfondsenbad Rotterdam Noord: opslagtank chloorbleekloog.
  • Spoortrajecten van en naar Rotterdam CS: transport van wagons met gevaarlijke stoffen

Van geen van de bovenstaande risicobronnen is het plangebied binnen de PR-contour gelegen of, in het geval van het benzinetankstation, binnen de veiligheidsafstand. Dit betekent dat er geen directe belemmering voor de realisatie van de school bestaat.

Het plangebied is wel binnen het invloedsgebied van het spoor (trajecten van en naar Rotterdam CS) gelegen. Aangezien het plangebied binnen het aandachtsgebied van het spoortraject ligt, is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 opgenomen in de toelichting.

Hieruit blijkt dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico van het spoor. Het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtsgebied van het spoor. In het externe veiligheidbeleid van de gemeente Rotterdam is opgenomen dat gestreefd moet worden naar een situatie waarbij het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Indien dit niet haalbaar is wordt er naar gestreefd het groepsrisico niet toe te laten nemen. Het groepsrisico van het spoor bedraagt in de omgeving van het plangebied 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico stijgt niet significant als gevolg van de ontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit het gemeentelijk beleid. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Door de ligging van het plangebied binnen het aandachtsgebied van het spoortraject is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Hierboven is reeds aangegeven dat sprake is van een groepsrisico van 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het groepsrisico door de beoogde ontwikkeling niet significant stijgt als gevolg van de ontwikkeling kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

Ten behoeve van het verbeteren van de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid wordt volgend advies gegeven door de Veiligheidsregio:

  • Bij de voorgenomen ontwikkeling geldt dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kunnen worden door het gebouw geschikt te maken om enkele uren in te schuilen ("safe haven" principe). Hiervoor zullen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar moeten zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kunnen worden;
  • Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Beide maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid kunnen niet geborgd worden binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening.

Het gebouw zal echter wel worden uitgevoerd met ramen en deuren die kunnen worden afgesloten en een gebalanceerd ventilatiesysteem. In geval van calamiteiten (toxische wolk) kan het ventilatiesysteem worden uitgeschakeld. Hierdoor is het gebouw geschikt om enkele uren in te schuilen, hetgeen een bevordering betekent van de zelfredzaamheid van personen. Tevens heeft het gebouw op elke gevel een of meerdere (nood)uitgangen. Hierdoor is het altijd mogelijk om het gebouw te verlaten in een tegengestelde richting van de risicobron.

Omdat er maatregelen aan het gebouw genomen worden om de zelfredzaamheid van de aanwezigen te vergroten en gelet op de toegevoegde waarde van het gebouw in de omgeving wordt het groepsrisico aanvaardbaar bevonden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.5 Flora en fauna

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Er moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van negatieve invloeden op natuurwaarden/ beschermde soorten.

Onderzoek

In onderhavige situatie wordt een bestaand kantoorpand enkel voorzien van een onderwijsfunctie. Het gebouw zelf zal in stand blijven, groenopstanden blijven behouden en watergangen worden blijven ongeroerd.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.6 Water

Algemeen

De waterhuishoudkundige aspecten van het bouwplan dienen onderzocht te worden. Uitgangspunt daarbij is het realiseren van een hydrologisch neutrale situatie.

Situatie plangebied

In het plangebied is door de ontwikkeling geen sprake van een toename van de verharde oppervlakte. Voor de bebouwing aan Walenburgerweg blijft de waterhuishoudkundige situatie ongewijzigd aangezien er alleen sprake is van functiewijziging, waarbij van nieuwbouw geen sprake is.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.7 Energie en duurzaamheid

Algemeen

Duurzaamheid is een speerpunt van de gemeente Rotterdam. Gemeente Rotterdam hanteert hiervoor het Programma Duurzaam. In voorliggende plan is veel aandacht geweest voor het aspect duurzaamheid.

Het bestaande gebouw aan de Walenburgerweg 130 heeft langdurig leeg gestaan en is hierdoor in verval geraakt. Het plan betreft het hergebruik van het bestaande gebouw, waardoor de sloop van het gebouw wordt voorkomen. Tevens wordt een nieuwbouw van een onderwijshuisvesting voorkomen. De hierdoor gerealiseerde besparing aan energie en voor het milieu is aanzienlijk. Met de realisatie van het plan worden verbeteringen in het gebouw aangebracht. Door het plan wordt het bestaande gebouw geschikt gemaakt voor een onderwijsfunctie voor de komende 20 jaar.

Het gebouw

Het gebouw wordt voor de ruimteverwarming aangesloten op het stadsverwarmingsnetwerk van Eneco. Met stadsverwarming wordt het gebouw voorzien van een duurzaam verwarmingssysteem. De gasaansluiting van het gebouw zal worden afgesloten. Aangezien het stadsverwarmingsnetwerk reeds nabij het gebouw aanwezig is, kan het gebouw met beperkte middelen worden aangesloten.

Bouwkundig zal in de kozijnen het enkele glas worden vervangen voor geïsoleerd glas. Tevens zal bij de nieuwe dakbedekking isolatie worden aangebracht. In het huidige gebouw is het dak niet voorzien van isolatie. Met deze maatregelen wordt een aanzienlijke verbetering gebracht aan de warmteverliezen van het gebouw. Door het beperken van de warmteverliezen is er minder energie nodig voor het opwarmen van het gebouw.

De installatie in het gebouw wordt grotendeels vervangen, waarbij aandacht is voor energiezuinige onderdelen (luchtbehandelingskasten met een hoog rendement warmteterugwinning, energiezuinige armaturen met aanwezigheidsdetectie, etc.).

Waar mogelijk is gekeken naar hergebruik van bestaande materialen. Dit is voordelig voor het milieu omdat er minder hoeft te worden gesloopt en er minder materialen worden gestort. Daarbij wordt er een besparing gerealiseerd op de productiekosten van nieuwe materialen.

De ligging

In het kader van duurzaamheid is ook van belang te melden dat het huisvesten van een school op deze binnenstedelijke locatie tevens andere voordelen heeft. Door de nabijheid van het centraal station en goede bus- en tramverbindingen zullen veel leerlingen en personeelsleden gebruik maken van het Rotterdamse openbaar vervoer. Daarbij is het beleid van de school gericht om het personeel uit de auto te halen en met de fiets naar het werk te laten komen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Economische haalbaarheid

In verband met de huisvestingsvraag van de school is door de Gemeente Rotterdam een beschikking afgegeven. Op basis van deze beschikking wordt het plan, binnen de gestelde kaders, voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd.

Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Het bestaande gebouw is juridisch eigendom van Stadsontwikkeling Rotterdam. Het gebouw is economisch overgedragen aan Stichting BOOR. Voor de aanpassingen en de verbouw van het gebouw is door de gemeente een omgevingsvergunning afgegeven.

Exploitatieplan

In het kader van artikel 6.12 Wro dient de gemeente bij elk bestemmingsplan dat een aangewezen bouwplan mogelijk maakt een exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan voorziet niet in een dergelijk aangewezen bouwplan. Er wordt namelijk geen nieuwe woning of hoofdgebouw gebouwd, niet voorzien in een uitbreiding van een bestaand pand of voorzien in een functie verandering naar wonen, kantoor, detailhandel, horeca of dienstverlening. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect economische haalbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

In het verleden heeft in het kader van het ontwikkelingsplan ‘Walenburgerhof’ een aantal buurtinformatieavonden plaatsgehad. Mede in verband met de weerstand vanuit de buurt tegen deze grootschalige ontwikkeling hebben de initiatiefnemers afgezien van het doorzetten van dit plan.

Stichting BOOR heeft ten behoeve van de huisvestingsvraag van de school Wolfert College het initiatief genomen om Wolfert College te huisvesten binnen het bestaande kantoorpand aan de Walenburgerweg 130. Hierover is de buurt eind 2011 geïnformeerd. De omwonenden waren positief gestemd over deze nieuwe planvorming.

Op 25 september 2012 is de buurt wederom geïnformeerd over de status van deze planontwikkeling om Wolfert College in het bestaande gebouw te huisvesten. De omwonenden hebben tijdens deze avond opmerkingen geplaatst over de bouwperiode, met name over het bouwterrein en het afzetten van een gedeelte van de openbare parkeerplaatsen. De bouwplaatsinrichting zal met name inpandig plaatsvinden. Het afzetten van de openbare parkeerplaatsen zal slechts kortstondig plaatsvinden. Over het plan om de school in het bestaande gebouw te huisvesten waren de omwonenden wederom positief.

Tijdens de bouwperiode is een goede communicatie naar de omwonenden belangrijk. Met name tijdens de momenten waarbij sprake is van overlast naar de buurt. De uitvoerder van de bouwkundige aannemer is hierbij het eerste aanspreekpunt.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegestuurd. De binnengekomen overlegreacties zijn in deze paragraaf samengevat, indien de reacties hebben geleid tot aanpassingen is dit vermeld.

1. Gasunie, 17 juni 2013

Samenvatting 

Het plangebied ligt buiten de 1%-letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen leiding, deze leiding heeft geen verdere invloed op de planontwikkeling.

Reactie

Hiervan nemen wij kennis

Conclusie

De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

2. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam, 19 juni 2013

Samenvatting

Het BOOR vraagt een aantal tekstuele aanvullingen in de paragraaf over archeologie, de toelichting op artikel 4 in de juridische planbeschrijving en artikel 4 waarde-Archeologie. De werkzaamheden mogen niet dieper dan 1,0 m beneden maaiveld reiken.

Reactie

  • 1. De paragraaf Archeologie (3.1) van de toelichting is conform de aangeleverde aanvulling aangepast.
  • 2. De paragraaf Juridische planbeschrijving (4.2) van de toelichting is conform de aangeleverde aanvulling aangepast.
  • 3. Artikel 4 waarde - Archeologie is conform de aangeleverde aanvulling aangepast.

Conclusie

De overlegreactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

3. KPN, 26 juni 2013

Samenvatting

Het bestemmingsplan heeft consequenties voor de infrastructuur van KPN. Aan het Statenpad is een wijkcentrale gelegen, daarnaast liggen er belangrijke kabeltracés in de nabijheid van het plangebied. Verzocht wordt om door middel van een KLIC-melding de aanwezige kabels te inventariseren, zodat bij de planontwikkeling hiermee rekening gehouden kan worden.

Reactie

Het bestemmingsplan voorziet in uitsluitend een functiewijziging van kantoor naar maatschappelijk. Bij het bouwplan, waarvoor reeds een omgevingsvergunning voor is verleend, blijft de bodem onaangetast.

Conclusie

De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

4. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, 26 juni 2013

Samenvatting

Ten behoeve van het verbeteren van de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid kunnen geen maatregelen geborgt worden die vallen binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening. De maatregelen kunnen echter wel gerealiseerd worden binnen de context van de gemeentelijke verantwoordelijkheid ex artikel 3 Wet Veiligheidsregio's:

  • Bij de voorgenomen ontwikkeling geldt dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kunnen worden door het gebouw geschikt te maken om enkele uren in te schuilen ("safe haven" principe). Hiervoor zullen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar moeten zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kunnen worden.
  • Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Reactie

Dit advies wordt opgenomen in de toelichting. Bovendien zal een nadere toelichting over de maatregelen worden opgenomen.

Conclusie

De overlegreactie leidt tot aanpassing van de desbetreffende paragraaf van de toelichting van het bestemmingsplan.