direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Struisenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan voor Struisenburg is in 2018 niet meer actueel. Het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma voor actualisering van bestemmingsplannen.

Het plangebied van Struisenburg ligt ruwweg tussen het Oostplein, de Oostzeedijk en Honingerdijk, Abram van Rijckevorselweg en het water van de Nieuwe Maas tot aan de Boerengatsluis. De bebouwing aan de Admiraliteitskade, het Boerengat en het Buizengat en de Rhijnspoorkade met onder meer het voormalige zwemparadijs Tropicana liggen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0002.jpg"

1.2 Ligging en begrenzing

Het bestemmingsplangebied kan worden getypeerd als een stedelijk woon- en werkgebied met aan de zijde van het centrum een belangrijk aandeel horeca. Het is tevens een gebied waarin de rivier en de Maasboulevard een belangrijke rol innemen in de infrastructuur.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het gebied van het nieuwe bestemmingsplan gelden nu nog twee bestemmingsplannen:

571 Struisenburg

vastgesteld 06/08-11-2007 goedgekeurd 31-01-2008 onherroepelijk 11-04-2008;

2080 Admiraliteitskade 40-50-60

vastgesteld 10-07-2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0003.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, Actualisering vastgesteld op 12 december 2016

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Struisenburg bevat de volgende provinciale onderwerpen:

  • Het plan biedt ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de vorm van transformatiemogelijkheden van bedrijfs- en kantoorruimte naar woningbouw, maar geen nieuwe woningbouwlocaties.
  • Binnen de veiligheidszonering van de Nieuwe Maas is sprake van een transformatiemogelijkheid van het voormalig zwemparadijs Tropicana.
  • Het bestemmingsplan maakt gebruik van een ontheffing van de provincie in verband met het toelaten van nieuwe functies in bestaande gebouwen binnen de bebouwingsvrije zone langs de oever van de Nieuwe Maas.
  • Er is geen wijzigingsbevoegdheid en/of een uitwerkingsplicht opgenomen.
  • Het plan past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet niet in wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Het plan voldoet daarmee aan de ruimtelijke kwaliteit beschreven in de Verordening Ruimte.
  • Het groepsrisico rond transportassen en de Nieuwe Maas neemt niet toe en het berekende groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde.

Ontheffing voor nieuwe functies binnen de veiligheidszonering van de oevers van de Nieuwe Maas

In de Verordening zijn uitzonderingen genoemd op het bouwverbod binnen de veiligheidszonering. Tevens is aangegeven dat met een nadere afweging afgeweken kan worden, met toepassing van de algemene ontheffingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten. Bijvoorbeeld voor het incidenteel toelaten van andere functies in de bebouwingsvrije zone langs de oever, mits een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden als voor verder terugliggende bebouwing (bijvoorbeeld door het treffen van maatregelen aan de gevel).

De ontheffing ligt als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Binnenstad als City Lounge, binnenstadplan 2008-2020

Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad

De verdere ontwikkeling van de binnenstad staat centraal in het stedelijk beleid van Rotterdam. De verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de binnenstad.

De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingrijpender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg Boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling op het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge.


De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse Quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid.

2.3.4 Gebiedsplan Kralingen - Crooswijk

Vastgesteld op 24 juli 2014 door de gebiedscommissie Kralingen - Crooswijk

Het gebiedsplan stelt voor Struisenburg de volgende ambitie: In 2030 is Struisenburg een levendig en stedelijk gebied. Lege kantoren zijn omgebouwd naar woningen voor starters, studenten en empty-nest ouderen. Wonen aan het water dicht bij het centrum. Veel voorzieningen in het centrum zijn met openbaar vervoer en fiets goed te bereiken, maar ook zijn er leuke restaurants en eetcafés te vinden op of aan het water.

Actief stimuleren van hergebruik van kantoren en transformatie tot woningen. De buurt is uitermate geschikt om hier woningen te realiseren voor studenten, starters en 55+'ers met bovengemiddelde inkomens. Mochten zich in de toekomst kansen voordoen bij slecht verhuurbare kantoren of bedrijfspanden, dan kan deze transformatie doorgezet worden.

Beter benutten van het water. Zowel voor woningbouw als voor het toevoegen van recreatieve voorzieningen en horeca kan de aantrekkingskracht van het water ingezet worden. Niet alleen de Nieuwe Maas, maar juist ook het Boerengat en het Buizengat bieden mogelijkheden om aan het water dicht bij het centrum te wonen.

Bereikbaarheid voorzieningen voor ouderen is een knelpunt. Er dient nader gekeken te worden hoe ouderen uit het gebied bij voorzieningen kunnen komen.

Het gebiedsplan vraagt aandacht voor Tropicana / BlueCity.

Door haar ligging aan de Maasboulevard ligt Tropicana / BlueCity op een gevoelige plek. Veel Rotterdammers en bezoekers van de stad zien het gebouw. Hoewel de middelen tot ingrijpen vanuit de gemeente beperkt zijn en de eigenaar van het gebouw zelf aan zet is, wil de gebiedscommissie dat de gemeente alles in het werk stelt om verdere verloedering te voorkomen. Afwijkingen van het horecagebiedsplan zijn bespreekbaar, mits de uitstraling van het gebouw verbetert en er geen (geluids)overlast ontstaat voor de omgeving.

2.3.5 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.

2.3.6 Verkeersplan Binnenstad: Citylounge Bereikt

Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers:

  • 1. een bereikbare binnenstad voor alle verkeerssoorten;
  • 2. een aantrekkelijk verblijfsklimaat;
  • 3. een klantgerichte parkeerstrategie gericht op verschillende doelgroepen;
  • 4. een impuls voor duurzaam vervoer.


Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaar vervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie.

2.3.7 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Gemeenteraad van Rotterdam

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
2.3.8 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0004.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0005.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0006.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.9) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.9 Horecagebiedsplan Kralingen-Crooswijk 2017-2019

Vastgesteld door B&W op 9 mei 2017

Kralingen-Crooswijk is voor wat betreft horeca een veelzijdig gebied met acht wijken en samen circa 52.000 inwoners. De wijken in Kralingen en met name de wijk Struisenburg is vooral aantrekkelijk voor studenten om te wonen en te verblijven. Bewoners en gemeente werken samen om de balans in de wijk te behouden. Onderzoek vindt plaats naar versterking van de aantrekkingskracht van het water en de kades (Boerengat/Buizengat), door onder andere vergroening en het verlevendigen van de jachthaven.

Waar de andere delen van Kralingen een rustig stedelijk woonsignatuur hebben, heeft Struisenburg mede door de ligging tussen Nieuwe Maas en Oostplein in, meer een levendig stedelijk woonmilieu. Struisenburg is door haar ligging aan het water, dicht bij het centrum en in de buurt van de Erasmus Universiteit aantrekkelijk voor studenten, starters en de hoger opgeleiden en de 55-plussers. De horeca-ambitie om van Struisenburg een levendig stedelijk gebied te maken: wonen aan het water dicht bij het centrum met daarbij leuke restaurants en eetcafés te vinden op of aan het water. De Admiraliteitskade vervult hierin een belangrijke rol.

Om de goede balans tussen levendigheid en leefbaarheid te behouden wordt getracht de huidige horeca en uitbreiding waar mogelijk te concentreren langs een aantal straten in Struisenburg. Deze straten worden hieronder nader beschreven. Buiten deze concentratiegebieden wordt de ontwikkelrichting consolideren, waarbij vrijgesteld van de vergunningplicht niet is toegestaan, gehanteerd.

Oostplein, Oostzeedijk, Admiraliteitskade, Honingerdijk en Oostzeedijk beneden (tussen Oostplein en Dr Zamenhofstraat). Het aanbod aan horeca-inrichtingen in het gebied heeft een bovenwijkse aantrekkingskracht op voornamelijk studenten. Ook de verlevendiging van de Admiraliteitskade, de kade als wandelboulevard en de verbinding met het Boerengat/Buizengat is een belangrijke ontwikkeling waar horeca gewenst is en zal bijdragen aan nog meer verlevendiging van dit gebied.

Maasboulevard 100, BlueCity is een locatie met verschillende mogelijkheden. Gevestigd in het voormalige zwemparadijs is BlueCity een broedplaats voor innovatieve bedrijven die hun reststromen aan elkaar koppelen en zo afkoersen op een wereld waarin afval niet bestaat. BlueCity ligt op een zichtlocatie aan de Nieuwe Maas, vlak bij het centrum en station Blaak. Met in totaal 12.000 m2 is de locatie ook geschikt voor vergaderingen en congressen. Er is op deze locatie nog een nieuwe horeca-inrichting gewenst.

Rhijnspoorkade. In het kader van het programma Rivieroevers is er de wens om de rivieroevers meer te benutten en waar mogelijk ook te verlevendigen en aantrekkelijk te maken. Op deze prachtige locatie aan de Nieuwe Maas is horeca wenselijk.

2.3.10 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.

Gebiedskoersen

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. In de gebiedskoersen detailhandel zijn de winkelgebieden ruimtelijk begrensd, zodat voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers daarbij is.

De keuzes op gebiedsniveau vormen de basis voor het gemeentelijk handelen ten aanzien van enerzijds het versterken van winkelontwikkelingen (door bijvoorbeeld mee te werken aan nieuwe winkelvestiging) en anderzijds de transformatieopgave.

2.3.11 Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020 Kralingen - Crooswijk

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rottedamse gemeenteraad

Door de ligging van Kralingen - Crooswijk ten opzicht van het centrum van de stad kent de winkelstructuur in dit gebied een bijzondere opbouw. De typische winkelconcentraties in het gebied zijn voornamelijk ingericht als boodschappencentra. De concurrentiepositie ten opzichte van de binnenstad is daar een belangrijke oorzaak voor, omdat men voor de niet-dagelijkse aankopen op korte afstand ruime alternatieven heeft.

In Kralingen - Crooswijk zijn in zijn algemeenheid voldoende winkelvoorzieningen, maar in kwalitatieve zin is aandacht vereist. Naast de winkelconcentraties zijn er in de oude stadswijken van Kralingen - Crooswijk veel winkelvoorzieningen gesitueerd op plekken die niet als 'echte' winkelconcentraties zijn te typeren. Het zijn gebieden waar winkels voorkomen in samenhang met horeca, dienstverlening, ambachten en wonen. Voorbeelden zijn de Oostzeedijk/Oostplein, Goudsesingel en de Jonker Fransstraat.

In het oude detailhandelsbeleid werden deze gebieden getypeerd als 'verspreide bewinkeling', waarbij dit type bewinkeling als ongewenst is beschouwd. Voor een deel van deze winkels geldt echter dat het juist zorgt voor levendigheid en aantrekkelijkheid in de wijk. Stedelijk gezien kan dit type gebieden gekwalificeerd worden als functionele mixzone, waar naast bijvoorbeeld wonen, dienstverlening en ambachten een rol is weggelegd voor winkels. Er is geen behoefte aan winkeluitbreiding, maar beleidsmatig terugdringen is ook geen harde opgave. Een duidelijke keuze waar deze gebieden gewenst zijn en waar niet, is nodig.

Oostplein en kop Oostzeedijk

Een herkenbaar cluster voorzieningen in Kralingen - Crooswijk is de kop van de Oostzeedijk, inclusief het aangrenzende deel van het Oostplein. In dit gebied zijn verschillende functies gevestigd, waaronder horeca, winkels en dienstverlening.

Tropicana / BlueCity

BlueCity zal zich naar verwachting verder ontwikkelen als kenniscentrum voor de circulaire economie. Het is en wordt daarmee een bijzonder gebied dat verder onderzoek verdient naar de mogelijkheden als gemixt gebied. Ondergeschikt in samenhang met andere functies kan een beperkt en kleinschalig detailhandelsaanbod hieraan versterkend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0007.png"

Uitsnede uit Gebiedskoers Detailhandel 2017 - 2020 Kralingen - Crooswijk

2.3.12 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.13 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop rond het begin van de jaartelling en de eeuwen daarna klei is afgezet. Op het veen werd in de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) gewoond. Op de klei-afzettingen die op het veen zijn afgezet, kunnen bewoningssporen uit de Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen voorkomen. Bij de sanering van de gasfabriekterreinen in Kralingen is een vindplaats uit het begin van de Romeinse tijd gedocumenteerd.

Vanaf de 10e eeuw is het klei-op-veengebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering van het veen maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen en was mede de oorzaak van overstromingen in de 12e eeuw. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. De dijken werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. In het bestemmingsplangebied ligt een deel van de Schielands Hoge Zeedijk (nu: Oostzeedijk), aangelegd in de 13e eeuw. Aan de buitenzijde langs de dijk - aan de rand van de oude stadskern - bevonden zich vanaf het einde van de 16e eeuw talrijke scheepswerven en kleinschalige ambachtelijke en industriële bedrijven.

Na het bombardement van 1940 vond er een ingrijpende wijziging plaats, doordat de rooilijnen en de ligging van de straten voor een deel werden gewijzigd, vooral in het gebied van de voormalige Rijkswerf, gelegen tussen de huidige straten Landswerf en de Maasboulevard (maar voor een deel ook in gebied dat nu water is).

3.1.3 Archeologische verwachting

In het gehele bestemmingsplangebied zijn bewoningssporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten, de laatste fase vooral gerelateerd aan de Schielands Hoge Zeedijk.

Het gehele bestemmingsplangebied wordt op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) zeer hoog gewaardeerd. Behalve dat het plangebied (pre-)stedelijke bewoningssporen kan bevatten, biedt het ook de mogelijkheid om het nodige te leren over de uitbreiding van de stad en de aanleg van de nieuwe havens, waarover historisch weinig bekend is.

3.1.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor het binnen de plangrenzen gelegen water (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan. Hiervan uitgezonderd zijn werken die worden uitgevoerd in het kader van het normale onderhoud.

3.2 Huidig gebruik

3.2.1 Bedrijven

Struisenburg is een gemengde wijk en kent een hoeveelheid bedrijvigheid. Bedrijven komen vooral voor in de strook ten noorden van het Buizengat en concentreren zich met name langs de Admiraliteitskade, Oostzeedijk en Bosland. De RET-remise is het grootste bedrijf aan de Oostzeedijk.

3.2.2 Detailhandel

Een deel van de Oostzeedijk en het Oostplein met directe omgeving functioneert als functionele mixzone. Met de groei van het aantal inwoners van de afgelopen jaren hebben de winkels niet alleen een stedelijke functie, maar is deze functie ook voor de buurt van groter belang geworden.

3.2.3 Horeca

De horeca is vooral geconcentreerd aan de centrumzijde van het plangebied, met name in het bouwblok Oostplein, Oostzeedijk, Admiraliteitsstraat en Admiraliteitskade. Ten oosten van de Admiraliteitsstraat zijn langs de Oostzeedijk, Honingerdijk en Willem Ruyslaan nog enkele horecavestigingen aanwezig. Aan de Maasboulevard is in het voormalig zwemparadijs horeca aanwezig. In de Nieuwe Maas ligt de Raderstoomboot De Majesteit, dat als schip in gebruik is als feestlocatie.

3.2.4 Kantoren

In het plangebied is de hoeveelheid kantoren als gevolg van transformatie de laatste jaren flink afgenomen. Er zijn nog slechts twee grote kantoorgebouwen aanwezig, de overige kantoren zijn kleinschalig of ze zijn onderdeel van gemengde bebouwing met wonen, kleinschalige bedrijfsactiviteiten en dienstverlening.

3.2.5 Wonen

In Struisenburg wonen enerzijds veel studenten en anderzijds ook veel 55+’ers. Er wonen relatief weinig kinderen. Waar de andere delen van Kralingen een rustig stedelijk woonsignatuur hebben, heeft Struisenburg mede door haar ligging tussen de Nieuwe Maas en het Oostplein in, meer een levendig en stedelijk woonmilieu. Struisenburg is door haar ligging aan het water, vlakbij het centrum en in de buurt van de Erasmus Universiteit aantrekkelijk voor studenten, starters en de hoger opgeleide 55+’ers. In de wijk Struisenburg wonen circa 4.900 inwoners.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Het plangebied

Beschermd Stadsgezicht Kralingen

Het bestemmingsplangebied grenst direct aan het Beschermd Stadsgezicht Kralingen. De panden aan de Oostzeedijk en Honingerdijk die in het beschermd stadsgezicht liggen zijn buiten dit bestemmingsplan gehouden.

Monumenten en panden

Binnen het bestemmingsplangebied Struisenburg liggen de volgende monumenten en/of beeldbepalende objecten:

Straat   Mon- type   Functie   Architect   Bouw- jaar  
Oostzeedijk 364   GM   Bedrijfsgebouw     1910  
Admiraliteitskade 94, 96   RM   Stoomgemaal Schieland   A. Nolen   1889  
nabij Admiraliteitskade 94     uitwatering aan de Admiraliteitskade      
Infirmeriestraat 4   GM   Woningen
(Brandgrenspand)  
  1947  
Oostzeedijk 252-268
(Joodse begraafplaats)  
GM   Begraafplaats en onderdelen
(Brandgrenspand)  
   
Maasboulevard (Stenen leeuwen)   RM   Losse objecten   Johannes Keerbergen   1795  
Oostmaaslaan 255   GM   Woningen
(Brandgrenspand)  
  1894  
Oostmaaslaan 950-952
(vm Oecumenisch Centrum)  
GM   Religieus gebouw   Rietveld, Van Dillen, Van Tricht   1961  

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding en opzet van het plan

Voor de manier van bestemmen is in grote lijnen aangesloten bij de vorige bestemmingsplannen, vastgesteld in 2007 en 2014. Wel worden nu andere begrippen gebruikt in verband met de invoering van de Nederlandse standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen, de SVBP.

Gerealiseerde bouwplannen en afwijkingen van het vorige bestemmingsplan zijn opgenomen in het nieuwe plan.

Het bestemmingsplan hanteert aparte bestemmingen voor bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, tuin, verkeer, water en wonen, maar er is ook sprake van gemengde bebouwing, waarin een combinatie van gebruik is toegestaan.

4.1.1 Gemengde bebouwing

Het bestemmingsplan maakt onderscheid in negen typen met gemengde bebouwing, waarbij veelal sprake is van een combinatie van woningen op de verdiepingen en overige functies, zoals bedrijven op de begane grond.

De bestemming Gemengd - 1 is gebruikt voor de panden aan de Oostzeedijk en directe omgeving, welke nog steeds de functie van winkelstraat heeft en functionele mixzone. De begane grond is hier veel in gebruik voor detailhandel, maar de bestemming laat een meer divers gebruik toe, zodat ook maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kleine kantoorvestigingen en bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Op de verdiepingen zijn woningen toegestaan.

De bestemming Gemengd - 2 is gebruikt voor de verspreid gelegen panden buiten de functionele mixzone. Er is sprake van een zeer uiteenlopend gebruik van de begane grondlaag. Net zo divers als Gemengd - 1, maar dan zonder detailhandel. Omdat de panden buiten de detailhandelsstructuur liggen en nu niet in gebruik zijn voor detailhandel, is de mogelijkheid voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan komen te vervallen. De panden kennen op de begane grond een zeer divers gebruik en de mogelijkheden voor gebruikswijziging zijn eveneens divers.

In de bestemming Gemengd - 3 zijn, net als in Gemengd - 1 in de functionele mixzone, op de begane grond maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kleine kantoorvestigingen en bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Bepalend voor dit type gemengde bestemming is dat horeca op de begane grond overheerst. Met functieaanduidingen is aangegeven waar horeca is toegestaan. Op de verdiepingen zijn niet alleen woningen aanwezig en toegestaan, maar ook kleine kantoorvestigingen.

De bestemming Gemengd - 4 is gebruikt voor het woon- en kantorencomplex De Admiraal. In dit vrij nieuwe gebouw zijn diverse functies ondergebracht, waaronder de stadswinkel en de kantoren van Aon, in combinatie met woningen aan de Oostzeedijk en de Admiraliteitskade.

De bestemming Gemengd - 5 is gebruikt voor woongebouwen waarin zowel op de begane grond als op de eerste verdieping dienstverlening, kleine kantoren, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijven zijn toegestaan. Woningen zijn op alle lagen toegestaan. Het zijn vaak galerijwoningen op de verdiepingen en praktijkruimten e.d. op de onderste twee lagen. De bestemming is bijvoorbeeld te vinden bij de lage gedeelten van de Pelikaanflat, Leeuwenflat en R.V.S.-flat aan 's-Lands werf, de voormalige Fodor-locatie aan de Struisenburgstraat en Maaszicht aan de Buizenwerf.

De bestemming Gemengd - 6 is als een bestemming op maat gebruikt voor de combinatie van de tramremise met de erboven gelegen studentenhuisvesting (De Blaauwe Molen) aan de Struisenburgdwarsstraat.

De bestemming Gemengd - 7 is als een bestemming op maat gebruikt voor het complex aan gebouwen dat samen The Student Hotel vormt.

De bestemming Gemengd - 8 is als een bestemming op maat gebruikt voor het complex van het voormalig tropisch zwemparadijs Tropicana, nu bekend als BlueCity.

De bestemming Gemengd - 9 is als een bestemming op maat gebruikt voor het getransformeerde kantoorgebouw De Admiraliteit aan de Admiraliteitskade 40-50-60. Het gebouw bestaat hoofdzakelijk uit appartementen en short stay facilities, en heeft in de plint enige extra functies, zoals horeca, ontmoetingsruimte en een fitnessruimte. Tevens blijft het mogelijk om ruimtes op de verdiepingen voor kleinschalige administratieve dienstverlening / kantooractiviteiten te gebruiken.

Als mogelijkheid geldt bij alle gemengde bestemmingen dat detailhandel in Gemengd - 2 en hoger alleen nog toegestaan is daar waar nu aanwezig. De mogelijkheid wordt met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven. Overigens wordt bij bedrijven detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen wel toegestaan.

4.1.2 Horecagelegenheden

In het horecagebiedsplan is aangegeven dat aan de Admiraliteitskade 94-96 ruimte is voor ontwikkeling van horeca. Deze mogelijkheid is in het bestemmingsplan opgenomen. Verder zijn de aanwezige horecavestigingen met een maatbestemming bestemd. Er is horeca toegestaan indien een functieaanduiding “horeca” op de verbeelding is aangegeven.

Horeca is vooral geconcentreerd in de functionele mixzone in het eerste blok gerekend vanaf het Oostplein, aan de Oostzeedijk, Admiraliteitsstraat en de Admiraliteitskade. Binnen de bestemming "Gemengd - 3" zijn circa 17 horecavestigingen aanwezig. Deze zijn met een functieaanduiding aangegeven op de verbeelding. Horeca is ook aanwezig op de begane grond van Gemengd - 7, - 8 en - 9, alsmede op de begane grond in de bestemming Wonen aan het eind van de Honingerdijk.

Binnen de bestemming "Gemengd - 7" in The Student Hotel, het complex aan gebouwen met short stay facilities en "Gemengd - 8", BlueCity, is tevens een hotel toegestaan.

Het aanbieden van Bed and Breakfast, B&B, is net als in de rest van de stad gebonden aan voorwaarden. Binnen de bestemming 'Wonen' geldt hiervoor onder meer de regeling van werken aan huis.

Vanaf de Rhijnspoorkade vertrekken schepen voor feestelijke bijeenkomsten, zakelijke evenementen of een avondje uit, zoals bijvoorbeeld Raderstoomboot De Majesteit. Deze activiteit valt niet onder de definitie voor horeca van het bestemmingsplan.

Het congrescentrum O950 aan de Oostmaaslaan heeft de bestemming Maatschappelijk - 2. Hier zijn diverse bijeenkomstfuncties en overige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De bestemming wordt niet als horeca aangemerkt.

BlueCity / het voormalige Tropicana

Het complex van het voormalige zwemparadijs Tropicana aan de Maasboulevard 100 had in het vorige bestemmingsplan de bestemming “recreatieve voorzieningen”. Binnen het complex was een flinke hoeveelheid horeca toegestaan.

Ook in het nieuwe gebruik van het gebouw is horeca toegestaan. De huidige vergunning biedt ruime mogelijkheden voor verschillende soorten horeca-activiteiten. Het bestemmingsplan houdt een maximum oppervlak voor horeca van 1500 m2 aan.

4.1.3 Kantoren en bedrijven

Na de transformatie van enkele grote kantoorgebouwen in de afgelopen jaren kent het bestemmingsplangebied nog een aantal kleine kantoorvestigingen in panden met gemengde bebouwing en daarnaast nog twee locaties met zelfstandige grotere kantoorgebouwen. Dit betreft het Adriaan Volkerhuis aan de Oostmaaslaan en het kantoor van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard aan de Maasboulevard, hoek Willem Ruyslaan.

Naast kleinere bedrijven in diverse gemengde bebouwing kent het bestemmingsplan op vier locaties wat grotere bedrijven. Het betreft de Brandweer/Roteb-locatie aan de Admiraliteitskade met een afgeschermde voorziening voor de reinigingsdienst in het Buizengat en de tramremise en het daarnaastgelegen bedrijfsgebouw aan de Oostzeedijk.

De op zichzelf staande bedrijven in het plangebied zijn bestemd met de bestemming “Bedrijf". Bedrijven die gecombineerd zijn met andere functies, bijvoorbeeld gesitueerd op de begane grond van woningbouw, kennen de bestemming “Gemengd - 1 tot en met 8”.

Binnen de bestemming “Gemengd - 1 tot en met 8” zijn alleen bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan, tenzij zich hier in de huidige situatie al ‘zwaardere’ bedrijvigheid bevindt. Omdat in een woonbuurt in principe alleen bedrijvigheid in de categorieën 1 of 2 past, is aan deze zwaardere bedrijvigheid in de voorschriften een maatbestemming toegekend. Het gaat hier om een glaszettersbedrijf en een schildersbedrijf en de tramremise aan de Admiraliteitskade. Ook voor de op zichzelf staande bedrijvigheid geldt dat aan de bedrijvigheid boven de milieucategorie 2 een maatbestemming is toegekend. Het betreft hier de tramremise van de RET, de vestiging van de Roteb en vestiging van de brandweerkazerne.

4.1.4 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan voorzieningen van sociale, culturele, medische, educatieve, recreatieve of levensbeschouwelijke aard dan wel ten behoeve van de openbare dienst.
In dit bestemmingsplan is de bestemming “Maatschappelijk - 2" gebruikt voor de studentensociëteit aan de Infirmeriestraat en het congresgebouw O950 aan de Oostmaaslaan. Beide locaties zijn in gebruik door en bestemd voor maatschappelijke voorzieningen die niet geluidgevoelig zijn.

In diverse gemengde bestemmingen zijn op de begane grond maatschappelijke voorzieningen toegestaan en op meerdere locaties ook aanwezig.

Langs de Oostzeedijk is de begraafplaats bestemd als "Maatschappelijk - Begraafplaats".

Voorzieningen van openbaar nut

Langs de Rhijnspoorkade is het gebouw met de walradar van het Havenbedrijf bestemd als “Bedrijf - Nutsvoorziening”.

4.1.5 Schepen in Boerengat

In een deel van het Boerengat liggen boten en (historische) schepen. Deze boten en schepen liggen hier in de regel voor een langere periode en enkele schepen worden bewoond. De schepen zijn bedoeld voor de vaart; het zijn geen woonarken.

Schepen die bedoeld zijn voor de vaart worden niet aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Woningwet. Wel zijn de schepen in dit plan toegestaan binnen de bestemming 'Water - 1'.

4.1.6 Wegen, verblijfsgebied, groen en water

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen. Het gaat hier om de Oostzeedijk/Honingerdijk, de Maasboulevard/Abram van Rijckevorselweg en de verbinding tussen beide: de Willem Ruyslaan.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). De aanwezige ondergrondse parkeergarage aan de Specerijenhof is met een functieaanduiding aangegeven.

Als “Groen” zijn bestemd de openbare groenvoorzieningen langs de Maasboulevard, achter de woningen aan de Honingerdijk. Ook de kleinschalige groenvoorzieningen tussen en nabij de woonbebouwing aan ’s-Lands werf, Buizengat, Boslandwerf, Sara Cornelia Molen, Francina Molen, Bartholomeus Everardus Molen en Buizenwerf zijn bestemd als “Groen”.

Als "Water - 1" zijn bestemd het Boerengat en het Buizengat. De Nieuwe Maas is als "Water - 2" bestemd. Het water van het Boerengat wordt voor een deel gebruikt als jachthaven en voor een deel is het Boerengat in gebruik als aanmeergebied voor binnenvaartschepen. Hiervoor zijn aanmeerpalen aanwezig aan de noord-, west- en zuidzijde van het Boerengat. Buiten de jachthaven is met een functieaanduiding aangegeven waar steigers zijn toegestaan.

Bij de Roteb in het Buizengat is een overkapping aanwezig die noodzakelijk is voor het transport en overslag van huishoudelijk afval. De overkapping wordt bestemd d.m.v. een nadere aanduiding op de plankaart “specifieke vorm van bedrijf - 3 (FSB3)".

4.1.7 Woningen, tuin en erf

Woningen in het plangebied zijn vaak bestemd als “Wonen”. Maar woningen komen ook voor in een mix met andere functies. In dat geval krijgen de gebouwen de bestemming “Gemengd” met een volgnummer. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven. In een aantal gevallen in combinatie met een maximale goothoogte.

De woonbestemming is toegekend aan het hoofdgebouw, hierbij is op de verbeelding aangegeven welke maximale bouwhoogte van toepassing is. De bij woningen behorende gronden hebben de bestemming “Tuin” gekregen. De bestemming “Verkeer - Erf” is gegeven aan terreinen bij woningen of andere functies waar mag worden geparkeerd. Bergingen bij gestapelde woningen zijn (als ze niet binnen het hoofdgebouw zelf zijn gelegen) als “Wonen - Berging” bestemd. Parkeergarages en garageboxen zijn bestemd als “Verkeer - Parkeergarage”, of als "Verkeer - Garagebox". Deze boxen mogen gebruikt worden voor het stallen van auto’s en berging voor huishoudelijke doeleinden, dus niet als bedrijfsopslag. Inpandige garages vallen binnen de woonbestemming.

Als “Verkeer - Erf” zijn bestemd de terreinen die privé zijn of behoren bij een woongebouw of -complex en niet mogen worden bebouwd. Dit zijn de achterterreinen en binnenplaatsen langs de Oostzeedijk, Honingerdijk, Admiraliteitskade, Bosland, Buizenwerf, Oostmaaslaan en de Rhijnspoorkade. Op het terrein aan de Rhijnspoorkade naast Tropicana/BlueCity is een openbare loswal voor het overslaan van goederen toegestaan. Dit is conform het vorige bestemmingsplan. De loswal is aangegeven op de plankaart met de functieaanduiding voor een specifieke vorm van bedrijf.

4.2 Ontwikkelingen

4.2.1 Beperken detailhandel, functionele mixzone

Rond de Binnenstad liggen verschillende gebieden waar winkels een rol hebben, maar niet de boventoon voeren. Het zijn stedelijke milieus, veelal gelegen aan stadsstraten. Het gaat in het Centrum om de Goudsesingel, Mariniersweg, Westblaak, Scheepvaartkwartier, Central District. Beleidsmatig worden deze gebieden gedefinieerd als functionele mixzones. Het zijn geen typische winkelgebieden waar de winkelfunctie de boventoon voert, maar waar winkels wel een plek hebben. Uitbreiding van het winkelbestand is in deze gebieden niet gewenst en als winkelpanden transformeren naar een andere functie behoort dat ook tot de opties. Heel nadrukkelijk is het in deze gebieden geen harde opgave om de zittende winkels te transformeren naar een andere functie.

Het plangebied kent aan de Oostzeedijk en Admiraliteitskade een functionele mixzone, met panden waarin vooral winkels of horeca op de begane grond en gestapelde woningen daarboven.

De Oostzeedijk en directe omgeving heeft de status van functionele mixzone en de panden behouden met de bestemming "Gemengd - 1" de huidige gebruiksmogelijkheden. Detailhandel is op de begane grond toegestaan.

Van de gemengde bebouwing buiten de functionele mixzone is de mogelijkheid voor detailhandel afgehaald. In het vorige bestemmingsplan hadden diverse panden al een meer flexibele regeling gekregen. Deze flexibiliteit wordt vaak gebruikt voor bijvoorbeeld praktijkruimten, persoonlijke dienstverlening en kleinschalige bedrijvigheid. Gemengd - 2 kent dezelfde mogelijkheden als Gemengd - 1, maar dan zonder detailhandel. De enkele nog resterende detailhandelsvestigingen zijn met een functieaanduiding aangegeven.

Ook de panden met bestemming Gemengd - 3 liggen binnen de functionele mixzone. Detailhandel blijft mogelijk, maar de mogelijkheid voor horeca op de begane grond leidt tot aangepaste mogelijkheden binnen de rest van het pand. In het vorige bestemmingsplan was al geregeld dat op de verdiepingen ook kleine kantoren toegestaan. Dat is ook in dit plan weer het geval.

In het vorige bestemmingsplan was detailhandel tevens toegestaan in het destijds nog op te richten woon- en kantorencomplex De Admiraal (Gemengd - 4). Deze mogelijkheid is niet gebruikt en komt met het nieuwe bestemmingsplan te vervallen.

4.2.2 Mogelijkheden Tropicana / BlueCity

Citerend uit het structuurplan: "BlueCity is meer dan een bedrijfsverzamelgebouw; het is een stad op zichzelf, waarin de verschillende functies van een stad samenkomen en laten zien dat een circulaire economie, waarin er geen afval meer bestaat, op stedelijke schaal mogelijk is."

In het voormalig zwemparadijs wordt gewerkt aan een ecosysteem rondom een kern van circulaire ondernemers, aangevuld met ruimte voor: wonen, horeca, winkel, sport, ontspanning en programmering van lezingen, congressen, workshops en rondleidingen. BlueCity is een open plek, toegankelijk voor het publiek, waar realistische idealisten laten zien hoe de stad en de economie van de toekomst eruit kunnen zien. Ondernemers - die zich richten op stadslandbouw en circulaire bedrijfsmodellen - experimenteren, produceren en demonstreren er hoe de grondstoffen en afvalstromen (feitelijk: reststromen) van de stad, van de woningen, van de horeca en van de andere ondernemers op elkaar aangesloten kunnen worden, zoals dat in de natuur ook gebeurt. Zonder afval en met voldoende energie, voedsel en water voor iedereen.

Het gebouw zal flexibel en uitdagend worden ingericht met zowel low-tech als high-tech voorzieningen. Daarnaast zal er een gebouwdeel worden ingericht met een kantoor- en bijeenkomstfunctie. Hierin kunnen ondernemers zich als bedrijf permanent huisvesten maar ook het huren van flexwerkplekken, stilteruimtes en overlegruimtes zal tot de mogelijkheden behoren.

De transformatie van het voormalig zwemparadijs Tropicana vindt fasegewijs plaats. De geformuleerde visie met de bijbehorende uitgangspunten zullen uiteindelijk landen in een dynamisch ontwerp van het gebouw, waarbij de functies de al aanwezige eigenschappen van de gebouwdelen volgen.

Het gebouw laat zich logischerwijs opdelen in een vijftal gebouwdelen in vier lagen (kelder / maaiveld, begane grond, eerste verdieping en het dak). De kelder (t.h.v. de kade aan de Nieuwe Maas) staat in het teken van bijeenkomen en produceren. De begane grond (met entree t.h.v. Maasboulevard) zal een meer gemengd gebruik kennen met horeca, werkplekken, overlegplekken en een winkeltje voor ter plaatse vervaardigde producten ter ondersteuning van het concept. De vloer van het zwembaddôme staat in het teken van de bijeenkomstfunctie met museumachtige functies en lichte industrie.

De eerste verdieping van het gebouw kent in de zwembaddôme bijna geen vloeroppervlak. Boven de Aloha Bar zijn bijeenkomstfuncties voorzien. Tevens wordt onderzocht of op deze plek een woonfunctie/ bijzonder woongebouw te realiseren is. De woonfunctie past uitstekend binnen het concept voor de circulaire voorbeeldstad, maar de bouwkundige uitvoerbaarheid staat sterk onder druk naar aanleiding van de vergunde mogelijkheden voor horeca en horecaterras van de Aloha Bar, waardoor extra bouwkundige maatregelen noodzakelijk zijn om de woonfunctie een goed woon- en leefklimaat te kunnen bieden.
Bij een hotel- of logiesfunctie, zoals het beoogde bijzondere woongebouwconcept, gelden andere voorwaarden, waar de bouwkundige uitvoerbaarheid minder bezwarend en daardoor minder beperkend hoeft te zijn voor het beoogde gebruik. Veel aandacht is besteed aan brandveiligheid en vluchtroutes, vluchten van de bron af. Overleg met de brandweer is positief verlopen.

Bij transformatie en herontwikkeling van het gebouw kan het nodig zijn om op meerdere plaatsen aanpassingen aan de gevel uit te voeren. Voor nieuw aan te brengen beglazing aan de waterzijde gelden er specifieke eisen met betrekking tot het tegenhouden van warmtestraling.

Voor de beoogde nieuwe functies binnen de zone van 10 tot 25 meter vanaf de kade zijn maatregelen aan de nieuwe gevel nodig in verband met de stralingseffecten van een plasbrand. Bovendien zal rekening dienen te worden gehouden met geschikte vluchtwegen van de bron af. Naar aanleiding van het advies van de Veiligheidsregio zijn in het bestemmingsplan bouwregels opgenomen. Bouwtechnisch zijn deze maatregelen te realiseren.

Voor geschikte delen van het dak zijn in de toekomst mogelijkheden voor daktuinen, stadslandbouw, zonnepanelen en een kleine bijeenkomstruimte.

Toetsing aan provinciaal beleid

Een deel van het gebouw voor BlueCity is gelegen in de bebouwingsvrije zone van 25 meter vanaf de kade en een deel in de 40 meter zone vanaf de kade. Het provinciaal beleid staat in deze zone alleen nieuwe bebouwing toe, nadat een nadere afweging heeft plaatsgevonden over de risico's rond externe veiligheid. Van belang is hierbij dat een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden als voor verder terugliggende bebouwing. Dat kan bijvoorbeeld door het treffen van maatregelen aan de gevel.

Bij de provincie is ontheffing aangevraagd voor het incidenteel toelaten van andere functies in de bebouwingsvrije zone langs de oever. Daarbij is aangegeven dat een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden, omdat op advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in artikel 12.2 bouwregels zijn opgenomen in het belang van de externe veiligheid.

De ontheffing ligt als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage.

Een ander aandachtspunt is dat de locatie buitendijks is gelegen, waarbij het nodig is om bij nieuwe ontwikkelingen of herstructurering aan te geven hoe wordt omgegaan met risico's bij overstromingen.

Het groepsrisico verandert niet door de ontwikkelingen van het bestemmingsplan. Gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur is de zelfredzaamheid van de aanwezigen in het gebied groot, waarmee het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam is verantwoord.

4.2.3 Uitbreidingsmogelijkheden horeca

Naast de uitbreidingsmogelijkheid van horeca in BlueCity biedt het horecagebiedsplan ruimte voor uitbreiding op een paar locaties.

In het kader van het Programma Rivieroevers is er de wens om de rivieroevers beter te benutten en te verlevendigen, door toevoegen van horeca op de locatie aan de Rhijnspoorkade.

Ook de verlevendiging van de Admiraliteitskade, de kade als wandelboulevard en de verbinding met het Boerengat/Buizengat is een belangrijke ontwikkeling waar horeca gewenst is en zal bijdragen aan nog meer verlevendiging van dit gebied. De locatie Admiraliteitskade 94-96 is aangegeven als locatie voor een nieuwe horecainrichting.

4.2.4 Jachthaven De Rotterdamsche Admiraliteit

Sinds 2014 is in het Boerengat aan de Admiraliteitskade de Jachthaven De Rotterdamsche Admiraliteit gelegen. In het vorige bestemmingsplan was het gebruik voor een jachthaven niet geregeld. In het nieuwe bestemmingsplan is met een functieaanduiding aangegeven welk deel van het Boerengat als jachthaven gebruikt mag worden. Tevens is aangegeven welke bouw- en gebruiksmogelijkheden hier geregeld zijn. De particuliere jachthaven biedt ruimte voor passanten en vaste ligplaatsen en neemt circa twee hectare in beslag. De grootte van de jachthaven blijft ruim onder de drempelwaarde van het Besluit milieueffectrapportage.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Groen en speelterreinen

Structurele groengebieden, zoals het talud van de Maasboulevard en Oostmaaslaan zijn bestemd als "Groen". Daarnaast maken verschillende binnenterreinen onderdeel uit van de groenstructuur en hebben daarom de bestemming "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, ontsluitingspaden en bouwwerken zoals speeltoestellen tot een bepaalde afmeting toegestaan. Binnen de bestemming '"Groen" is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). De grotere of meer intensief gebruikte speelvoorzieningen, zoals het kunstgrasveld naast Podium O950 is met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.

4.3.2 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Horecagebiedsplan en bestemming(splan)

Een aanvraag voor een exploitatievergunning wordt getoetst aan (onder meer) het horecagebiedsplan en aan het bestemmingsplan. De bestemming van het pand moet de horeca-activiteiten toestaan. Grofweg is het onderscheid dat in het bestemmingsplan staat waar horeca zich kan vestigen en in het horecagebiedsplan wat voor horeca zich daar kan vestigen. Als een ondernemer een horeca-inrichting wil starten op een plek waar de bestemming geen horeca toestaat, dan kan hij een ontheffingsaanvraag doen met een omgevingsvergunning. Bij positief besluit op deze aanvraag krijgt de ondernemer toestemming om horeca-activiteiten te ontplooien. Bij het beoordelen van een ontheffingsaanvraag zal worden nagegaan welke horeca-ontwikkeling op basis van het horecagebiedsplan wenselijk is. Indien ontwikkelen van horeca in dat gebied gewenst is, zal waarschijnlijk positief worden besloten op de aanvraag. Andersom, wanneer in het horecagebiedsplan de ontwikkelrichting verminderen of consolideren is gekozen, zal waarschijnlijk negatief worden besloten. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de ondernemer automatisch ook een exploitatievergunning krijgt. Deze aanvraag wordt getoetst aan de hand van andere criteria, opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening.

Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer - Wegverkeer" en "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

Bestemmingsregels

In combinatie met bovenstaande is in de regels met een functieaanduiding [horeca] aangegeven dat ter plaatse van die aanduiding horeca is toegestaan, en dan meestal alleen op de begane grond. In een enkel geval is nader aangegeven dat een maximum oppervlak aan horeca is toegestaan.

4.3.3 Hotels

Binnen dit bestemmingsplan vallen hotels niet binnen de definitie van horeca. Bij hotels gaat het om het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen. Een hotel is toegestaan binnen de bestemming "Gemengd - 7" en "Gemengd - 8".

Beperkt gebruik van woningen voor overnachting, maar korter dan bij short stay, mag uiteraard geen overlast opleveren of de leefbaarheid verminderen. Het kan hier gaan om kortdurend verblijf in woningen tegen vergoeding gedurende bijvoorbeeld 1 of 2 nachten per week door anderen dan de eigenaar/bewoner. Gedacht kan worden aan woningruil tijdens de vakantie (couch surfing).

Het mag niet gaan om een structurele korte verhuur tegen betaling. Voor short stay (gebruik langer dan 3 dagen in zelfstandige woningen) is een woningonttrekkingsvergunning nodig (Huisvestingswet/Huisvestingsverordening). Toestemming van de verhuurder of hypotheekbank kan nodig zijn. Ook Bed & Breakfast waarbij de bewoner zelf in de woning verblijft, maar deze voor een deel voor een korte periode verhuurt, valt niet onder short stay.

4.3.4 Leidingen

In het plangebied liggen enkele grote drinkwater transportleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leidingen zijn planologisch relevant en de ligging is inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden met de dubbelbestemming "Leiding - Water" opgenomen op de verbeelding.

4.3.5 Parkeerregeling

Met de vaststelling van de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018" is nieuw parkeernormenbeleid voor zowel de auto als de fiets ingevoerd. Het nieuwe parkeernormenbeleid heeft als doel om bij bouwontwikkelingen of transformaties voldoende parkeergelegenheid te garanderen voor auto's en fietsen in verband met de beoogde functies, zoals benoemd in de aanvraag omgevingsvergunning. De nieuwe regeling wijkt ten opzichte van het parkeernormenbeleid uit 2012 (Bouwverordening 2010) af op de volgende aspecten:

  • heldere en duidelijke beleidsregeling met achtergronden en toelichting op de beleidsregels;
  • toevoegen van fietsparkeernormen;
  • herijking van autonormen met vooraf opgestelde vrijstellingsmogelijkheden; door toepassing ontstaat er een bandbreedte in de parkeereis;
  • gebruik van één gebiedsindeling voor woon- en niet-woonfuncties, met drie herkenbare zones.

In de algemene regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. Aangegeven is dat een omgevingsvergunning voor het bouwen alleen wordt verleend als er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Voor het laden en lossen van goederen kunnen aanvullende eisen worden gesteld. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan de normen uit de beleidsregeling.

Onder voorwaarden is het mogelijk om geheel of gedeeltelijk af te wijken van de parkeereis, bijvoorbeeld bij maatwerk aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project. Ook kan het zijn dat het op de locatie feitelijk onmogelijk is om in alle redelijkheid aan de parkeereis te voldoen. Tevens kan er worden afgeweken van de eis tot het parkeren op eigen terrein als er structureel en in de buurt, alternatieve parkeervoorzieningen zijn of als het gaat om kleine projecten.

4.3.6 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

4.3.7 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.3.8 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming wordt gebruikt voor gebouwen ten behoeve van bijvoorbeeld elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan is een voorziening van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd, te weten de walradar van het Havenbedrijf aan de Rhijnspoorkade.

4.3.9 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW beschermt de waterkwaliteit van alle wateren en stelt doelen om ervoor te zorgen dat de ‘goede toestand’ wordt bereikt.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Struisenburg is Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

Deze paragraaf geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, grondwater, afval- en hemelwater, waterkeringen en waterveiligheid. De paragraaf wordt afgesloten met een paragraaf over klimaatbestendigheid

5.3.1 Oppervlaktewater

In het plangebied bevinden zich twee havens (het Boerengat en het Buizengat). Daarnaast omvat het plangebied een deel van de Nieuwe Maas. De nieuwe ontwikkelingen vinden plaats in bestaande panden. Extra verharding vindt dus niet plaats, ook wordt geen nieuw water aangelegd of water gedempt. De ontwikkelingen hebben dan ook geen invloed op het oppervlaktewatersysteem.

5.3.2 Grondwater

De ontwateringsdiepte bij peilbuizen in het plangebied is overal groter dan de vereiste 0,80 meter. Invloed op het grondwater door de ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden met dit bestemmingsplan wordt niet verwacht.

5.3.3 Riolering: afval- en hemelwater

In het plangebied ligt een gemengd rioleringsstelsel. De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan leiden niet tot significante veranderingen in de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater. Er is daarom geen aanpassing in capaciteit van het rioleringssysteem nodig.

Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de Gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater binnen het plangebied, bijvoorbeeld door het af te koppelen op het aanwezige oppervlaktewater.

5.3.4 Waterkwaliteit

In het plangebied bevindt zich een 8-tal overstorten. De huidige waterkwaliteit in de Nieuwe Maas en de daarmee verbonden havens wordt door Rijkswaterstaat over het algemeen als ‘matig/slecht’ beoordeeld. De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan hebben geen directe invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater in het plangebied.

5.3.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In en langs het plangebied liggen een primaire waterkering en een secundaire waterkering. Invloed van de ontwikkelingen op de waterkeringen in het plangebied wordt niet verwacht. In de zones van de waterkering worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt deels in buitendijks gebied en deels in binnendijks gebied. De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico in binnendijks gebied en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14. Binnen de ontwikkelingen zijn geen aanzienlijke veranderingen voorzien in buitendijks gebied. Ook van invloed op het veiligheidsrisico in buitendijks gebied is nauwelijks sprake.

Nautische veiligheid

Het plangebied grenst aan de Nieuwe Maas. Binnen de geldende vrijwaringszone van 25 meter vanaf de oever vinden geen ontwikkelingen plaats. Er zijn dus geen te verwachten veranderingen wat betreft de nautische veiligheid in het gebied.

5.3.6 Klimaatbestendigheid

De transformatie van kantoren naar woningen biedt kansen om hemelwater af te koppelen op oppervlaktewater in de directe omgeving, in plaats van af te voeren naar het gemengde rioolstelsel. Realisatie van dakterrassen biedt kansen om groene/multifunctionele daken toe te passen welke een bijdrage kunnen leveren aan het tijdelijk vasthouden en bergen van hemelwater tijdens regenbuien.

5.4 De wateropgave

Deze paragraaf beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding. De paragraaf wordt afgesloten met een subparagraaf 'klimaatkansen'.

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het transformeren van kantoorfunctie naar woonfunctie. Er wordt geen toename van het percentage verhard oppervlak verwacht. Ook is er geen nieuw oppervlaktewater voorzien in de bestaande plannen. Mogelijk zullen er in de toekomst wel functiewijzigingen plaats vinden met betrekking tot het oppervlaktewater (jachthaven De Rotterdamsche Admiraliteit). De effecten van deze wijziging op de waterhuishouding zullen t.z.t. nader moeten worden beschouwd.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden daarom geen effecten op de grondwaterstand(en) in het gebied verwacht.

5.4.3 Riolering: afval- en hemelwater

Afvalwater

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan zullen leiden tot een toename van vooral het aantal woningen en een afname van het aantal kantoren. Op basis van het aantal woningen en het aantal vierkante meters kantoren is een inschatting te maken van de verandering van de afvalwaterbelasting als gevolg van de ontwikkelingen.

De inschatting van de verandering van de afvalwaterbelasting is gebaseerd op het maximale programma dat extra mogelijk gemaakt wordt binnen het bestemmingsplan, namelijk een transformatie van ca. 5500 m2 met daarin maximaal 55 nieuwe woningen verspreid over het plangebied. Momenteel zijn er nog geen concrete plannen bekend.

De verandering in productie van afvalwater is minimaal en er is daarom geen aanpassing in capaciteit van het rioleringssysteem nodig.

Hemelwater

Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht. De Gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater binnen het plangebied. Dit leidt tot vermindering van riool overstortmomenten op het oppervlaktewater, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.

Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene/multifunctionele daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verhardingstoename. Multifunctionele daken kunnen naast het tijdelijk vasthouden van hemelwater ook een andere (sociale of duurzame energie gerelateerde) functie hebben. Dit bevordert bijvoorbeeld de sociale cohesie in een wijk of bevordert het gebruik van duurzame energie.

Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

Opstellen rioolplan

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

5.4.4 Waterkwaliteit

De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater in het plangebied.

5.4.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

De kern- en beschermingszone van de waterkeringen zijn op de plankaart opgenomen met de dubbelbestemming ´Waterstaat - Waterkering´. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht aangezien de ontwikkelingen in de nabijheid van de waterkeringen alleen nieuwe bestemmingen betreffen in al bestaande panden.

Waterveiligheid binnendijks

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

Waterveiligheid buitendijks

De ontwikkelingen in het gebied hebben tevens geen significante invloed op het veiligheidsrisico buitendijks. Binnen de ontwikkelingen zijn geen veranderingen voorzien in buitendijks gebied die gevolgen hebben voor de waterveiligheid in buitendijkse gebied.

Nautische veiligheid

Binnen de vrijwaringszone van 25 meter vanaf de oever vinden geen ontwikkelingen plaats. Er zijn dus geen te verwachten veranderingen wat betreft de nautische veiligheid in het gebied.

5.4.6 Klimaatkansen

De transformatie van kantoren naar woningen biedt kansen om hemelwater af te koppelen op oppervlaktewater in de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn beschreven in paragraaf 4.2; het gaat om een functionele mixzone, Tropicana/BlueCity, horeca (uitbreiding) en het gebruik van jachthaven De Rotterdamsche Admiraliteit. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. Het gebruik van een jachthaven moet worden gezien als een ontwikkeling zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 10: De aanleg, wijziging of uitbreiding van […] jachthavens. Verder zijn in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen opgenomen die voorkomen op de zogenaamde C/D-lijst van het Besluit m.e.r.

Voor de jachthaven dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt gebaseerd op een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient rekening gehouden te worden met de 3 criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

  • Kenmerken van het project: De particuliere jachthaven biedt ruimte voor passanten en vaste ligplaatsen en neemt circa twee hectare in beslag. De grootte van de jachthaven blijft ruim onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. (10 hectare).
  • Plaats van het project: Er is geen sprake van een nadelig effect op gevoelige gebieden, omdat de jachthaven niet nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied, ligt.
  • Kenmerken van het potentiële effect: Verkeerstoename en geluidhinder zijn mogelijke nadelige effecten van een jachthaven. Het geringe aantal extra verkeersbewegingen valt weg tegen de hoeveelheid in de stedelijke omgeving. De afgelopen drie jaar zijn er geen klachten over lawaai als gevolg van de jachthaven (verkeer, getik masten, stemgeluid) gemeld. Het gaat om een kleinschalige jachthaven in een levendig stedelijk woonmilieu. In het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk 2016-2018 is de ambitie opgenomen dat Struisenburg een levendig gebied wordt met wonen, recreatieve voorzieningen én horeca aan het water. Vanuit dit perspectief worden de nadelige milieueffecten van de jachthaven als acceptabel beschouwd.

Gezien de bovenstaande m.e.r.-beoordeling heeft het college besloten dat voor dit bestemmingsplan geen MER wordt gemaakt.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een gemengd gebied. Dit houdt in principe in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 direct naast gevoelige functies als wonen zijn toegestaan.

Bedrijven binnen het plangebied

In het plangebied ligt een aantal bedrijven in de vorm van detailhandel, horeca en dienstverlenende bedrijven, veelal in milieucategorie 1 en 2. Daarnaast zijn er een paar bedrijven in een hogere categorie, te weten de RET-remise, de Roteb-locatie en Möller autoschadebedrijf in categorie 3.2 en de brandweerkazerne en een aannemersbedrijf in categorie 3.1.

De bedrijven bevinden zich vooral in de plint aan de Admiraliteitskade en Bosland en in een gedeelte van de Maasboulevard, het voormalige zwemparadijs. Voor de inrichtingen met een milieucategorie 1 of 2 betekent dit dat ze direct toelaatbaar worden geacht naast hindergevoelige functies zoals wonen. Op basis van het Rotterdamse gebiedstype 'gemengd gebied' gelden er namelijk geen richtafstanden.

Voor de inrichtingen die in een hogere milieucategorie vallen betreft het een bestaande situatie en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de aangrenzende woningen.

Het bestemmingsplan kent binnen de woonbestemming de mogelijkheid voor een bedrijf-aan-huis. Deze bedrijvigheid is ondergeschikt aan de woonfunctie en mag ten hoogste in categorie 1 vallen.

Hinderveroorzakende bedrijven zijn dus niet toegestaan op basis van dit bestemmingsplan, waarmee een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

De activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

Wettelijke geluidbronnen

Voor dit plan is de wettelijke geluidbron wegverkeer (inclusief tramverkeer) relevant. De aspecten luchtvaartlawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai zijn voor dit bestemmingsplan niet van belang. De beoogde ontwikkelingen liggen namelijk niet binnen de geluidzone van een luchtvaartterrein, een spoorweg of een industrieterrein.

Relevante niet-wettelijke geluidbronnen

Ten behoeve van een Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO) van het bestemmingsplan en conform het ontheffingsbeleid Wgh van gemeente Rotterdam wordt ingegaan op de invloed van andere relevante niet-wettelijke geluidbronnen binnen of in de directe omgeving van het plangebied op de beoogde ontwikkellocaties zoals 30 km/uur wegen.

6.4.1 Onderzoek wegverkeer

Het Ingenieursbureau van Gemeente Rotterdam heeft in opdracht van het Cluster Stadsontwikkeling akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het bestemmingsplan Struisenburg (zie Bijlage 3).

Het nieuwe bestemmingsplan laat op 11 locaties binnen de reeds aanwezige gebouwen, waar momenteel geen woningen aanwezig zijn of vergund, realisatie van woningen toe. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is op locaties 1 t/m 6 en 8 t/m 11 binnen de reeds aanwezige bebouwing realisatie van onder andere woningen mogelijk. Deze mogelijkheid wordt ook in het nieuwe bestemmingsplan Struisenburg overgenomen.

Het huidige bestemmingsplan laat op locatie 7 geen woningen toe. Er is een initiatief ontwikkeld om op deze locatie, binnen de aanwezige bebouwing, woningen te realiseren. De gemeente staat positief tegenover dit initiatief en wil om deze reden onderzoeken of realisatie van woningen op deze locatie kan worden toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1087struisenburg-va01_0008.png"

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  
6.4.2 Voorkeursgrenswaarde

Bij nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in onderstaande tabel.

Voor een aantal transformatielocaties geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB naar verwachting niet wordt gehaald. Onderzocht is of de geluidbelasting op de gevels kan worden teruggedrongen door bronmaatregelen (verkeerssnelheid en -stromen, wegdek), waarmee de akoestische kwaliteit van het gebied kan worden verbeterd en/of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is alleen toegestaan als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zie het ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.

Tabel maximale geluidbelasting van zondeplichtige wegen op transformatielocaties

Nr Locatie   Weg (geluidbron)   Berekende geluidbelasting Lden [dB] *)  
01 Oostzeedijk 138-140   Oostzeedijk + tram
overige  
66
<= 48  
02 Oostzeedijk 104-114   Oostzeedijk + tram
overige  
65
<= 48  
03 Struisenburgstraat 40-46   alle   <= 48  
04 's-Lands werf 211-220   Maasboulevard + tram
overige  
57
<= 48  
05 's-Lands werf 111-120   Maasboulevard + tram
overige  
57
<= 48  

06 's-Lands werf 11-20  
Maasboulevard + tram
Willem Ruyslaan
overige  
57
51
<= 48  

07 Maasboulevard 100  
Maasboulevard + tram
Oostmolenwerf
overige  
61
49
<= 48  
08 Oostmaaslaan 223-241   Maasboulevard + tram
overige  
58
<= 48  
09 Oostmaaslaan 93-105   Maasboulevard + tram
overige  
51
<= 48  
10 Oostmaaslaan 29-49   Maasboulevard + tram
overige  
50
<= 48  
11 Oostmaaslaan 77ea   Maasboulevard + tram
overige  
49
<= 48  

*) inclusief aftrek art. 110 Wgh

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op ontwikkellocatie 3 vanwege alle voor deze locatie relevante zoneplichtige wegen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldoet. Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen van 63 dB dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw van 68 dB worden daarbij niet overschreden.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen (meer dan 900 auto's per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluidsbelasting op de gevel berekend.

In het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten weergegeven van de voor dit bestemmingsplan relevante 30 km/uur wegen. De gepresenteerde geluidbelastingen voor de 30 km/uur wegen zijn conform artikel 110g van de Wgh met 5 dB gecorrigeerd.

6.4.3 Maatregelen

Wet geluidhinder

Bij een overschrijding van de maximaal toelaatbare waarde op de gevel, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgh, mogen geen geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betekent dat de geluidbelasting bij deze bestemmingen in ieder geval moet worden beperkt tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Tevens bestaat bij een overschrijding van de voorkeurswaarde de verplichting om te onderzoeken of mogelijkerwijs de geluidbelasting door middel van maatregelen tot de voorkeurswaarde teruggebracht kan worden.

Actieplan geluid

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is op ontwikkellocaties 1, 2 en 4 t/m 9 hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt op deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid moeten geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.

Mogelijke maatregelen

Bij het toepassen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Een belangrijk criterium van het al dan niet treffen van maatregelen is de doeltreffendheid of redelijkheid van de maatregelen.

Wegverkeer

De voorkeurswaarde van 48 dB wordt op één of meerdere locaties overschreden vanwege de Honingerdijk inclusief tramverkeer met 2 dB, vanwege de Maasboulevard (voor een klein deel) inclusief tramverkeer met 1 dB tot 13 dB, vanwege de Oostmolenwerf met 1 dB, vanwege de Oostzeedijk inclusief tramverkeer met 17 dB tot 18 dB en vanwege de Willem Ruyslaan met 3 dB. Daarbij wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) niet overschreden.

Bronmaatregelen

Als bronmaatregel kan gedacht worden aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en/of toepassing van stillere wegdekken. Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is een vermindering van (vracht)verkeer op de onderhavige wegen niet aan de orde. Gelet op de verkeersfunctie van de onderhavige wegen is een snelheidsverlaging op deze wegen verkeerskundig niet gewenst.

De Willem Ruyslaan (met uitzondering van de Admiraliteitsbrug waarop dicht asfaltbeton (DAB) ligt) is momenteel voorzien van klinkers in keperverband. Door het wegdek van deze weg te vervangen door DAB of een stiller wegdektype (dan DAB), bijvoorbeeld dunne deklagen, kan de geluidsemissie van deze weg met circa 2 dB respectievelijk 6 dB worden gereduceerd. Met de aanleg van DAB is het echter niet mogelijk de geluidbelasting vanwege deze weg op de desbetreffende ontwikkellocatie (dit is locatie 6) tot de voorkeurswaarde van 48 dB terug te brengen. Met de aanleg van dunne deklagen kan de geluidbelasting echter worden beperkt tot onder de voorkeurswaarde van 48 dB.

Op de Oostmolenwerf ligt momenteel DAB. Met het toepassen van stillere asfalttypes, bijvoorbeeld dunne deklagen, op deze weg is het mogelijk een geluidreductie tot circa 4 dB te bereiken. Daarmee kan de geluidbelasting vanwege de Oostmolenwerf op de desbetreffende ontwikkellocatie (dit is locatie 7) tot de voorkeurswaarde van 48 dB terug worden gebracht.

Langs een klein deel van de Maasboulevard, gelegen ten oosten van de Honingerdijk, is sprake van (gescheiden) tramverkeer. Het tramspoor ligt hier in grasveld. Het tramverkeer levert geen bijdrage aan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege de Maasboulevard inclusief trams. Delen van de Maasboulevard zijn in de afgelopen jaren voorzien van verscheidene typen stille wegdekken. Op de overige delen van deze weg ligt DAB. Uit nader onderzoek blijkt dat het vervangen van DAB op deze wegdelen door een stiller wegdektype (dan DAB), bijvoorbeeld dunne deklagen, op locaties 8 en 9 een geluidreductie oplevert van 2 dB respectievelijk 1 dB. Deze reducties zijn niet voldoende om daarmee de geluidbelasting op locaties 8 en 9 tot de voorkeurswaarde terug te dringen. Op de overige ontwikkellocaties is geen geluidreductie te verwachten, aangezien de akoestisch relevante wegdelen reeds zijn voorzien van stille wegdekken.

Het tramspoor ligt op de Oostzeedijk en de voor de ontwikkellocaties akoestisch relevante delen van de Honingerdijk in DAB, beton of straatstenen. Wegens gemengd weg- en tramverkeer op deze wegen is het niet mogelijk om hier een stillere baanconstructie (bijvoorbeeld rails in grasveld of ballastbed die 5 á 6 dB stiller zijn dan tramrails in DAB, beton of straatstenen) aan te leggen. Met het toepassen van dunne deklagen op deze wegen is het (theoretisch) mogelijk het wegverkeer met circa 4 dB stiller te maken.

Naarmate de weg stiller wordt levert het tramverkeer een steeds grotere bijdrage aan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege de weg inclusief tramverkeer. De te behalen totale geluidreductie op de desbetreffende ontwikkellocaties zal daardoor minder dan 4 dB. Met de aanleg van dunne deklagen op de Honingerdijk en de Oostzeedijk kan de totale geluidbelasting op de desbetreffende ontwikkellocaties vanwege de weg inclusief trams met maximaal 2 dB worden gereduceerd. Met deze reductie kan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocatie 10 vanwege de Honingerdijk inclusief tramverkeer tot de voorkeurswaarde terug gebracht worden. Deze reductie is echter niet voldoende om daarmee de geluidbelasting vanwege de Oostzeedijk inclusief tramverkeer op ontwikkellocaties 1 en 2 tot de voorkeurswaarde te beperken.

De stillere asfalttypes zijn veelal slijtagegevoeliger dan DAB en kunnen veelal op wegen met hellingen, bochten of kruispunten (wegens wringend, optrekkend en afremmend verkeer) niet of slechts op een deel van de weg worden toegepast. Ze zijn daardoor minder effectief. Als toepassing van stille wegdekken op de onderhavige wegen als een mogelijke maatregel in overweging wordt genomen, zullen asfaltdeskundigen moeten worden gevraagd om te onderzoeken of voor deze wegen een stiller asfalt met de gewenste geluidreductie civieltechnisch toepasbaar en financieel haalbaar is. Vervolgens moet uit een nader akoestisch onderzoek blijken hoe effectief dat stille type wegdek is in deze situatie.

Overdrachtsmaatregelen

Hierbij kan worden gedacht aan afstandsvergroting en/of afschermende maatregelen. Aangezien de ontwikkelingen binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden is een afstandsvergroting niet aan de orde. De onderhavige wegen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het plaatsen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.

Ontvangermaatregelen

Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam) door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.

Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied van een woning 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan Struisenburg biedt de planologische mogelijkheden om door middel van transformatie op 11 locaties woningen te realiseren. Omdat deze functies nog niet zijn gerealiseerd noch vergund, worden ze in het kader van de Wgh als een nieuwe situatie aangemerkt. Deze 11 ontwikkellocaties zijn daarom akoestisch onderzocht.

Voor het plan is wegverkeerslawaai (inclusief tramverkeerslawaai) van belang. Bepaald is wat de geluidbelasting vanwege deze bron op de gevels van de gevels van de ontwikkellocaties is en of deze voldoet aan de eisen van de Wgh. Daarnaast is onderzocht of het plan voldoet aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

De geluidbelasting op ontwikkellocatie 3 voldoet vanwege alle voor deze locatie relevante zoneplichtige wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB). Op de overige ontwikkellocaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere zoneplichtige wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) worden daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn gewenst.

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij 8 van de in totaal 11 ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden.

Omdat niet voor alle locaties bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting te reduceren, wordt ervoor gekozen om voor de bepaalde ontwikkellocaties hogere waarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders, passend binnen het ontheffingsbeleid.

Procedure hogere waarde

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Struisenburg als hogere waarden te worden aangevraagd.

Tabel vast te stellen hogere waarden

Nr Locatie   Weg (geluidbron)   Berekende geluidbelasting Lden [dB] *)  
01 Oostzeedijk 136-138   Oostzeedijk + tram   66  
02 Oostzeedijk 104-114   Oostzeedijk + tram   65  
04 's-Lands werf 211-220   Maasboulevard + tram   57  
05 's-Lands werf 111-120   Maasboulevard + tram   57  
06 's-Lands werf 11-20   Maasboulevard + tram
Willem Ruyslaan  
57
51  
07 Maasboulevard 100   Maasboulevard + tram
Oostmolenwerf  
61
49  
08 Oostmaaslaan 223-241   Maasboulevard + tram   58  
09 Oostmaaslaan 93-105   Maasboulevard + tram   51  
10 Oostmaaslaan 29-49   Honingerdijk + tram   50  
11 Oostmaaslaan 77ea   Maasboulevard + tram   49  

*) inclusief aftrek art. 110 Wgh

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Ontwikkellocatie 7 is alleen aan de zuidzijde op alle bouwlagen geluidluw. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locatie vraagt aandacht. De overige ontwikkellocaties beschikken echter over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Alle beoogde woningen op de overige ontwikkellocaties kunnen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Afweging

Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders voorgesteld om de geluidbelastingen zoals die in de tabel "Maximale geluidbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg" zijn aangegeven als hogere waarden vast te stellen. In het besluit hogere waarden wordt de voorwaarde opgenomen dat elke woning moet beschikken over een geluidluwe gevel. Die voorwaarde geldt voor alle locaties. Het besluit hogere waarden wordt na vaststelling als bijlage in de toelichting opgenomen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

6.5.1 Plangebied

Er is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit ten behoeve van het bestemmingsplan Struisenburg. (Zie Bijlage 5.) Het bestemmingsplangebied kan worden getypeerd als een stedelijk woon- en werkgebied met een belangrijk aandeel horeca. Plus een gebied waarin de rivier en de Maasboulevard een belangrijke rol innemen in de infrastructuur.

In het nieuwe bestemmingsplan worden nauwelijks nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel wordt flexibeler bestemd, waardoor op verschillende locaties het mogelijk wordt om bestaande functies zoals detailhandel, dienstverlening, horeca e.a. te transformeren naar woningen.

De gezamenlijke (her-) ontwikkelingen (5.000 m2 b.v.o.) leiden niet tot een relevante wijziging van de verkeersbewegingen in en rondom het plangebied. Dat wil zeggen dat door de transformatie het aantal autoritten nagenoeg gelijk blijft.

Toetsing

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend, dat betekent dat er maar een beperkt aantal (her-) ontwikkelingen zal plaatsvinden. Als gevolg hiervan neemt het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied niet toe. Het plan voldoet daardoor aan de Wet luchtkwaliteit.

Nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdams beleid (bron: monitoringstool-2015 van NSL).

6.5.2 Conclusie

In de analyse naar de luchtkwaliteit is aangetoond dat het bestemmingsplan Struisenburg in niet-betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De meest recente Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam is van het jaar 2014. De bodemfunctie is daarin omschreven als Wonen (licht verontreinigd).

Aangezien ontwikkelingen (het transformeren van niet-woonfuncties naar woonfuncties) plaatsvinden binnen bestaande bebouwing vormt het aspect bodem geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Toekomstige situatie Struisenburg en relevante risicobronnen

Er is onderzoek gedaan naar de externe veiligheid ten behoeve van het bestemmingsplan Struisenburg. (Zie Bijlage 6.) Het nieuwe bestemmingsplan is conserverend van aard. Het legt de bestaande situatie vast. Wel wordt het op een groot aantal locaties mogelijk gemaakt om de bestaande bedrijfsbestemming te transformeren in wonen. Het betreft in orde van grootte 50 woningen.

In en nabij de directe omgeving van het plangebied Struisenburg kunnen de volgende risicobronnen relevant zijn:

  • het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas;
  • LPG-tankstation aan Maasboulevard 10.

De externe veiligheidsrisico's van deze bronnen en het effect van het plan hierop zijn in het onderzoek naar de externe veiligheid behandeld.

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas

De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas" vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico's van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden.

Indien zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 40 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 65 meter-zone; dit is in Rotterdam vanaf raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot en met raainummer 1004 (ingang Schiehaven). Voor binnenvaartschepen zijn deze veiligheidsafstanden 25 respectievelijk 40 meter; dit gebied loopt vanaf raainummer 1004 (ingang Schiehaven) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel). Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven.

Het bestemmingsplan Struisenburg ligt aan de Nieuwe Maas. Langs het gebied varen zeeschepen en binnenvaartschepen. Eventuele nieuwe bebouwing dient daarom ten minste 40 meter van de kade gesitueerd te worden. Voor nieuwbouw binnen 65 meter van de oever geldt een motivatieplicht.

Volgens de Regeling Basisnet kent dit deel van de de rivier geen 10-6/jr plaatsgebonden risico.

Voor wat betreft het groepsrisico blijkt uit de berekeningen van de maatgevende kilometer vaarweglengte dat het groepsrisico minder dan 1% (<0,01 maal) van de oriëntatiewaarde bedraagt. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen invloed op het groepsrisico. Dit komt omdat de verandering in de populatie in de risicoberekening verwaarloosbaar is ten opzichte van de bestaande populatie aan weerszijden van de Nieuwe Maas.

6.7.2 LPG-tankstation aan Maasboulevard 10

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het REVI zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven.

Situatie Struisenburg

Aan de oostelijke kant van het plangebied Struisenburg ligt aan de Maasboulevard nr. 10 een LPG-tankstation. In de milieuvergunning is bepaald dat de doorzet van LPG niet meer bedraagt dan 1500 m3 per jaar. Het station heeft een 40 m3 ondergrondse LPG tank.

De plaatsgebonden 10-6 risicocontour van het LPG-vulpunt bedraagt daarmee 40 meter, van de ondergrondse tank 25 meter en van de afleverzuil 15 meter. Deze wettelijke contouren blijven buiten het plangebied Struisenburg en leveren daardoor geen beperking.

Binnen het invloedsgebied (rekengebied) van 150 meter rondom het LPG-vulpunt en de ondergrondse LPG-tank ligt een flatgebouw aan de Maasboulevard.

De woningen van dit gebouw die binnen het rekengebied vallen zijn meegenomen in de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico is berekend op 0,7 maal de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde wordt dus niet overschreden.

Omdat het nieuwe bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied verandert het groepsrisico niet.

6.7.3 Conclusies

Nieuwe Maas

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas is niet beperkend voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico is kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde, de ontwikkelingen van dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico.

LPG-tankstation

De plaatsgebonden risico's van het vulpunt, de ondergrondse tank en het vulpistool zijn niet beperkend voor dit bestemmingsplan. De effectafstanden hebben geen betekenis voor dit plan.

Het groepsrisico bedraagt 70% van de oriëntatiewaarde en verandert niet door de ontwikkelingen van het bestemmingsplan.

Verantwoording groepsrisico

Nieuwe Maas

Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas is kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde en verandert niet door de ontwikkelingen van het bestemmingsplan. Hierdoor is volgens het Rotterdamse beleid een categorie 'lichte' verantwoording aan de orde.

De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het gebied is, gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur, groot. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

LPG-tankstation

Het groepsrisico bedraagt 70% van de oriëntatiewaarde en verandert niet door de ontwikkelingen van het bestemmingsplan. Hierdoor is volgens het Rotterdamse beleid een categorie middelzware verantwoording aan de orde.

De zelfredzaamheid van de aanwezigen in de woningen die gelegen zijn tussen de Maasboulevard en de Oostmaaslaan is, gelet op de vluchtweg aan de Oostmaaslaan, groot. Er is een goede toegankelijkheid van het gebied voor hulpverleningsdiensten.

Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Voor het nieuwe bestemmingsplan is een flora- en faunatoets uitgevoerd. Het onderzoek heeft tot doel in beeld te brengen welke natuurwaarden in de huidige situatie binnen het bestemmingsplan aanwezig zijn en potentiële conflicten die kunnen optreden bij toekomstige ontwikkelingen. (Zie Bijlage 7 Onderzoek Flora en Fauna.)

Het nieuwe bestemmingsplan sluit grotendeels aan bij het voorgaande bestemmingsplan. Slechts op enkele locaties worden mogelijk kleinschalige ontwikkelingen verwacht. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt op dit moment niet noodzakelijk geacht. Bij ruimtelijke activiteiten die binnen een bestaande bestemming vallen (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw van woningen of renovatie) dient voorafgaand aan de uitvoering ervan nog wel flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Indien er in de toekomst alsnog ontwikkelingen gepland worden waarbij een bestemmingsplanwijzing of projectbestemmingsplan noodzakelijk is, dan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming. Eventuele benodigde ontheffingen dienen verkregen te zijn voordat met de realisatie van de ontwikkelingen begonnen kan worden.

Voor het bestemmingsplan Struisenburg is alleen de soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming relevant: Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied (Kinderdijk) ligt buiten de invloedssfeer van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in ontwikkelingen die enige impact zullen hebben op dit gebied. Significante negatieve invloed op de Natuurnetwerk Nederland gebieden als gevolg van de bestemmingsplanwijziging zijn tevens uitgesloten. In het bestemmingsplangebied is de Huismus vastgesteld en zijn potenties voor Gierzwaluw aanwezig. Hiernaast is er potentie voor habitatrichtlijnsoorten zoals Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Tweekleurige vleermuis en Laatvlieger. Geadviseerd wordt om bij renovatie, sloop en nieuwbouw gebouwen geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, Huismussen, Gierzwaluwen of bijen (natuurinclusief bouwen). Kansen voor natuur liggen met name bij het ontwikkelen van natuurvriendelijke oevers aan het Buizengat. De onder de Wet natuurbescherming geregelde bescherming van houtopstanden valt buiten deze toetsing.

Het bestemmingsplan, met inbegrip van bovenstaande, is op moment van toetsing ‘aanvaardbaar’ vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen is naar verwachting niet nodig.

6.8.2 Conclusie

Het bestemmingsplan, met inbegrip van bovenstaande, is op moment van toetsing ‘aanvaardbaar’ vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen is naar verwachting niet nodig.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de huidige planologische mogelijkheden vast. Daarmee biedt het bestemmingsplan ruimte voor de reeds bestaande bouwmogelijkheden en veranderingen van gebruik. Het betreft vooral flexibiliteit voor gebruiks- en bestemmingsmogelijkheden en geen bouwplannen of ontwikkelingen die op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. MRDH, Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 3. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
  • 6. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 7. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 8. ProRail, beheerder spoorwegnetwerk;
  • 9. K.P.N. Telecom;
  • 10. Monet, vereniging van mobiele netwerkoperators;
  • 11. NGU, N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 12. Evides, bedrijf voor distributie drinkwater;
  • 13. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 14. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 15. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 16. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

GS vraagt om aan te geven hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) en de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening).

In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is op meerdere punten niet conform dit beoordelingskader: Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas (artikel 2.1.10 van de verordening) en Buitendijks bouwen (artikel 2.4.3 van de verordening).

Het plan voorziet onder meer in een regeling voor de transformatie van voormalig zwemparadijs Tropicana (thans: BlueCity). Met het oog op deze transformatie zijn in artikel 12 "Gemengd - 8" de toegelaten functies en bouwregels voor BlueCity opgenomen. GS heeft waardering voor deze (deels gerealiseerde) transformatie. Zoals uit de toelichting van het plan echter blijkt, zijn de gronden met deze bestemming voor een deel gelegen binnen de veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, waarop artikel 2.1.10 van de verordening van toepassing is.

Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas (artikel 2.1.10 van de verordening)

Volgens de verordening zijn in het gebied tot 25 meter vanaf de kade in het geheel geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden c.q. functies toegelaten en in het gebied tussen de 25 en 40 meter alleen onder voorwaarden en na een nadere afweging.

Het is ons niet geheel duidelijk in hoeverre de in artikel 12 "Gemengd - 8" van de regels toegelaten nieuwe bebouwing en functies aan deze bepaling van de verordening voldoen. Wij verzoeken u hier nader op in te gaan en zonodig het plan aan de verordening aan te passen (bijvoorbeeld door het opnemen van een bouwverbod voor de 25 meter zone ex artikel 2.1.10 lid 1) alsmede door een nadere motivering te geven over de vraag in hoeverre voor de 25-40 meter zone aan de in de verordening opgenomen voorwaarden van artikel 2.1.10 lid 2 is voldaan.

Mocht blijken dat niet aan de verordening kan worden voldaan, dan is een aanvraag om ontheffing nodig en zal het ontheffingsverzoek beoordeeld moeten worden.

Commentaar:

Met de ontwikkeling van BlueCity wordt geen nieuwe bebouwing toegelaten binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas. Transformatie en herontwikkeling van het huidige gebouw wordt wel toegelaten en daarmee bijvoorbeeld aanpassingen aan de gevel. Na advies van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond zijn de volgende bouwregels aan artikel 12 toegevoegd.

  • a. In het belang van de externe veiligheid is binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas geen nieuwe bebouwing toegelaten.
  • b. In het belang van de externe veiligheid dienen bestaande gebouwen binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas, ten minste één (nood)uitgang te hebben die van de Nieuwe Maas afgekeerd is.
  • c. In het belang van de externe veiligheid dienen de gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas, bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux van 15 kW/m2.

De ontwikkeling van BlueCity voorziet evenmin in nieuwe bebouwing binnen 25 tot 40 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas. Daarmee is artikel 2.1.10 lid 2 van de verordening niet aan de orde.

Buitendijks bouwen (artikel 2.4.3 van de verordening)

Ingevolge de verordening dient bij het toelaten van nieuwe bebouwing en functies in buitendijkse gebieden, waarvan de plaats is aangegeven op Kaart 11 van de PVR 2014, een goede afweging te worden gemaakt van het hoogwaterrisico.

Gemeenten wordt gevraagd om bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. In de toelichting dient hierover een paragraaf te worden opgenomen. Deze verantwoording ontbreekt.

Wij verzoeken u om voor de in artikel 12 "Gemengd - 8" opgenomen nieuwe bebouwing en functies die buitendijks mogelijk worden gemaakt, in de toelichting nader in te gaan op de aspecten zoals aangegeven in artikel 2.4.3 van de verordening.

Commentaar:

Artikel 2.4.3 van de verordening heeft betrekking op nieuwe bebouwing in het buitendijks gebied. Nu er van nieuwe bebouwing geen sprake is, kan een afweging en een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming achterwege blijven.

9.2 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door middel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

  • 1. Eventuele (her)ontwikkeling(en) binnen de 15kW/m2 contour (25 meter vanuit de oever) van de Nieuwe Maas zodanig te construeren dat aanwezige personen goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de Nieuwe Maas af te richten. Als niet veilig gevlucht kan worden (omdat de nooduitgang of de vluchtroute buiten het gebouw wordt blootgesteld aan een warmtestraling van meer dan 3 kW/m2 (dient het gebouw zodanig geconstrueerd te worden dat aanwezige personen er gedurende de plasbrand veilig kunnen schuilen. Hierbij kan gedacht worden aan blinde gevels/daken, het beperken van het glasoppervlak of het inrichten van een schuilruimte binnen het gebouw. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux van 15 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel/dak.
  • 2. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar:

  • 1. Naar aanleiding van de opmerking van de VRR is in de bouwregels van Artikel 12 Gemengd - 8 het volgende opgenomen:
    - In het belang van de externe veiligheid is binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas geen nieuwe bebouwing toegelaten.
    - In het belang van de externe veiligheid dienen bestaande gebouwen binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas, ten minste één (nood)uitgang te hebben die van de Nieuwe Maas afgekeerd is.
    - In het belang van de externe veiligheid dienen de gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, binnen 25 meter afstand van de oever van de Nieuwe Maas, bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux van 15 kW/m2.
  • 2. Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld. De overheid doet dit door reguliere voorlichting.

9.3 NGU, N.V. Nederlandse Gasunie

Het plan is door NGU getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt NGU tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Wij danken de NGU voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.4 Evides, beheerder drinkwater transportleidingen

Evides geeft aan dat de belangen van Evides goed zijn meegenomen en heeft verder geen opmerkingen.

Commentaar:

Wij danken Evides voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.5 Participatie en informatie

In de startfase wijst de gebiedsdirecteur enkele commissieleden aan die een actieve rol vervullen bij het nieuw op te starten bestemmingsplan. De commissie maakt wensen/advies voor het nieuwe bestemmingsplan kenbaar bij de startbijeenkomst.

Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Deze zijn in de startnotitie aangegeven.

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie om advies gevraagd.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.