direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Motorstraatgebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1076Motorstrgeb-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het grootste deel van het plangebied was het verouderde bestemmingsplan 460 Vreewijk (deel Feijenoord) geldend. Voor het deel dat ligt in Charlois was geen bestemmingsplan van toepassing en fungeerde de bouwverordening als planologisch kader. Voor enkele delen zijn ten behoeve van de daar gewenste ontwikkelingen recent projectbestemmingsplan vastgesteld. Het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is gebeurd in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen planopzet

Uitgangspunt van het voorliggende bestemmingsplan is het voortzetten van de geldende rechten uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. De verschillende regelingen zijn daarbij op elkaar afgestemd. Voor de gronden waar geen bestemmingsplan gold en de bouwverordening het enige planologisch kader vormde, is aangesloten bij de feitelijke situatie.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt voor het grootste deel in Rotterdam Zuid, in de wijk Feijenoord en voor een deel in Charlois. De ontwikkeling “Hart van Zuid” ligt direct ten (zuid)westen van het plangebied. Het plangebied wordt ruwweg begrensd door de Vaanweg, Pinksterweide, Dordtsestraatweg, Wevershoekstraat, Mijnsherenlaan, Zuidplein en de Strevelsweg. In onderstaande figuur is de plangrens globaal aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1076Motorstrgeb-va01_0002.png"

Figuur 1.1 Begrenzing plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied globaal met een rode lijn aangeduid. Binnen het plangebied geldt voor het grootste gedeelte het bestemmingsplan 'Vreewijk'. Na vaststelling van dit plan is er nog een aantal projectbestemmingsplannen vastgesteld. In het onderstaande overzicht is voor elk plan aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het plan onherroepelijk is geworden.

Geldende bestemmingsplannen:

Plannaam   Vastgesteld   Onherroepelijk/goedgekeurd  
460   Vreewijk   29-10-1987   22-03-1988 goedgekeurd GS  
2026   Unielocatie   24-06-2010   20-08-2010 onherroepelijk  
2055   MFSA Motorstraatgebied   28-06-2012   08-09-2012 onherroepelijk  
2060   Revalidatiehotel Motorstraat   20-12-2012   02-03-2013 onherroepelijk  
2071   Woonzorgcomplex Veldstraat   25-04-2013   10-08-2013 onherroepelijk  
2088   Startmotor   23-04-2015   20-06-2015 onherroepelijk  

Voor het noordwestelijke deel van het plangebied (met blauw aangeduid in figuur1.2) geldt geen bestemmingsplan, maar de bouwverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1076Motorstrgeb-va01_0003.png"

Figuur 1.2 Vigerende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het Rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Aangezien geen ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn gemaakt is het bestemmingsplan niet in strijd met de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

Visie Ruimte en Mobiliteit
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • a. Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • b. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • c. Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • d. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het bestemmingsplan Motorstraatgebied maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en gaat uit van geldende rechten. Voor de gronden waar geen bestemmingsplan gold en de bouwverordening het enige planologisch kader vormde, is aangesloten bij de feitelijke situatie.

Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, is toetsing aan specifieke artikelen uit de Verordening in dit geval niet noodzakelijk.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden; de zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie. Deze kernbeslissingen bepalen wat de komende jaren op deze onderwerpen gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

Ahoy / Zuidplein / Vaanweg / Pleinweg is aangewezen als één van deze gebiedsontwikkelingen. Dit bestemmingsplan ligt ten oosten van deze gebiedsontwikkeling. Bij de gebiedsontwikkeling dient aandacht te worden besteed aan de uitstraling op het plangebied van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het huidige gebruik en/of planologische rechten zijn niet in strijd met de Stadsvisie.

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen, en specifiek mensen met hogere inkomens en hoge opleiding, om die voor de stad te behouden. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Woningen worden gerealiseerd in hoogwaardige woonmilieus. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe goedkope woningen te realiseren. De Woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken.

Het bestemmingsplan Motorstraatgebied maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en gaat uit van geldende rechten of de feitelijke situatie. Mochten veranderingen, zoals vervangende nieuwbouw of functiewijzigingen, plaatsvinden in het plangebied dan moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten van de woonvisie.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).


De opgave van Rotterdam Zuid is vooral gericht op het behouden en versterken van de werkgelegenheid. Ruimte voor de dynamiek van de haven, versterken van het food-cluster Barendrecht en Ridderster en ontwikkeling van grootschalige voorzieningenclusters.
Kantoorgebruikers worden geaccommodeerd in de Waalhaven Oostzijde (maritieme dienstverlening) en Hart van Zuid (regionale bedrijvigheid).

2.3.4 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 à 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:

  • Het plaatsen van haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
  • Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
  • Het baseren van de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
  • De vervoersstructuur verstrekt de stad als geheel en de economische centra;
  • De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
  • Het investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
  • Het verleiden van mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
  • De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.

Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.5 Welstandsnota Rotterdam

Het welstandsbeleid is op 11 oktober 2012 vastgelegd in de Welstandsnota Rotterdam door de gemeenteraad.

Welstandsniveaus

Op de kaart Welstandsniveaus worden verschillende gebieden aangegeven. De als bijzonder aangemerkte gebieden en structuren zijn van bijzonder belang voor de stad Rotterdam. Deze gebieden worden in de Welstandsnota apart beschreven en er is een uitgebreider welstandsbeleid op van toepassing. Dan zijn er de gebieden waar geen welstandstoets zal plaatsvinden; de welstandvrije gebieden. Daarnaast zijn gebieden aangeduid die in ontwikkeling zijn. Voor de overige gebieden geldt het welstandsniveau regulier.

Gebiedstypen 
De kaart Gebiedstypen geeft een indeling van gebiedstypen. Elk gebiedstype heeft eigen karakteristieken en kenmerken. Hierdoor zijn per gebiedstype verschillende welstandsregels (aanvullende gebiedscriteria) van toepassing.

Het bestemmingsplan is aangeduid als 'ontwikkeling' welstandsniveau. Binnen het plangebied gelden de vaste en aanvullende gebiedscriteria van het gebiedstype stedelijke knooppunten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient hieraan getoetst te worden.

Welstandsparagrafen

In sommige delen van Rotterdam vind een ingrijpende transformatie of herstructurering plaats. Voor deze gebieden is een welstandsparagraaf waarin is vastgelegd wat de nieuwe karakteristieken zijn die worden nagestreefd en met welke (architectonische) middelen deze bereikt kunnen worden. Een welstandsparagraaf is een aanvulling op de Welstandsnota Rotterdam en moet worden vastgesteld door de gemeenteraad, nadat het wettelijk voorgeschreven inspraaktraject is doorlopen (zie paragraaf 2.3.6).

2.3.6 Welstandsparagraaf Motorstraat en Landbouwbuurt

Het Motorstraatgebied vormt, samen met het Zuidplein en het gebied rond Ahoy, het hart van Zuid. Deze welstandsparagraaf behandelt het Motorstraatgebied en de naastgelegen Landbouwbuurt.

Het plangebied maakt deel uit van het Motorstraatgebied. In de huidige situatie oogt het Motorstraatgebied op verschillende plekken erg rommelig. In de toekomst moet hier een hoogwaardig stedelijk gebied ontstaan, als onderdeel van Hart van Zuid, waar gewerkt en op een aantal plekken ook gewoond wordt. De bebouwing in het Motorstraatgebied moet de heldere structuur en hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte versterken. Het is de bedoeling dat gebouwen bijdragen aan een hoogwaardige en stedelijke uitstraling van het gebied. De materialisatie is eigentijds en vormt een hedendaags interpretatie van de wederopbouwarchitectuur. Belangrijk is dat de bebouwing een wand vormt aan de straat. Daartoe wordt overal dezelfde rooilijn gehanteerd en hebben de gebouwen een op elkaar afgestemde bouwhoogte. Het programma dat voor het Motorstraatgebied is opgesteld bestaat uit: gemengde bebouwing, bedrijven en kantoren, wonen en bijzondere doeleinden.

Principes wederopbouwarchitectuur:

  • Een geoptimaliseerde constructie en bouwsystematiek;
  • het feit dat de belijning in de gevel direct voorkomt uit de constructie;
  • verschil tussen drager (constructie) en invulling;
  • helderheid en afleesbaarheid van de gevelcompositie plint/middenstuk/toplaag;
  • de gevelinrichting kent een fijnschalig raster en repetitie;
  • de gevel kent reliëf en driedimensionele accenten zoals balkons;
  • materialisatie kent beton, glas, staal maar ook metselwerk (alleen dan veelal geen gevels met gaten);
  • ingetogen gevelbeeld, maar met aandacht voor detail;
  • zakelijke vormgeving, maar met ruimte voor kunstwerken.

Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze welstandsparagraaf. Dit bestemmingsplan maakt geen specifieke ontwikkelingen mogelijk.

2.3.7 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden Motorstraatgebied (2009)

Het document Stedenbouwkundige Randvoorwaarden Motorstraatgebied bevat de ruimtelijke en technische uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van een aantal bouwplannen in het Motorstraatgebied.

Er gelden algemene stedenbouwkundige randvoorwaarden voor het plangebied. Zo is een indicatieve rooilijn vastgesteld en geldt een maximum bouwhoogte voor elk van de deelgebieden. Voor het plangebied geldt een maximum bouwhoogte van 25 m. Bij uitzondering en onder bepaalde voorwaarden mag worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 35 m. Daarnaast is het uitgangspunt dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein moet worden opgelost, om daarmee de druk op de buitenruimte te laten afnemen en een kwaliteitsverbetering van het openbaar gebied te bewerkstelligen.

De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn inmiddels deels vertaald in de projectbestemmingsplannen die binnen het plangebied zijn vastgesteld. De overige ambities uit de stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn nog niet concreet genoeg en worden vooralsnog niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Dat gekozen is voor een consoliderend bestemmingsplan wil niet zeggen dat het gebied niet verder ontwikkeld kan worden. Gewenste ontwikkelingen kunnen mogelijk gemaakt worden via een andere procedure en moeten getoetst worden aan de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden Motorstraatgebied.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk.

2.3.8 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • Kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

In het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Dit om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is. Hierbij is onderscheid gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Gebieden maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.
Een logische wijze om via vestigingsvoorwaarden te sturen op kwaliteit en waarborging van de leefbaarheid zijn de Rotterdamse bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen bieden echter geen tot zeer weinig sturingsmogelijkheden voor kwalitatieve horeca. In bestemmingsplannen staan ruime omschrijvingen van de mogelijkheden om in bepaalde panden horeca te exploiteren. Tevens worden de plannen voor 10 jaar vastgesteld en is tussentijdse aanpassing niet gebruikelijk. Dit alles betekent dat gerichte planvorming, het stellen van vestigingsvoorwaarden ten aanzien van bepaalde exploitatie categorieën in bepaalde gebieden, op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarom worden horecagebiedsplannen opgesteld waarin de gewenste ontwikkelrichtingen voor horeca beschreven staat.

2.3.9 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

  • het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
  • het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
  • het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
  • het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
  • het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.

2.3.10 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

2.3.11 Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen

Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling. Zie paragraaf 3.4.

2.4 Beleid Feijenoord en Charlois

Sinds 19 maart 2014 kent Rotterdam een nieuwe bestuursstructuur die het stelsel van deelgemeenten heeft vervangen. Rotterdam bestaat nu uit veertien gebieden met gebiedscommissies.

Gebiedscommissies hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse bestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt in twee gebieden, te weten Feijenoord en Charlois, met elk een eigen gebiedsplan. Bestemmingsplannen worden door de Gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld.

Naast het gebiedsplan zijn er ook uitvoeringsplannen gemaakt. Dit zijn plannen van de clusters Maatschappelijke Ontwikkeling, Stadsontwikkeling, Stadsbeheer en Directie Veiligheid. In de uitvoeringsplannen staat de reguliere inzet beschreven voor alle (beleids)terreinen waar de gemeente een zorgplicht heeft.

2.4.1 Feijenoord

Gebiedsplan Feijenoord 2014 - 2018 (juli 2014)

Het deel van het plangebied dat binnen Feijenoord valt, ligt in de wijk Vreewijk. Over het Motorstraatgebied is hierover opgenomen dat het valt binnen het stedelijke programma Hart van Zuid. Hart van Zuid omvat bouwplannen en het versterken van de regionale zorg- en onderwijsfunctie. Met betrekking tot het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen bijzonderheden opgenomen. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Gebiedsplan Feijenoord.

Horecagebiedsplan Feijenoord 2015 - 2016

Het horecagebiedsplan Feijenoord is de gebiedsgerichte uitwerking van de in 2012 vastgestelde horecanota Rotterdam 2012–2016. Het horecagebiedsplan zorgt er voor dat de ontwikkeling van horeca aansluit bij de wens en de behoefte van het gebied en dient als leidraad bij vergunningverlening. Het gebied kenmerkt zich door een aantal voorzieningen voor voortgezet onderwijs, medische voorzieningen, kantoren en wonen. Uit het horecagebiedsplan blijkt dat door enkele grootschalige horecavoorzieningen en de overige functies de parkeerdruk in het gebied hoog is. Horecaoverlast wordt beperkt tot een incidenteel karakter op momenten in het weekend, mede doordat de woonfunctie zich niet in de directe nabijheid bevindt.'

In het gebied bevinden zich momenteel vier horeca bedrijven, welke in het bestemmingsplan positief worden bestemd. Omdat er geen concrete initiatieven bekend zijn wordt het aantal horecagelegenheden niet uitgebreid.

2.4.2 Charlois

Gebiedsplan Charlois juli 2014

Het deel van het plangebied dat binnen Charlois valt, ligt in de wijk Tarwewijk. De Tarwewijk is met name een woonwijk, maar is ook een wijk met economische bedrijvigheid. Winkels zijn vooral te vinden aan de randen van de wijk, waaronder de Pleinweg. Het deel van het plangebied dat binnen de Tarwewijk valt betreft voornamelijk bebouwing langs de Pleinweg. Het betreft met name dienstverlening op de begane grond en op de verdieping met name wonen.

Horecagebiedsplan Charlois 2015 - 2016

Het horecagebiedsplan Charlois is de gebiedsgerichte uitwerking van de in 2012 vastgestelde horecanota Rotterdam 2012–2016. Het horecagebiedsplan zorgt er voor dat de ontwikkeling van horeca aansluit bij de wens en de behoefte van het gebied en dient als leidraad bij vergunningverlening.

Men is binnen de Tarwewijk terughoudend met betrekking tot de ontwikkeling van horeca, aangezien dit met name een woongebied betreft. Dit past binnen het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, waarin alleen de feitelijke / juridische situatie wordt vastgelegd. De drie bestaande horeca bedrijven binnen het plangebied zijn positief bestemd.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Zo’n honderd jaar geleden was het Motorstraatgebied nog open polderland. Langs de Dordtsestraatweg (de route van Dordrecht naar het haventje van Katendrecht) werd al wel de Landbouwbuurt gebouwd. Deze buurt lag als een enclave in het landschap.

In de jaren ’30 was het omliggende landschap al voor een groot deel bebouwd (o.a. tuindorp Vreewijk). Het Zuidplein en het Motorstraatgebied vormden echter nog een leeg vlak in de stad. Halverwege de jaren ’50 werd het Verzamelgebouw Zuid opgeleverd. Dit was de eerste bebouwing in dit gebied.

Eind jaren ’60 was een groot deel van de huidige bebouwing in het Motorstraatgebied, zoals het Ikazia ziekenhuis, gerealiseerd. Voor de bouw van deze gebouwen heeft een groot deel van de oude lintbebouwing langs de Dordtsestraatweg moeten wijken. De kleinschalige bebouwing werd vervangen door grote gebouwen. De huidige Montessoriweg vormde de belangrijkste ontsluiting van het Motorstraatgebied. Gebouwen zoals het Ikazia ziekenhuis zijn hierop georiënteerd. Slechts enkele jaren later werd de Vaanweg buitenom het ziekenhuis omgelegd en fungeerde als belangrijkste hoofdontsluitingsweg.

Het grote lege vlak dat ondertussen voor de helft bebouwd was, werd door de nieuwe ontsluitingsweg in twee delen gesplitst. De gebieden Motorstraat en Zuidplein waren een feit. Het gevolg was dat de bestaande bebouwing langs de westzijde van de Montessoriweg ineens met de achterzijde op de belangrijkste invalsroute van Rotterdam Zuid was gericht. Ongeveer tegelijkertijd werd ook de metro in gebruik genomen. De zuidelijke wijken werden door de metro verbonden met het centrum van de stad. In het gebied tussen het tracé van de metro en het Motorstraatgebied werd het winkelcentrum Zuidplein gebouwd. Begin jaren ’70 was dit complex inclusief Ahoy gereed. De nieuwe hoofd-ontsluitingsweg (Vaanweg / Strevelsweg) mocht voor de bebouwing van het Motorstraatgebied qua ligging niet optimaal zijn, het Zuidpleingebied kon er uitstekend door worden ontsloten.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Op verschillende momenten in de Prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen (tot 1000) was het gebied voor de mens toegankelijk en bewoonbaar.

In de Late Middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van de Riederwaard, een rondom bedijkt gebied dat een groot deel van het huidige IJsselmonde besloeg. In de periode 1373 tot 1375 gaat de Riederwaard ten onder aan een reeks overstromingen, waarna het gebied in fasen wordt herbedijkt. Tussen 1425 en 1475 wordt de Polder Charlois gevormd. Het zuidelijk deel van het gebied bevindt zich in deze voormalige polder, het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich in een kleine polder met de naam Ons Genoegen. De dijken om de polders van IJsselmonde werden vaak benut als woonlocatie. De Dordtsestraatweg is gerelateerd aan het historisch tracé van de oostelijke dijk van de voormalige Polder Charlois.

Archeologische potentie

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (2005) wordt aan de locatie een redelijk tot hoge archeologische verwachting toegekend, met uitzondering van de Dordtsestraatweg en een strook er langs, dit tracé heeft een zeer hoge archeologische verwachting (zie figuur 3.1). Eventuele bewoningssporen vanaf de Late Middeleeuwen worden verwacht op de bovenste bodemlaag ter plaatse, de Afzettingen van Duinkerke III. Oudere bewoningssporen (Middeleeuwen en Romeinse tijd) worden verwacht op een veenlaag onder de Afzettingen van Duinkerke (Hollandveen), dat op de locatie voorkomt vanaf circa 1,5 meter onder het maaiveld. In de diepere ondergrond (onder het veen) kunnen bewoningssporen uit de Prehistorie aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1076Motorstrgeb-va01_0004.png"

Figuur 3.1 Archeologie binnen plangebied

Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor een strook langs de zuidwestzijde van de (deels voormalige ) Dordtsestraatweg (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

3.3 Huidig gebruik

Het plangebied kan worden getypeerd als een gemengd gebied. In het gebied bevinden zich gestapelde woningen alsmede aan groot aantal maatschappelijke voorzieningen, waaronder het Ikaziaziekenhuis, een politiebureau, scholen en zorginstellingen. Ook is sprake van enige bedrijvigheid alsmede van een verzamelgebouw voor kantoren en dienstverlenende functies. Aan de rand van het plangebied ligt een park.

Het plangebied kan globaal worden onderverdeeld in twee gebieden. Het deel dat is gelegen in de Feijenoord en een kleiner deel dat is gelegen in Charlois. Beide delen worden gescheiden door de Strevelsweg.

Het Charloise deel ligt tussen de Wevershoekstraat, Strevelsweg, Zuidplein en Mijnsherenlaan. Door dit deel van het plangebied loopt op niveau het metrotracé. Het westelijke deel van dit deel wordt gevormd door een stadsblok met daarin dienstverlening, twee horeca-vestigingen (Café de Postduif en Domino's Pizza) en wonen. Centraal in dit deelgebied ligt een stedelijk blok met daarin kantoorgebouwen, waaronder het politiekantoor en een garagebedrijf en een woongebouw. Het oostelijk deel bestaat uit een groen plantsoen waarin langs de zuidzijde een restaurant is gevestigd. In het plantsoen is tevens een sportvoorziening opgenomen.

Het Feijenoordse deel van het plangebied wordt globaal begrenst door de Strevelsweg, de Vaanweg, de Dordtsestraatweg en de Pinksterweide. In het deel tussen de Motorstraat en de Strevelweg zijn grootstedelijke woongebouwen opgenomen. In de plint van deze gebouwen zijn diverse functies gehuisvest, van makelaarskantoren tot detailhandel en horeca. Langs de Veldstraat ligt het woonzorgcomplex Simeon en Anna. Tussen de Montesoriweg en de Strevelsweg ligt het Ikazia-ziekenhuis en schoolcomplexen van Avicena College en Zadkine. Langs de Vaanweg is een bezinepomp gelegen. Het hart van het Motorstraatgebied wordt gevormd door enkele recente ontwikkelingen zoals het MFSA, Inspiratus I, de Startmotor en het revalidatiehotel. Deze ontwikkelingen zijn ingepast naast de 'oude' functies welke voornamelijk bestaan uit bedrijvigheid, garagebedrijven en een zaalverhuurlocatie. Langs de Motorstraat en de Dordtsestraatweg wordt gewoond. Een uitzondering daarop is het hotel. Ten zuiden van de Jan Ligthartstraat liggen verspreid enkele maatschappelijke voorzieningen, een kantoor en een woning.

Het Motorstraatgebied is al enige tijd in ontwikkeling. De komende jaren wordt het gebied nog verder getransformeerd in een multifunctioneel en aantrekkelijk stedelijk gebied, als volwaardig onderdeel van het Hart van Zuid. De diverse bouwprojecten worden grotendeels uitgevoerd door de private partijen die al rondom de Motorstraat gevestigd zijn. Deze initiatieven sluiten goed aan bij het beoogde profiel van ‘leer-, werk- en zorgcampus’. De gemeente Rotterdam zorgt dat de partijen zo goed mogelijk binnen de gemeentelijke kaders hun plannen kunnen ontwikkelen.

3.4 Stadsgezichten en monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Bestemmingsplan Motorstraatgebied

In het bestemmingsplangebied Motorstraat ligt één toekomstig gemeentelijk monument (TM). Dit is het Industriegebouw Zuidplein aan de Strevelsweg 672-764/Motorstraat 7-27 uit 1961 van architect H.A. Maaskant.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

Uitgangspunt van het voorliggende bestemmingsplan is het voortzetten van de geldende rechten uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. De verschillende regelingen zijn daarbij op elkaar afgestemd. Voor de gronden waar geen bestemmingsplan gold en de bouwverordening het enige planologisch kader vormde, is aangesloten bij de feitelijke situatie.

De stedenbouwkundige randvoorwaarden ('Stedenbouwkundig randvoorwaarden document Motorstraatgebied' d.d. 02-11-2009) zijn inmiddels deels vertaald in de projectbestemmingsplannen die binnen het plangebied zijn vastgesteld:

  • Unielocatie (reeds gerealiseerd)
  • MFSA Motorstraatgebied (reeds gerealiseerd)
  • Revalidatiehotel Motorstraatgebied (reeds gerealiseerd)
  • Woonzorgcomplex Veldstraat (reeds gerealiseerd)
  • Startmotor (in aanbouw)

De overige ambities uit de stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn nog niet concreet genoeg en worden vooralsnog niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

4.2 Ontwikkelingen

Bestaande mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan worden opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan. In het vorige bestemmingsplan op de locatie Gemengd - 2 maakte de bestemming verschillende functies mogelijk waaronder de geluidsgevoelige functie wonen.

Voor deze locatie waar geen geluidsgevoelige functies zijn gesitueerd (maar wel mogelijk zijn op basis van het vorige en dit bestemmingsplan) is onderzoek gedaan naar de milieuaspecten van een geluidsgevoelige functie op die plek. Deze locatie moet op grond van de Wet geluidhinder als nieuwe geluidsgevoelige situatie worden beschouwd. Dit is onderzocht, de resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 6.4.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Bedrijven en dienstverlening

Binnen het plangebied komen op vier locaties de bestemming Bedrijf voor. Drie locaties langs de Dynamostraat en Tandwielstraat en een locatie aan de Wevershoekstraat. Het betreft bestaande bedrijven. Gezien de ligging van het plangebied en de omliggende functies is ten hoogste bedrijfscategorie 2 toegestaan. Ten hoogste 4 garagebedrijven zijn toegestaan zodat nieuw vestiging van garagebedrijven wordt voorkomen. Het betreft de mogelijkheden voor garagebedrijven uit het voorheen geldende bestemmingsplan Vreewijk en de Kwik-Fit aan de Wevershoekstraat. Om ook de bestaande parkeerplaatsen op het dak toe te staan, is een gebouwde parkeervoorziening toegestaan. Aan de Dynamostraat is sprake van een bestaande zaalverhuurbedrijf. Deze feestzaal is aangeduid op de verbeelding.

De bestemming Bedrijf- Nutsvoorziening is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. In dit bestemmingsplan is één voorziening van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd, in de Cilinderstraat.

De bestemming Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen betreft de gronden van het bestaande tankstation aan de Vaanweg. De verkoop van LPG is niet toegestaan. De bebouwingsnormen uit het vorige bestemmingsplan zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.3.2 Gemengde bebouwing

Een aantal panden binnen het plangebied hebben de bestemming "Gemengd" gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in 'Gemengd - 1 t/m 5':

Gemengd – 1 betreft twee woongebouwen aan de Wevershoekstraat en op de kruising Motorstraat en Strevelsweg. Op de begane grond is dienstverlening toegestaan. Op de verdieping zijn woningen toegestaan. De bouwhoogte van gebouwen is aangeduid op de verbeelding.

Binnen het meest westelijke pand aan de Wevershoekstraat (aan de Mijnsheerenlaan) zijn reeds twee horecaondernemingen aanwezig. Deze zijn specifiek bestemd. Horeca is niet algemeen toegestaan binnen deze bestemming.

Het bedrijfsverzamelgebouw Zuid heeft de bestemming Gemengd – 2. Binnen dit gebouw zijn kantoren, bedrijven (maximaal milieucategorie 2), praktijkruimten en horeca op de begane grond en woningen op de verdieping mogelijk. Tevens zijn de bestaande onderdoorgangen vastgelegd, zodat wordt voorkomen dat deze worden dicht gebouwd.

De locaties aan de Jan Ligthartstraat hebben de bestemming Gemengd – 3. Binnen deze bestemming is dienstverlening en bedrijvigheid (maximaal milieucategorie 2) op de begane grond en zijn woningen op de bovengelegen verdiepingen toegestaan.

Het gebouw de Startmotor heeft de bestemming Gemengd – 4. Voor deze locatie was een apart projectbestemmingsplan gemaakt. De planologische mogelijkheden uit dat bestemmingsplan zijn overgenomen. Binnen de bestemming zijn woon- en logeerunits, horeca, commerciële ruimten (zie aanpassing) en algemeen maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Op de daken worden sport- en recreatievoorzieningen mogelijk gemaakt.

Het MFSA Motorstraatgebeid heeft de bestemming Gemengd – 5. Ook voor deze locatie was sprake van een projectbestemmingsplan. Deze bestemming is bedoeld voor (gebouwde) sportvoorzieningen, de daarbij behorende ondergeschikte functies (detailhandel, horeca en kantoren) en maatschappelijke voorzieningen.

4.3.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.4 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben, maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden zijn; de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.


Vergunningsvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningsvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningsvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. Inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. Bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn.
  • 3. Inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering.
  • 4. Inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers.
  • 5. Horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig


Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Bestemming Horeca-Hotel in dit bestemmingsplan betreft het hotel aan de Dordtsestraatweg en het restaurant ten noorden van Zuidplein. Voorheen was hier een dienstwoning mogelijk. Van een dienstwoning is nooit sprake geweest, deze functie is niet meegenomen in de nieuwe bestemmingslegging.

Voor het restaurant is de bestemming Horeca opgenomen. Ter plaatse van het restaurant is tevens een luchtbrug toegestaan, omdat het restaurant gedeeltelijk gebouwd is onder de trap van de luchtbrug richting Zuidplein.

Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte op de verbeelding is aan geduid.

4.3.5 Kantoor

Dit betreft uitsluitend het reeds aanwezige kantoorpand in de Jan Ligthartstraat. Binnen de bestemming Kantoor zijn uitsluitend kantoren toegestaan. De bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding aangeduid.

4.3.6 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn drie verschillende maatschappelijke bestemmingen opgenomen:

Maatschappelijk - 1 betreft het de bestaande ziekenhuizen, scholen en maatschappelijke dienstverlening (politie en jeugdzorg). Binnen maatschappelijke bestemmingen wordt onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en niet geluidsgevoelige functies. De meeste functies binnen deze bestemming betreffen in dit geval geluidgevoelige bestemmingen. Deze zijn algemeen toegestaan binnen de bestemming. Daar waar nu geen geluidsgevoelige functie aanwezig is, is een specifieke aanduiding opgenomen dat uitsluitend niet geluidsgevoelige functies zijn toegestaan. Hier is tevens een gebouwde parkeervoorziening toegestaan aangezien in de huidige situatie daar al sprake van is.

Het woonzorgcomplex aan de Veldstraat heeft de bestemming Maatschappelijk - 2. Voor deze locatie was een projectbestemmingsplan gemaakt. De mogelijkheden uit dit plan zijn overgenomen. Uitsluitend op de begane grond zijn de functies bedrijven (max categorie 2), detailhandel (max 600 m2) en horeca (max 350 m2) toegestaan. Daarnaast zijn maatschappelijke voorzieningen en een kinderdagverblijf met bijbehorende buiten- en of speelruimten toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn tevens woningen toegestaan. Geluidsgevoelige functies zijn uitsluitend toegestaan indien deze niet rechtstreeks grenzen aan de naar de weg gekeerde gevels.

Maatschappelijk - 3 betreft het Revalidatiehotel aan de Motorstraat. Hier worden maatschappelijke voorzieningen, horeca op de begane grond en 1e verdieping en een gebouwde parkeervoorziening mogelijk gemaakt. Geluidsgevoelige functies zijn uitsluitend toegestaan indien deze niet rechtstreeks grenzen aan de naar de weg gekeerde gevels.

4.3.7 Sport- en speelterrein

Twee locaties hebben de bestemming Sport - Sport- en speelterrein. Het trapveldje ten noorden van Zuidplein aan de Dordtselaan en het sport en speelterrein ten noordwesten van de Pinksterweide. Op de Pinksterweide is binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak een gebouw toegestaan met een goothoogte van 4,5 meter.

De bouwhoogte van andere bouwwerken geen gebouwen zijnde is binnen deze bestemming 15 meter. Hierbinnen zijn speeltoestellen, lichtmasten en dergelijke toegestaan.

4.3.8 Verkeer

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Verkeersweg gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). Gronden met een minder openbaar karakter hebben de bestemming Verkeer – Erf. Binnen deze bestemmingen zijn beperkte bouwmogelijkheden. Tevens is een ongebouwd terras toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.3.9 Water

Binnen deze gronden is de standaardregeling voor Water opgenomen. Het betreft binnen dit plangebied de waterpartij in het park. In het gebied liggen een aantal (met name verduikerde) hoofdwatergangen. Aan weerszijden van deze watergangen is er een onderhoudsstrook van 3,5 m. De hoofdwatergangen zijn op de verbeelding en in de regels van het bestemmingplan opgenomen met de (dubbel-)bestemming ’Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

4.3.10 Wonen

Verspreid in het plangebied bevinden zich woningen. Het betreft enkele wooncomplexen evenals eengezinshuizen langs de Dordtsestraatweg. Woningen hebben een bestemming Wonen gekregen. Hierbinnen zijn woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en –paden toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding gemengd tevens detailhandel en horeca op de begane grond. Dit betreft panden aan de Dordtsestraatweg en op de hoek van de Dordtsestraatweg met de Motorstraat.

4.3.11 Wonen – Bijzonder woongebouw

Voor de woonzorglocatie Simeon en Anna is in dit bestemmingsplan aansluiting gezocht met de standaard bestemming Wonen – Bijzonder woongebouw. Binnen deze regeling is iets meer flexibiliteit voor aan de zorgfunctie ondergeschikte voorzieningen als dienstverlening en een verkoopruimte opgenomen. De bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding.

4.3.12 Waarde – Archeologie

Binnen het bestemmingsplan zijn 2 verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Zie paragraaf 3.2. Met de twee dubbelbestemmingen zijn de eventueel aanwezige waarden beschermd.

4.3.13 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.


Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan, moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.


Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.


Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.


Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.


Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.


Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.3.14 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

4.3.15 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te nemen die in ieder geval in lijn is met de rechten voor dergelijke bebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen die op grond van die regeling mogelijk waren, zijn op grond van het voorliggende plan derhalve ook mogelijk. Voor zover deze mogelijkheden minder toestaan werkt de regeling uit Bijlage II van het Bor met betrekking tot het vergunningvrije bouwen aanvullend op de bestemmingsplanregeling.

4.3.16 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Beleid Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 

Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statische deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamische deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Ingrepen in of nabij het watersysteem (bijvoorbeeld dempingen of het aanbrengen van steigers, vlonders, bruggen en/of beschoeiing) zijn in beginsel vergunningplichtig op grond van de Keur van het waterschap.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

Waterplan2 Rotterdam

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk.
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig.
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

In juni 2013 is een herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.

Gemeentelijk Rioleringsplan Rotterdam

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld. Voor de planperiode 2016-2020 heeft Rotterdam vier doelen geformuleerd:

  • Beschermen van de volksgezondheid door doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
  • Voorkomen van wateroverlast door doelmatig inzamelen, transporteren en verwerken van hemelwater.
  • Voorkomen of beperken van structureel nadelige gevolgen van een hoge of lage grondwaterstand door doelmatige maatregelen in openbaar gebied.
  • Rotterdammers van dienst zijn en bewustwording tot stand brengen over hun rol in het stedelijk watersysteem door actief communiceren en de Rotterdammers en Rotterdamse bedrijven handelingsperspectieven te laten zien.

Rotterdamse Klimaatadaptatie Strategie

In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld.

Klimaatadaptatie is aanpassing aan de klimaatverandering. De klimaatadaptatiestrategie geeft aan welke aanpak wordt gevolgd om de stad aan te passen aan de klimaatverandering. De strategie geeft aan waarom Rotterdam zich aanpast en welke stappen hiervoor gezet worden. Aanpassing aan de klimaatverandering is een zaak van lange adem die echter nu moet starten, omdat de stad voortdurend verandert en zich verder ontwikkelt.

De effecten van klimaatverandering zijn de toe- en afname van waterhoeveelheden in de rivier, de verhoging van waterstanden in de zee, toe- en afname van neerslag en hogere temperaturen.

Deze klimaateffecten hebben gevolgen die van betekenis zijn voor de stad, zoals:

  • Een toename van het risico op overstroming en schade als gevolg van een dijkdoorbraak;
  • extra benodigde ruimte voor dijkversterking;
  • vaker wateroverlast op straat en/of in gebouwen als gevolg van hevige neerslag;
  • versterkte inklinking van de bodem en afname van de water- en groenkwaliteit als gevolg van drogere perioden;
  • hittestress als gevolg van hogere temperaturen, met name in verharde gebieden.

De klimaatverandering biedt ook kansen, zoals:

  • Mogelijkheden voor nieuwe ontwerpen die de stad aantrekkelijker maken;
  • integratie van dijkversterking en gebiedsontwikkeling;
  • waterpleinen en vergroenen van de buitenruimte;
  • het ontwikkelen van nieuwe producten en deze vermarkten.

In de strategie voor een klimaatbestendig Rotterdam wordt onderscheidt gemaakt in een strategie voor de ‘stad achter de dijk’ en de ‘stad buiten de dijk’.

Het plangebied ligt achter de primaire waterkering. Hierop is de strategie voor de ‘stad achter de dijk’ van toepassing. Het binnendijkse deel van Rotterdam staat bloot aan de risico’s van overstroming, extreme neerslaggebeurtenissen of juist een tekort aan water en langere perioden met hoge temperaturen.

5.2 Huidige watersysteem

5.2.1 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt grotendeels in het peilgebied Y8.001 met een streefpeil van NAP -2,40m, dit is een groot peilgebied waar ook het Zuiderpark in ligt. Alleen aan de noordoostkant van het plangebied ligt een klein stukje van het gebied in peilgebied Y08.017 eveneens met een streefpeil van NAP -2,40m. In het gebied liggen een aantal (met name verduikerde) hoofdwatergangen. Aan weerszijden van deze watergangen is een onderhoudsstrook van 3,5 m. De hoofdwatergangen zijn op de verbeelding en in de regels van het bestemmingplan opgenomen met de (dubbel-)bestemming ’Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

5.2.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. In het plangebied is de gemiddelde ontwateringsdiepte bij elke peilbuis groter dan de minimale 0,80 meter. Alleen in het zuiden van het plangebied is sprake van een ontwateringsdiepte kleiner dan 0,80 m.

In de buurt van de Dordtsestraatweg is sprake van mogelijke funderingsproblematiek. Bij 1 tot 5 % van de woningen is sprake van mogelijke problemen met huizen die op houten palen zijn gefundeerd.

5.2.3 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 28 (het Zuiden). Alleen de noordwestelijke punt van het plangebied valt binnen rioleringsdistrict 25 (Carnisse), zie Figuur 5.4. In het plangebied ligt grotendeels een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Het afvalwater wordt afgevoerd naar AWZI Dokhaven. Bij een deel van de nieuwere ontwikkelingen wordt hemelwater wel deels gescheiden afgevoerd. In het zuiden van het plangebied ligt een overstort van het gemengde rioolstelsel. De overstort heeft een functie om het rioolsysteem te ontlasten tijdens een zeer zware regenbui. Hiermee wordt wateroverlast voorkomen.

5.2.4 Waterkwaliteit

De waterkwaliteit wordt negatief beïnvloed door het inlaten van water uit de Nieuwe Maas. Ook is er een riooloverstort aanwezig in het plangebied.

5.2.5 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen

In het plangebied zijn geen waterkeringen.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 17 (IJsselmonde). Voor dijkring 17 geldt dat de waterkering een extreme waterstand met overschrijdingskans van 1/4.000 per jaar moet kunnen keren.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Bij dijkdoorbraak kan een deel van het plangebied onder water komen te staan. Er zijn waterdieptes mogelijk tot 2 meter (indicatief).

5.2.6 Klimaatbestendigheid

Uit de hiervoor beschreven paragrafen valt het volgende te concluderen met betrekking tot het plangebied:

  • Door de lage ligging van het gebied komt er bij een dijkdoorbraak veel water te staan in het plangebied.
  • Door de vele bebouwing en het weinige groen is er volgens de klimaatatlas [CAS] sprake van een hitte-eilandeneffect.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijke milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, moet het programma getoetst worden aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot realisatie van 200 woningen, en moet daarom worden gezien als een activiteit (stedelijk ontwikkelingsproject) zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. De beoogde ontwikkeling blijft echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de 3 criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

  • 1. Kenmerken van het project als omvang, cumulatie met andere projecten, gebruik natuurlijke hulpbronnen, productie afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen (i.v.m. stoffen/technologieën).

    Motivering:
    Het bestemmingsplan maakt de transformatie van een bestaand pand naar woningen mogelijk, maar hier zijn geen concrete plannen voor. Er is geen sprake van cumulatie met een andere ontwikkeling in de omgeving, geen gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of (bedoeld) risico van ongevallen.

  • 2. Plaats van het project (de kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project effect kan hebben), bijvoorbeeld een natuurgebied.

    Motivering:
    De ontwikkelingsmogelijkheid heeft geen effecten op gevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en/of het Natuurnetwerk Nederland.

  • 3. Kenmerken van het potentiële effect (bereik, waarschijnlijkheid, duur frequentie en onomkeerbaarheid).

    Motivering:
    Er worden geen (grote) negatieve effecten op het milieu verwacht, ook niet voor wat betreft het bereik, de waarschijnlijkheid, de duur en frequentie van de mogelijke effecten. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken die ten behoeve van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een significante toename van verkeer, en draagt daarmee ook niet in betekenende mate bij aan een toename van geluid en luchtverontreiniging. Het bestemmingsplan is neutraal ten aanzien van bodemverontreiniging, externe veiligheid en natuur.

Op grond van de bovenstaande beschouwing wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan Motorstraatgebied geen significante nadelige effecten op het milieu tot gevolg heeft, en daarom niet m.e.r.-plichtig is.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gemengd gebied met functiemenging.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies in nieuwe situaties wordt overigens wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

De omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, scholen, horeca, kantoren, sportvoorzieningen, zorgvoorzieningen, een ziekenhuis en een aantal kleinschalige bedrijven. Gezien de aard en omvang van het plangebied is sprake van gemengd gebied. Binnen het plangebied worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar geacht binnen de bestemmingen waar bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Geïnventariseerd is of er bedrijven in het plangebied aanwezig zijn, die niet passen binnen de algemene toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Dit blijkt niet het geval te zijn. Daarom zijn uitsluitend bedrijven uit ten hoogste categorie 2 toegestaan. Er zijn ten hoogste 4 garagebedrijven toegestaan. Op dit moment betreffen het de volgende garagebedrijven:

  • 1. Kwik-Fit, Wevershoekstraat 578
  • 2. Korpershoek, Dynamostraat 15
  • 3. Europcar, Tandwielstraat 2
  • 4. Avia, Tandwielstraat 2

Dit plan maakt de ontwikkeling van 200 woningen mogelijk (zie paragraaf 4.2). Op de begane grond is sprake van bedrijvigheid tot en met categorie 2, horeca en detailhandel. Deze functies zijn in het plangebied toelaatbaar naast (of in dit geval onder) woningen. Zoals eerder genoemd zijn in het plangebied verder geen bedrijven aanwezig met een hogere milieucategorie dan 2. Ter plaatse van de woningen zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de (beoogde) woningen. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid, dan wel in het kader van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden. Maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

Onderzoek en conclusie

Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan Motorstraatgebied biedt de planologische mogelijkheden om op 4 locaties, binnen de reeds aanwezige gebouwen, nieuwe woningen te realiseren door middel van transformatie (zie paragraaf 4.2). Wanneer uitgegaan wordt van 80m2 per woning kunnen op de 4 locaties in totaal circa 200 woningen worden gerealiseerd. In figuur 6.1 is de ligging van de ontwikkellocaties globaal weergegeven. Voor het plan is wegverkeerslawaai van belang. Daarom is door het Ingenieursbureau van gemeente Rotterdam akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 2). Het onderzoek heeft de ontwikkeling getoetst aan de Wgh en het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Het onderzoek concludeert dat op alle vier de locaties de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege één of meerdere wegen wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt daarbij niet overschreden. De cumulatieve geluidbelasting is bij de ontwikkellocaties hoger dan de plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018.

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden. Bronmaatregelen zoals een stiller wegdek blijken onvoldoende effectief te zijn, en zijn gezien het beperkte aantal woningen financieel niet haalbaar. Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Ontvangersmaatregelen zijn wel mogelijk. Hierbij kan worden gedacht aan een akoestisch gunstige indeling van de woningen, door de slaapkamers aan de minst geluidsbelaste gevels te situeren.

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminste één geluidluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, dit geldt als een geluidsniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een deel van de woningen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet zonder meer over een geluidluwe gevel beschikken. Er zijn voorzieningen nodig om deze woningen van een geluidluwe gevel te voorzien.

Omdat bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen niet voldoende effectief danwel niet wenselijk zijn hebben burgemeester en wethouders besloten de op de gevel berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen. Deze hogere waarden zijn onder voorwaarden vastgesteld. Dit betekent dat de hogere waarden alleen gelden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De woningen dienen te beschikken over een geluidluwe gevel;
  • 2. Bij de woningen dient tenminste één slaapkamer aan de geluidluwe zijde te worden gesitueerd. Andere geluidgevoelige ruimten dienen zoveel mogelijk aan de geluidluwe gevel te worden gesitueerd.

Het vastgestelde besluit hogere waarden is opgenomen als bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1076Motorstrgeb-va01_0005.png"

Figuur 6.1: Globale ligging van ontwikkellocaties in bestemmingsplan Motorstraatgebied

Spoorweglawaai

De zone van de metrolijn beslaat een kleine strook in het noordwestelijk deel van het plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een hoofdspoorlijn. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vanwege spoorweglawaai is niet noodzakelijk.

Industrieterreinen

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de geluidgezoneerde industrieterreinen Maas- en Rijnhaven en Waal- en Eemhaven. Beide geluidzones worden met een gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen. De beoogde woningen liggen niet binnen de geluidzone van deze industrieterreinen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vanwege industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Luchtvaart

Het plan ligt niet binnen de 35 KE-zone (en ook niet binnen de 20 KE van de motie Beijnen) van de luchthaven Rotterdam - The Hague Airport. Er hoeft daarom geen onderzoek naar luchtvaartlawaai plaats te vinden.

Vastgestelde hogere waarden

In het verleden zijn voor meerdere geluidgevoelige objecten voor diverse locaties in het plangebied reeds hogere waarden vastgesteld (zie bijlage 4). Dit betreffen de objecten:

  • Woonzorgcomplex Veldstraat (o.a. gezondheidsfunctie)
  • Revalidatiehotel Motorstraat (gezondheidsfunctie)
  • Startmotor (o.a. studentenhuisvesting)
  • Ikazia ziekenhuis

In het bestemmingsplan Motorstraatgebied wordt hiermee rekening gehouden.

6.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

De Wet Luchtkwaliteit maakt nieuwbouw en een beperkte omvang van een ruimtelijk programma mogelijk zonder onderzoek en zonder toetsing aan grenswaarden (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt voor de zogenaamde niet in betekenende mate (NIBM) projecten. Thans is de 3% regeling van kracht. Dit houdt in dat sprake is van een NIBM project als de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten gevolge van het plan met maximaal 1,2 ìg/m3 toenemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. NIBM projecten voldoen aan de Wet luchtkwaliteit en kunnen worden gerealiseerd zonder toets aan de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit.

NIBM

Aan de hand van de anti-cumulatieregeling wordt beoordeeld of het project afzonderlijk kan worden bekeken of dat ook andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 m dienen te worden meegenomen bij de bepaling of het project NIBM is. Hierbij is het van belang om te bepalen of de ontwikkellocaties gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg. Bij deze analyse wordt een ontsluitingsweg gedefinieerd als een weg waar minimaal 50 procent van het verkeer vanuit de nieuwe ontwikkeling overheen gaat. Indien plannen gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg dienen ze te worden gecumuleerd.

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen. Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m2 BVO bij een tweezijdige ontsluiting. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zgn. gemengde programma's met bijv. winkels en bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Besluit Gevoelige Bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit Gevoelige Bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB kan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen worden beperkt. Nieuwe gevoelige bestemmingen moeten op meer dan 300 meter van een snelweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg gebouwd worden indien binnen deze afstanden grenswaarden worden overschreden. In dit besluit zijn woningen niet als gevoelige bestemming gekwalificeerd. Dit besluit is niet van toepassing op dit nieuwe bestemmingsplan omdat nieuwe gevoelige bestemmingen, zoals benoemd in dit Besluit, niet mogelijk worden gemaakt.

Rotterdams beleid

Het Rotterdams beleid schrijft voor dat binnen de contouren van de grenswaarden geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

Deze beleidsregel is op dit nieuwe bestemmingsplan niet van toepassing, omdat nieuwe scholen (basisscholen en voortgezet onderwijs) en/of nieuwe locaties voor kinderopvang niet mogelijk worden gemaakt.

Grenswaarden

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01-01-2015 en is 40 µg/m3 [1]. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01-07-2011.

Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 200 woningen mogelijk (zie paragraaf 4.2). Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Het bestemmingsplan is verder conserverend van aard, dat betekent dat er geen (her-) ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen gevolgen voor de luchtkwaliteit (vanwege veranderingen in de verkeersbewegingen en de realisatie van te toetsen functies). Cumulatie met effecten van andere plannen in de omgeving van het Motorstraatgebied (bijvoorbeeld Hart van Zuid) is niet aan de orde, omdat er geen (nul) effect is op de luchtkwaliteit vanuit het bestemmingsplan Motorstraatgebied.

Actuele waarden luchtkwaliteit
Volgens de monitoringsrapportage NSL Rijnmond 2014 wordt in het plangebied vanaf 2015 aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Wel is sprake van een bijna-overschrijding op de locaties De Strevelsweg en Langs Pleinweg. Verder blijkt dat de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie van PM10 fijn stof nergens wordt overschreden of bijna wordt overschreden.
De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.  

Ten aanzien van kinderdagverblijven en scholen langs drukke wegen geldt de beleidsregel buitenklimaat. Bij een verplaatsing of nieuwvestiging van deze functies dient hier rekening mee te worden gehouden. Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is deze situatie echter niet aan de orde.

Het plan Motorstraatgebied voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en het Rotterdams beleid.

 

Conclusie

De beoogde 200 woningen dragen in niet betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De bodemfunctieklasse voor dit gebied is functie industrie. Hier wordt gestreefd naar minimale kwaliteit van matig verontreinigde grond. De bodemkwaliteit ter plaatse is zeer licht verontreinigd of licht verontreinigd. De bodemkwaliteit is hoger dan de streefkwaliteit. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 200 woningen mogelijk in een bestaand pand (zie paragraaf 4.2). Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats en de woningen worden niet op de begane grond gerealiseerd. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daardoor is geen onderzoek naar de bodemkwaliteit nodig. Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Op basis van de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over de weg dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Ten oosten van het plangebied op circa 1,6 km loopt een spoorlijn (route 30, Barendrecht vork 2 – Rotterdam Lombardijen) waarover volgens Basisnet gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Vanwege het vervoer van deze gevaarlijke stoffen (stofcategorie D4) bedraagt het invloedsgebied 4.000 m. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt echter op meer dan 200 m afstand van de spoorlijn waardoor er volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te hoeven worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Daarnaast zal het aantal personen in het invloedsgebied niet relevant toenemen, omdat in de huidige situatie het beoogde pand voor de 200 woningen gebruikt wordt als bedrijfsverzamelgebouw/kantoor. Het groepsrisico zal vanwege de ruime afstand en beperkte toename van het aantal personen niet toenemen. Verder worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn in het plangebied voldoende ontvluchtingsmogelijkheden van de externe veiligheidsbron af. Er is dan ook geen verder onderzoek of verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

6.7.3 Transport gevaarlijke stoffen over water

Het plangebied ligt op ruime afstand van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Over de Nieuwe Maas, circa 700 m ten noorden van het plangebied worden volgens Basisnet gevaarlijke stoffen getransporteerd. Vanwege het vervoer van deze gevaarlijke stoffen (LT1) bedraagt het invloedsgebied 730 m. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied. De Nieuwe Maas vormt dan ook geen belemmering.

6.7.4 Leidingen

Conform de professionele risicokaart vindt in of nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

6.7.5 LPG-tankstations

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het Revi zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven.

Binnen het plangebied zijn volgens de professionele risicokaart twee tankstations gelegen (aan de Vaanweg 40 en aan de tandwielstraat 2). Bij deze tankstations is geen LPG-installatie aanwezig. Beide tankstations vallen niet onder het Bevi. Ook liggen beide PR 10-6-risicocontouren niet buiten de inrichting. Voor beide tankstations geldt geen invloedsgebied voor het GR.

6.7.6 Inrichtingen

Conform de professionele risicokaart liggen er in het plangebied en de directe omgeving geen risicovolle bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is.

6.7.7 Vuurwerkopslaglocaties

Om in aanmerking te komen voor een vergunning voor het opslaan en verkopen (in de laatste dagen van het jaar) van consumentenvuurwerk dient men te beschikken over een opslagruimte (bewaarplaats / kluis) die voldoet aan een aantal veiligheidseisen.

Bij vuurwerkopslagen tot 10.000 kg consumentenvuurwerk mogen zich binnen een zone van 8 meter vanaf de deur van de kluis (veiligheidszone) geen kwetsbare objecten bevinden.

Bij vuurwerkopslagen boven 10.000 kg consumentenvuurwerk moeten per bufferbewaarplaats - afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk - veiligheidsafstanden variërend van 20 tot 48 meter in acht genomen worden. Bij het plannen van nieuwe kwetsbare objecten dient deze veiligheidsafstand in acht te worden genomen.

Bij vuurwerkopslagen waarin professioneel vuurwerk aanwezig mag zijn, dienen andere veiligheidsafstanden in acht te worden genomen. De afstanden worden gemeten vanaf de bewaarplaats en van de eventuele bewerkingsruimte tot een kwetsbaar of een geprojecteerd kwetsbaar object. Er wordt geen onderscheid gemaakt in verpakt of onverpakt vuurwerk. Tot 750 kg vuurwerk geldt een veiligheidsafstand van 400 meter, vanaf 750 tot 6000 kg geldt een veiligheidsafstand van 800 meter.

In (de omgeving van) het plangebied zijn twee vuurwerkverkooppuntenaanwezig, namelijk aan de Motorstraat 19 (Koorn en Co) en de Dordtsestraatweg 440 (firma P.C. van Dam). Het gaat hier om de verkoop van consumentenvuurwerk tot 10 ton. Binnen de veiligheidszone van 8 m bevinden zich geen kwetsbare objecten.

6.7.8 Conclusie

De risicobronnen binnen in de directe omgeving van het plangebied vormen geen extern veiligheidsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijke effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde Natura 2000 gebieden. Conform de natuurkaart Rotterdam wordt de groenstrook ten zuiden van het plangebied (de Valkeniersweide) aangewezen als kerngebied park(bos).

6.8.1.1 Vleermuizen

Van het plangebied zijn drie waarnemingen bekend van foeragerende Gewone dwergvleermuizen en in het noordelijke deel zijn 2 paarverblijfplaatsen van deze soort vastgesteld. Hiernaast is ook de Ruige dwergvleermuis foeragerend waargenomen, ook van deze soort is in het noordelijke deel een paarverblijfplaats vastgesteld. Het is zeer aannemelijk dat dit een verre van compleet beeld schetst. Potenties zijn aanwezig op veel meer locaties voor dit type verblijf, alsmede voor andere soorten en andere type verblijfplaatsen (winterverblijfplaats, zomerverblijfplaats, kraamverblijfplaats) in gebouwen en bomen. Het is zeer aannemelijk dat het plangebied ook als vliegroute functioneert.

6.8.1.2 Flora

Binnen het bestemmingsplangebied bestaan geen waarnemingen van beschermde soorten, wel is het mogelijk geschikt voor beschermde muurflora. In de nabije omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van de Gele helmbloem en Tongvaren (beide tabel 2 soorten).

6.8.1.3 Vogels

De Huismus is de enige in het plangebied waargenomen vogelsoort waarvan voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied jaarrond beschermd zijn (zogenaamde categorie 1 t/m 4-soorten). Het bestemmingsplangebied is daarnaast potentieel geschikt voor de Gierzwaluw. Ook de Spreeuw staat bekend als gebouwbroeder en kan in het plangebied voorkomen. De Spreeuw is een categorie 5-vogelsoort: de nesten zijn beschermd tenminste op het moment dat ze in gebruik zijn. Hiernaast kunnen algemene boom-, struweel- en gebouw bewonende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden.

6.8.1.4 Vissen

In het plangebied is het voorkomen van de kleine modderkruiper vastgesteld, dit is een de door de Flora- en faunawet beschermde soort.

6.8.1.5 Overige soortgroepen

Er zijn geen waarnemingen bekend van overige beschermde soorten in het bestemmingsplangebied. Rond de oppervlaktewateren zullen zeker algemene beschermde tabel 1-soorten amfibieën voorkomen. Tevens is het plangebied potentieel geschikt voor grondgebonden zoogdieren opgenomen in tabel 1-soorten en tabel 2. Dit betreffen Steenmarter, diverse muizensoorten, Mol en Konijn. Over het eventuele daadwerkelijke voorkomen van beschermde soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren is geen actuele informatie beschikbaar.

In navolgende tabel is een overzicht weergeven van welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellings
regeling Ffw  
tabel 1     mol en konijn
algemene amfibieën  
nee  
Ontheffings
regeling Ffw  
tabel 2     gele helmbloem en tongvaren
steenmarter  
nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB     nee  
    bijlage IV HR   gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   huismus, gierzwaluw   nee  

6.8.2 Conclusie

Het dichtstbijgelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland is de Nieuwe Maas. Deze is op ruime afstand van het dichtstbijgelegen gedeelte van het plangebied gelegen. Het is onwaarschijnlijk dat voorliggend geactualiseerd bestemmingsplan invloed zal hebben op dit gebied wat eveneens geldt voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen genoemd Ecologische Hoofdstructuur). Door dit bestemmingsplan zal de ruimtelijke structuur van het plangebied niet veranderen. De beoogde woningen worden in een bestaand pand gerealiseerd. Er vinden enkel inpandige wijzigingen plaats. Indien ontwikkelingen worden voorzien die afwijken van het bestemmingsplan dient het effect hiervan op beschermde en waardevolle gebieden te worden getoetst.

De gevolgen voor de aanwezige beschermde flora en fauna door toekomstige, nu nog niet voorziene werkzaamheden die passen binnen de bestemmingen (zoals sloopwerkzaamheden, ingrijpende renovatie, het herinrichten van openbaar groen of werkzaamheden aan watergangen) dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden getoetst te worden.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.2 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.3 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

6.9.4 Plangebied

Hoewel het bestemmingsplan in belangrijke mate conserverend van karakter is, zijn er verschillende mogelijkheden om verder te verduurzamen. Hiermee kan uitvoering worden gegeven aan het Programma Duurzaam 2015-2018 "Duurzaam dichter bij de Rotterdammer".

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • 2. er geen kosten te verhalen zijn (art. 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan, zonder concrete bouwplannen of nieuwe bouwmogelijkheden. De huidige bestemming/functie blijft gehandhaafd. Het is niet nodig om in het kader van deze bestemmingsplanprocedure anterieure overeenkomsten af te sluiten, dan wel een exploitatieplan te maken. Voor de opgenomen nieuwbouwplannen waar reeds een procedure voor doorlopen is, is reeds een anterieure overeenkomst afgesloten. Het bestemmingsplan is derhalve financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners.

Er zijn reacties ontvangen van:

  • De afdeling Archeologie (BOOR).
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.
  • Waterschap Hollandse Delta.

Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen op het plan.

Op basis van de reactie van BOOR is artikel 26.3.1 aangepast (0,5 meter wordt 1,5 meter).

Op basis van de reactie van Waterschap Hollandse Delta zijn de volgende zaken aangepast:

  • In het hoofdstuk Water is onder Beleid het beleid van het waterschap opgenomen (conform tekstvoorstel).
  • De (met name verduikerde) hoofdwatergangen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

9.2 Participatie en informatie

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie actief om advies gevraagd.

Tijdens de terinzagelegging wordt in overleg met de gebiedscommissie een informatieavond georganiseerd. Een ieder wordt gedurende zes weken in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.

Aan het eind van elke bestemmingsplanfase volgt er een officiële bekendmaking. Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam.