Plan: | Spaanse Polder |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01 |
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:
Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beeldbepalende objecten en Beeldbepalende gevelwanden
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenoemde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.
Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.
Monumenten en panden
Binnen het bestemmingsplangebied liggen de volgende monumenten en/of beeldbepalende objecten:
- Van Nelleweg, Van Nellefabriek en Schiehallen (rijksmonument)
De Van Nellefabriek is de eerste ontwikkeling van het bedrijventerrein Spaanse Polder (1926). De Van Nellefabriek werd vanaf zijn ontstaan tot ver na de oorlog gezien als een schoolvoorbeeld van hoe een industriecomplex zou moeten zijn. De architectonische uitgangspunten van licht, lucht en uitzicht zag men niet als cliché's, maar als een nieuwe standaard; de sociale voorzieningen voor de arbeiders, de bibliotheek, sportvelden, kantines, zag men niet als een paternalistisch initiatief om de productie te verhogen, maar als een verworvenheid die het levensgeluk van de arbeiders verhoogde. De Van Nellefabriek werd het symbool van de verlichte ondernemer die een grote verantwoordelijkheid op zich nam, niet alleen voor de welvaart maar ook voor het welzijn van de werkende bevolking.
Het complex bestaat uit een drietal gebouwen die als een sliert achter elkaar zijn gesitueerd. De strookvormige gebouwen hebben een aflopend aantal bouwlagen; van acht lagen voor de tabakproductie, vijf lagen voor de koffieproductie naar drie lagen voor de theeproductie. De verbinding tussen de drie gebouwen is gemaakt door trappenhuizen waarin tevens de sanitaire voorzieningen in zijn geplaatst.
Door de betonconstructie heeft het gebouw een open structuur. De vrije indeelbaarheid wordt bovendien gerealiseerd door de paddestoelvormige betonkolommen die alle krachten afdragen naar de fundering. Door het toepassen van een dergelijke constructie kon de gevel niet dragend worden ingedeeld en zijn kolommen achterwege gebleven. Ter compensatie is gekozen voor een grote glazen vliesgevel, met slanke staalprofielen. Dit zorgt bovendien voor de door de directeur gewenste lichtinval. In de zomer wordt de warmte buitengehouden door zilverkleurige rolschermen. Boven op het hoogste fabriekgebouw staat een cilindervormig glazen gebouw dat als tearoom diende en de directeur uitzicht gaf over het terrein.
Achter de fabrieken ligt het magazijngebouw. De weg die het expeditiecentrum scheidt van de fabriek is overspannen door luchtbruggen met transportbanden, die van zesde en derde laag (fabriek) naar de tweede laag lopen. Het fabrieksterrein is bij de entree verrijkt met een kantoorgebouw dat de gebogen vorm van de weg volgt.
Het complex heeft opvallende architectonische elementen, die niet direct in relatie staan tot de architectuurstroming waartoe het gebouw behoort. De belangrijkste zijn het met de weg meegebogen losstaande kantoorgebouw, de opvallende luchtbruggen naar het expeditiegebouw en een ronde glazen directiezetel op de negende verdieping. Deze ronde glazen bekroning kreeg de bijnaam 'bonbonnière'.
Het Van Nelle complex was zijn tijd ver vooruit. Het losstaande ketelhuis bijvoorbeeld was naar Amerikaans voorbeeld. De directeur maakte een uitvoerige reis van de Amerikaanse westkust naar de oostkust. Onderweg bezocht hij tal van fabrieken en kantoren en deed daarover uitvoerige verslag aan de architecten van zijn fabriek. De nieuwe fabriek was een toonbeeld van een lichte, hygiënische plaats om te werken. Met veel noviteiten voor die tijd. Zoals de heldere sanitaire ruimtes. De enorme hoeveelheid licht die overdag binnenstroomde rekende voorgoed af met donkere fabriekshallen waar het slecht en onaangenaam werken was. De egale balkenloze witte plafonds zorgden er voor dat ook bij kunstlicht de werkplekken goed verlicht werden.
Prima ventilatiemogelijkheden, zilverkleurige rolschermen om 's zomers de zon te weren en dikke stoomleidingen langs de gevel voor de koude wintermaanden zorgden voor een optimaal werkklimaat. Planten in bakken aan de kolommen deden daar nog een schepje bovenop. En aan al het ontworpen meubilair in fabriek en kantoren ging uitvoerige studie naar werkhouding vooraf. Kantines voorzien van moderne keukeninrichting, een filmzaal, sportterreinen (inclusief tennisbanen), meditatieruimtes en een leesruimte met een eigen bibliotheek lieten er geen misverstand over bestaan dat de directie veel aandacht had voor het welzijn van het personeel.
Werelderfgoed
De gemeente Rotterdam en Van Nelle Ontwerpfabriek hebben recent de voorbereidingen afgerond om de Van Nellefabriek, als icoon voor Rotterdam en een rijksmonument, op de Unesco Werelderfgoedlijst te krijgen. Op 28 januari 2013 heeft de Minister van OCW het nominatiedossier aangeboden bij het Werelderfgoedcomité in Parijs. Unesco zal in 2014 het besluit nemen of de Van Nellefabriek op de Werelderfgoedlijst wordt opgenomen.
- Overschieseweg 34, 35, 36 (rijksmonument): Tollens fabriek
In 1748 werd het Rotterdamse bedrijf Tollens & Co opgericht door de grootvader van de Roterdamse dichter Hendrik Tollens. Het bedrijf maakte verfwaren, lakken en vernissen en had in Rotterdam te weinig expansie mogelijkheden. In 1909 werd een nieuwe fabriek in Overschie in gebruik genomen. In 1940 werd het nieuwe gebouw geraliseerd in de stijl van het Nieuwe Bouwen door de Rotterdamse architect J.H. van den Broek.
- Vlaardingerweg 62 / Schuttevaarweg 48 (beeldbepalend object): Spaanse Kubus
Het gebouw dat Van den Broek en Bakema in 1962-1969 ontwierpen voor Ter Meulen aan de Vlaardingweg is een mooi voorbeeld van de schaalvergroting en de gerichtheid op wegtransport. Het werd als een concentratie van alle afdelingen van het bedrijf ontworpen, als een gigantische kubus met het hoofdkantoor, het postorderbedrijf en goederenopslag. Tijdens het ontwerpproces openbaart de schaalvergroting zich in een opeenvolging van vergrotingen in het programma. In 1962 zou het gebouw drie lagen hebben en een inhoud van 69.000 m3, in 1964 waren het vier lagen met een uitbreidingsmogelijkheid van een vijfde laag, in 1967 werden het zes lagen met een uitbreidingsmogelijkheid tot acht, met een inhoud van 130.000 m2. Met die hoogte had het gebouw de grenzen van de bebouwingsvoorschriften bereikt. De betonnen gevels hebben een materialiteit en ongenaakbaarheid die een massief blok suggereren, maar van dichtbij blijkt het gebouw behangen met betonnen prefab panelen alsof het een verticaal systeemplafond is. De constructie is een maximaal flexibele en aanpasbare oplossing: het hele gebouw is in montagebouw uitgevoerd met een staalskelet. Ook het interieur is flexibel, zo zeer dat het geheel ongedefinieerd is.
De plattegrond is uitsluitend volgens eisen van vrije indeelbaarheid tot stand gekomen en bestaat uit vier lege kwadranten, door brandmuren van elkaar gescheiden. Vier trappenhuizen aan de gevel zijn verder de enige vaste elementen, samen met een toren in het midden: een cluster liften, trappen en installaties. Hoewel het gebouw één groot blok is, is ook hier de regel van de architectencommissie (form shows function) geëerbiedigd dat de afzonderlijke afdelingen van de organisatie zichtbaar moeten zijn. Ze zijn hier niet horizontaal uiteengelegd, maar verticaal opgestapeld. De kantoren bevinden zich achter de terugliggende vensterstroken, de magazijnen hebben slechts een smalle, hoge raamstrook, en de verticale betonkokers bevatten de trappen. Een essentieel onderdeel van het complex was de leegte van een groot deel van het bouwterrein: 80 bij 32 meter bleef onbebouwd en was nodig als parkeerterrein en stalling. Vandaaruit werden de goederen van het postorderbedrijf uit de magazijnen in de vrachtwagens geladen en vervoerd naar mensen in het hele land (bron: Crimson, 1998).