Plan: | Waalboskwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0597.BPWaalboskwartier-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie "Waalboskwartier" aan de Langeweg ongenummerd te Ridderkerk vier woningen te realiseren. De rechten voor deze nieuwe woningen worden verkregen op basis van de ruimte voor ruimte(lijke kwaliteit) regeling. Op de locatie Langeweg 480A vindt de hiervoor benodigde sloop van kassen plaats.
De ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingsplannen. Op basis van de benodigde onderzoeken is met voorliggend bestemmingsplan een verantwoorde planologische regeling ontworpen waarmee de ontwikkeling van woningen op het "Waalboskwartier" mogelijk wordt gemaakt. Voor de borging van de sloop van de bestaande kassen op het perceel Langeweg 480A is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. Dit was nodig vanwege de ligging daarvan in de gemeente Zwijndrecht (bestemmingsplan 'RvR Langeweg 480A').
De nieuwe locatie voor de 4 woningen ligt tussen de Langeweg en het Waalbos in het buitengebied van Rijsoord (gemeente Ridderkerk). De Langeweg vormt de grens met de gemeente Zwijndrecht. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (Langeweg ong.). Figuur 1.1 toont ook de ligging van de locatie waar de sloop van kassen plaatsvindt (Langeweg 480A).
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Met de sanering van verspreid glas, financieel mogelijk gemaakt door het toestaan van ruimte voor ruimtekavels en de glas voor glasregeling, wordt concreet en uitvoerbaar invulling gegeven aan de door de gemeente, regio en provincie gewenste kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Toetsing
De mogelijkheden die het project biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.
Deze ontwikkeling maakt de realisatie van ruimte voor ruimtewoningen mogelijk in ruil voor de sloop van kassen. Gelet op het feit dat slechts vier woningen zijn beoogd (recente jurisprudentie) en de hoeveelheid bebouwing op beide locaties gezamenlijk afneemt, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk, maar het project voldoet wel aan de uitgangspunten. Het project geeft invulling aan de behoefte aan kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Het toestaan van vier ruimte voor ruimtewoningen maakt deze kwaliteitsverbetering financieel mogelijk. Ook is de locatie passend ontsloten.
Het vigerende provinciaal beleid voor het plangebied zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019-04-20) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019-04-20). Relevante zaken uit dit beleid worden getoetst aan de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd, in werking 20 april 2019)
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). In de visie wordt hiervoor verwezen naar de kwaliteitskaart.
De provincie onderscheidt vier lagen: de ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving. Deze zijn allen van toepassing op het projectgebied, behalve de stedelijke occupatie. Ieder ondergrond kent zijn eigen richtpunten om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.
Laag van de ondergrond
In figuur 2.1 is te zien dat het plangebied op een ondergrond van jonge rivierklei met veen is gesitueerd. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. De provincie richt zich in dit gebied op het herkenbaar houden van de verschillen tussen komgronden en oeverwallen.
Figuur 2.1 - Laag van de ondergrond (bron: Provincie Zuid-Holland)
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is tevens onderdeel van een zeekleipolder (figuur 2.2). Richtpunten van de provincie in dit landschap zijn het bijdragen aan de versterking van karakteristieke kenmerken van de eiland en verschillen daartussen. Ontwikkelingen aan de rand van eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en deltawateren. Daarnaast is het de bedoeling de herkenbaarheid van patronen in op en aanwaspolders te behouden. Tevens dienen ontwikkelingen de dijk en de kreek als herkenbare structuurdragers te versterken, dient bebouwing geconcentreerd te zijn en dient het contrast tussen de binnendijkse polders en buitendijkse natuur te worden behouden.
Figuur 2.2 - Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (bron: Provincie Zuid-Holland)
Laag van de beleving
In figuur 2.3 is te zien dat het plangebied ook in een 'groene buffer' ligt. Een gebied met een beperkte omvang tussen stad en niet verstedelijkt landschap. Het gebied dient als buffer tussen stad en niet verstedelijkte landschappen. Deze buffer te worden behouden of te worden versterkt. Dit gebied krijgt van de provincie een beschermingscategorie 2 status, wat inhoudt dat er bescherming is tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling om schaal en karakter van het gebied in stand te houden. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en het contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
Figuur 2.3 - laag van de beleving (bron: Provincie Zuid-Holland)
Behouden en versterken landschappen
De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies.
De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.
Toelichting
De gewenste ontwikkeling dient te worden voltrokken binnen de hierboven genoemde relevante kaders zoals gesteld in de Omgevingsvisie vanuit de provincie Zuid-Holland. Het plangebied ligt in het Zuid-Hollands rivierdeltalandschap met een ondergrond van rivierklei en veen. Ook valt het gebied binnen de groene bufferzone, beschermingscategorie 2. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten minimaal het behoud van het landschap handhaven en nog beter een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aanbrengen. Het saneren van de kas aan de Langeweg 480/480a in ruil voor de bouwrechten van vier woningen aan de Langeweg tussen nummer 3a en 3b aan dan ook bij aan het versterken van de openheid in het polderlandschap en draagt bij aan het verbeteren van de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde door het contract met het stedelijk gebied verder te vergroten. Per saldo levert het saneren van de 22.500m² kas voor vier burgerwoningen ruimtelijke kwaliteitswinst op.
Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2.
Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
Lid 3.
Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de regeling 'ruimte voor ruimte'. Op basis van deze voormalige regeling kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten bestaand stedelijk gebied worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.
Lid 4.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing
Het plangebied ligt in het Zuid-Hollande rivierdeltalandschap en in de groene buffer, een gebied gedefinieerd met beschermingscategorie 2. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn mogelijk middels het 'ja, mits' principe. Dat houdt in dat de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden of wordt verbeterd. Ook moet de instandhouding van de specifieke waarden voor dit gebied in acht worden genomen. Het gaat dan met name om het beschermde karakter van de 'groene buffer'.
In het plangebied worden kassen gesaneerd in ruil voor de bouwrechten van vier burgerwoningen, middels de ruimte-voor-ruimte regeling. Er is regionale behoefte aan kwaliteitsverbetering door sanering van glas. Met de herbestemming van bedrijfswoningen naar burgerwoningen aan de Langeweg 480/480a in combinatie met de bouw van ruimte voor ruimtewoningen wordt dit financieel mogelijk gemaakt. Per saldo levert dit minder bebouwing/glas op, waardoor dit plan voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De locatie is goed ontsloten ten behoeve van de beoogde woningen.
Ook voldoet de ontwikkeling aan de uitgangspunten van artikel 6.9. De sanering van glas en bebouwd oppervlak zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is sprake van 'aanpassen' omdat er vier woningen worden gerealiseerd. Op beeldkwaliteit is nader ingegaan in het voor het plan opgestelde kavelpaspoort.
Gebiedsprofiel IJsselmonde, Provincie Zuid Holland (2013)
Het landschap van Oost-IJsselmonde bestaat in de basis uit dijken en polders. Karakteristieke dijklinten met een meer kleinschalig, beschut en intiem karakter vormen een mooi contrast met het meer grootschalige, open en agrarische karakter van de achtergelegen polders, met de Waal als een bijzonder landschappelijk incident/element. Dit profiel is het uitgangspunt als het gaat om het verbeteren van de belevingswaarde van Oost-IJsselmonde. Een nadere uitwerking staat in de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (het project is aan deze handreiking getoetst).
Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)
De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 is het ruimtelijk kader (op hoofdlijnen) waarbinnen verschillende ruimtelijke opgaven binnen Deltapoort, waaronder de sanering van (verspreid liggende) glastuinbouwbedrijven, worden uitgevoerd, met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In dit kader hebben de gemeenten Barendrecht, Ridderkerk, Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht de ambitie geformuleerd om in vier jaar tijd 35 hectare verspreid liggend glas te saneren.
In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie ligt in de gebiedsvisie binnen het themagebied 'de tuin van Deltapoort (kleinschalig agrarisch mozaïeklandschap)'. Binnen dit gebied zijn ook enkele recreatieve functies aanwezig.
Figuur 2.2 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld (plangebied rood omcirkeld)
Alle themagebieden kennen een bepaalde mate van ontwikkelingsdynamiek. In de 'tuin van Deltapoort' wordt beoogd een duurzame groene kwaliteit te realiseren die het gebied meer samenhang geeft en sterker maakt. Een coulissenachtig landschap met een groene geleding moet het ruimtelijk decor bieden voor kleinschalige ontwikkelingen op het gebied van woningbouw, recreatie, (verbrede) landbouw, enzovoorts. De Tuin is in de visie een hoofdzakelijk groen, zeer bedrijvig middengebied dat in dienst van de stad staat. De sanering van het verspreide glas is een belangrijk speerpunt zodat kassen worden geclusterd en ingezet kan worden op innovatie en vernieuwing.
De in het kader van de sanering te realiseren ruimte voor ruimte woningen dienen landschappelijk goed te worden ingepast. Het behoud van openheid is in de Tuin echter geen vereiste. Wanneer het niet lukt op het oorspronkelijk kavel woningen te realiseren, kan beperkte ruimte worden gevonden elders in de Tuin. De Tuin is namelijk een deel van Deltapoort waar de beperkte ontwikkeling van nieuwe ruimte voor ruimte woningen in lage dichtheden in het groen de landschappelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid versterkt.
Figuur 2.3 Uitwerkingskaart middengebied de Tuin
Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (2014)
Eind mei 2014 is door de colleges van de samenwerkende gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Op basis van de eerder vastgestelde Gebiedsvisie Deltapoort wordt hiermee aangestuurd op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
In het sterk verstedelijkte polderlandschap van dit deel van de zuidelijke Randstad zijn altijd nog gebieden te vinden met een landelijk en agrarisch karakter. Deze gebieden vormen het buitengebied van Oost-IJsselmonde. De polders, die eeuwen geleden gewonnen zijn op het water, boden van oudsher ruimte aan de vruchtbare akkers, tuinen en boomgaarden die dit gebied van voedsel voorzagen en dat tot op de dag van vandaag ook nog altijd doen.
Ontwikkelingen en innovaties in de glastuinbouw hebben echter geleid tot schaalvergroting, en een verdere 'verglazing' van het buitengebied – door grote kassencomplexen oogt het buitengebied voller en minder groen. Door de schaalvergroting is het buitengebied van Oost-IJsselmonde te klein geworden voor toekomstbestendige glastuinbouw en zal op termijn het overgrote deel van de glastuinbouwbedrijven uit het gebied verdwijnen. Tegelijkertijd is door de enorme verstedelijking open ruimte schaars geworden. Er is behoefte aan een kwalitatief hoogwaardig buitengebied, waar niet alleen ons voedsel wordt verbouwd, maar dat ook ruimte biedt aan ontspanning, recreatie en natuur. Het verdwijnen van de kassen biedt goede kansen om in het buitengebied meer open ruimte met belevings- en gebruikskwaliteit te realiseren.
Eén van de beschikbare instrumenten om de sanering daadwerkelijk uit te kunnen voeren is de inzet van de (voormalige) provinciale regeling 'ruimte voor ruimte'. Deze regeling biedt mogelijkheden om in ruil voor het slopen van kassen een beperkt aantal woningen terug te bouwen. Het idee daarachter is dat de nieuw te bouwen woningen geld opleveren, waardoor het financieel haalbaar wordt de kassen te slopen en er ruimte voor terug te brengen.
Inspiratie
Het ruimte voor ruimte-traject is in volle gang. Op steeds meer plekken in het Deltapoortgebied worden kassen gesloopt en woningen teruggebouwd. Dit levert niet automatisch een hogere ruimtelijke kwaliteit op. Hoewel een meer open landschap ontstaat, worden ook woningen teruggebouwd. In de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit staat onder meer welk type huizen en soorten beplanting het beste bij het landschap passen. De handreiking bevat ook veel foto's en afbeeldingen van streekeigen beplanting en er staan voorbeelden in van woningen die goed in het landschap van Deltapoort passen. De gemeenten willen op deze wijze de nieuwe bewoners van het gebied inspireren om de woningen en erven mooi in het landschap van Deltapoort in te passen.
Mogelijkheden voor en impact van de regeling
Niet voor alle bedrijven biedt de regeling reële mogelijkheden om op de eigen locatie terug te bouwen. Op een aantal plekken zijn er vanuit milieu en externe veiligheid locaties aan te wijzen die op het eerste gezicht niet geschikt zijn voor de ontwikkeling van woningen.
Voor deze locaties is in ieder geval eerst aanvullend onderzoek nodig. Daarnaast zijn er gebieden aan te wijzen waar de ruimtelijke situatie zo kwetsbaar is dat het terugbouwen van woningen niet zonder meer leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om die reden is de inpassing van woningen hier alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Het betreft hier locaties in de open polder en langs de Waal, waar gestreefd wordt naar meer zicht en openheid en het publiek toegankelijk maken van het landschap.
Daarnaast is de impact van de sanering van het glas op de ruimtelijke kwaliteit in onze ogen niet op iedere locatie even groot. Er zijn locaties waar de kassen de beleving van het landschap niet of nauwelijks in de weg staan, op andere plekken blokkeren ze het zicht en is het glas juist wel een doorn in het oog.
Figuur 2.4 Kaart impact regeling
Figuur 2.4 uit de handreiking laat de impact en mogelijkheden van de regeling ruimte voor ruimte zien. Voor het plangebied geldt dat de locatie geschikt is: 'weinig impact, eventueel in te passen'.
Regeling
In het kort komt de ruimte voor ruimte regeling op het volgende neer: in ruil voor de sloop van alle kassen en bijgebouwen krijgt een tuinder het bouwrecht voor een aantal woningen, onder de voorwaarde dat de ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het woningaantal is gerelateerd aan het oppervlak dat tuinders moeten slopen. Zowel voor elke 5000 m2 kas als voor elke 1000 m2 bijgebouw krijgt een tuinder het bouwrecht voor één woning. Deze 'ruimte voor ruimtewoning' moet voldoen aan een aantal kwantitatieve uitgangspunten (pagina 26 handreiking), waaronder de inhoud en oppervlakte van de bebouwing en de kavelmaat.
Gebruik regeling
Door de sloop van de kassen (circa 22.500 m2 glas) op het perceel aan de Langeweg 480A te Heerjansdam (gemeente Zwijndrecht) worden bouwrechten verworven voor de bouw van vier woningen. Deze woningen worden in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt op de gronden aan de Langeweg nabij huisnummer 3 te Ridderkerk. De sloop van de kassen wordt geregeld in het bestemmingsplan 'RvR Langeweg 480A'.
Gebruiksaanwijzing
De ruimte voor ruimte regeling biedt vier manieren om bij te dragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit:
Figuur 2.5 Uitsnede visiekaart met deelgebieden
Polder Rijsoord-Strevelshoek
In deze grote polder wordt het Waalbos ontwikkeld. De strook langs Kijfhoek blijft open en agrarisch. Het geplande natte rietlandschap langs de Langeweg bestaat uit een afwisseling tussen stroken water en land met coulissen van bosjes, wilgen, en riet en biedt goede mogelijkheden voor aantrekkelijke woonmilieus die, door informele weggetjes, vanaf de Langeweg worden ontsloten. Polderwoningen kunnen worden ingepast wanneer gebruik wordt gemaakt van landschappelijke beplanting. De handreiking geeft aanvullende spelregels en bouwstenen met betrekking tot de karakteristiek, positie en oriëntatie, kap en bouwhoogte, materiaal- en kleurgebruik, organisatie kavel en beplanting en inrichting.
Landschapstype: polder met coulissen
Toetsing
Uit het schetsontwerp blijkt dat invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten van de handreiking (zie hoofdstuk 3 en Bijlage 1 bij de regels). Het cluster van vier woningen past binnen de coulissenstructuur. De bebouwing en beplanting van het coulissencluster ogen (van buitenaf) als geheel. De samenhangende uitstraling van het gehele cluster staat voorop. De beplanting waaruit de coulissen bestaan bestaat uit soorten die ook gebruikt worden in het omliggende Waalbos. De landschappelijke inpassing is uitgewerkt in een inpassingsplan welke als Bijlage 2 bij de regels is opgenomen om te borgen dat het plan binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen van de eerste woning wordt uitgevoerd.
Omgevingsvisie Ridderkerk
De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020. De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.
Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als "ruimte voor ruimte" ontwikkeling nummer 39: 'Langeweg 3' (zie figuur 2.6).
Figuur 2.6 Uitsnede ontwikkelingenkaart Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het op 26 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan 'Waalbos'. Voor het perceel is de bestemming 'Agrarisch doeleinden' opgenomen met de nadere aanwijzing 'kleine gebouwen toegestaan'. De gronden aangewezen voor agrarische doeleinden zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen met een maximum van 100 m2 per bedrijf en een maximale goothoogte van 3 meter worden gebouwd. Het oppervlak van gebouwen op een afstand van meer dan 100 meter uit de as van de weg mag maximaal 50 m2 bedragen. In de bestemming 'Agrarische doeleinden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de ruimte voor ruimte regeling om te bestemming te wijzigen in de bestemming 'Woondoeleinden' en/of 'Tuinen'. In figuur 2.7 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.
Figuur 2.7 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Waalbos' (plangebied rood omkaderd)
Strijdigheid met het bestemmingsplan
De realisatie van burgerwoningen in het plangebied is niet mogelijk op basis van de agrarische bestemming. Van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor ruimte voor ruimtewoningen kan geen gebruik worden gemaakt omdat de te slopen kassen niet op hetzelfde perceel staan.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt concreet invulling gegeven aan de kwaliteitsverbeteringsambitie waarbij verspreid glas wordt opgeruimd door het mogelijk maken van ruimte voor ruimtewoningen.
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt tussen het Waalbos aan de noordzijde en de Langeweg aan de zuidzijde in het buitengebied van Rijsoord (gemeente Ridderkerk). Het Waalbos is ontwikkeld tot natuurgebied. Langs de Langeweg is sprake van een open bebouwingslint: akkers, graslanden, agrarische bebouwing, kassen en een enkele burgerwoning wisselen elkaar af. Aan weerszijden van het plangebied bevinden zich twee burgerwoningen: Langeweg 3 ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 50 meter en Langeweg 3b ten westen van het plangebied op een afstand van circa 60 meter. Verder naar het oosten en westen staan kassencomplexen. De Langeweg vormt de gemeentegrens tussen Ridderkerk en Zwijndrecht. Recht tegenover het plangebied ligt een doodlopende weg ter ontsluiting van enkele agrarische percelen langs de spoorlijn Rotterdam - Dordrecht, circa 500 meter ten zuiden van het plangebied. Verder naar het zuidoosten ligt rangeerterrein Kijfhoek.
Het plangebied
Het plangebied bestaat in de huidige situatie volledig uit grasland en wordt aan alle vier zijden begrensd door een watergang (zie figuur 3.1). De bestaande toegang loopt over het naastgelegen perceel aan de westzijde.
Figuur 3.1 Huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)
Toekomstige situatie
Ter compensatie van de te slopen kassen op het perceel Langeweg 480A te Zwijndrecht mogen vier burgerwoningen worden gebouwd. Het kavelpaspoort is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan. Figuur 3.2 geeft de beoogde inrichting weer volgens het kavelpaspoort.
Figuur 3.2 Beoogde situatie (bron: kavelpaspoort)
Het perceel binnen de watergangen wordt in het kavelpaspoort als een 'coulissencluster' gedefinieerd. Een coulissencluster is het geheel van bebouwing, buitenruimten en beplanting van één of meer kavel(s) ingepast tussen één of meerdere coulissen. Het coulissencluster is opgedeeld in vier, ongeveer even grote, kavels. Binnen ieder kavel is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de bebouwing (coulissenwoning) en tuin is gesitueerd. Een coulissenwoning betreft een individuele woning die in alle gevallen ingepast is in één of meer (nieuw) aan te planten coulissen, waardoor de woning grotendeels in het groen verscholen ligt. De coulissenwoningen staan verder in het landschap en worden om die reden vormgegeven als schuurwoningen. Dit zijn woningen die relatief langgerekt en relatief smal zijn met een lage goothoogte van maximaal 3,5 meter. De woningen dienen te beschikken over een zadeldak waarbij een dakhelling tussen de 45o-55o wordt gehanteerd. De kaprichting staat haaks op de Langeweg. De afstand tussen de twee meest zuidelijke woningen en de watergang langs de Langeweg bedraagt minimaal 38 meter.
Voor het aan te planten landschappelijk raamwerk is een inpassingsplan opgesteld. Zie hiervoor figuur 3.3. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 2 bij de regels. De randen van het hele coulissencluster worden beplant om de woningen vanuit de omgeving (deels) aan het zicht te onttrekken. De beplanting bestaat uit inheemse soorten die ook voorkomen in het omliggende Waalbos. Langs de randen van het coulissencluster is geen (zichtbare) erfafscheiding toegestaan.
De woningen hebben een gemeenschappelijk ontsluitingspad. Door middel van een nieuwe dam wordt het pad ontsloten op de Langeweg. In de toekomst bestaat de mogelijkheid het pad te verbinden met het padenstelsel van het achterliggende Waalbos.
Figuur 3.3 Beoogde situatie landschappelijke inpassing (bron: landschappelijk inpassingsplan)
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De realisatie van vier woningen blijft ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Huidige situatie
Het plangebied ligt tussen het Waalbos en de Langeweg en bestaat in de huidige situatie uit grasland. De bodem bestaat uit drechtvaaggronden op veen. In de directe omgeving van het plangebied is sprake van grondwatertrap III met een gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter en laagste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,2 meter beneden het maaiveld. Het maaiveld ligt op -1,66 meter NAP.
Waterkwantiteit
Langs de perceelsgrenzen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse waterlopen aanwezig. Deze zijn weergegeven in figuur 4.1. De rode watergangen (T22211, T18400, T06906) betreffen 'overige watergangen'. De blauwe watergang langs de Langeweg (W24630) betreft een 'wegsloot'. Voor de overige watergangen en de wegsloot geldt een beschermingszone van 1 meter. De wegsloot wordt onderhouden door het waterschap en de overige watergangen worden onderhouden door de aanliggende eigenaar.
Figuur 4.1 Uitsnede Legger wateren en kunstwerken (waterschap Hollandse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
In en nabij het plangebied is geen kern- en beschermingszone van keringen gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is de locatie niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Voor de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling. De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de sloop van 22.500 m2 bestaande kassen op de locatie Langeweg 480A en de realisatie van vier nieuwe burgerwoningen op kadastraal perceel 76 tussen Langeweg 3 en Langeweg 3B. Per saldo neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af. Een compensatie is daardoor niet noodzakelijk. Wel is het mogelijk dat de nieuwe bewoners een watergang graven als erfafscheiding die het plangebied van oost naar west doormidden snijdt.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Er dient een vergunning worden aangevraagd voor de aanleg van een duiker ten behoeve van de nieuwe ontsluiting van de woningen. Indien van toepassing dient er ook een vergunning te worden aangevraagd voor de aanleg van een nieuwe watergang die het plangebied doorsnijdt.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan zorgt voor een forse afname in verharding en er wordt mogelijk nieuw water gegraven. Hierdoor heeft het plan een positief effect op de waterbalans.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas op ruim 3,5 kilometer afstand (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2 Globale ligging (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS)
Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 1 kilometer meter van het plangebied (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3 Ligging ten opzichte van NNN-gebied (plangebied rode cirkel)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Om te kunnen bepalen of de voorgenomen ontwikkelingen (sloop kas & bouw vier woningen) een negatief effect hebben op de stikstofdepositie in het stikstofgevoelige natuurgebieden in de omgeving is stikstofonderzoek uitgevoerd. De locatie is gelegen op 3,09 kilometer van Natura 2000-gebied Oude Maas. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 10,3 kilometer van het plangebied. Uit de berekeningen blijkt dat voor de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr, derhalve is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het onderzoek en de AERIUS-berekeningen zijn respectievelijk als Bijlage 3 (onderzoek), Bijlage 4 (berekening aanlegfase) en Bijlage 5 (berekening gebruiksfase) bij de toelichting toegevoegd. In
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland, er is geen bebouwing of opgaand groen aanwezig. In de toekomstige situatie wordt dit gebied bebouwd met vier woningen, omgeven door groen. De bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van aanwezige soorten of afname van leefgebied. Om de effecten op soorten te kunnen bepalen zijn de huidige waarden van het gebied bepaald aan de hand van een veldbezoek (22 augustus 2017, zie figuur 4.4), verspreidingsgegevens en algemene ecologische kennis en de effecten van de beoogde ontwikkeling getoetst.
Figuur 4.4 Huidige situatie plangebied (22 augustus 2017)
Vaatplanten
Gezien het huidige gebruik van de locatie als weiland waar koeien grazen en het intensieve maaibeheer, kan de aanwezigheid van beschermde flora worden uitgesloten.
Vogels
Het agrarische gebied kan van betekenis zijn voor akkervogels als fazant en roofvogels als buizerd. De beperkte afname van dit gebied heeft geen gevolgen voor de functionaliteit van het leefgebied van jaarrond beschermde soorten als de buizerd, in de omgeving is nog voldoende kwalitatief gelijkwaardig alternatief jachtgebied aanwezig. Met de sloop van het kassencomplex aan de Langeweg 480A komt juist nieuw jachtgebied vrij.
Grondgebonden zoogdieren
Algemene zoogdiersoorten als veldmuis, haas en mogelijk de bunzing kunnen gebruik maken van het plangebied. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb in provincie Zuid-Holland. Het kassencomplex biedt geen schuilmogelijkheden voor bunzing. Gezien het huidige intensieve gebruik, de afwezigheid van bebouwing en opgaand groen, wordt gesteld dat het gebied niet van betekenis is voor Europees beschermde soorten of Nationaal beschermde soorten waar geen vrijstelling voor geldt in provincie Zuid- Holland.
Vleermuizen
Gezien de openheid van het woningbouwgebied is het niet waarschijnlijk dat de nieuwbouwlocatie van betekenis is als foerageergebied voor vleermuizen. Mogelijk worden de watergangen gebruikt als foerageergebied. Gezien de huidige situatie van de oevervegetatie wordt het belang niet groot geacht. De watergangen worden niet beïnvloed door de plannen. Daarnaast wordt de situatie verbeterd door het slopen van het kassencomplex aan de Langeweg 480A en kan het nabijgelegen Waalbos als foerageergebied voor vleermuizen fungeren.
Amfibieën
Algemeen voorkomende amfibieën zoals bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad zullen naar alle waarschijnlijkheid gebruik maken van het plangebied en omliggende terrein. De watergangen rond het plangebied hebben een steil talud waardoor het weinig geschikt is als voortplantingsplaats. Het plangebied is beoordeeld als niet geschikt als leefgebied voor overige beschermde soorten. In de omgeving van het plangebied zijn tevens geen waarnemingen bekend.
Vissen
De watergangen rond het plangebied bieden mogelijk leefgebied aan algemene, weinig veeleisende, vissoorten als tiendoornige stekelbaars. Beschermde soorten worden niet verwacht.
Overige soorten
Op basis van de verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikte biotopen in of in de omgeving van het plangebied, kunnen overige beschermde soorten waaronder reptielen en ongewervelden worden uitgesloten.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De plannen aan de Langeweg zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten.
Overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen door de beoogde werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Daarnaast geldt de algemene zorgplicht. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
In het plangebied worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling vier nieuwe burgerwoningen gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van gezoneerde wegen, spoorwegen of binnen de wettelijk vastgestelde zone van een industrieterrein.
Onderzoek
Het plangebied aan de Langeweg ligt binnen de geluidzone van de Langeweg, de zone van de spoorlijn Rotterdam - Dordrecht en binnen de vastgestelde zone van industrieterrein Kijfhoek. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. In opdracht van de gemeente Zwijndrecht heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid voor verschillende ruimte voor ruimte locaties langs de Langeweg akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 bij de regels). Omdat nog niet bekend is hoe de nieuw te bouwen woningen gesitueerd zullen worden, zijn de geluidbelastingen berekend ter plaatse van de randen van de bouwvlakken, zonder rekening te houden met een eventuele afschermende werking van de onderlinge woningen (worst case benadering).
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarden voor wegverkeer worden overschreden voor de twee bouwvlakken het dichtst bij de Langeweg gelegen. Voor alle vier bouwvlakken worden de voorkeursgrenswaarden voor railverkeer en industrielawaai overschreden. De maximale ontheffingswaarden worden nergens overschreden. Gelet hierop is het noodzakelijk hogere waarden vast te stellen.
Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de Langeweg en de spoorlijn te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard. Aangezien voor Kijfhoek alle mogelijke effectieve bronmaatregelen al in het kader van een geluidsaneringsoperatie zijn uitgevoerd en Kijfhoek beschikt over een recente en actuele milieuvergunning, zijn verdergaande bronmaatregelen niet mogelijk.
Conclusie
Ten behoeve van de bouw van vier burgerwoningen dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk de hogere grenswaarden vast te stellen conform tabel 4.1 staan. De hogere waarden worden in het kadaster vastgelegd.
Wegverkeer | Railverkeer | Industrie |
2 woningen 52 dB | 4 woningen max 57 dB | 4 woningen 55 dB(A) |
Tabel 4.1 Vast te stellen hogere waarden
Omdat al de beschouwde bronnen aan dezelfde zijde een te hoge geluidbelasting veroorzaken, is een geluidluwe gevel en geluidluwe tuin bij elk van de woningen gewaarborgd.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van vier woningen. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Langeweg ter hoogte van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017: 22 µg/m³ voor NO2, 17,8 µg/m³ voor PM10 en 10,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging aan een doorgaande weg en de aanwezigheid van bedrijvigheid in de directe omgeving kan het gebied getypeerd worden als gemengd buitengebied.
De realisatie van de burgerwoningen kan worden gezien als milieugevoelig. Het plangebied wordt omgeven door weiland. Aan de overzijde van de Langeweg ligt een glastuinbouwbedrijf. Conform de VNG-publicatie kunnen kassen zonder of met verwarming geschaald worden onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter in geluid (SBI 2008). De afstand van het agrarische bouwvlak tot het bouwvlak van de dichtstbijzijnde woningen bedraagt minimaal 55 meter. Aan de genoemde richtafstand wordt voldaan.
Verder zijn er in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig die milieuhinder kunnen veroorzaken. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu en de bedrijven worden niet hun bedrijfsvoering beperkt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het glastuinbouwbedrijf aan de overzijde van de Langeweg (Langeweg 464) beschikt over twee bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud van 9 m3 per reservoir. De PR 10-6 contour bedraagt 12 meter, waar het plangebied buiten valt. De effectafstand 1% letaliteit bedraagt 230 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 260 meter van de propaanreservoirs en buiten het invloedsgebied van het groepsrisico.
Kijfhoek
Ten zuiden van het plangebied is het rangeerterrein Kijkhoek gelegen. Kijfhoek is een inrichting die onder het Bevi valt. De milieuvergunning van de inrichting is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. In figuur 4.8 is de PR 10-6-risicocontour weergegeven. Het plangebied ligt niet binnen deze contour. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Figuur 4.8 Ligging PR 10-6-risicocontour rangeerterrein Kijfhoek (bron: www.risicokaart.nl)
Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim (circa 1 km). Het plangebied ligt op een afstand van circa 550 meter en daarmee binnen het invloedsgebied. Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is een beheerplan voor het groepsrisico van Kijfhoek opgesteld (Beheerplan groepsrisico Kijfhoek, april 2012). De beoogde ontwikkeling valt onder de gebiedsontwikkeling Deltapoort. De ruimte voor ruimte ontwikkeling is meegenomen in de groepsrisicoberekening en past binnen de intentie dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. Een nieuwe berekening is dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt een verantwoording van het groepsrisico gegeven.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A16. Uit het Basisnet Weg blijkt dat deze weg een PR 10-6 risicocontour heeft van 26 m. Ook is rondom de weg sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m, als gevolg van het vervoer van brandbare gassen.
Het plangebied ligt op circa 890 m vanaf de A16, ver buiten de PR 10-6 risicocontour, het plasbrandaandachtsgebied en het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico. Gelet op de grote afstand (verder dan 355 meter) van het plangebied tot de A16 en het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling, vormt deze weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het plangebied ligt in de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding A-555 van de Gasunie. De gasleiding heeft een diameter van 1067 mm en een druk van 66,2 bar. De leiding valt hierdoor onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Volgens artikel 12, eerste lid, van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. Woningen zijn volgens artikel 1 van het Bevb kwetsbare objecten. De buisleiding kent volgens de inventarisatie van de DCMR voor de visie EV van de gemeente Ridderkerk een invloedsgebied van 490 meter (zie figuur 4.5). De afstand van de buisleiding tot het plangebied bedraagt circa 390 meter. De bedoelde ontwikkeling aan de Langeweg ligt dus voor een deel binnen het invloedsgebied.
Figuur 4.5 Ligging invloedsgebied aardgasleiding A-555
De verantwoording van het groepsrisico kan volgens artikel 12, derde lid onder a van het Bevb beperkt worden uitgevoerd wanneer een plan buiten de zone ligt van de 100% letaliteit. De 100% letaliteit van deze leiding ligt volgens de inventarisatie van de VRR voor de visie EV van de gemeente Ridderkerk op 170 meter. De ontwikkeling ligt buiten deze zone (zie figuur 4.6). De verantwoording van het groepsrisico van deze buisleiding kan dus beperkt worden uitgevoerd.
Figuur 4.6 Ligging zone 100% letaliteit
Bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico kan volgens artikel 12, derde lid, van het Bevb worden volstaan met de vermelding van:
De toename van de populatie kan herleid worden uit de toename van het aantal woningen en het kengetal voor bewoning. Voor woningen wordt in het Handboek Populatieservice (2018, IOV) een dichtheid aangehouden van 2,4 personen per woning. Uitgaande van 4 woningen binnen het invloedsgebied, neemt de populatie toe met circa 10 personen.
Het huidige groepsrisico is volgens het rapport Milieuaspecten voor de externe veiligheidsvisie Ridderkerk van de DCMR kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en wordt gevonden bij 23 slachtoffers en een frequentie van 1.33E-008 (zie figuur 4.7).
Figuur 4.7 Huidig groepsrisico hogedruk aardgasleiding A-555 van de Gasunie
Het voor hogedruk aardgasleidingen voorgeschreven rekenmodel CAROLA berekent geen toename van het groepsrisico wanneer een plan (van 4 woningen) buiten de 100% letaliteitafstand van een hogedruk aardgasleiding ligt. Het groepsrisico hoeft dus vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet berekend te worden. Deze ontwikkelingen in Ridderkerk veroorzaken dus ook geen toename van het groepsrisico.
Op basis van de visie externe veiligheid van de gemeente Ridderkerk hanteert de gemeente het kwetsbaarheidszone model van de VRR om de mate van hulpverlening en zelfredzaamheid te bepalen. Het plan maakt geen zeer kwetsbare objecten mogelijk maar wel kwetsbare objecten. Bij kwetsbare objecten wordt volgens het kwetsbaarheidszonemodel getoetst aan het meest geloofwaardige scenario (MGS) en niet aan het worst case scenario (WCS). De afstanden in het MGS zijn volgens de eerder genoemde inventarisatie van de VRR kleiner dan 20 meter. Het plangebied ligt buiten deze afstand. Er zijn dus volgens dit model geen maatregelen nodig voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Wel moet volgens artikel 12, tweede lid, van het Bevb, het bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van verscheidenen risicobronnen dient het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'.
Het plangebied wordt ontsloten door de Langeweg die aansluit op de Rijksstraatweg in oostelijke richting en de Molenweg in westelijke richting. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de
aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de risicobron af vluchten, afhankelijk van welke risicobron. Wat betreft bluswatervoorzieningen bieden de watergangen rond het plangebied voldoende capaciteit. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten.
Het advies is om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg van ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website 'www.rijnmondveilig.nl' staat meer informatie over wat te doen in geval van een incident.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
In 2014 is door MWH voor de gemeenten Barendrecht en Ridderkerk een regionale bodemkwaliteitskaart gemaakt (6 juni 2014). De bodem in het plangebied bestaat uit drechtvaaggronden op veen met moerig materiaal beginnend tussen de 0,4 en 0,8 m - Mv. Drechtvaaggronden komen voor waar klei op veen uitwigt. De bodemkwaliteit binnen het plangebied valt in de kwaliteitsklasse 'achtergrondwaarde'.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen dient een actueel bodemonderzoek te worden bijgevoegd.
Beleid en normstelling
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is indien de nieuwe bebouwing een groter oppervlak heeft dan 6 m2 of de aan de bouw gerelateerde graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en met heiwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Het benodigde archeologisch onderzoek is uitgevoerd door archeologisch adviesbureau RAAP. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Op basis van de onderzoeksresultaten, de voorgenomen bodemingrepen en de geringe omvang van het plangebied kan worden geconcludeerd dat in het grootste deel van het plangebied bij de realisering van de plannen geen archeologische resten zullen worden verstoord.
Uitzondering hierop vormen de twee noordelijke kavels. Het diepere landschap wordt doorsneden door een (rest)geul behorend tot de Zwijndrechtstroomgordel. De top van deze stroomgordel heeft een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd. Met betrekking tot de zone in het noordoostelijke kavel wordt aanbevolen geen grondroerende werkzaamheden dieper dan 1 m -Mv uit te voeren. Voor het noordwestelijke kavel wordt aanbevolen geen grondroerende werkzaamheden dieper dan 1,7 m - Mv uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, wordt archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Om te beoordelen of archeologisch vervolgonderzoek daadwerkelijk nodig is, dient naast het uitgewerkte bouwplan tevens een palenplan te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt in het overige deel van het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten wanneer rekening wordt gehouden met de volgende aandachtspunten:
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is zo veel mogelijk afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en de bestemmingsplannen 'Waalbos' en 'Buitengebied'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Tuin
Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Hier dient beplanting aangebracht te worden, conform het landschappelijke raamwerk. De landschappelijke inpassing is uitgewerkt in een inpassingsplan dat als Bijlage 2 bij de regels is opgenomen.
Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met uitzondering van zichtbare erfafscheidingen op de grens van bouwpercelen zodat het coulissencluster in zijn geheel een landschappelijke uitstraling behoudt. Op gronden met de bestemming 'Tuin' mogen ook paden worden aangelegd ter ontsluiting van de bouwkavels. Deze voorwaarden voor bouwen zijn uitgewerkt in het kavelpaspoort dat als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen.
Wonen
De nieuwe vrijstaande woningen zijn voorzien van de passende bestemming 'Wonen - 1'. Het bestemmingsplan komt overeen met het bouwvlak waarbinnen alle bebouwing moet worden gerealiseerd. Voor de woning geldt een maximale inhoudsmaat van 650 m3. De bestemming biedt daarnaast ruimte tot het realiseren van bijbehorende gebouwen, tuinen en erven. Daarnaast zijn er in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van de goot- en nokhoogte van de woningen. Deze en andere voorwaarden die aan de bouw van de woningen zijn gekoppeld zijn uitgewerkt in het kavelpaspoort. Het kavelpaspoort is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
Om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing is bepaald dat het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen van de eerste woning wordt uitgevoerd.
Waarde - Archeologie
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.
'geluidzone - industrie Kijfhoek'
Binnen deze aanduiding mogen geen nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd anders dit in dit bestemmingsplan toegestaan.
De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Ridderkerk is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties en organisaties:
1. Waterschap Hollandse Delta
2. Gasunie
3. Gemeente Zwijndrecht
4. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
5. Provincie Zuid-Holland.
De overlegpartners het waterschap, de veiligheidsregio en de provincie hebben gereageerd. De reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
Waterschap Hollandse Delta
Het Waterschap heeft het volgende advies uitgebracht:
'Met betrekking tot het werken in of nabij een watergang moet een watervergunning worden aangevraagd.'
Reactie gemeente
Het advies wordt ter kennisgeving aangenomen. De initiatiefnemer is over dit advies geïnformeerd.
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
De Veiligheidsregio heeft het volgende advies uitgebracht:
'Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”. Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website “www.rijnmondveilig.nl” vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.'
Reactie gemeente
Het advies is opgenomen in de paragraaf over externe veiligheid.
Provincie Zuid-Holland
Het voorontwerpbestemmingsplan is aangeboden aan de provincie via het e-formulier voor ruimtelijke plannen op de provinciale website. Uit het e-formulier kwam dat het plan niet aangeboden hoeft te worden aan de provincie.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van afdeling 3.4 Awb van 5 juni tot en met 16 juli 2020 ter inzage gelegd. Er zijn twee zienswijzen ontvangen (waarvan één buiten de termijn). De zienswijzen zijn samengevat en beantwoordt in de nota zienswijzen. Deze is opgenomen in Bijlage 6.
Vaststelling
De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor de vaststelling van het plan. Na vaststelling ligt het plan nog eenmaal gedurende zes weken ter inzage; de beroepstermijn.