direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Burgemeester Groeneveld De Katerstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stichting HW Wonen (HW Wonen) is voornemens om in de dorpskern van Maasdam, gelegen in de gemeente Binnenmaas, drie verschillende locaties te herontwikkelen. De locaties liggen aan de Burgemeester Groeneveld De Katerstraat, de Julianastraat en de Noordstraat (zie figuur 1.1). De herontwikkeling voorziet in vervangende nieuwbouw waarbij de bestaande bebouwing worden gesloopt en plaats maakt voor de bouw van 8 eengezinswoningen en 16 levensloopbestendige woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging herontwikkellocaties

Twee van de drie bouwplannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'Maasdam' vanwege het overschrijden van de bouwvlakken, het overschrijden van de zijdelingse bouwperceelsgrens van 3 m en het bouwen van woningen ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk'. Om het plan toch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de twee locaties zoals weergegeven in figuur 1.2.

1.2 Ligging plangebieden

Het plangebied ligt in het noordwesten van Maasdam en is onderdeel van het deelgebied dat wordt omsloten door de Rondweg (N217) in het noorden, de Sportlaan in het westen, de Lageweg in het zuiden en de Boezemvliet in het oosten.

De beoogde herontwikkeling behelst de bouw van in totaal 16 geschakelde levensloopbestendige woningen, waarvan 8 woningen aan de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, 5 woningen aan de Julianastraat en 3 woningen aan de Noordstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Maasdam'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24-05-2012. Het bestemmingsplan 'Maasdam' heeft betrekking op de bebouwde kom van de kern Maasdam. Het betreft een beheersgericht bestemmingsplan, waarin de bestaande situatie ten aanzien van bebouwing en gebruik is vastgelegd. Het bestemmingsplan 'Maasdam' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zoals de herontwikkeling van woonlocaties.

Voor de locatie Julianastraat/Noordstraat geldt de bestemming 'Wonen' met dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1. Voor het perceel aan de Noordstraat met huisnummer 6 geldt de bestemming 'Maatschappelijk' met dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1. Voor de locaties aan de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat geldt de bestemming 'Wonen' met dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3. Voor het plantsoen geldt de bestemming Groen met dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Maasdam (2012)

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling.

De ontwikkeling draagt hierdoor niet bij aan het realiseren van het rijksbeleid, maar is evenmin in strijd met dit beleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2010)

De provinciale Structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid.

De 'Visie op Zuid-Holland' bevat een aantal integrale hoofdopgaven, zijnde een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden én een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap. De gemeente Binnenmaas maakt deel uit van de regio Hoeksche Waard.

De Hoeksche Waard is een nationaal landschap op de overgang van de Randstad naar de zuidwestelijke delta. De ligging van de Hoeksche Waard in de delta en nabij de Randstad heeft in het gebied zelf tot verschillen in karakter en dynamiek geleid. In het zuiden en westen staan rust, ruimte en ervaring van de delta centraal, terwijl het noorden en oosten meer onder invloed van het stedelijk gebied staan. Het eiland heeft een aantal opgaven die de kernkwaliteiten kunnen beïnvloeden. Wat betreft de woningbouwontwikkelingen en de bedrijventerreinprogrammering zijn afspraken over de regionale verdeling gemaakt.

Voor de Zuid-Hollandse delta (waaronder de Hoeksche Waard) zijn de woningbouwaantallen gebaseerd op de eigen behoefte gebaseerd op migratiesaldo nul. Voor de Zuid-Hollandse delta is met het Rijk voor de Hoeksche Waard in de periode 2005-2020 een programma van netto 3.250 woningen afgesproken.

2.2.2 Provinciale Verordening Ruimte (2010)

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Voor het voorliggend bestemmingsplan is met name artikel 2 'contouren' van toepassing. Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hoeksche Waard (2009)

Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Van 20 oktober tot 1 december 2008 heeft de ontwerpstructuurvisie voor inspraak ter inzage gelegen. Het Ruimtelijk Plan van de Structuurvisie Hoeksche Waard is in de zomer van 2009 door de gemeenteraden vastgesteld.

Specifiek voor het plangebied zijn de volgende zaken van belang:

  • behoud en versterking van de aanwezige natuurkern;
  • verbeteren van de beeldkwaliteit van de historische dijklinten met monumentale gebouwen en erfbeplanting;
  • duurzaam beheer van monumenten en beeldkwaliteit in historische dorpskernen en dijklinten;
  • de aanwezigheid van een inbreidingslocatie/herstructureringslocatie. De herstructureringslocatie rondom de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, de Julianastraat en de Noordstraat is in de structuurvisie concreet aangegeven ten behoeve van 'Geplande inbreiding wonen'.

Regionale Woonvisie Hoeksche Waard (2010)

Met de Regionale Woonvisie biedt de regio Hoeksche Waard een kader voor de regionale woningmarkt, met daarbij de regionale opgave zo scherp mogelijk in beeld, met oog voor belangen en verschillen op lager schaalniveau.

Het uitgangspunt van de Woonvisie is om te bouwen voor de eigen behoefte. Het contourenbeleid, zoals dat is geformuleerd in de Structuurvisie, vormt het uitgangspunt. Er wordt geconstateerd dat binnen deze contouren vooralsnog voldoende ruimte is om te bouwen voor de woningbehoefte in de regio.

De bestaande woningvoorraad biedt de meeste mogelijkheden om te sturen. Kwaliteit en passendheid van de bestaande voorraad is het vertrekpunt om de woonkwaliteit in de Hoeksche Waard te verbeteren; daarna komt nieuwbouw.

De Woonvisie stelt dat huisvesting van een aantal doelgroepen bijzondere aandacht vraagt: starters/jongeren, ouderen en mensen met een beperking.

Specifiek voor Maasdam stelt de woonvisie dat de kern, met ruim 3.300 inwoners, een dorp is met een sterkt accent op wonen. Een relatief groot deel van de woningen is vrijstaand in een lage dichtheid. Er zijn weinig voorzieningen. De Regionale Woonvisie zet in op de volgende koers voor Maasdam:

  • er zal in de komende jaren weinig gebouwd worden. Ook is er in beperkte mate sprake van herstructurering. Dit behoeft geen sterk accent maar is wel een prioriteit;
  • aansluitend bij regionale differentiatie, is er geen sterk accent op bepaalde doelgroepen;
  • gezien het beperkte aanbod voor starters en senioren, zijn deze doelgroepen in Maasdam speerpunt voor het woonbeleid;
  • er is op termijn een beperkte uitbreiding van 'wonen in een groene setting' voorzien aan de zuidzijde, deels in combinatie met sanering van glas;
  • richtsnoer: 15 woningen per ha bij uitbreiding en daarnaast ook nadruk op wonen in een groene setting.

Structuurvisie Binnenmaas (2013)

In de Structuurvisie Binnenmaas 2020 is voor de kern Maasdam aangegeven dat dit een rustig en groen woondorp is waarin nog minimale voorzieningen aanwezig zijn. Het vormt de poort naar het midden en zuiden van de Hoekse Waard. Aangegeven is dat er voldoende ruimte is binnen de rode contouren om woningen te bouwen zoals bij herstructurering van bestaande woningen. Daarbij dienen vraag en aanbod wel op elkaar te worden afgestemd en is aangegeven dat het aandeel levensloopbestendige woningen in de buurt van voorzieningen te laag is.

In de Structuurvisiekaart is ten aanzien van Maasdam concreet aangegeven dat er woningbouwprojecten ontwikkeld worden in de zone rondom de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, de Julianastraat en de Noordstraat.

Welstandsnota (2010)

Voor de kern Maasdam dienen bouwplannen te worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Het toetsingskader is vastgelegd in de gemeentelijke Welstandsnota 2010. In de Welstandsnota zijn de samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten vertaald in objectieve beoordelingscriteria die de burger en de bouwplantoetser een houvast moeten bieden bij het opstellen en het beoordelen van bouwplannen.

Maasdam is in de Welstandsnota aangewezen als knooppuntnederzetting. De wijk heeft een kenmerkende blokverkaveling met een orthogonaal stratenpatroon. Hier geldt een 'Regulier Welstandsniveau'. Aandachtspunten voor welstandstoezicht zijn onder andere cultuurhistorische herkenbaarheden, diversiteit in gevelwanden, positionering, massa en maatvoering, aandacht voor hoeksituaties, detaillering van gevel en dakvlak, materialen en kleuren en reclame-uitingen.

2.4 Conclusie

De woningen zijn bedoeld als invulling voor de eigen woningbehoefte van de regio. De herontwikkeling van de nieuwbouwlocaties in Maasdam aan de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, de Julianastraat en de Noordstraat is in overeenstemming met het beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke situatie

3.1 Huidige ruimtelijke opbouw

De kern Maasdam heeft zich ontwikkeld langs een aantal landschappelijk gevormde lijnen en patronen van water en dijken. De belangrijkste structuurdrager van het dorp wordt gevormd door de Boezemvliet. Maasdam heeft zich ontwikkeld aan weerszijden van deze watergang. De dorpskern ligt aan de oostzijde van de Boezemvliet rondom de Raadhuisstraat en de Dorpsstraat. Vanuit deze dorpskern lopen een aantal bebouwingslinten het omliggende gebied in. Aansluitend op deze linten is in verschillende stadia het direct aansluitende gebied ontwikkeld. De deelgebieden voor dit bestemmingsplan liggen ten noordwesten van de dorpskern en in een naoorlogse uitbreidingswijk. Deze wijk wordt omsloten door de Rondweg (N217), de Sportlaan, de Lageweg en de Boezemvliet. De plangebieden liggen in het zuidelijke deel van dit deelgebied in de zone langs de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat.

De bebouwing in deze wijk is in verschillende perioden tot stand gekomen in de jaren '50 tot '70. De wijk heeft daarbij een kenmerkende blokvormige opbouw als gevolg van een rechtlijnig en orthogonaal stratenpatroon. De verkaveling is opgebouwd uit bouwblokken van 3 of meer rijwoningen voorzien van voor- en achtertuin.

De bebouwing langs de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, de Noordstraat en de Julianastraat vormt het oudste gebiedsdeel van de wijk. De bebouwing bestaat in hoofdzaak uit langgerekte bouwstroken met traditionele rijwoningen, bestaande uit 2 bouwlagen met kap (type zadeldak). De Burgemeester Groeneveld de Katerstraat komt uit op een open groene ruimte in de vorm van een plantsoen. Rondom het plantsoen zijn een aantal bouwblokken met seniorenwoningen gegroepeerd. Deze bebouwing bestaat uit 1 bouwlaag met flauw hellend zadeldak. Het bouwblok langs de Julianastraat bestaat uit een bouwstrook met rijwoningen (2 bouwlagen met kap) en op de hoek van de Julianastraat/Noordstraat is een jongerencentrum 'de speeldoos' aanwezig.

3.2 Beschrijving herontwikkeling

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. De beoogde herontwikkeling behelst de bouw van in totaal 16 geschakelde levensloopbestendige woningen, waarvan 8 woningen aan de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, 5 woningen aan de Julianastraat en 3 woningen aan de Noordstraat. Onderstaand is een beschrijving per deelgebied opgenomen.

Deelplan 1: Burgemeester Groeneveld de Katerstraat 52 tot en met 66

Het plangebied voor deelplan 1 ligt op de kop van de Burgemeester Groeneveld De Katerstraat. In de bestaande situatie vormt dit plangebied een cluster bestaande uit 8 seniorenwoningen (huisnummers 52 tot en met 66). Deze woningen zijn verdeeld over 3 bouwblokken die samen een L-vormige opzet hebben aan een openbaar plantsoen. De woningen hebben een entree vanaf een openbaar voetpad en zijn niet bereikbaar voor het autoverkeer. De woningen hebben één bouwlaag en een flauw hellend zadeldak.

Na sloop van de seniorenwoningen zullen er 8 nieuwe levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd. Daarbij worden er 2 bouwblokken voorzien met elk 4 rijwoningen. De bouwblokken worden van elkaar gescheiden door een voetpad die de achtertuinen ontsluit. Aan de voorzijde loopt dit pad door voorlangs de woningen en omsluit het plantsoen dat gehandhaafd blijft. Het plantsoen wordt enigszins versmald en verlengd tot aan de achterzijde van de woningen aan de Kilstraat.

Deelplan 2: Julianastraat 2 tot en met 10 en Noordstraat 2 tot en met 6

Het plan voor deelplan 2 heeft een trapeziumvormige opbouw en strekt zich uit langs de Julianastraat en de Noordstraat. De bestaande woningen en het wijkgebouw worden gesloopt. Langs de Julianastraat wordt een bouwblok met 5 levensloopbestendige woningen gerealiseerd. De woningen worden aan de achterzijde via een achterpad ontsloten. Langs de Julianastraat wordt de bestaande opzet van de openbare ruimte gehandhaafd. Het voetpad met groenstrook voorlangs de woningen blijft in stand.

Langs de Noordstraat wordt een blok met 3 levensloopbestendige woningen gerealiseerd haaks op de woningen aan de Julianastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Deelplannen

3.3 Beeldkwaliteitskader

Voor de twee deelgebieden is het onderstaande beeldkwaliteitskader opgesteld. Onderstaand worden per deelgebied de beeldkwaliteitaspecten omschreven. Vervolgens wordt kort ingegaan op de inrichting van de openbare ruimte.

Deelplan 1: Burgemeester Groeneveld de Katerstraat 52 tot en met 66

De 8 levensloopbestendige woningen op de kop van de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat hebben een gelijkwaardige opzet. De woningen worden in 2 bouwblokken van 4 rijwoningen gesitueerd. De woningen zijn aaneengesloten in één strakke rij voorzien en hebben één bouwlaag met doorlopende langskap. De woningen hebben een gevelbreedte van 6,90 m en een diepte van 9,41 m. Vanwege de trapeziumvormige opbouw van het gebied zijn niet alle achtertuinen gelijk van vorm en maatvoering. De tuinen zijn gemiddeld circa 8 m diep.

Elke woning heeft een de achtertuin met berging van 3 m lang en 2 m breed. De bergingen zijn twee-aan-twee geschakeld en gedekt met een lessenaarsdak van antraciet zwarte golfplaten. De gevels zijn afgetimmerd met verduurzaamde rabatdelen in een naturelle kleurstelling. De tuinen worden aan de achterzijde ontsloten door een voetpad die uitkomt op de Kilstraat.

De gevels van de woningen zijn opgetrokken in baksteen met een trasraam van donker bruine stenen en een bovenbouw van rode bakstenen. De daken zijn gedekt met rode keramische dakpannen waarin dakramen zijn voorzien.

Het bouwblok ligt terug ten opzichte van de weg waardoor er langs de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat ruimte is voor een plantsoen. De bouwmassa is min of meer gelijkwaardig aan de bebouwing die hier voorheen stond en heeft een goothoogte van 2,9 m en een nokhoogte van 6,5 m. De bouwhoogte is lager dan de bebouwing in de directe omgeving. De nieuwe bebouwing vormt samen met het voorliggende plantsoen een fraaie beëindiging en façade op de kop van de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat passend in de ruimtelijke structuur van deze buurt.

Deelplan 2: Julianastraat 2 tot en met 10 en Noordstraat 2 tot en met 6

De 8 levensloopbestendige woningen langs de Julianastraat en de Noordstraat hebben een gelijkwaardige opzet. De woningen worden in 2 bouwblokken van respectievelijk 5 rijwoningen langs de Julianastraat en 3 rijwoningen langs de Noordstraat gesitueerd. De woningen zijn aaneengesloten in één strakke rij voorzien en hebben één bouwlaag met doorlopende langskap. De woningen hebben een gevelbreedte van 6,90 m en een diepte van 9,41 m. Vanwege de trapeziumvormige opbouw van het gebied zijn niet alle achtertuinen gelijk van vorm en maatvoering. De tuinen zijn gemiddeld circa 8 m diep. Elke woning heeft in de achtertuin een berging van 3 m lang en 2 m breed. Sommige bergingen zijn geschakeld. De bergingen hebben een lessenaarsdak van antraciet zwarte golfplaten. De gevels zijn afgetimmerd met verduurzaamde rabatdelen in een naturelle kleurstelling. De tuinen worden aan de achterzijde ontsloten door een doodlopend voetpad.

De gevels van de woningen zijn opgetrokken in baksteen met een trasraam van donker bruine stenen en een bovenbouw van rode bakstenen. De daken zijn gedekt met rode keramische dakpannen waarin dakramen zijn voorzien. De kopse kant van de hoekwoningen hebben een raam in de zijgevel van mat glas en het boeiboord van het dakoverstek is afgewerkt met witte plaatdelen. Aan de voor- en achterzijde is voorzien in een doorlopende zinken mastgoot.

De bouwblokken passen in de bestaande ruimtelijke structuur van het gebied. De opzet met twee bouwblokken, één langs de Julianastraat en één langs de Noordstraat, is conform de bestaande structuur van het gebied. De voorgevels liggen in dezelfde rooilijn als de bebouwing die hier voorheen stond. Ook de opbouw bestaande uit een bouwlaag met kap en de verschijningsvorm bestaande uit rode bakstenen en een rood pannendak (type langskap) sluit goed aan op de omgeving. De bouwhoogte van de bebouwing langs de Julianastraat wordt lager dan de huidige bebouwing en verkrijgt een goothoogte van 2,9 m en een nokhoogte van 6,5 m. De bestaande groenstructuren langs de weg blijven gehandhaafd. De nieuwe bebouwing langs de Julianastraat en de Noordstraat past goed in de ruimtelijke structuur van de buurt. De bouwblokken hebben een vergelijkbare opzet en vorm als de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Leidend daarbij is een opbouw bestaande uit een bouwlaag met kap.

Inrichting openbare ruimte

De bestaande bermen met bomen langs de Julianastraat worden gehandhaafd. Aan de Noordstraat blijft de bestaande bermstrook van 4,5 m gehandhaafd. De woningen in de Julianastraat/Noordstraat zijn bereikbaar vanaf een vrijliggend voetpad voorlangs de woningen.

Het plantsoen op de kop van de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat bij de woningen 52 tot en met 66 blijft gehandhaafd maar krijgt een langere en smallere grondvorm van circa 66 bij 11 m. Aan het plantsoen worden 8 levensloopbestendige woningen gesitueerd die ontsloten worden door een voetpad voorlangs de woningen. Het voetpad loopt door aan de achterzijde van de woningen en ontsluit de achtertuinen. De hoekwoning aansluitend op vrijstaande woning langs de Parallelweg heeft hier een gedeelte toegang in de vorm van een oprit. Het plantsoen is onderdeel van de groenstructuur in de wijk.

De inpassingsplannen passen goed binnen de bestaande ruimtelijke structuur en opbouw van het gebied. Ook de bestaande groenstructuur blijft grotendeels gehandhaafd en wordt daar waar mogelijk versterkt.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De wijk waar de twee deelgebieden liggen wordt via de Sportlaan, de Lageweg en de Raadhuisstraat/'s-Gravendeelseweg ontsloten op de provinciale wegen N217 (Oud-Beijerland-Dordrecht) en de N491 (Maasdam-Strijen). De N217 geeft in westelijke richting aansluiting op de A29 (Rotterdam-Dinteloord) en in oostelijke richting op de A16 (Rotterdam-Breda).

Vanaf de Sportlaan zijn de plangebieden via de Kilstraat/Spuistraat te bereiken en vanaf de Lageweg/Raadhuisstraat via de Boezemvliet en de Julianastraat. Via deze wegen worden de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, de Julianastraat en de Noordstraat bereikt die toegang geven tot de deelgebieden.

Afgezien van de provinciale wegen liggen alle wegen binnen de bebouwde kom in de kern Maasdam en hebben een maximumsnelheid van 50 km/h. De provinciale wegen N217 en N491 hebben een ontsluitende functie en hebben een maximumsnelheid van 80 km/h.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte, op loopafstand van het plangebied, is de bushalte Lageweg. Deze halte ligt op de hoek van de Sportlaan met de Lageweg. Vanaf deze halte rijden frequent verschillende bussen naar onder andere metrohalte Zuidplein. Ook doet de bus kernen in de omgeving aan, zoals Dordrecht, Strijen en Oud-Beijerland.

Langzaam verkeer

Binnen de bebouwde kom van Maasdam deelt het fietsverkeer hoofdzakelijk de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Zo heeft het fietsverkeer op de Sportlaan en de Raadhuisstraat middels fietssuggestiestroken een eigen plek. Langs de Lageweg en de 's-Gravendeelseweg liggen vrijliggende fietspaden die op de 's-Gravendeelseweg in twee richtingen bereden worden. Op de andere wegen binnen de bebouwde kom wordt het fietsverkeer gemengd afgewikkeld met het gemotoriseerde verkeer.

Buiten de bebouwde kom liggen langs de N491 vrijliggende fietspaden die in twee richtingen bereden worden. Langs de N217 zijn in oostelijke richting geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig, hier maakt de fiets van de parallelweg gebruik. In westelijke richting liggen wel vrijliggende fietspaden langs de N217.

Naast deze fietsvoorzieningen, die samenvallen met de infrastructuur voor gemotoriseerd verkeer, zijn er solitaire fietspaden die voor directere routes zorgen. Het gaat dan om het fietspad Lageweg dat in westelijke richting aansluit op het fietspad langs N217 en het fietspad in het verlengde van de Merwedestraat dat zorgt voor een ongelijkvloerse kruising met de N217. Zo vormt de N217 geen barrière voor het fietsverkeer. Naast deze vrijliggende fietspaden zijn er enkele doorsteekjes voor fietsers naar de Lageweg.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In de huidige situatie zijn binnen de deelgebieden 8 seniorenwoningen, 7 eengezinswoningen en een maatschappelijke functie 'de Speeldoos' aanwezig. Voorliggend plan maakt na de sloop van de huidige bebouwing 16 levensloopbestendige (senioren) woningen mogelijk. In de huidige situatie zijn alle woningen sociale huur. Aangenomen kan worden dat de nieuwe situatie niet tot noemenswaardig meer verkeer leidt dan de huidige situatie aangezien een eengezinswoning een hogere verkeersgeneratie heeft dan een seniorenwoning. De verkeersgeneratie van de extra woning wordt gecompenseerd door de verkeersgeneratie van de 'Speeldoos'. Geconcludeerd wordt dat de toekomstige verkeersgeneratie dan ook niet zal leiden tot een andere verkeerssituatie op de omliggende wegen.

Parkeren

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied zal de parkeerbehoefte enigszins wijzigen. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is uitgegaan van kencijfers van CROW. De kencijfers van CROW zijn onder andere afhankelijk van de stedelijkheid van een gemeente. De gemeente Binnenmaas is volgens CBS een weinig stedelijke omgeving (statline.cbs.nl). Aangezien het plangebied niet in het centrum van Maasdam of de schil van het centrum ligt, valt het in de categorie rest bebouwde kom (CROW-317, 2012). Uitgegaan is van het maximale parkeerkencijfer.

In onderstaand tabel zijn per woningtype de parkeerkencijfers van CROW opgenomen.

Tabel 4.1 Parkeerkencijfers CROW per woning [CROW-317, 2012]

type woning   kencijfer  
Seniorenwoningen   1,4 pp/woning  

Voorliggend bestemmingsplan maakt na de sloop van de huidige bebouwing 16 seniorenwoningen mogelijk. De parkeerbehoefte bedraagt (16*1,4=) 22,4 parkeerplaatsen. Vanuit het beleid van de gemeente Binnenmaas dient voor een robuuste parkeeroplossing 10% extra parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. Hierdoor komt de totale parkeerbehoefte uit op 24,64 (afgerond 25) parkeerplaatsen.

In de huidige situatie zijn (op basis van de aanwezige functies) 23 parkeerplaatsen benodigd. De aanwezige functies zijn 8 seniorenwoningen, 7 huurwoningen en een maatschappelijke voorziening (Speeldoos) met een oppervlakte van 135 m2. Vanuit een worstcasebenadering wordt voor het berekenen van de parkeerbehoefte niet uitgegaan van de maximale maar de gemiddelde CROW-kencijfers (publicatie 317). Dit leidt dit tot een parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen, zie tabel 4.2.

Tabel 4.2 Berekening parkeerbehoefte huidige functies [CROW-317, 2012]

type woning   aantal   kencijfer   parkeerbehoefte  
Huurwoning
(sociale huur)  
7   1,6 per woning   11,2  
Seniorenwoningen   8   1,2 per woning   9,6  
Speeldoos   135 m2 bvo   1,0 per 100 m2 bvo*   1,35  
totaal       23 parkeerplaatsen  

* aanname op basis van gebruik

Omdat deze functies geamoveerd worden, komen deze 23 parkeerplaatsen vrij en kunnen gebruikt worden voor de nieuwe ontwikkeling. Uitgaande van een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen, dienen 2 nieuwe parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

In de openbare ruimte worden 6 haakse parkeerplaatsen gerealiseerd aan de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat binnen de verkeersbestemming, zie figuur 4.1. Hiervan kunnen 2 parkeerplaatsen gebruikt worden om in de parkeerbehoefte te voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 Beoogde situering haakse parkeerplaatsen aan de Burgemeester Groenveld de Katerstraat

Conclusie

De ontsluiting van de deelgebieden is voor verschillende modaliteiten goed te noemen. De geringe wijziging in de verkeersgeneratie zal niet leiden tot een andere verkeerssituatie op omliggende wegen. Binnen het bestemmingsplan zijn voldoende mogelijkheden om de parkeerbehoefte te realiseren, rekening houdend met het vrijkomen van 23 parkeerplaatsen als gevolg van het amoveren van bestaande functies.

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden op twee verschillende locaties nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

De nieuwe woningen dienen ter vervanging van bestaande woningen die op de verschillende locaties al aanwezig zijn. De realisatie van de nieuwe woningen leidt niet tot ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur óf zorgt voor een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderde. Volgens de Wgh mogen de nieuwe woningen dus beoordeeld worden als vervangende nieuwbouw.

Onderzoek en conclusie

Het akoestisch onderzoek voor de verschillende locaties is uitgevoerd, zie Bijlage 1. Geconcludeerd kan worden dat op locatie 1 sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde hier niet wordt overschreden.

Op locatie 2 wordt ten gevolge van het verkeer op de Noordstraat/Burgemeester Groeneveld de Katerstraat, Julianastraat/Merwedestraat en Raadhuisstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Geconcludeerd wordt dat het beleid hogere waarde van de gemeente het verlenen van hogere waarden niet in de weg staat.

De cumulatieve geluidsbelasting is lager dan 64 dB, de gekozen planinrichting is gemotiveerd en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt acceptabel geacht.

Er dienen dan ook hogere waarden te worden vastgesteld. Een overzicht van de vast te stellen hogere waarden staat in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Ontheffingswaarden

Locatie 2   aantal woningen   ontheffingswaarde   geluidsbron  
Noordstraat 2-4   3   51 dB   Noordstraat  
Noordstraat 2-4   1   53 dB   Julianastraat  
Noordstraat 2-4   1   49 dB   Julianastraat  
Julianastraat 2 t/m 10   5   52 dB   Julianastraat  
Julianastraat 2 t/m 10   1   51 dB   Raadhuisstraat  

De hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Bij realisering van nieuwe milieugevoelige functies (woningen) moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Afstemming tussen milieugevoelige en milieubelastende functies vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden. Milieuzonering is alleen van toepassing op nieuwe situaties.

Toetsing

Met het voorliggende plan wordt de ontwikkeling van 16 levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen worden grotendeels mogelijk gemaakt op locaties waar in de huidige situatie reeds sprake is van een woonbestemming. De bestaande woningen worden gesloopt. Alleen ter plaatse van de Noordstraat wordt met het voorliggende plan een functiewijziging van 'maatschappelijk' naar 'wonen' mogelijk gemaakt. Dit perceel aan de Noordstraat is gelegen in een woongebied. In de directe omgeving zijn geen milieuhinderlijke functies toegestaan zodat voor deze locatie niet nader hoeft te worden ingegaan op het aspect milieuzonering.

Voor de overige beoogde woningen geldt dat in de huidige situatie reeds sprake is van een woonbestemming. De gevels van de nieuwe woningen zijn tevens niet op kortere afstand van de aanwezige bedrijfslocaties geprojecteerd zodat er geen aanleiding is om nader op het aspect milieuzonering in te gaan.

In de huidige situatie hebbend de aanwezige bedrijven al rekening te houden met de bestaande woningen langs de Sportlaan die op kortere afstand van de bedrijven zijn gelegen. De beoogde woningen leiden daarom niet tot een verdere beperking van de milieuruimte van aanwezige en toekomstige bedrijven.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van milieuhinder en bedrijvigheid. Ter plaatse van de beoogde woningen, die zijn gelegen in bestaand woongebied, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De woningen zorgen niet voor een verdere beperking van de milieuruimte van de aanwezige bedrijven ten westen van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.4 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen, waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in artikel 41 van de Wgh. Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is voor het industrieterreinen in de gemeente Binnenmaas ten westen van de ontwikkeling, een geluidszone vastgesteld die wordt aangeduid als geluidszone-industrielawaai. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de Wgh is vastgelegd. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen, die binnen de geluidszone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Toetsing

Uit figuur 4.1 blijkt dat de ontwikkeling net buiten de geluidszone van het nabijgelegen gezoneerde industrieterrein CMC Melkunie valt. De geluidsbelasting zal daarmee minder dan 50 dB(A) bedragen op de nieuwe geluidsgevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0006.png"

Figuur 4.1 Geluidszone (rood) van het gezoneerde terrein CMC Melkunie (gearceerd) ten opzichte van de ontwikkeling (blauw)

Conclusie

Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³   vanaf 11 juni 2011
 

1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2. Exclusief correctie voor zeezout.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Toetsing

De ontwikkeling valt in de categorie woningbouw tot 1.500 woningen en draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling. In en rond het plangebied is sprake van verschillende bronnen van luchtverontreiniging, zoals bedrijvigheid en wegverkeer, waarvan de bijdragen in de achtergrondconcentraties zijn verwerkt. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl), die behoort bij Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), kunnen concentraties langs maatgevende wegen voor luchtkwaliteit inzichtelijk worden gemaakt. Uit de meest actuele monitoringgegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen nabij het plangebied in 2011 ruimschoots aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie PM10 en NO2 werd voldaan (zie figuur 4.2 en 4.3).

Het jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide bedraagt maximaal 30,1 µg/m³, de jaargemiddelde concentratie fijn stof maximaal 26,4 µg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde bedraagt maximaal 20. Hiermee wordt op alle fronten ruimschoots aan de eisen uit de Wet Milieubeheer voldaan.

Omdat in 2011 aan de grenswaarden werd voldaan, is dat ook in de prognosejaren 2015 en 2020 het geval. In de toekomst is sprake van dalende achtergrondconcentraties als gevolg van bronmaatregelen zoals schonere motoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0007.png"

Figuur 4.3 Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2011 (bron: www.nsl-monitoring.nl)

Conclusie

De ontwikkeling draagt gezien haar omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Uit de monitoringstool blijkt dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven in de directe omgeving, waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het bevoegd gezag heeft de verplichting om bij de vaststelling van bestemmingsplannen (de toename van) het groepsrisico te verantwoorden.

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Toetsing

Campina

Ten westen van de ontwikkellocaties is één risicorelevante inrichting aanwezig. Dit betreft de inrichting Campina.

Plaatsgebonden risico

Binnen de inrichting vindt opslag van maximaal 2 x 2.000 kg ammoniak plaats. De van toepassing zijnde PR 10-6-contour bedraagt 30 m en reikt niet tot de nieuw te realiseren woningen.

Groepsrisico

Het invloedsgebied, waarbinnen het GR berekend wordt, bedraagt conform de gegevens van de risicokaart 0 m. Het GR vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Over de N217 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen maken onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De omvang van het vervoer is echter beperkt vanwege de beperkingen die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de Kiltunnel. Vanuit het oogpunt van tunnelveiligheid is het vervoer van brandbare gassen (GF-3) niet toegestaan. Het transport van brandbare vloeistoffen zoals benzine en diesel is wel toegestaan. De externe veiligheidsrisico's van deze stoffen zijn relatief klein ten opzichte van de risico's van het vervoer van brandbare gassen.

Uit de vuistregels voor de beoordeling van het PR en het GR langs wegen, die volgen uit bijlage 9 bij de Handleiding risicoanalyse transport (concept, november 2011) blijkt dat er geen sprake is van een PR en dat het GR minder dan 10% van de oriënterende waarde bedraagt, zowel in de referentiesituatie als in de toekomstige situatie. Hierbij wordt aangenomen dat er geen vervoer van LT3, GT4 en GT5 stoffen over de N217 plaatsvindt. Op grond van de toepassing van de vuistregels is het uitvoeren van een risicoberekening niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig, zoals waterleidingen, hoogspanningslijnen of straalpaden. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

IDDS heeft in opdracht van HW Wonen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. In het rapport is een opsomming gegeven van de onderzoeksresultaten per locatie. Uit het onderzoek blijkt in algemene zin dat de bovengrond licht is verontreinigd met zware metalen en PAK. De aangetroffen verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid te relateren aan de aangetroffen bijmengingen met bodemvreemde materialen (sintels). In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetroffen met barium en xylenen.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de aangetroffen verontreinigingen de betreffende achtergrondwaarden voor de grond en de streefwaarden voor het grondwater overschrijden. De gemeten overschrijdingen zijn echter dermate gering dat aanvullend onderzoek, op basis van de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.9 Archeologie

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologiebeleid Hoeksche Waard

Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas heeft in haar vergadering van 25 mei 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld.

Toetsing

Op grond van de archeologische verwachtingenkaart van de Commissie Hoekse Waard blijkt dat er sprake is van een hoge verwachtingswaarde voor de locatie Julianastraat en een middelhoge verwachtingswaarde voor de andere locaties. Op grond hiervan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in bijlage 2. Het rapport is onderstaand samengevat.

Het plangebied ligt op een oeverwal van de Binnenmaas. Tijdens het verkennende booronderzoek zijn in de oeverwal drie laagpakketen aangetroffen. De natuurlijke bodemopbouw is deels verstoord door natuurlijke erosie en de aanleg van de huidige woonwijk. Het bovenste humeuze laag is het mogelijk dat resten worden aangetroffen. Het betreffende pakket blijkt bij de meeste boringen nog aanwezig tot circa 0,5 m beneden maaiveld. Per deellocatie zijn er nog wel verschillen.

Binnen het betreffende humeuze pakket bestaat de mogelijkheid tot het aantreffen van sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de omgeving zijn diverse nederzettingen uit de Romeinse tijd en incidenteel uit de Midden Bronstijd gevonden. Ook dergelijke resten kunnen mogelijk worden aangetroffen. De archeologische verwachtingswaarde van de top van de oeverwal is dan ook hoog. Deze verwachtingswaarde reikt tot een diepte vanaf het maaiveld tot 0,7 m - beneden maaiveld (-1,7 m NAP). De geplande activiteiten zullen de betreffende laag verstoren waardoor eventuele archeologische resten verloren gaan.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend archeologisch onderzoek wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren op de twee de locaties door middel van een proefsleuvenonderzoek.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische resten zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (artikel 7 en 8) opgenomen.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

Door de gemeente Binnenmaas is een gemeentelijk waterplan 2011-2015 opgesteld. Hierin zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • het watersysteem dient te voldoen aan de landelijke normen die gelden voor het regulier waterbeheer. In 2015 is het watersysteem duurzaam ingericht en voldoet het aan de waterkwaliteitseisen en is het biologisch gezond met een ecologische inrichting binnen de bebouwde kom;
  • op het gebied van 'waterkwantiteit' wordt gestreefd naar een optimale aan- en afvoer van water, een optimaal grond- en oppervlaktewaterpeil en voldoende berging voor hemelwater.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit twee delen en is gelegen aan de Julianastraat, Burgemeester Groeneveld de Katerstraat en de Spuistraat in het dorp Maasdam te Binnenmaas. Binnen dit gebied zijn 7 eengezinswoningen, 8 seniorenwoningen en een maatschappelijke functie aanwezig.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 en 0,8 m onder maaiveld is en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,2 m onder het maaiveld is. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt -0,2 tot +0,2 m ten opzichte van het NAP.

De ontwikkeling ligt in het bemalingsgebied Moerkerken. Dit bemalingsgebied heeft een vigerend peil van -2,2 m ten opzichte van NAP.

Waterkwantiteit

De ontwikkellocatie is in de dorpskern Maasdam gelegen. Oppervlaktewateren zijn derhalve ook niet aanwezig in de nabije omgeving van de planlocatie.

Veiligheid en waterkeringen

De planlocatie is niet gelegen in de kern- of beschermingszone van een primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande woningen zijn aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Voor de nieuwe ontwikkeling geldt dat schoon hemelwater moet worden afgekoppeld en afgevoerd naar oppervlaktewater.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande eengezinswoningen, seniorenwoningen en de maatschappelijke functie en de realisatie van 16 levensloopbestendige woningen. Het verhard oppervlak neemt hierbij niet of nauwelijks toe.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m² in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.

Het bestaande verhard oppervlak bedraagt circa 1250 m². Het nieuw verhard oppervlak bedraagt circa 1550 m². De totale toename van het verhard oppervlak bedraagt daarmee circa 250 m² en blijft ruimschoots onder de compensatieplicht van 500 m².

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Waar mogelijk wordt een rioolstelsel als gescheiden systeem aangelegd, zodat afkoppelen op termijn mogelijk is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee locaties met bebouwing, tuinen en plantsoen.

Beoogde ontwikkelingen

De beoogde uitbreiding behelst de bouw van 8 woningen aan de Burgemeester Groeneveld de Katerstraat 8 levensloopbestendige woningen aan de Julianastraat / de Noordstraat.

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1,5 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMDMburggrkat-VG01_0008.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden

(bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In de tuinen en het plantsoen komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis. De bebouwing kan plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De tuinen en het plantsoen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde amfibieën, vaatplanten, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.5 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.5 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis   nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   ja  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1,5 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Dit gebied is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn en gevoelig voor verstoring. De sloop en nieuwbouw van woningen in de kern van Maasdam leidt niet tot een merkbare toename van de verstoring in het Oudeland van Strijen. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Nader onderzoek naar het voorkomen en gebiedsgebruik van vleermuizen en broedvogels met vaste nesten wordt in 2013 uitgevoerd. De resultaten volgen in het najaar van 2013.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Wijze van bestemmen

De planopzet zoals beschreven in hoofdstuk 3 is de basis voor de toegepaste bestemmingsplansystematiek. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen is gekozen voor een min of meer gedetailleerde bestemmingsregeling met directe bouwtitels. De meest voorkomende functie is het wonen. Op de plankaart zijn de woningen, met bijbehorende (woon)percelen opgenomen binnen de bestemming Wonen.

De wegen, trottoirs, openbare parkeerplaatsen, niet-structurele groenstroken en overig straatmeubilair zijn opgenomen binnen de bestemming Verkeer. De structurele groenstroken zijn opgenomen binnen de bestemming Groen.

De bijbehorende bouw- en gebruiksbepalingen van deze bestemmingen komen kort in paragraaf 5.2 aan bod.

5.2 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De grotere structurele groenstroken zijn bestemd als Groen. Het gaat hier om de grotere groenplekken binnen de buurt. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 4 Tuin

Deze bestemming geldt voor de tuinen aan de voorzijde van de hoofdgebouwen. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde en erkers (voorzover zij voldoen aan de in lid 4.2.2 beschreven voorwaarden) toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

De wegen binnen het plangebied krijgen de bestemming Verkeer. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het woongebied.

Artikel 6 Wonen

De voornaamste functie in het plangebied is het wonen. Binnen het plangebied zijn enkel aaneengebouwde woningen toegestaan. De hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in het op de kaart aangegeven bouwvlak. Per bouwvlak is de maximale goothoogte aangegeven.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan tot een maximum oppervlak (dit verschilt per type woning) waarbij geldt dat ten hoogste 50% van het perceel mag worden bebouwd. Hierbij moet ten minste een afstand worden gehouden van 3 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 7 en 8 Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)

Op basis van de resultaten van het verkennend archeologisch onderzoek wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische resten zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (artikel 7 en 8) opgenomen.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 11 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

Deze regeling geeft in algemene zin aan waar en onder welke voorwaarden ondergronds bouwen is toegestaan.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om af te wijken van het plan ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik van de gronden en bouwwerken neergelegd.

Artikel 16 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden van het bestemmingsplan zijn grotendeels in eigendom bij HW Wonen. Een klein deel is in eigendom van de gemeente. Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid dient tussen de gemeente en de ontwikkelaar (HW Wonen) een anterieure overeenkomst te worden opgesteld, waarin de kosten en de eventuele planschadeaanspraken ten gevolge van of samenhangend met de realisatie van het project worden verhaald.

De gemeente heeft inzage gehad in de exploitatieopzet van de initiatiefnemer. Hieruit blijkt dat deze financieel in staat is om de ontwikkeling te realiseren. De financiële uitvoerbaarheid is voldoende geborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening is in het kader van dit bestemmingsplan de mogelijkheid gegeven om inspraakreacties in te dienen. Het voorontwerpbestemmingsplan 'Burgemeester Groeneveld De Katerstraat e.o.' heeft van 9 september tot en met 21 oktober 2013 ter inzage gelegen. Tevens is het plan aan een aantal (overheids)instanties voorgelegd in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.

De binnengekomen inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota zoals opgenomen in bijlage 4.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 mei tot en met 30 juni ter inzage gelegen. In die periode konden belangstellenden op het plan reageren. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. De binnengekomen zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen zoals opgenomen in bijlage 5.