direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitwerkings-/wijzigingsplan Delfweg
Status: onherroepelijk
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.UP201300001-0004

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het "uitwerkings-/wijzigingsplan Delfweg" met identificatienummer NL.IMRO.0576.UP201300001-0004 van de gemeente Noordwijkerhout.

1.2 uitwerkings-/wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

een uitbreiding van maximaal één bouwlaag, van een (bestaande) ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten en/of ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) kunnen worden uitgeoefend, de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep, dat in een woonruimte wordt uitgeoefend door de bewoner(s), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel en horeca.

1.8 achtererf(gebied):

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 agrarisch aanverwant bedrijf:

een bedrijf dat aanverwant is aan de agrarische sector; nader onder te verdelen in één of meer van de navolgende bedrijfsactiviteiten: agrarisch hulpbedrijf, agrarisch loonbedrijf, agrarisch handels- en exportbedrijf, overige agrarisch aanverwante bedrijven.

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.

1.11 ASVV 2012:

“Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", uitgegeven door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) in 2012.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen; aan-huis-gebonden bedrijf en aan-huis-gebonden beroep daaronder niet begrepen.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.15 bedrijfswoning:

een woning bij een hoofdgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

1.16 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.17 bestaande bebouwing:

bebouwing die bestond of in uitvoering was op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bevi-inrichting:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.29 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.30 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.32 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de oppervlakte van het bouwvlak waarin het hoofdgebouw is gelegen.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gebruik(en):

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.37 geluidsgevoelige objecten:

geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluitgeluidhinder.

1.38 geluidsbelasting:

geluidsbelasting als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.39 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, doch niet zijnde een dove gevel of een vliesgevel;

1.40 Greenportwoning:

Greenportwoning zoals bedoeld in de provinciale Verordening Ruimte.

1.41 grondgebonden bedrijf:

een bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.

1.42 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.43 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 huishouden:

persoon of groep personen die één huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.45 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.46 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, lichtmasten, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.47 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken of in het ongerede geraakte voertuigen en vaartuigen, woonschepen of arken, caravans, tentwagens en kampeerauto's, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.48 openbaar toegankelijk gebied:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten (artikel 1, lid 1 sub b Wegenverkeerswet) alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.49 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.50 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 overkapping:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met maximaal één wand.

1.52 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.53 peil:
  • a. vloerpeil voor bedrijfsbebouwing: NAP + 0,40 m;
  • b. peil voor aan bedrijfsbebouwing aansluitende openbare wegen: NAP + 0,20 m;
  • c. peil voor de woningen: PM
1.54 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.55 perifere detailhandel:

vestiging van detailhandel die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals:

  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in zeer volumineuze goederen: auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
  • c. tuincentra;
  • d. bouwmarkten;
  • e. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate handel in woonaccessoires en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m².
1.56 prostitutie:

het zich in bedrijfsmatige zin beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten Specifiek:

de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten specifiek.

1.58 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 straatmeubilair:

verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen. draagconstructies voor aanduidingen ten behoeve van de openbare ruimte, alsmede telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.60 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen, toegangspaden, etc.

1.61 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.62 voorerf(gebied):

erf dat geen onderdeel is van het achtererf(gebied).

1.63 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw en/of de bedrijfswoning die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.64 voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.65 voorkeursgrenswaarde:

ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige objecten binnen zones zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.66 verblijfsgebied:

een (semi)openbare ruimte, hoofdzakelijk ingericht en bestemd voor langzaam verkeer, met incidenteel medegebruik voor (langzaam rijdend) gemotoriseerd verkeer en parkeren.

1.67 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.68 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.69 woning of wooneenheid:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen of bestemmingsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte (bouw)terrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60 % van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

2.7 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 brutovloeroppervlakte (b.v.o.) van een bouwwerk:

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten (volgens NEN 2580) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

2.10 vloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten op de vloer van een bouwlaag tussen de binnenwerkse muren van het bouwwerk, met inbegrip van trapgaten, vides enz.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch aanverwante, niet-grondgebonden bedrijven, tot en met de categorie 3.2 uit de als bijlage 1 opgenomen "Staat van bedrijfsactiviteiten specifiek"; voor zover in deze lijst niet doorgehaald; dan wel bedrijvigheid die niet in die categorieën is genoemd, maar die gezien de aard, omvang en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen is;
  • b. bedrijfsgebonden kantoren, met een maximum van 50% b.v.o. en een maximaal oppervlak van 3.000 m²;

met bijbehorende:

  • c. voorzieningen zoals groen, water, erven, paden, ontsluitingen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 bedrijf toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bouwperceel dient minimaal te bedragen:
    • 1. 2 ha voor bedrijven die zijn georiënteerd op de Herenweg;
    • 2. 1 ha voor overige bedrijven;
    • 3. minder dan 1 ha voor het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende minimum oppervlakte';
  • d. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 70%;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. indien bedrijfsgebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 5 m;
  • g. bedrijfsgebouwen dienen, voor zover georiënteerd op de openbaar toegankelijke weg, in de naar de openbaar toegankelijke weg toegekeerde bouwgrens of bouwgrenzen te worden gesitueerd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen op het achtererf: 2 m;
    • 3. van vlaggenmasten, lantarenpalen en lichtmasten: 6 m;
    • 4. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het voorerf: 1 m;
    • 5. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het achtererf: 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Uitbreiding bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder c sub 1 en 2 voor het toestaan van een kleinere oppervlakte van een bouwperceel, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals opgenomen in het Beeldregiedocument Bulb Trade Park van november 2013;
  • b. lid 3.2.1 onder d voor het toestaan van een hoger bebouwingspercentage van een bouwperceel, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals opgenomen in het Beeldregiedocument Bulb Trade Park van november 2013.
3.3.2 Voorwaarden bij afwijken

De afwijkingsmogelijkheid zoals genoemd in lid 3.3.1 kan slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, op eigen terrein.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Toegestane en niet-toegestane activiteiten
  • a. BEVI-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan;
  • c. perifere detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan;
  • d. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • e. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • f. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • g. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • h. buitenopslag van goederen en objecten voor de voorgevelrooilijn is niet toegestaan;
  • i. buitenopslag van goederen en objecten achter de voorgevelrooilijn is alleen toegestaan mits de totale stapelhoogte niet meer bedraagt dan 5 m en niet hindert in parkeer en manoeuvreerruimte;
  • j. handel en verkoop in goederen en diensten via internet is uitsluitend toegestaan:
    • 1. in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt, en mits dit een ondergeschikt deel van de bedrijfsvoering is;
    • 2. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de beroepsactiviteit.
3.4.2 Parkeren

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, waarbij de in de ASVV 2012 genoemde normen als uitgangspunt gelden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Andere milieucategorie

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 onder a, voor het toelaten van bedrijven uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1 onder a is toegestaan, voor zover het betreffende bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 onder a genoemd;
  • b. lid 3.1 onder a, voor het toelaten van bedrijven die niet in de "Staat van bedrijfsactiviteiten specifiek" zijn genoemd, voor zover het betreffende bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 onder a genoemd.
3.5.2 Voorwaarden bij afwijken

De afwijkingsmogelijkheid zoals genoemd in lid 3.5.1 kan slechts worden toegepast indien:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; zoals opgenomen in het Beeldregiedocument Bulb Trade Park van november 2013;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
    • 8. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
    • 9. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte, op eigen terrein.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen, oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. paden en bruggen voor langzaam verkeer;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen;

met bijbehorende:

  • e. voorzieningen zoals erven, ontsluitingen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd; met uitzondering van gebouwen in de vorm van nutsvoorzieningen, die zijn toegestaan tot een oppervlakte van 25 m2 per gebouw en een bouwhoogte van maximaal 4 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen: 3 m;
    • 2. van vlaggenmasten en lichtmasten: 6 m;
    • 3. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m; met uitzondering van één bouwwerk, geen gebouw zijnde, binnen het bestemmingsvlak, waarvan de bouwhoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 4. van lantarenpalen: 10 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. toegangspaden tot de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd; met uitzondering van uitbouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een uitbouw, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 1,5 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van een uitbouw ten hoogste 40% mag bedragen van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, doch in ieder geval 1,2 m;
    • 3. indien het bestaande raamkozijn in de gevel van het hoofdgebouw breder is dan 40% van de breedte van die gevel, in afwijking van het hiervoor bepaalde de breedte van de uitbouw ten hoogste de breedte van het raamkozijn mag bedragen;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van uitbouwen ten hoogste 3 m, respectievelijk 4,5 m mag bedragen; met uitzondering van erkers, die uitsluitend plat mogen worden afgedekt en waarvan de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
    • 5. een uitbouw ten hoogste één bouwlaag mag beslaan;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen op het achtererf: 2 m;
    • 3. van vlaggenmasten, lantarenpalen en lichtmasten: 6 m;
    • 4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het voorerf: 1 m;
    • 5. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het achtererf: 2,5 m

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2x1 rijstroken, alsmede opstelstroken;
  • b. bermen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;

met bijbehorende:

  • e. voorzieningen zoals groen, straatmeubilair (niet zijnde reclame-aanduidingen), kunstwerken zoals duikers en bruggen, water, bermen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd; met uitzondering van gebouwen in de vorm van nutsvoorzieningen, die zijn toegestaan tot een oppervlakte van 25 m2 per gebouw en een bouwhoogte van maximaal 4 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. van vlaggenmasten en lantarenpalen: 10 m;
    • 2. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

Artikel 7 Water - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. een wandelzone in de vorm van een wandelpad gelegen op een dijklichaam of op een vlonder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - wandelzone';

met bijbehorende:

  • c. voorzieningen zoals oevers, bruggen, nutsvoorzieningen en aanlegsteigers.
7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen of voor een doelmatige kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. van bruggen en andere kunstwerken: 4 m;
    • 2. van nutsvoorzieningen: 3 m;
    • 3. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemming van de gronden naar de bestemmingen 'Groen' en/of 'Verkeer', waarbij geldt dat:

  • a. te allen tijde dient te worden voorzien in een verbinding van de bestaande watergang Maandagse Wetering naar het gebied met de bestemming 'Water - 1' in het zuiden van het plangebied van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Delfweg e.o."; deze watergang (verbinding) dient een minimale breedte te hebben van 7,10 meter;
  • b. bestaand water dat gedempt wordt, in ieder geval volledig dient te worden gecompenseerd;
  • c. de economische uitvoerbaarheid en alle relevante milieuaspecten dienen te zijn gewaarborgd.

Artikel 8 Wonen - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal 30 Greenportwoningen;
  • b. een aan-huis-gebonden beroep;
  • c. minimaal 2 parkeerplaatsen per woning; op eigen terrein.

met bijbehorende:

  • d. voorzieningen zoals tuinen en erven, wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water, bijgebouwen en aan- en uitbouwen.
8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

8.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. als hoofdgebouw zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • c. de voorgevellijn van de woningen dient minimaal 4 en maximaal 8 meter achter de op de verbeelding aangeduide gevellijn te worden gebouwd; waarbij geldt dat minimaal 2 meter verschil tussen de afstand van de voorgevellijn tot de gevellijn dient te bestaan bij twee aangrenzende percelen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c. dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2' het hoofdgebouw op een afstand van 4 meter uit de op de verbeelding aangeduide gevellijn te worden gebouwd;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c. dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 3' het hoofdgebouw op een afstand van minimaal 6 meter uit de op de verbeelding aangeduide gevellijn te worden gebouwd;
  • f. het hoofdvolume van hoofdgebouwen dient minimaal 4 meter uit de perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • h. hoofdgebouwen dienen met een kap te worden uitgevoerd;
  • i. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • j. de kavelgrootte van een woning mag niet meer bedragen dan 1.000 m2; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 1' een grotere kavelgrootte is toegestaan;
8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het bouwvlak; maar uitsluitend op het achtererfgebied;
  • b. het gezamenlijke grondoppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt per hoofdgebouw maximaal 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 25 m2 onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b. geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 1', dat het gezamenlijke grondoppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw maximaal 85 m2 mag bedragen, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 250 m2 onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  • d. voor aan- en uitbouwen geldt dat:
    • 1. de diepte, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, maximaal 2,5 m mag bedragen; zie onderstaande afbeelding;
    • 2. de breedte, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 m mag bedragen; zie onderstaande afbeelding;

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201300001-0004_0001.jpg"

    • 1. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen;
    • 3. dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn niet toegestaan;
  • e. voor bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 2,5 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;
    • 3. dakterrassen op overkappingen en bijgebouwen niet zijn toegestaan.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen op het achtererf: 2 m;
    • 3. van entreepilasters: 1,8 m;
    • 4. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het voorerf: 1 m;
    • 5. vlaggenmasten, lantarenpalen en lichtmasten: 6 m;
    • 6. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het achtererf: 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.1 onder g voor het toestaan van een grotere kavelgrootte, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten; zoals opgenomen in het Beeldregiedocument Bulb Trade Park van november 2013;
  • b. artikel 8.2.2 onder c sub 1, teneinde de diepte van aan- en/of uitbouwen over de gehele breedte van het hoofdgebouw te vergroten, waarbij geldt dat:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw maximaal 4 m mag bedragen;
    • 2. het bepaalde in artikel 8.2.2 onder b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van gronden, onverminderd van toepassing blijft;
8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

8.4.1 Aan-huis-gebonden beroep

Het gebruik van woningen voor een aan-huis-gebonden beroep is toegestaan onder de voorwaarden, dat:

  • a. het beroep geen hinder voor de woonsituatie oplevert en niet vergunning- of meldingplichting is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • b. het beroep naar aard en visueel effect geen afbreuk doet aan het karakter van de woning;
  • c. er geen detailhandels- en/of horeca-activiteiten plaatsvinden;
  • d. het beroep geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en het parkeren wordt opgelost op eigen terrein;
  • e. het beroep aan de woonfunctie geen afbreuk doet en hieraan ondergeschikt is, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en het aan-huis-gebonden beroep maximaal 30% van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het veranderen van het maximum aantal toegestane woningen zoals bedoeld in lid 8.1 onder a., door 8 woningen minder te bouwen die daardoor elders in de gemeente beschikbaar komen als Greenportwoningen.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken anders dan in dat lid genoemd onder de voorwaarden dat:

  • a. de belangen van de waterstaatkundige functie dit toelaten;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Parkeernormen
11.1.1 Parkeernormen

Binnen het plangebied moet worden voldaan aan de parkeernormen uit de ASVV 2012.

11.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen indien van het beleidsdocument als bedoeld in lid 11.1.1 een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie van overeenkomstige toepassing is.

11.2 Overschrijding bouwgrenzen
11.2.1 Algemeen

De regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
  • c. gevel en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, galerijen en luifels, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijden;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • e. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

11.2.2 Afwijken
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.2.1 voor het overschrijden van de bouwgrenzen met ten hoogste 1,50 m, indien het betreft:
    • 1. toegangen van bouwwerken;
    • 2. erkers;
    • 3. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
    • 4. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 5. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 6. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
    • 7. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
    • 8. kelderkoekoeken;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.2.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen ten behoeve van het bouwen van verbindingen (loopbruggen) tussen gebouwen, mits die uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar wordt geacht.

11.3 Ondergronds bouwen

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen hoofdgebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil;
  • c. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de gevellijn afgekeerde zijde(n) van het gebouw; aan de van de van de gevellijn afgekerede zijde(n) vna het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vn de voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimtes toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de betreffende gevel;
  • d. ondergrondse ruimten tellen niet mee bij het bepalen van de inhoudsmaat van gebouwen;
  • e. de bouw van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover zich binnen het bouwvlak een woning bevindt.

11.4 Bestaande maatafwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruik van onbebouwde gronden

Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het opslaan van agrarische producten zoals gewassen;
  • e. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • f. prostitutie;
  • g. seksinrichtingen;
  • h. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).

12.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Het bepaalde in lid 12.1 is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

12.3 Gebruik van bouwwerken

Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • c. prostitutie;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
    • 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 25 m2 en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van gebouwen (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten;
    • 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 15%;
    • 5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied.
    • 6. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een kunstobject, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m;
    • 7. ten behoeve van het houden van evenementen voor de duur van maximaal 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouw van voorzieningen ten behoeve van dat evenement;
    • 8. ten behoeve van het toestaan van geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
    • 9. ten behoeve van het toestaan van één vlaggenmast per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
    • 10. ten behoeve van het toestaan van één reclame- en/of informatiezuil- of bord per perceel, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • b. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; zoals opgenomen in het Beeldregiedocument Bulb Trade Park van november 2013;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van de 'Algemene afwijkingsregels' niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd en bestemmingsgrenzen met niet meer dan 10 m worden verschoven.

14.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op wijzigen van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', indien dit noodzakelijk is door de aanleg of gewijzigde ligging van een hoofdwatergang.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1.1 met maximaal 10%.

15.1.3 Uitzondering

Lid 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 15.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering

Lid 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Delfweg e.o." - Uitwerkings-/wijzigingsplan "Delfweg".