direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schippersvaartweg 26-69 Noordwijkerhout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201700043-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Schippersvaartweg 69 en 26 is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout. De initiatiefnemer wil, in het kader van de voormalige 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, een nieuwe woning realiseren naast de huidige woning aan de Schippersvaartweg 69. In ruil daarvoor worden kassen en een schuur gesloopt aan de Schippersvaartweg 26. Ondanks dat de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling vervallen is, kan uitvoering gegeven worden aan de plannen, omdat voor deze ontwikkeling in het verleden reeds gemeentelijke instemming is verleend.

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een postzegelbestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het oostelijk deel van het grondgebied van de gemeente Noordwijkerhout, direct ten oosten van de kern Noordwijkerhout. Het plangebied ligt aan de Schippersvaartweg. Het plangebied bestaat uit twee delen. Het westelijk deel, Schippersvaartweg 26, betreft een agrarische locatie met kassen en een schuur. Het oostelijk deel, Schippersvaartweg 69, betreft de locatie met een woning.

De gronden rondom de woningen en de bedrijfsbebouwing aan de Schippersvaartweg worden gebruikt voor de bollenteelt. Aan beide zijden van de Schippersvaartweg zijn tussen de uitgestrekte bollenvelden, bedrijven gevestigd die zich richten op de productie, verwerking en transport van bloembollen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Beleidsmatige basis bestemmingsplan

Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de gemeente Noordwijkerhout dat op 30 juni 2016 is vastgesteld.

In figuur 1.2 zijn de beide locaties waar het plangebied uit bestaat, weergegeven.

Op zowel de Schippersvaartweg 26 als 69 komen de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' voor. In het bestemmingsplan heeft de Schippersvaartweg 26 de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1' en hebben de gronden rondom de Schippersvaartweg 69 de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Ter plaatse van het oostelijk deelgebied, nummer 69, is een bouwvlak opgenomen. Tevens geldt op deze locatie de gebiedsaanduiding 'overige zone - Hogeveensepolder'. Dit betekent dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voor deze gronden geldt tevens een bescherming op gebiedsniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0002.png"

Figuur 1.2 Vigerende bestemmingsplan en planlocaties

Ontwikkeling

De ontwikkeling aan de Schippersvaartweg bestaat uit de sloop en sanering van de bedrijfsbebouwing aan de Schippersvaartweg 26 (figuur 1.2) en het inleveren/opgeven van rechten tot het vestigen van een nieuwe burgerwoning aan de Schippersvaartweg nummer 69. (figuur 1.2).

Voor het bouwen van de nieuwe woning op het perceel van nummer 69, wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling. De 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling betrof de mogelijkheid om ter compensatie van het saneren van 5.000 m² glas en/of 1.000 m² schuur een nieuwe woning te realiseren. Bij de sloop van de bedrijfsgebouwen dient aangetoond te worden dat de agrarische functie niet meer vervuld kan worden, de landschappelijke kwaliteit verbeterd wordt en de mogelijkheid tot ontwikkelen van agrarische bedrijven in de directe omgeving met de komst van de woning niet onevenredig benadeeld wordt. Hiervoor is in bijlage 1 een agrarisch advies opgenomen.

Vigerend beleid

Als gevolg van gewijzigd beleid, zowel provinciaal als regionaal kan er bij nieuwe projecten geen gebruik meer worden gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling. Deze regeling is niet meer opgenomen in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit 2014, in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG 2016) en is tevens niet opgenomen in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2015 (vastgesteld 30 juni 2016).

In het intergemeentelijk overleg tussen de gemeenten van de Greenport Duin- en Bollenstreek is afgesproken om een uitzondering te maken voor verzoeken om toepassing van de regeling 'Ruimte-voor-Ruimte', waarop door het gemeentebestuur schriftelijk in het verleden al is bevestigd dat daaraan in principe medewerking zal worden verleend en waaraan nog geen uitvoering is gegeven.

In het geval van de ontwikkeling aan de Schippersvaartweg is reeds in het verleden gemeentelijke instemming verleend, waardoor alsnog uitvoering aan de plannen kan worden gegeven op basis van de niet meer geldende 'Ruimte voor-Ruimte'regeling.

De beleidsbasis van de voorgenomen ontwikkeling bestaat dan ook uit:

  • De (voormalige) 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling;
  • De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;
  • De verordening ruimte, artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit.

Hoewel de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling niet meer vigerend is, worden de beleidsteksten van deze regeling nog wel opgenomen. De grond voor toepassing van de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling was te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In de Verordening Ruimte en het ISG is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nog steeds een hoofduitgangspunt. In dit geval wordt de ruimtelijke kwaliteit vormgegeven op basis van de voorwaarden van de voorheen geldende 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling.

Planvorm

Bovenstaande ontwikkeling is, zoals beschreven, niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling dient dan ook een (postzegel) bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling;
  • hoofdstuk 3: Ruimtelijk beleidskader;
  • hoofdstuk 4: Omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Uitvoerbaarheid.

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is de juridische regeling nader toegelicht. En ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 De omgeving

Het plangebied aan de Schippersvaartweg 26 en 69 ligt in het buitengebied van de gemeente Noordwijkerhout, ten oosten van de kern Noordwijkerhout. De Schippersvaartweg is een doorgaande weg die van de kern Noordwijkerhout loopt en aansluit op de Leidsevaart, de weg van Leiden naar Haarlem. De Schippersvaartweg is ruim een kilometer lang en heeft een open, agrarisch karakter. Langs de weg zijn vrijstaande woningen en bedrijven gelegen die zich richten op de bollensector. De weg mondt uit in de kern Noordwijkerhout, waar aan weerszijden van de weg dichte bebouwing aanwezig is in de vorm van woningen. Hier eindigt het open karakter van de Schippersvaartweg. De Schelftweg, die dwars op de Schippersvaartweg ligt, scheidt het open karakter van de bollenvelden van de nieuwbouwwoningen in de kern Noordwijkerhout. Het plangebied is van oudsher in gebruik als bollengrond met een zandondergrond. De percelen aan de Schippersvaartweg liggen in het zuidelijk deel van de Hogeveensepolder en nabij de grens van een strandwal, waarop Noordwijkerhout is gelegen. In het noordelijk deel van Noordwijkerhout is deze strandwal deels afgegraven en heeft nu het karakter van een zandlandschap. Aan de westzijde van Noordwijkerhout bevinden zich strandvlaktes. De meeste van de strandvlaktes zijn in gebruik als bollengrond. De verkaveling kenmerkt zich door langgerekt en rechthoekig. De percelen in het gebied bestaat meestal uit een woning en enkele bedrijfsmatige gebouwen, zoals kassen of schuren. De woningen liggen meestal met hun voorgevel parallel aan de weg. Langs de Schippersvaartweg is sprake van lintbebouwing, doordat alle woningen uitgelijnd langs de weg gesitueerd zijn.

Het perceel aan de Schippersvaartweg 26 ligt in het westelijk deel van het plangebied. Tegenover het perceel aan de Schippersvaartweg nummer 26 is geen ander perceel en daarom is er vrij uitzicht vanuit de woning op de bollengrond. Achter het perceel loopt de Schippersvaart, een sloot die zorgt voor de afwatering van de bollengronden. Het perceel is gelegen nabij het begin van de kern van Noordwijkerhout.

Het perceel aan de Schippersvaartweg 69 ligt in het oostelijk deel van het plangebied. Het perceel is vrijstaand gelegen en ten noordoosten van het perceel kenmerkt het landschap zich door open bollenvelden. Ook vanuit dit perceel is er vrij uitzicht op de bollenvelden

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Een westelijk deel en een oostelijk deel. Het westelijk deel betreft een agrarisch bedrijf, bestaande uit een kassencomplex en schuur aan de Schippersvaartweg 26. Het oostelijk deel betreft een woning aan de Schippersvaartweg 69. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven met daarop aangegeven de percelen die tezamen het plangebied vormen.

De beide plangebieden liggen in het buitengebied van de gemeente Noordwijkerhout, ten oosten van de kern Noordwijkerhout.

  • Het westelijk deel sluit aan op de zuidelijk gelegen bollenvelden. De bebouwing op het westelijk perceel, nummer 26, bestaat uit een kassencomplex van circa 6030 m² en een schuur van circa 75 m². De totale bedrijfsbebouwing op het perceel komt daarmee op circa 6.100 m2.
  • Het oostelijk deel bestaat in de huidige situatie uit een woning met enkele bijgebouwen en een tuin. De woning is gebouwd in 1972 en heeft een oppervlakte van 115 m². Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.365 m². Het perceel is vanaf de openbare weg bereikbaar via twee ingangen en heeft een ruimte entree.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0003.png"

Figuur 2.1 Locatie plangebied

2.3 Toekomstige ontwikkeling

De initiatiefnemer wenst naast de huidige woning aan de Schippersvaartweg 69 een nieuwe woning te realiseren in ruil voor de sloop van kassen en een schuur op het perceel aan de Schippersvaartweg 69. De bestaande woning op het perceel aan de Schippersvaartweg 26 blijft behouden, maar wordt gewijzigd van 'bedrijfswoning' naar 'burgerwoning'.

In een eerder planstadium is door de initiatiefnemer het verzoek ingediend om op basis van het toenmalig vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2005' de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen, om vervolgens op basis van de destijds geldende 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling een nieuwe woning te realiseren. Zie ook paragraaf 1.3. In reactie op het ingediende verzoek is door de gemeente Noordwijkerhout een positieve grondhouding aangenomen en besloten principemedewerking te verlenen aan de ontwikkeling.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken, worden de slooprechten (basis voormalige 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling) ingezet om een nieuwe woning te realiseren. In het kader van ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt de nieuwe woning aan de Schippersvaartweg 69 in het verlengde van reeds eerder gerealiseerde woningen gebouwd (zie figuur 2.1).

Initiatiefnemer wil de slooprechten inzetten voor de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling waarbij na sloop van de kassen en de schuur een woning kan worden teruggebouwd. Om een compensatiewoning te mogen bouwen moet voor minimaal 5.000 m² aan kassen worden gesloopt of 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen, de zogeheten glasrechten. Op het perceel worden kassen van 6.030 m² en een schuur van 75 m² gesloopt. In totaal wordt voor 6.105 m² gesloopt, hetgeen binnen de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling voldoende is voor het reserveren van één compensatiewoning.

Na de sloop van de bedrijfsbebouwing zal het terrein volledig worden gesaneerd. Hierdoor kunnen de gronden weer in gebruik genomen worden als bollengrond. Om te waarborgen dat de bouw van kassen in de toekomst niet meer mogelijk is, wordt de bestemming gewijzigd van 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1' naar 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'. Daarmee ontstaat een geheel open en onbebouwde agrarische ruimte gezien vanaf de Schelftweg, zie figuur 2.1.

De staat van het woonhuis op het perceel aan de Schippersvaartweg 26 blijft ongewijzigd. De agrarische bestemming aan de Schippersvaartweg 26 wordt omgezet in een woonbestemming.

De locatie van de nieuwe woning is weergegeven in figuur 2.3. De woning aan de Schippersvaartweg 69 wordt, vanwege de geluidszone van de Schippersvaartweg, op 22,5 meter afstand uit het hart van de Schippersvaartweg geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0004.png"

Figuur 2.2 Locatie nieuwe woning Schippersvaartweg 69 Noordwijkerhout

De nieuw te bouwen woning en de bestaande woning aan de Schippersvaartweg 69 zullen met enige afstand naast elkaar worden geplaatst, zie figuur 2.3. De noordwestzijde van de woning komt aansluitend tegen de bestaande bedrijfsbebouwing aan te liggen. In figuur 2.2 en 2.3 is de situatie met de nieuwe woning erop weergegeven. In de nieuwe situatie is tevens de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie-2' opgenomen.

Om de gezondheidsrisico's van de gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de beoogde woning en de bestaande bedrijfswoning te verkleinen, wordt aan de zijde grenzend aan de teeltgronden (zie bijlage bij de regels 1, in het rood aangegeven) een windhaag met streekeigen beplanting aangeplant. Deze haag van 1,5 m hoog voorkomt de eventuele drift van de bestrijdingsmiddelen richting de woningen. De windhaag is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0005.png"

Figuur 2.3 Plangebied Schippersvaartweg 69 met locatie nieuwe woning perceel 69

In het kader van de ontwikkeling is een Landschapsadvies opgesteld. Het advies is als bijlage 2 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er moet worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en (voor zover de ontwikkeling niet-binnenstedelijk is) of de locatie multimodaal kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing

Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie wordt gesteld dat de ontwikkeling van één nieuwe woning niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak RvS 201405237/1/R2). In onderhavig geval is op basis van voorgaande geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal echter de ladder (beperkt) worden doorlopen.

  • a. Bij de voorgenomen ontwikkeling bestaat de regionale behoefte niet uit de behoefte aan nieuwe woningen, maar uit een actuele regionale behoefte aan kwaliteitsverbetering in het bollengebied. De beoogde kwaliteitsverbetering betreft het saneren van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied, waardoor de openheid van het bollenlandschap, bestaande uit zogenaamde 'bollenkamers' wordt verbeterd. In dat kader is in het recente verleden de (voormalige) 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling ontworpen als stimulans voor het saneren van oude, vervallen agrarische bedrijfsbebouwing. Deze regeling is door de gemeente Noordwijkerhout, in samenwerking met de ISG gemeente omgezet in beleid. Deze regeling is komen te vervallen in het herziene ISG. Bestaande verzoeken kunnen echter doorgang vinden (zie ook paragraaf 1.3).
    Op basis van de voormalige 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling ontstaat door het saneren van de agrarische bedrijfsbebouwing het recht tot het bouwen van één nieuwe woning. De nieuwe woning is met het oog op landschappelijke kwaliteitsverbetering (zie bijlage 2 Landschapsadvies) voorzien in het oostelijk deel van het plangebied, naast de bestaande woning aan de Schippersvaartweg 69. De nieuwe woning wordt vervolgens landschappelijk ingepast, waarbij gebruik wordt gemaakt van streekeigen beplanting en beplantingsvormen. De vrijgekomen gronden waar de bedrijfsbebouwing was gevestigd worden heringericht als bollenteelt grond. Voor een uitgebreide beschrijving van de landschappelijke inpassing zie bijlage 2 Landschapsadvies. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de regionale behoefte aan kwaliteitsverbetering in het bollengebied.
  • b. De gehele ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied van de gemeente Noordwijkerhout. Bij de locatie van de ontwikkeling, bestaande uit de sloop van de bedrijfsbebouwing en de bouw van de nieuwe woning, wordt dan ook aangesloten bij de uitgangspunten van de voormalige 'Ruimte- voor-Ruimte'regeling (zie ook paragraaf 1.3). Hierbij is het uitgangspunt dat de nieuwe woning gerealiseerd worden op en of nabij de te saneren bedrijfslocatie.
    De ontwikkeling ten behoeve van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied voorziet in een aanzienlijke afname van de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied.
  • c. De nieuwe woning aan de noordoost zijde van de Schippersvaartweg wordt passend ontsloten aan de Schippersvaartweg. De ontsluiting van de woning direct aan de Schippersvaartweg zorgt niet voor een extra verkeersdruk op de Schippersvaartweg.

De ontwikkeling van de 'Ruimte-voor-Ruimte' woningen is mogelijk binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid en regionaal beleid

3.3.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Wonen

De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.

De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio’s over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.

3.3.2 Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit (2016)

De Provincie Zuid-Holland is bezig met het actualiseren van haar ruimtelijk beleid. Momenteel ligt de ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit (2016) ter inzage. Dit beleid is nog niet vigerend.

De Actualisering 2016 betreft de eerste reguliere actualisering van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), om er voor te zorgen dat de VRM weer up to date is. Het gaat hier om een partiële herziening, niet alles is opnieuw bezien.

De actualisering richt zich op een aantal zaken waaronder: geactualiseerde regionale visies voor kantoren en wonen, verwerking Hoofdlijnenakkoord van de nieuwe provinciale coalitie, waaronder aanpassingen ten aanzien van slim ruimtegebruik, de omvang van agrarische bouwpercelen en intensieve veehouderij.

Tevens zijn enkele veranderingen doorgevoerd in het samenhangende systeem van beleidsproducten. De Agenda ruimte is vervallen, waardoor het Programma ruimte is aangepast. De Visie ruimte en mobiliteit krijgt expliciet de status van Waterplan. En het toetsingskader vergunningverlening bodemenergie is ingetrokken en vervangen door een nieuwe beleidsregel. Een laatste aanpassing is doorgevoerd in de uitvoeringspraktijk van het beleid, waarmee is beoogd het beleid duidelijker te maken en er beter kan worden ingespeeld of nieuwe ontwikkelingen.

De aanpassingen in de Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit 2016 hebben geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling aan de Schippersvaartweg.

3.3.3 Verordening Ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

  • Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd. Toepassing van de ladder is zowel aan de orde bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een lokale behoefte, als bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een (boven)regionale behoefte. In het Programma Ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma Ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip 'regio'.
  • Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen hanteert de provincie aanvullende regels, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel.
  • Stap 3 houdt in dat, indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een uitwerking hiervan is opgenomen in het Programma Ruimte.

Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied

Lid 1 Bollenteeltgebied primair bestemmen voor bollenteelt

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 3 Teeltgebieden, laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

Lid 4: Greenportwoningen en 'Ruimte-voor-Ruimte' woningen

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en ‘Ruimte-voor-Ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. In juni/juli 2016 is door de gemeenteraden van de samenwerkende Greenportgemeenten de nieuwe Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 vastgesteld. Door de gemeente Noordwijkerhout is deze op 30 juni 2016 vastgesteld.

Met de vaststelling van de ISG 2016 is de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling komen te vervallen (zie ook paragraaf 1.3). Lopende projecten met een 'Ruimte-voor- Ruimte'verzoek, waarvan de aanvraag en medewerking dateert van voor de inwerkingtreding van het nieuwe ISG 2016, kunnen doorgang vinden. Onderhavig project kan op basis van de voorheen geldende regelingen doorgang vinden.

Lid 8 Compensatie bollenteeltgebied

In artikel 2.1.7 lid 7 is een bepaling over bollengrondcompensatie opgenomen. Voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 3 (teeltgebieden), die nieuwe bebouwing en of functies toestaan op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, dient voorzien te worden in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek .

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.2.2. De ontwikkeling van één woning betreft geen stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan de ladder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in paragraaf 3.2.2 een beperkte ladder toets opgenomen.

Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de aard en schaal van het gebied. Het gebied is op de kwaliteitskaart van de provincie aangeduid als bollenlandschap. In het geval van de Schippersvaartweg 69 is sprake van inpassen, waarbij de nieuwe woning zo goed mogelijk wordt ingepast in het bestaande gebied. In het geval van de Schippersvaartweg 26 is sprake van aanpassen, waarbij de situatie aangepast wordt door de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing.

Algemeen

De ontwikkeling maakt duurzame sanering van leegstaande bebouwing mogelijk. Per saldo is sprake van een forse kwaliteitsverbetering en dit past binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart. In bijlage 2 is het landschappelijk advies opgenomen waarin is beschreven dat er sprake is van verbetering van de landelijke kwaliteit. De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie. Extra aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

Door gebruik te maken van de uitgangspunten van de voormalige 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling worden de rechten verworven voor de bouw van één nieuwe woning (zie ook paragraaf 1.3 betreffende de toepassing van de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling). Middels dit plan wordt een erf met bedrijfsbebouwing, namelijk kassen en een schuur, gesaneerd en de gronden terug gebracht als bollengrond.

1 nieuwe woning in ruil voor sloop van bedrijfsgebouwen

Artikel 2.2.1. a. is van toepassing (inpassen). Op basis van artikel 2.1.7 lid 4 kan een 'Ruimte-voor-Ruimte' woning worden toegestaan bij sloop van bedrijfsbebouwing.

1 bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning

Artikel 2.2.1.b. is van toepassing (aanpassen). Met de sanering van de bedrijfsbebouwing resteert de bestaande bedrijfswoning op het perceel nummer 26. Aangezien er met de sloop van de kassen en schuur geen sprake meer is van bedrijfsactiviteiten, kan de bedrijfswoning worden omgezet in een burgerwoning. Rondom de woning kan het bollenlandschap verder voortgezet worden. Met het openmaken van het bollenlandschap is sprake van een zodanige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit dat het treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen niet noodzakelijk is.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie 2009

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld.

De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.

Het doel

Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:

  • het vastleggen van een ruimtelijk ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het wettelijk verankeren van dit zelfbindend ontwikkelingskader voor de Greenportgemeenten;
  • het bieden van een juridisch-planologische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De ambities

De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:

  • economische herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
  • het tegengaan van verdergaande verrommeling;
  • het uitvoeren van de woningbouwopgave zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is overeengekomen;
  • het duurzaam handhaven van het areaal 1e klas bollengrond;
  • het geven van prioriteit aan de primaire Greenportfuncties (bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme) boven niet primaire Greenportfuncties (overige landbouw, veeteelt).

De uitwerking

Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeente naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.

3.4.2 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016

De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 7 juli 2016 (Hillegom), op 30 juni 2016 (Katwijk), op 23 juni 2016 (Lisse), op 16 juni 2016 (Noordwijk), op 30 juni 2016 (Noordwijkerhout) en op 30 juni 2016 (Teylingen) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) 2016 gewijzigd vastgesteld.

In deze herziening zijn de hoofdlijnen van het voorgaande ISG uit 2009 ongewijzigd overgenomen. Met deze herziening wordt beoogd meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Duin- en Bollenstreek. Waarbij kansen worden geboden aan productie, handel, distributie, onderzoek en promotie om te komen tot een Vitale Greenport. Deze herstructurering van de ISG moet tegelijkertijd zorgen voor meer ruimtelijke openheid en het verbeteren van de landschapskwaliteiten.

'Ruimte-voor-Ruimteregeling'

Het vervallen van de provinciale regeling 'Ruimte-voor-Ruimte' (vaststelling Visie Ruimte en Mobiliteit 2014) alsook de input van belanghebbenden bij de voorbereiding van de ISG 2016, gaf aanleiding tot nader onderzoek of er redenen aanwezig zijn om alsnog een bij voorkeur intergemeentelijke regeling 'Ruimte-voor-Ruimte' in te stellen naast het beschikbare instrumentarium van de GOM. De colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken Greenportgemeenten zijn tot de conclusie gekomen dat vooralsnog geen behoefte bestaat aan een nieuwe intergemeentelijke regeling 'Ruimte-voor-Ruimte', omdat de GOM, met het haar thans beschikbare instrumentarium, de herstructurering van de Greenport afdoende kan faciliteren, onder andere door het verlenen van sloopvergoedingen voor verouderde bedrijfsgebouwen, eventueel gekoppeld aan de verkoop van een bouwtitel voor een Greenport(burger)woning (GOM-woningen).

Toetsing

Met de vaststelling van de ISG 2016 is de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling, onderdeel van het Afsprakenkader Duin - en Bollenstreek formeel komen te vervallen (zie ook paragraaf 1.3). Lopende projecten met een 'Ruimte-voor-Ruimte'verzoek, waarvan de aanvraag en medewerking dateert van voor de inwerkingtreding van het nieuwe ISG 2016, kunnen doorgang vinden. Onderhavig project kan op basis van de voorheen geldende regelingen doorgang vinden.

3.4.3 Ruimte voor Ruimte regeling

'Ruimte-voor-Ruimte'regeling

'Ruimte-voor-Ruimte' betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. In de Verordening heeft de provincie geen specifieke regels meer voor de 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling opgenomen. Dat wordt in het vervolg aan de gemeenten overgelaten. In het voorgaande ISG is opgenomen dat een 'Ruimte-voor-Ruimte'verzoek dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • b. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha bomen sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • c. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • d. de gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • e. de kassen zijn gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden) zoals aangeduid op kaart 2;
  • f. de te saneren sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden, zoals aangeduid op kaart 2.

Toetsing

  • a. de ruimtelijke kwaliteit op het plangebied aan de Schippersvaartweg wordt verbeterd, aangezien de bedrijfsbebouwing ter plaatse van Schippersvaartweg 26 wordt gesaneerd. Het saneren van dit complex zorgt voor het herstel van de openheid van het landschap ter plekke. Door de locatiekeuze van de nieuwe woning wordt aangesloten bij het lint van bestaande woningen aan de Schippersvaartweg. Voor nadere toelichting op de toename van de ruimtelijke kwaliteit wordt verwezen naar het landschapsadvies zoals opgenomen in bijlage 2.
  • b. Op de locatie Schippersvaartweg 26 wordt circa 6.030 m2 aan kassen gesaneerd. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde om minimaal 5.000 m2 aan kassen te saneren.
  • c. in Hoofdstuk 4 wordt beschreven dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
  • d. de gebouwen zijn opgericht vóór 2007.
  • e. de kassen zijn gelegen in bollenteeltgebied; dus niet in glastuinbouwgebied.
  • f. er worden geen sierteeltpercelen gesaneerd.

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling.

3.4.4 Regionale woonagenda

De gemeenten in Holland Rijnland hebben op 17 december 2015 de regionale woonagenda vastgesteld. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.

De regio wil netto 17.660 woningen toevoegen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. De plancapaciteit wordt per subregio afgestemd op de behoefte. Hiertoe wordt een planlijst opgesteld.

Toetsing

Het voornemen betreft de realisatie van één nieuwe woning en de wijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Vigerend bestemmingsplan

Op het perceel vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de gemeente Noordwijkerhout dat op 30 juni 2016 is vastgesteld.

In het vigerende bestemmingsplan hebben de beide locaties de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. In het bestemmingsplan heeft de Schippersvaartweg 26 de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1' en hebben de gronden rondom de Schippersvaartweg 69 de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Ter plaatse van het oostelijk deelgebied, nummer 69, is een bouwvlak opgenomen. Tevens geldt op deze locatie de gebiedsaanduiding 'overige zone - Hogeveensepolder'. Dit betekent dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voor deze gronden geldt tevens een bescherming op gebiedsniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0006.png"

Figuur 3.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2015'

3.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling dus niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het plan wel past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Hierbij dient men rekening te houden met het gestelde in paragraaf 1.3. Uitgangspunt van de voorgenomen ontwikkeling is dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd, waarbij de kwaliteitsverbetering wordt vormgegeven op basis van de vervallen 'Ruimte-voor-Ruimte'regeling, aangezien de aanvraag en medewerking tot het project dateert van voor de inwerkingtreding van het ISG 2016.

Het beleid (uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 1.3) staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit de sanering van de bedrijfsbebouwing aan de Schippersvaartweg 26 te Noordwijkerhout en de bouw van één nieuwe woning aan de Schippersvaartweg 69, derhalve niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

4.2 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van bedrijfsbebouwing en de realisatie van één nieuwe woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

4.3 Verkeer en infrastructuur

Ontsluitingsstructuur

Het plangebied wordt ontsloten via de Schippersvaartweg. Deze weg verbindt het plangebied met Noordwijkerhout. De Schippersvaartweg sluit in het oosten aan op de Leidsevaartweg die een verbinding biedt richting Lisse. De Schippersvaartweg is een erftoegangsweg type I waar een maximumsnelheid van 60 km/u geldt. Fietsers kunnen op de Schippersvaartweg gebruik maken van de fietssuggestiestroken. Op circa 750 meter vanaf het plangebied bevinden zich bushaltes waar bussen halteren in de richtingen Den Haag, Hillegom, Leiden, Lisse en Nieuw-Vennep. De ontsluiting van het plangebied is goed.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Binnen het plangebied worden kassen van 6.030 m² en een schuur van 75 m² gesloopt. Daarnaast wordt één woning gerealiseerd. De verkeersgeneratie van één woning is zeer beperkt. In combinatie met de sloop van de kassen en de schuur betekent dit dat de verkeersintensiteiten op de Schippersvaartweg zullen afnemen ten opzichte van de huidige situatie. De afname van de verkeersintensiteit komt de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling alleen maar ten goede.

Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernomen uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van een woning in de categorie 'vrijstaand, koop' bedraagt 2 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte voor één woning bedraagt 2 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Hier is voldoende ruimte voor, waardoor er geen problemen verwacht worden bij het parkeren.

Conclusie

De bereikbaarheid van de planlocatie is goed. Door de ontwikkelingen neemt de verkeersgeneratie af waardoor er geen problemen zullen ontstaan in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. De parkeerbehoefte voor de woning bedraagt 2 parkeerplaatsen die op eigen terrein opgevangen zullen worden. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

In het kader van de 'Ruimte-voor-Ruimte'-regeling wordt aan de Schippersvaartweg in Noordwijkerhout één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Schippersvaartweg. De Schippersvaartweg is buitenstedelijk gelegen en heeft een geluidszone van 250 meter. Aangezien de ontwikkeling binnen de zone van deze weg valt, is akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3 .

Conclusies

Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Schippersvaarweg wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB in buiten stedelijk gebied conform de Wgh. De maximale geluidbelasting bedraagt 55 dB, dit is berekend aan de voorgevel. Op de zijgevels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar blijft de geluidbelasting onder de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

De mogelijkheid bestaat om de geluidbelasting op de voorgevel terug te dringen tot de maximale ontheffingswaarde. Wanneer de voorste bebouwingslijn minstens 7 meter naar achteren wordt geschoven (22 meter van de as van de weg), wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Als deze maatregel niet gerealiseerd wordt is een dove voorgevel van de woning noodzakelijk.

Bij toepassing van een dove gevel is aanvullend bouwtechnisch akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Hierin moet aangetoond worden dat de geluidbelasting in de verblijfsruimten van de nieuwe woningen niet hoger is dan de gestelde eisen uit het Bouwbesluit 2012 voor wat betreft de karakteristieke geluidwering.

Omdat de situering van de woning binnen het bestemmingsvlak niet vastgelegd is, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijkerhout noodzakelijkerwijs de maximale ontheffingswaarde vast te stellen conform tabel 4.1.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai

Omschrijving locatie   Ontheffingswaarde   Bron  
Woning Schippersvaartweg 69   53 dB   Schippersvaartweg  

De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Op de beide locaties, zowel de Schippersvaartweg 26 als Schippersvaartweg 69 is ter plaatse verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat er op beide locaties geen noodzaak bestaat om aanvullend bodemonderzoek te doen.

Voor de locatie Schippersvaartweg 26 is tevens een eindsituatieonderzoek uitgevoerd.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de eindsituatie van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de opslag meststoffen en aanmaak bestrijdingsmiddelen en opslag bestrijdingsmiddelen en aanmaak meststoffen ons inziens, op basis van voorgaand onderzoek (nulsituatie) verslechterd in het grondwater. De grond is niet verslechterd. De verontreiniging met arseen in het grondwater is mogelijk van natuurlijke herkomst. Mogelijk wordt de verhoogde concentratie nikkel veroorzaakt door een verstoring van het bodemevenwicht. Gedacht kan worden aan het vrijkomen van de voedingstoffen door het gebruik van (kunst)mest. Hierdoor (bij een overmaat aan ionen) worden als eerste de enkelwaardige ionen (het minst sterk gebonden, zoals nikkel) van het absorptiecomplex verdrongen en komen in oplossing in het grondwater. Verstoringen zijn normaal gesproken tijdelijk en verdwijnen na verloop van enkele jaren. Dergelijke verhogingen komen vaker voor in agrarische gebieden.

Aanvullend onderzoek wordt niet doelmatig geacht.

De volledige onderzoeken, het verkennend onderzoek van de locaties Schippersvaartweg 26, Schippersvaartweg 69 en het eindsituatieonderzoek van Schippersvaartweg 26 zijn bijgevoegd in respectievelijk bijlage 4, 5 en 6.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Ter plaatse van Schippersvaartweg 69 wordt één woning gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Ter plaatse van Schippersvaartweg 26 worden de bestaande kassen en schuur gesloopt. De vrijgekomen grond wordt gebruikt voor bollenteelt. Deze ontwikkeling zal gezien het huidig en toekomstig gebruik geen relevante verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaken.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de Maandagsewetering en Wildlaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Naast enkele woningen komen in de omgeving van het plangebied bollengronden en aanverwante bedrijven voor. Daarom is sprake van een gemengd buitengebied. Ter plaatse van Schippersvaartweg 26 worden de bestaande kassen en schuur gesloopt. Hierdoor verbetert het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Ter plaatse van Schippersvaartweg 69 wordt naast de huidige woning één extra woning beoogd. Tegenover Schippersvaartweg 69 is op circa 20 meter Jansen's Overseas gevestigd. Dit bedrijf is gericht op de handel en export van bol- en knolgewassen. Overeenkomstig de VNG-publicatie geldt voor een groothandel in bloemen en planten een richtafstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Ten oosten van het plangebied op circa 190 m is Meeuwenoord Recycling BV gelegen. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is ter plaatse maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m ten opzichte van een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De overige bedrijven in de omgeving veroorzaken ter plaatse van de beoogde woning geen milieuhinder en worden door de beoogde woning niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de beoogde woning in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Daarnaast zal de sloop van de kassen en schuur leiden tot een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies

De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Nieuwe Wet Natuurbescherming

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet gaan in januari 2017 op in de nieuwe Wet Natuurbescherming. Het bevoegd gezag wordt Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Naast een wijziging van bevoegd gezag betekent dit een rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese Richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor de meeste licht-beschermde (tabel 1) soorten blijft ook na 1 januari 2017 een algemene vrijstelling van kracht voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Per provincie kan dat echter verschillen. Voor de zwaarbeschermde (Bijlage VI-soorten) verandert niets qua soorten- en beschermingsregime. De algemene zorgplicht blijft van kracht zoals deze ook al geldt onder de Flora- en faunawet. In voorliggende toetsing is rekening gehouden met de toekomstige wijzigingen in de wet.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk / de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kennemerland-Zuid, gelegen circa 2,6 km ten noordwesten van het plangebied (figuur 4.1). Het dichtstbijzijnde EHS gebied is gelegen circa 450 m ten oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0007.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden, kunnen tevens negatieve effecten als gevolg van verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De sloop van de kassen en schuur en realisatie van één woning zal niet leiden tot een relevante toename van verkeer. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 15 november 2016 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het rapport is opgenomen als bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat in beide deelgebieden vleermuizen kunnen foerageren in lage tot zeer lage dichtheid. In de omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig, de ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op vleermuizen. Op grond van het ontbreken aan geschikt biotoop, het terrein is grotendeels verhard, wordt het voorkomen van overige beschermde soort(groep)en uitgesloten.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: www.vogelbescherming.nl).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van voornoemde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Toetsingskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Gemeentelijk beleid

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) Noordwijk 2012-2016 beschrijft de wijze waarop de gemeente Noordwijk invulling geeft aan haar wettelijke zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater. De doelen voor de rioleringszorg in Noordwijk zijn afgeleid van de wettelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. De doelen voor de rioleringszorg in Noordwijk zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde afvalwater;
  • 2. Inzameling van het hemelwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Grondwater mag de bestemming van percelen niet structureel belemmeren;
  • 4. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 5. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater worden voorkomen;
  • 6. Overlast voor de omgeving zoveel mogelijk beperkt wordt.

Huidige situatie

Algemeen

Het westelijk deel van het plangebied omvat een kassencomplex en schuur aan de Schippersvaartweg 26. De bodem is vrijwel geheel verhard. Het oostelijk deel van het plangebied bestaat uit een woning met enkele bijgebouwen en een tuin aan de Schippersvaartweg 69. De bodem is deels verhard.

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 m – 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 – 0,8 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied zijn geen watergangen gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn diverse primaire en overige watergangen gelegen (figuur 4.2). De beschermingszones van de primaire watergang ten zuiden van Schippersvaartweg 26 bereikt het plangebied. Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0008.png"

Figuur 4.2 Watergangen nabij plangebied. Bron: Legger Rijnland

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Wel is in de omgeving van het plangebied een regionale waterkering gelegen (figuur 4.3). De buitenbeschermingszone valt deels over het westelijk deel van het plangebied. Binnen deze zone zijn geen activiteiten toegestaan die de stabiliteit van de kering in gevaar brengen. Het gaat met name om de aanleg van leidingen die een explosie risico met zich dragen dat zich uitstrekt tot aan de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0009.png"

Figuur 4.3 Regionale waterkering nabij plangebied. Bron: Legger Rijnland

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande kassen en schuur aan de Schippersvaartweg 26 en de realisatie van één woning aan de Schippersvaartweg 69.

Waterkwantiteit

Bij een toename van verharding van 500m2 of meer dienen watercompenserende maatregelen getroffen te worden. Ter plaatse van Schippersvaartweg 26 neemt verharding af door de sloop van de bebouwing met 6.100 m2. De vrijgekomen grond wordt gebruikt voor bollenteelt. Ter plaatse van de Schippersvaartweg 69 neemt verharding toe vanwege de bouw van de woning. Omdat de locaties Schippersvaartweg 26 en 29 in een verschillend peilvlak liggen, mogen deze toe- en afname niet gezamenlijk worden verrekend. Dat betekent dat de toename aan verhard oppervlak bij de Schippersvaartweg 69 moet worden gecompenseerd, indien deze meer bedraagt dan 500 m2. Omdat de verharding in de beoogde situatie met circa 250 m2 ruim onder deze drempel blijft, is watercompensatie niet aan de orde.

Zoals eerder genoemd ligt het zuidelijk deel van Schippersvaartweg 26 in de beschermingszone van een primaire watergang. Voor de sloop van bestaande bebouwing binnen de beschermingszone van een primaire watergang is overeenkomstig de Keur van het waterschap geen vergunning noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. In de buitenbeschermingszone worden geen activiteiten uitgevoerd die de stabiliteit van de kering in gevaar brengen.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
      • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
      • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

4.12.1 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0011.png"

Figuur 4.4 Archeologische beleidskaart

De gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylinge en Hillegom beschikken over een gezamenlijke archeologische verwachtingen- (waarden) kaart, zie figuur 4.4.

Onderzoek en conclusie

Het voornemen betreft de sloop van kassen en een schuur en de bouw van een 'Ruimte-voor-Ruimte' woning. Bij deze werkzaamheden vinden in verband met het slopen van de voormalige bedrijfsbebouwing en geplande nieuwbouw bodemingrepen plaats met een oppervlakte groter dan 500m2. Volgens het vigerende bestemmingsplan is de grens voor archeologisch onderzoek 500 m2 en graafwerkzaamheden van minder diep dan 30 cm.

Het oostelijk deel van het plangebied, perceel nummer 69, ligt in categorie 8, zie figuur 4.2. Dit is een zone met een lage verwachtingswaarde. Vrijstelling voor archeologisch onderzoek geldt hier voor gronden dieper dan 30 cm en gronden die een oppervlakte hebben groter dan 1.000 m2. De ontwikkeling op dit perceel is niet groter dan 1.000 m2 en daarom is archeologisch onderzoek niet nodig.

Het westelijk deel van het plangebied, nummer 26, ligt in categorie 12, zie figuur 4.2. Voor deze zone geldt volledige vrijstelling van archeologisch onderzoek.

In het verleden is de grond ter plaatse van de Schippersvaartweg 69 opgespoten. Door ruiling is de kavel ontstaan zoals deze nu is. Het achterste deel van de kavel is 3 meter omgedrecht. Op basis hiervan kan worden geconstateerd dat de toplaag verstoord is. Archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten. Bovendien bedraagt de totale oppervlakte van het perceel 69 niet meer dan 1.000 m2, waardoor archeologisch onderzoek sowieso niet nodig is.

Op het perceel nummer 26 wordt de sloop van kassen voorzien en wordt de bestemming van de huidige bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning.

4.12.2 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland wordt het cultuurlandschap rondom het plangebied aangeduid als strandwallen/vlaktenlandschap, zie figuur 4.5. De rode cirkels in figuur 4.5 geven het plangebied weer.

Het plangebied ligt in de Hogeveensepolder. De Hogeveensepolder heeft een cultuurhistorische waarde als bedrijvenlandschap. De structuur van de polder is altijd mee ontwikkeld met de bedrijven. De polder heeft op dit moment een karakteristieke kavelstructuur, deze zal echter opnieuw gaan veranderen omdat deze niet rendabel is voor de zittende agrariërs. De Hogeveensepolder zal daarmee opnieuw een andere uitstraling krijgen als bedrijvenlandschap en zo met de bedrijven mee transformeren. Het veranderende bedrijvenlandschap is de kenmerkend voor het landschap en de dynamiek van het gebied. In bijlage 2 van de regels is een landschapsvisie opgenomen waarin de geschiedenis en de kwaliteiten van de Hogeveensepolder worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.BP201700043-0003_0012.png"

Figuur 4.5 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Zuid-Holland

4.13 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces is belangrijk. Landelijk zijn afspraken gemaakt om over te gaan naar een duurzame nieuwbouw.

Het werkprogramma van Schoon en Zuinig (VROM, 2007) beschrijft hoe Nederland in 2020 30 procent minder broeikasgassen wil uitstoten ten opzichte van 1990. Op basis hiervan hebben het Rijk en de gemeenten in 2007 het Klimaatakkoord ondertekend. Aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend. Nederland heeft in het Energierapport 2008 (EZ, 2008) de doelstelling voor energiebesparing opgehoogd van 1,5 naar 2 procent per jaar in 2020. Onder duurzame energiebronnen worden hernieuwbare energiebronnen verstaan. Dit wil zeggen bruikbare energie uit waterkracht, windenergie, zonne-energie, omgevingsenergie en biomassa. Duurzame energie speelt in Nederland nog een beperkte rol. De Nederlandse overheid streeft naar 20 procent duurzame energie in 2020 (VROM, 2007). Het kabinet Rutte II hanteert het aandeel duurzame energie van 16 procent in 2020. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6 en wordt deze in 2015 verder verlaagd naar 0,4.  

De 'trias energetica' is de leidraad om verstandig om te gaan met energie. Juist bij de bouw kan, voor minimaal de komende 50 jaar, worden bepaald in welke mate nog fossiele energiebronnen nodig zijn. Isolatie met bewezen materialen is daarom onmisbaar voor duurzaam bouwen. De toepassing van nieuwe duurzame verwarming- en koeltechnieken (onder andere warmte-koude opslag uit de bodem) zorgt ervoor dat de warmte (in de winter) of koude (in de zomer) duurzaam en efficiënt wordt opgewekt.

GPR Gebouw® 4

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw® 4. GPR Gebouw® 4 is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties kunnen worden gemeten, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6,0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online worden ingevuld. Omdat de Milieudienst IJmond diensten verleent aan de gemeente Noordwijkerhout, worden de kosten van het gebruik van GPR Gebouw® 4 gedragen door de Milieudienst IJmond. De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is een 7,0 score op het thema energie en gemiddeld een 7,0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Conclusie

Overeenkomstig het landelijk beleid en het beleid van de gemeente Noordwijkerhout dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid van het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde.

Bij bouwaanvragen wordt een GPR-berekening verlangd door de gemeente Noordwijkerhout.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. In dit hoofdstuk wordt de regeling toegelicht.

5.2 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

5.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

5.4.1 Enkelbestemmingen

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1

De bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' is opgenomen voor de gronden die na de sloop van de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning weer in gebruik worden genomen ten behoeve van de bollenteelt. Hier zal geen bouwvlak worden opgenomen en bebouwing van deze gronden is dan ook niet toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De voortuinen van de woningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen alsmede voor onoverdekte zwembaden, tennisbannen en paardenbakken. Tevens zijn ter plaats van de aanduiding 'bijgebouwen' garages en bergplaatsen toegestaan.

Artikel 5 Wonen

Voor de nieuwe woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen.

Naast burgerbewoning mag 25% van de vloeroppervlakte van een woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 40 m² worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn per woning één zwembad, één tennisbaan en één paardenbak toegestaan.

De hoofdgebouwen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. De inhoudsmaat van woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum inhoudsmaat woning'. De goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding. De oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m2.

Mantelzorg

Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van kracht geworden. Deze landelijke wetgeving maakt het mogelijk om zonder vergunning 100 m2 aan (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken voor mantelzorg. Het gevolg van deze landelijke regeling is dat het een nadere regeling in dit bestemmingsplan overbodig maakt. Dit bestemmingsplan bevat derhalve geen regeling voor mantelzorg.

5.4.2 Dubbelbestemmingen

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

 Voor het gehele plangebied is de dubbelbestemming ' Waarde – Archeologie – ' 2 opgenomen conform het archeologiebeleid van de gemeente Noordwijkerhout. In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat de voor de gebieden met de bestemming 'Waarde – Archeologie - 2' de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De initiatiefnemer dient in dat geval aan te tonen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

5.5 Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling

De antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het over gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 8 Algemene bouwregels 

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen (geen bestemmingsgrenzen zijnde) door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Voorts wordt in het tweede lid van dit artikel bepaald dat - indien de maten van gebouwen en bouwwerken, zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, meer bedragen dan in de bestemmingsregels bepaald - de aanwezige maatvoering als maximum mag worden behouden. Op deze wijze beoogt de gemeente alle legaal gebouwde bouwwerken positief te bestemmen.

In het derde lid van dit artikel is een regeling voor ondergrondse bouwwerken opgenomen. Zo is het toegestaan om onder elk hoofdgebouw, onder voorwaarden, een kelder te bouwen. Omdat voor (bedrijfs)woningen de inhoudsmaat bepalend is en de gemeente het niet nodig acht ondergrondse bouwwerken hieraan te relateren, is bepaald dat de inhoud van een ondergronds bouwwerk geen invloed heeft op hetgeen bovengronds kan worden gerealiseerd.

In lid 8.4 zijn regels opgenomen met betrekking tot afstanden tot zijerfscheidingen. De afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding mag niet minder dan 3 m bedragen. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning kan deze afstand worden verkleind.

In het vijfde lid is opgenomen dat in afwijking van de regels in hoofdstuk 2 bruggen gebouwd mogen worden. Bijvoorbeeld ten dienste van fiets- en/of wandelpaden. De breedte van deze bruggen mag niet meer dan 6 m bedragen.

In het zesde en het zevende lid zijn ook bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand van woningen ten opzichte van veehouderijbedrijven, maneges en kassen. Deze bepalingen zijn opgenomen ten behoeve de bescherming van het leefklimaat van de woningen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In artikel 9 zijn de algemene gebruiksregels opgenomen.

In lid 9.1 is als voorwaarde aan het gebruik van de nieuwe woningen de voorwaarde gesteld dat het gebruik ten behoeve van het wonen uitsluitend toelaatbaar is indien een windhaag van 1,5 m hoog aan de in bijlage 1 in het rood aangegeven zijden, daadwerkelijk gerealiseerd en in stand gehouden wordt, met dien verstande dat de windhaag een groenblijvend gewas is en er geen openingen in zitten met uitzondering van een deur of doorrijdscherm.

In lid 9.2 zijn de activiteiten opgenomen die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dit lid bevat geen limitatieve opsomming van strijdige activiteiten. Overige activiteiten die niet passen binnen de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen in Hoofdstuk 2 zijn eveneens in strijd met het bestemmingsplan.

In lid 9.3 zijn nadere gebruiksregels opgenomen. Deze bepaling is een nadere invulling van lid 9.2.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

In artikel 10 is beschreven dat de gronden die de aanduiding 'overige zone - Hogeveensepolder' hebben, mede bestemd zijn voor het instandhouden van cultuurhistorische waarden. Tevens moet, bij een afwijking, worden voldaan aan de ontwerpprincipes uit de Landschapsvisie Hogeveensepolder in bijlage 2.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Inleiding

In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden. Deze regels zijn opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken.

Maten en bouwgrenzen

Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijken op basis van dit artikel is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Waarde – Archeologie

Dit bestemmingsplan biedt het college de bevoegdheid met behulp van een wijzigingsplan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 13 Overige regels

Parkeerregels gemeente Noordwijkerhout

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Dit heeft tot gevolg dat onder andere de regeling aangaande parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden bij of in gebouwen in de Bouwverordening van de gemeente Noordwijkerhout per 1 juli 2018 in het geheel vervalt. Voor nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen die na 28 november 2014 zijn of worden vastgesteld, gelden de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeerregeling) ook niet meer. Dit betekent dat er vanaf die datum in de bestemmingsplannen zelf, voor zover nodig, moet zijn voorzien in parkeerregelingen. In dit verband is er in de overige regels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft om met name bij gebruiksverandering, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het in dit plan opgenomen afwijkingen en wijzigingen te toetsen op parkeergelegenheid, zodat er geen problemen ontstaan in de openbare ruimte. Bij een dergelijke ontwikkeling zal de gemeente veelal de parkeernormen, die zijn opgenomen in de recentste CROW publikatie: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen toepassen. In deze publikatie zijn richtlijnen aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er worden aangelegd in openbaar gebied.

5.6 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 15 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak en Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het voorontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken voor inspraak ter inzage gelegd. Tijdens deze inspraakperiode hebben inwoners, bedrijven, bestuurlijke partners en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, de gelegenheid gehad om op het voorontwerp een reactie in te dienen.

Er zijn twee vooroverlegreacties ingediend, één door het Hoogheemraadschap van Rijnland en één door Veiligheidsregio Hollands Midden. Hieronder worden ze kort samengevat, beantwoord en worden eventuele aanpassingen benoemd.

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemraadschap wijst erop dat de bewering, dat de toename van het verhard oppervlak niet opweegt tegen de afname van het verhard oppervlak, niet klopt omdat de locaties Schippersvaartweg 26 en naast 69 in een verschillend peilvlak liggen. Dit heeft als gevolg dat de toename aan verhard oppervlak bij de Schippersvaartweg naast 69 moet worden gecompenseerd, indien deze meer bedraagt dan 500 m2. De tekst van paragraaf 4.11 is aangepast op basis van het aangedragen uitgangspunt. De conclusie blijft dat compensatie niet aan de orde is, omdat de toename aan verharding op de locatie naast Schippersvaartweg 69 met ca. 250 m2 minder is dan de drempel van 500 m2.

Veiligheidsregio Hollands Midden

Er wordt geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plangebied. Er zijn evenmin opmerkingen ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening. De vooroverlegreactie vormt geen aanleiding voor aanpassing van het bestemmingsplan.

6.1.2 Zienswijzen

Overeenkomstig de wettelijke vereisten is ook het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is een ieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten om het kostenverhaal te regelen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.