direct naar inhoud van 4.11 Ecologie
Plan: Recreatiepark Noordwijkse Duinen
Status: ontwerp
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.pbrecreatieparknd-VA01

4.11 Ecologie

Inleiding

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is inzichtelijk gemaakt waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente. Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek beschreven in Bijlage 4. Hierin zijn ook de resultaten verwerkt van het oriënterend ecologisch onderzoek verricht door Stichting Coast Info International (zie Bijlage 5).

Uitgangpunten voor het onderzoek zijn als volgt:

  • 2,15 ha bollengrond van Van Paridon wordt omgezet in natuurgebied;
  • het aantal recreatie-eenheden wordt verminderd van 250 naar 165.

Conclusie gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De projectlocatie grenst wel direct aan het duingebied dat geheel tot Natura 2000 en de EHS behoort. Het plan beoogt het duingebied te versterken door uitbreiding van het natuurareaal en aanvullende natuurgerichte inrichtings- en beheersmaatregelen. Door zorgvuldige uitvoering en fasering in de tijd, kan verstoring van het duingebied tijdens de uitvoeringswerkzaamheden tot een minimum beperkt blijven. De recreatieve druk op het duingebied verandert niet noemenswaardig. Het totale effect op Natura 2000 en de EHS is daarom per saldo positief.

Conclusie soortenbescherming

Besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening maken vaak ingrepen mogelijk, hetgeen een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Voor zover sprake is van ingrepen waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1. Voor deze soorten geldt namelijk een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. De aantasting en verstoring van vogels dient ten alle tijden broedseizoen is globaal van 1 maart tot 1 augustus) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van spechten en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de te kappen bomen een functie vervullen als baltsplaats voor vleermuizen. Hoewel wetgeving en jurisprudentie hierover onduidelijk zijn, kan het kappen van dergelijke bomen worden uitgelegd als strijdig met de Flora- en faunawet. Aangezien vleermuizen altijd als zwaar beschermde soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn worden aangemerkt, kan in die gevallen ten behoeve van een ruimtelijke ingreep geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden verleend.

Tijdens het oriënterend ecologisch onderzoek (zie Bijlage 5) zijn enkele tabel 1 soorten (egel en bosmuis) in het plangebied aangetroffen. Ondanks dat tabel 2 soorten tijdens de inventarisatie niet zijn aangetroffen, is het algemeen bekend dat het damhert in het plangebied wordt waargenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied door verschillende vogelsoorten wordt gebruikt. Zo zijn de merel, de putter, de roodborst en de winterkoning waargenomen. Ook vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen, zoals de ekster, de huismus, de boerenzwaluw, de kolmees en de pimpelmees.

Gelet op de aangetroffen vogelsoorten geldt in principe geldt dat een aanvullende omgevingscheck nodig is om vast te kunnen stellen of er voldoende gelegenheid in de omgeving is voor de verschillende soorten om zelfstandig een vervangend nest te vinden. In het oriënterend onderzoek wordt echter, gelet op de herinrichting van het terrein en de afname van bebouwing, geconcludeerd dat deze omgevingscheck niet noodzakelijk geacht. Nu het terrein een groener uiterlijk krijgt en ook de aangrenzende gronden van Van Paridon (bollengronden) als nieuwe natuur worden ingericht, worden er namelijk meer broedgelegenheden voor vogels in en rond het plangebied gecreëerd.

De veldinventarisatie heeft uitgesloten dat het plangebied in gebruik is als vaste verblijfplaats voor vleermuizen, de gebouwen zijn hiervoor niet geschikt. Wel wordt het gebied gebruikt als foerageergebied (gewone dwergvleermuis en laatvlieger). Als jachtgebied is het plangebied slechts in geringe mate geschikt en structurele vliegroutes zijn niet aanwezig (vanwege ligging en opbouw van het plangebied). Gelet op voornoemde komt adviesbureau Stichting Coast Info International tot de slotsom dat het niet noodzakelijk is om nader onderzoek naar vleermuizen te laten plaatsvinden.

Aangetroffen tabel 3 soorten betreffen naast de vleermuizen in incidentele mate de zandhagedis en de rugstreeppad.

De algehele conclusie van het onderzoek luidt dat zoveel mogelijk schade dient te worden voorkomen aan te beschermen natuurwaarden. Op deze wijze ontstaat en bestaat geen noodzaak tot het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen anders dan de reeds beoogde kwaliteitsslag van het recreatieterrein en de inrichting van de naastgelegen bollengronden tot natuur. Indien aan voorgaande wordt voldaan is de noodzaak tot een ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet dan ook niet aan de orde en staat deze wet de uitvoering van het projectbesluit niet in de weg.