Plan: | Noordwijk aan Zee - Prins Hendrikweg 17 e.o. |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPNAZPrHendrik17-ON01 |
Aan de Prins Hendrikweg 17 te gemeente Noordwijk is een woonhuis gevestigd. Aangrenzend ligt aan de oostelijke kant een onbebouwd perceel. Het betreft de percelen met de kadastrale nummers 4005, 4006 en 3566. De eigenaar is voornemens om de bestaande woning te slopen. Hiervoor in de plaats wil de eigenaar het perceel splitsen en twee nieuwe woningen oprichten. Ten zuiden van deze percelen ligt een groenstrook. De gemeente wil een deel van deze groenstrook toevoegen aan de al aanwezige begraafplaats. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de Prins Hendrikweg, in het duinengebied van Noordwijk aan Zee, gemeente Noordwijk. Het plangebied bevindt zich aan de oostelijke grens van de woonwijk Dobbelmannduin waar veelal vrijstaande villa's gerealiseerd zijn. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een woonperceel en het Dompad. Het plangebied grenst aan de westkant aan het voormalige Hightop Hotel Noordwijk. Aan de zuidelijke kant van het perceel bevindt zich een begraafplaats. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Earth)
Bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee'
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee' van de gemeente Noordwijk, onherroepelijk sinds 3 september 2014.
In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan is in paragraaf 2.4 reeds een aankondiging gemaakt van de beoogde ontwikkeling aan de Prins Hendrikweg. De volgende tekst is opgenomen in het vigerende plan:
'Ad g High Top Hotel aan de Oude Zeeweg 72 en Prins Hendrikweg 19
Er is een verzoek ingediend voor het ontwikkelen van twee percelen, te weten Oude Zeeweg 72 (High Top Hotel) en Prins Hendrikweg 19 (de bijbehorende villa). Geadviseerd is om in het huidige hotel drie appartementen te realiseren en op de twee kavels aan de Prins Hendrikweg vier villakavels te realiseren, rekening houdend met het doorzicht vanuit het Dobbelmannduin en met ruimte aan het Dompad om dit meer toegankelijk te maken. Ook is besproken om eventueel een gedeelte dat grenst aan de begraafplaats aan de gemeente te verkopen om zo ruimte te creëren voor de begraafplaats. In het bestemmingsplan is vooralsnog geen rekening gehouden met het verzoek, omdat eerst overeenstemming over de planologische uitgangspunten en financiering van de herontwikkeling moet zijn verkregen. Dit in het kader van het hotelbeleid'.
De voorgenomen plannen passen binnen bovengenoemd kader. De genoemde vier villakavels hebben namelijk betrekking op de huidige villa, gelegen aan de Prins Hendrikweg 19 en behorend bij het voormalige High Top Hotel en de mogelijkheid nog 3 villa's op het naastgelegen perceel, Prins Hendrikweg 17, te ontwikkelen. Met de voorgenomen plannen worden twee woningen gebouwd ter hoogte van het perceel aan de Prins Hendrikweg 17, één minder dan zoals beschreven in het vigerend bestemmingsplan. Ook wordt er rekening gehouden met het behoud van de doorzichten en de ruimte aan het Dompad. De uitbreiding van de begraafplaats is tevens al benoemd.
In het vigerende bestemmingsplan is het meest oostelijke perceel van de twee percelen binnen het plangebied bestemd als 'Groen'. Het westelijke perceel, waar reeds één woonhuis is gevestigd is voorzien van één bouwvlak. De gronden waar de uitbreiding van de begraafplaats voorzien is, zijn ook bestemd als 'Groen'. Voor de beoogde ontwikkeling moet dan ook een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Paraplu Bestemmingsplan Grondwater
Het 'Paraplu Bestemmingsplan Grondwater' is vastgesteld op 12 april 2018. Op de locatie is vanwege dit parapluplan Grondwater een dubbelbestemming 'Waterstaat – Ondergrondsbouwen' van toepassing. Deze dubbelbestemming met maatvoeringen is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Paraplu Bestemmingsplan Parkeren
Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld op 30 mei 2018. Voor de locatie zijn de relevante bepalingen uit dit parapluplan opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling nader toegelicht.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit drie percelen. Het westelijke perceel is bebouwd met één woonhuis. Dit woonhuis is gevestigd op de westelijke kant van het perceel, dichtbij het voormalige Hightop Hotel Noordwijk. De woning is in noord-zuid richting geplaatst met de voorgevel richting de Prins Hendrikweg. De west- en noordgrens van het perceel zijn voorzien van veel groen in de vorm van struiken en bomen. Het oostelijke perceel is op dit moment onbebouwd. Er is in de huidige situatie sprake van een graslandschap dat niet gebruikt wordt. Het meest zuidelijke perceel is de groenstrook richting de begraafplaats. De ligging van het plangebied is in figuur 2.1 weergegeven.
Figuur 2.1: Indeling plangebied
De bestaande woning zal worden gesloopt. In plaats hiervan worden volgens de gewenste ontwikkeling twee vrijstaande woonhuizen gerealiseerd, verdeeld over de twee bestaande percelen aan de Prins Hendrikweg binnen het plangebied. In de beoogde ontwikkeling worden deze percelen onderverdeeld in twee kavels van beide 1.541 m2. De derde kavel betreft de meest zuidelijke hoek van het plangebied. Deze zal niet bebouwd worden. Wel wordt deze hoek deels ingericht als groenstrook en deels onderdeel van de al aanwezige begraafplaats.
Voor de invulling van de kavels aan de Prins Hendrikweg te Noordwijk, is door Elberfeld. bureau voor landschap en stedenbouw (juli 2019) een nadere studie verricht naar de exacte positionering van twee mogelijke villa's, zodanig dat optimaal wordt rekening gehouden met de omliggende kavels en woonbebouwing met betrekking tot doorzicht, uitzicht, privacy en mogelijke schaduwwerking.
In eerste instantie is onderzocht en in kaart gebracht hoe het terrein in de omgeving verloopt en vanuit welke positie de nieuwbouw kan worden beleefd. Ook zijn er enkele belangrijke uitgangspunten getoetst die eerder door de gemeente zijn meegegeven die betrekking hebben op de mogelijke positionering van de villa's.
Reliëf
Op dit moment staat op het kavel een villa aan de westzijde en een kleiner bijgebouw aan de oostzijde. Het terrein loopt af van west naar oost. Met name aan de westzijde is het terrein hoger (+20NAP), naar het oosten richting het Dompad loopt het af tot +13NAP aan de Prins Hendrikweg en naar het zuiden, richting de begraafplaats loopt het terrein verder af in de structuur van de steilrand.
In de nieuwe situatie bij ontwikkeling van de 2 villa's moet deze karakteristiek behouden blijven. Dit gebeurt door de villa's met bijgebouw op afstand te houden van de Prins Hendrikweg (ervaarbaarheid landschap en reliëf) en van de steilrand (begroeide helling), door het beganegrondniveau en aangrenzende tuin/terras goed op te nemen in de bestaande maaiveldhoogtes en door logische aansluitingen te maken op de Prins Hendrikweg voor een oprit (niet onmogelijk steil). Daarnaast wordt aangegeven dat het Dompad aan de oostzijde met de opgaande begroeiing eromheen waarneembaar en karakteristiek moet blijven.
Figuur 2.2 : bestaande situatie terrein (links) en nieuw voorstel opbouw terrein en hoogtelijnen (rechts)
Landschap
In de ontwikkeling staat een optimale beleving van de plek, met de karakteristieken van flinke hoogteverschillen, slingerende wegen met groene bermen, vrijstaande villa's, doorzichten en een aanwezige steilrand (overgang duin - strandvlakte) centraal. De opritten naar de parkeergelegenheid op de eigen kavel is zodanig gepositioneerd dat er zo min mogelijk hoogteverschillen ontstaan, zodat ook geen keerwanden of andere constructies nodig zijn om de garage te bereiken. Dit houdt het straatbeeld rustig en laat het groen met daarachter een villa bepalend zijn (en niet de erfgrens of de auto-oprit).
Op de kavel zijn twee locaties bepaald waar gebouwd kan worden. Daarnaast blijft er voldoende ruimte over voor een groene invulling aan de weerszijden van de kavels en tussen de villa's. Ook is er voldoende ruimte over om de steilrand met de karakteristieke helling en (gezonde) begroeiing in tact te houden. Dit is belangrijk voor de beleving vanuit het zuiden (begraafplaats Middengebied). Het aanzicht van de steilrand met veel groen en enkele vrijstaande villa's wordt daarmee gerespecteerd.
Figuur 2.3: groene straat (links) en tuin- en groenstructuur (rechts)
Doorzicht
Een andere karakteristiek op deze plek is het doorzicht. Op deze hoger gelegen plek is het uiteraard een grote kwaliteit om uitzicht te bieden op het (lagere) ommeland. Op dit moment is dat in de openbare ruimte met name vanaf de Dobbelmannduin het geval, komende vanuit het noorden. Ook op de Prins Hendrikweg zelf is, komende vanuit het westen, het ommeland waarneembaar, ware het niet dat de begroeiing van de steilrand hier het uitzicht grotendeels verspert. Behalve vanuit de openbare ruimte, is er een uitzicht vanuit de omliggende hoger gelegen woningen en hun erf. Dit uitzicht of doorzicht is uiteraard een waardevolle karakteristiek die optimaal moet worden gerespecteerd.
Gesteld is dat bij de positionering van de nieuwe villa's veel aandacht moet zijn voor de bestaande doorzichten. Zo is er een vrije zone (bestemming 'Tuin') gereserveerd tussen de twee bouwkavels in het verlengde van de Dobbelmannduin. Ook is er een vrije zone (bestemming 'Tuin') richting de buurpanden aan de oost- en westzijde. Er is onderzocht hoe de huidige doorzichten per pand zijn en hoe dit bij de ontwikkeling van de villa's gerespecteerd kan worden (zie bijlage 1 van deze toelichting). Bij de positionering van de twee te realiseren villa's is rekening gehouden met maximaal behoud van uitzicht en doorzichten. Vanuit de woningen ten noorden van de kavels (hoger gelegen) liggen de nieuwe villa's lager. Eromheen is vrij uitzicht. De bijgebouwen liggen zodanig lager dat hier overheen wordt gekeken.
Figuur 2.4: open doorzicht (links) en bebouwingslijn (rechts)
Schaduwwerking
Om verslechtering van schaduwwerking tegen te gaan is een maximale bouwcontour bepaald aan de oost- en westzijde. Deze is gebaseerd op de bestaande bebouwing op de kavel. Aan de westzijde wordt de afstand beduidend groter en daarmee voordeliger voor de buren. Aan de oostzijde is de positie van bestaande bijgebouwtje bepalend. Overigens is aan deze zijde de begroeiing bij het Dompad bepalender voor de schaduwwerking.
In de volgende tekst en afbeeldingen zijn de stedenbouwkundige principes opgesomd. Hierbij zijn de mogelijke posities van hoofd- en bijgebouwen aangegeven, alsmede de opbouw van het groen / tuin. Daarmee is rekening gehouden met behoud van Dompad en aangrenzende groenzone (behoud gezonde bomen en onderbegroeiing voorkomt ongewenste erfafscheidingen en confrontatie met nieuwe privetuin), een berm langs de Prins Hendrikweg, de mogelijke posities van de opritten en bouwvrije zones aan weerszijden van en tussen de villa's.
Een vergelijking van het oude uitzicht en het nieuwe uitzicht vanuit de aangrenzende kavels op de situering van de twee te realiseren villa's is in bijlage 1 van deze toelichting vermeld.
Figuur 2.5: uitgangspunten terreinindeling
Figuur 2.6: bouwcontouren op basis van zichtlijnen, schaduwvlakken en rooilijnen
In het kader van de Verordening Ruimte 2014 dient elk bestemmingsplan waarbij een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, voorzien te zijn van een motivering, bij voorkeur een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft dan wel verbeterd wordt. Het landschappelijke raamwerk laat nieuwe bebouwing toe, zonder dat het beeld rommelig wordt. Een zorgvuldige vormgeving en positionering van de bebouwing is belangrijk voor de beeldkwaliteit van het landschap.
Er wordt, zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, op meerdere manieren rekening gehouden met de beeldkwaliteit van het landschap en de gebouwde omgeving in dit plan:
Omdat de woonwijk is opgebouwd uit vrijstaande villa's, sluit de gewenste ontwikkeling goed aan op de ruimtelijke opbouw binnen de wijk. Deze vrijstaande setting is tevens geborgd in de regels van dit bestemmingsplan Hiermee is de ontwikkeling passend binnen de huidige situatie rondom het plangebied.
Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De SVIR is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Toetsing
De SVIR kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn. De gemeente Noordwijk is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als een stedelijke regio met topsectoren. De ontwikkeling is passend binnen dit beleid en kleinschalig in relatie tot dit beleid.
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (Rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Toetsing
De omvang van het plan, de netto toevoeging van één woning aan de bestaande woonvoorraad, is op basis van jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraken Raad van State 23 december 2015, 201408383/1 en 10 februari 2016, 201505424/1) niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook de uitbreiding van de begraafplaats is dermate beperkt dat dit niet aan te merken valt als een stedelijke ontwikkeling. Daarom hoeft dit ruimtelijk plan in principe niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Desondanks blijkt uit het feit dat de ontwikkeling van deze woningen een particulier initiatief is dat er een behoefte is aan de woningen. Bovendien worden de woningen geplaatst binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (zie figuur 3.1).
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en meermaals (gedeeltelijk) herzien, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:
1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Vergroten van de agglomeratiekracht
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel.
3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Wonen
De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.
De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk-, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio’s over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.
Toetsing
Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'), zoals zichtbaar in figuur 3.1. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
Het voorliggende plan voorziet in een herontwikkeling waarbij de gronden opnieuw worden ingericht en bebouwd ten behoeve van een bij de wijk passende bebouwing en ten behoeve van de uitbreiding van de al aanwezige begraafplaats. Met deze herontwikkeling wordt een kleine bijdrage geleverd aan het opvangen van de (regionale) behoefte aan nieuwe woningen door middel van het opwaarderen van gronden binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de provinciale doelstelling 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' (speerpunt 1). Ook wordt er door de herontwikkeling van het gebied een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (speerpunt 3).
Het plangebied is tevens onderdeel van een door de provincie aangewezen 'stads- of dorpsrand'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van een stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu doordat stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen en er vaak sprake is van vrij uitzicht. In de voorgenomen planontwikkeling is stedenbouwkundig gezien een relatie gezocht met de naastgelegen begraafplaats en het daarachter gelegen open landschap. In hoofdstuk 2 is hier nader op ingegaan.
Actualisering 2016
De Verordening en de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn geactualiseerd en door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 17 mei 2016. De actualisatie is als het ware een grondige 'onderhoudsbeurt' van de provinciale instrumenten. De voor dit plangebied relevante passages blijven ongewijzigd, de actualisatie heeft derhalve geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte 2014 opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied is gelegen binnen 'bestaand stads- en dorpsgebied' en is hiermee in overeenstemming met de Verordening ruimte 2014. De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt.
Figuur 3.1: bestaand stads- en dorpsgebied (kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte', Visie Ruimte Mobiliteit)
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking het uitgangspunt (art. 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening & art. 2.1.1 Verordening ruimte 2014 provincie Zuid-Holland). De ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd aansluitend op de huidige locatie. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.2 hoeft de ontwikkeling niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (bijvoorbeeld uitspraken Raad van State 23 december 2015, 201408383/1 en 10 februari 2016, 201505424/1). Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1)
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wanneer de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Het plan voorziet in de realisatie van twee nieuwe vrijstaande villa's (één herbouw plus één extra villa) en de uitbreiding van de aanwezige begraafplaats. De woonwijk waarbinnen het plangebied ligt is eveneens opgebouwd uit vrijstaande villa's en de begraafplaats is reeds aanwezig. Hiermee is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de aard en schaal van het gebied. Daarnaast ligt het plangebied volgens de Laag van de stedelijke occupatie van de Kwaliteitskaart binnen het 'steden en dorpen' gebied. Woningbouw en maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan binnen deze gebieden. Daarmee voldoet het plan aan de richtpunten van de Kwaliteitskaart.
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. Concentratie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de regionale bereikbaarheid zijn hierbij een van de speerpunten.
Doel is het voorzien in voldoende woningen in gedifferentieerde woonmilieus zodat de regio een topwoonregio in de Randstad wordt. Aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving is daarbij een speerpunt. Ten aanzien van woningbouw zijn de volgende kernbeslissingen geformuleerd:
Toetsing
Noordwijk is onderdeel van de Kustzone die gekenmerkt wordt door een aantrekkelijk woonklimaat, zowel in de kustzone als in het achterland (Noordwijk-Binnen). Dit zorgt voor druk op het woningareaal en de authenticiteit van het gebied. Noordwijk heeft een eigen woningbouwprogramma om aan de vraag van bestaande inwoners en potentiële nieuwe inwoners te kunnen voldoen. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee (één herbouw plus één extra villa) kwalitatief hoogwaardige woningen. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve taakstelling en wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd. De ontwikkeling is passend binnen de RSV.
De Regionale Woonagenda is 14 maart 2018 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Hierin is de regionale woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) beschreven en de bijbehorende planlijst regionaal afgestemd.
Woningbouwontwikkelingen in aantallen moeten passen binnen de kaders die de provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) biedt. Beide prognoses kennen verschillende uitgangspunten, waardoor een bandbreedte voor de woningbehoefte ontstaat.
Toetsing
Rekening houdend met realisatie in 2015 en 2016 is tot 2030 nog behoefte aan het toevoegen van 780 woningen in de gemeente Noordwijk. Noordwijk lig in de woonregio Holland-Rijnland Noord. Hier is minder harde plancapaciteit dan behoefte. De bandbreedte van de woningbehoefte ligt namelijk tussen de 3.900 woningen op basis van de WBR 2016 en de 10.080 woningen op basis van de BP2016. Het planaanbod (inclusief de zachtere plannen) is op dit moment niet meer dan 6.590 woningen.
Figuur 3.2: Uitsnede tabel woningbehoefteraming 2016, periode 2017-2030
Figuur 3.3: Uitsnede tabel woningbehoefteraming versus plancapaciteit
De woningbehoefte in Noordwijk tot 2030 per woonmilieu is indicatief bepaald op 400 in het rustig stedelijke woonmilieu en 380 in het dorpse woonmilieu. De woningen leveren een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
De Intergemeentelijke structuurvisie kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV). In tegenstelling tot de RSV heeft de ISG voor de Duin- en Bollenstreek voor de betreffende gemeenten wel een zelfbindend karakter. De greenportgemeenten hebben gezamenlijk de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht die zich vanuit deze intergemeentelijke structuurvisie richt op herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Er is namelijk een grote herstructurering van de sector nodig om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan en de kostbare kwaliteiten van het landschap te verbeteren.
Toetsing
Deze extra woningbouwopgave van de regionale structuurvisie is een zeer wenselijke impuls voor de sociaaleconomische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de gemeenten. Een toevoeging van woningen geeft een extra impuls aan de noodzakelijke herstructurering van de woningvoorraad en woonomgeving. Een toevoeging van woningen (en daarmee inwoners) draagt bij aan versterking van het draagvlak van maatschappelijke en commerciële voorzieningen en biedt tegenwicht aan teveel ontgroening en vergrijzing in de regio. Tot 2030 betreft de extra woningbouwopgave 5200 woningen. Dit plan voorziet deels in deze woningbehoefte en is daarmee passend binnen dit beleid.
Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven. Het resultaat is een dynamische lijst van woningbouwplannen met een realistische planning die jaarlijks wordt gemonitord en besproken. De afstemming is subregionaal of bovenregionaal, de terugkoppeling vindt plaats in het regionale portefeuillehoudersoverleg Ruimte. Jaarlijks biedt het dagelijks bestuur van de regio na advies van het portefeuillehoudersoverleg Ruimte de actuele planlijst aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan ter verantwoording van bestemmingsplannen.
Toetsing
Indien het plan past binnen de totale capaciteit die benodigd is voor de woningbehoefte zoals opgenomen in de bandbreedte van de WBR en BP is er verder geen (sub)regionale afstemming nodig.
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken door het opstellen en ondertekenen van een Energieakkoord. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Tevens is afgesproken nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is. Ook wordt energie neutrale bouw gestimuleerd.
Toetsing
De woningen worden gasloos gerealiseerd.
In het door de gemeenteraad van Noordwijk vastgestelde vigerende bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee' (onherroepelijk sinds 3 september 2014), zijn de binnen het plangebied gelegen gronden bestemd voor 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen' (zie figuur 3.4) Naast deze bestemmingen ligt er op de gronden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is in de toelichting van het vigerende bestemmingsplan in paragraaf 2.4 reeds een aankondiging gemaakt van de beoogde ontwikkeling.
Figuur 3.4: Uitsnede verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 6 'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen-, speel-, nuts- en geluidwerende voorzieningen, duinen en natuur, water, fiets- en voetpaden, voorwerpen van beeldende kunst en bergingen ten behoeve van wonen. Op de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts ten behoeve van nutsvoorzieningen en bergingen in de vorm van bijgebouwen zijn toegestaan. Er bestaat voor burgemeester en wethouders geen mogelijkheid om de 'Groen' bestemde gronden te wijzigen in 'Wonen' of 'Maatschappelijk'. Een nieuw bestemmingsplan dient derhalve te worden opgesteld.
Artikel 10 'Tuin'
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, duinlandschap, in- en uitritten en verkeersareaal ter plaatste van de aanduiding 'ontsluiting'. Op de gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. Als uitzondering hierop geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van een erker en/of luifel) ten behoeve van de direct aangrenzende bestemming 'Wonen' aan de voorgevelgrens onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. Voor burgemeester en wethouders bestaat de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het toestaan van parkeren. Het is derhalve niet mogelijk een woning te bouwen op deze gronden of om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'. Een nieuw bestemmingsplan dient derhalve te worden opgesteld.
Artikel 13 'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en bijbehorende functies als omschreven in het bestemmingsplan. Hoofdgebouwen en ondergrondse parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de gewenste ontwikkeling is het woonhuis op dit perceel buiten het huidige bouwvlak gesitueerd.
Artikel 16 'Waarde-Archeologie 2'
Voor de gronden ter plaatse van het plangebied is sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor de gronden geldt dat het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 16.4 van de bestemmingsregels bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kunnen verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden, dan wel dat het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Noordwijk aan Zee' zijn tevens het paraplubestemmingsplan 'Grondwater' en het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' vastgesteld. Met deze twee plannen is in dit bestemmingsplan rekening gehouden.
Op 12 oktober 2017 is door de gemeenteraad de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld. Met deze visie wordt geanticipeerd op de nieuwe Omgevingswet, maar juridisch gesproken is het een structuurvisie, zoals bedoeld in de Wro. De essentie van de omgevingsvisie is: “Noordwijk is een energieke, duurzame, inspirerende en gastvrije kustplaats met topkwaliteit en allure.”
De gemeenteraad heeft op 8 november 2018 de actualisatie van de omgevingsvisie vastgesteld. In de actualisatie zijn onder meer wijzigingen in nieuw vastgesteld regionaal en lokaal beleid opgenomen. Op de beleidsvelden Cultuur en Natuur heeft een meer ingrijpende aanpassing plaatsgevonden.
In de Omgevingsvisie is uitgesproken dat de gemeente Noordwijk een ambitieus woningbouwprogramma heeft om in te spelen op de verwachte vraag van een grote diversiteit aan doelgroepen. De Noordwijkse woningmarkt is onderdeel van de regionale woningmarkt. Tot 2030 moeten gemiddeld ruim 200 woningen per jaar gebouwd worden in een aantrekkelijke woonomgeving. Uitbreiding van de sociale woningvoorraad is noodzakelijk en wordt geborgd door bij binnenstedelijke projecten en bij nieuwbouw in uitleggebieden, met 3 of meer woningen, het uitgangspunt minimaal 30% ‘sociaal’ (waarvan minimaal 20% sociale huur) te hanteren.
Figuur 3.5: uitsnede uit Kaart Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief met plangebied in rood
Duurzaam bouwen
Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken stelt de gemeente het instrument "de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw" (GPR Gebouw) beschikbaar. De gemeente vraagt initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de MPG-berekening voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).
De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen. Het streven voor nieuwbouwwoningen is nu een gemiddelde score van 8,5 voor energie en milieu (DPG score) en voor de andere thema's een 8. De wettelijke verplichting voor energie, zoals vastgelegd in het huidige Bouwbesluit, komt in woningbouwprojecten overeen met een 7,8.
Toetsing
Het planvoornemen levert een bijdrage aan de benodigde extra woningbouw. Omdat er sprake is van de realisatie van één extra woning is er geen noodzaak sociale woningbouw te realiseren. De woningen zullen daarnaast in ieder geval voldoen aan de gestelde eisen ten aanzien van duurzaamheid zoals vastgelegd in het Bouwbesluit.
De Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013 is in mei 2013 vastgesteld door het college. Noordwijk hanteert voor woningen in principe een behoeftevolgend beleid. Dit betekent dat er voor nu en voor de toekomst voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de vraag van de bewoners en hun bezoekers te kunnen voldoen. Voor zowel wonen als voor overige functies zijn door de CROW tabellen opgesteld met daarin per woningtype of per functie een norm voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Voor wonen zijn daar waar nodig, passend bij de specifieke Noordwijkse situatie, afwijkende normen bepaald.
Toetsing
In paragraaf 4.3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de geldende parkeernormen. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat voldoende parkeerruimte gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden ten behoeve van de beoogde woningbouw.
De conclusie is dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan en er is geen wijzigingsbevoegdheid bij de betreffende bestemmingen opgenomen om de gewenste ontwikkeling te realiseren. Wel is in de toelichting van het vigerende bestemmingsplan deze ontwikkeling al aangekondigd. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Normstelling en beleid
In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van een woning en de realisatie van twee nieuwe woningen inclusief een beperkte uitbreiding van de aanwezige begraafplaats. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voor het ontwerpbestemmingsplan zal het bevoegd gezag besluiten dat geen milieueffectrapportage noodzakelijk is.
Ontsluiting
De Prins Hendrikweg wordt ontsloten via de Oude Zeeweg/Beeklaan. Via deze wegen kan de N206 bereikt worden. De Prins Hendrikweg is een rustige éénrichtingsweg. Het is een erftoegangsweg binnen de 30km/u zone waar de fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerde verkeer.
Parkeren
De gemeente Noordwijk heeft een eigen parkeerbeleid, de Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan bepaald worden op basis van deze nota. De nota is gebaseerd op de normen die zijn opgesteld door het CROW. Voor Noordwijk wordt de stedelijkheidsgraad “matig stedelijk” gehanteerd. De ontwikkeling is gelegen in de “Villawijk Zuid” wat geschaald kan worden in de categorie overig binnen bebouwde kom. Voor vrijstaande woningen wordt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voor de twee vrijstaande woningen zijn (2 x 2,3 = 4,6) in totaal 5 parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd waar ruim voldoende ruimte is. De uitbreiding van de begraafplaats leidt niet direct tot een aanvullende parkeervraag aangezien de parkeerbehoefte per plechtigheid wordt bepaald. Het aantal plechtigheden zal niet direct toenemen als gevolg van de uitbreiding.
In de regels van dit bestemmingsplan (zie artikel 12.1) is een parkeerregeling geborgd die zorgt dat bij vergunningverlening voldoende parkeerplaatsen aangelegd worden.
Verkeersafwikkeling
Er zijn geen verkeersintensiteiten bekend van de Prins Hendrikweg. Aangezien het hier een rustige erftoegangsweg betreft wordt verwacht dat de verkeersintensiteit in de huidige situatie zeer beperkt is.
De ontwikkeling van de twee woningen hebben een verkeersgeneratie tot gevolg. Deze is berekend op basis van kentallen die afkomstig zijn uit het ASVV 2012 (CROW). Voor deze kentallen zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als bij parkeren. De verkeersgeneratie bedraagt maximaal 8,6 mvt/etmaal per woning. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie (2 x 8,6 = 17,2) afgerond 17 mvt/etmaal. Omdat er reeds een woning aanwezig is, is de toename in verkeersgeneratie afgerond 9 mvt/etmaal. Een dergelijke verkeersgeneratie is dermate beperkt dat deze geen invloed heeft op de verkeersafwikkeling.
De uitbreiding van de begraafplaats leidt niet direct tot een aanvullende verkeersgeneratie aangezien de verkeersgeneratie per plechtigheid wordt bepaald. Het aantal plechtigheden zal niet direct toenemen als gevolg van de uitbreiding.
Conclusie
Door de ontwikkeling neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen slechts in geringe mate toe waardoor er geen problemen zullen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte kan opgevangen worden binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Normstelling en beleid
Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Oude Zeeweg met een snelheidsregime van 50 km/uur. Naar aanleiding hiervan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige akoestisch onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de berekenende geluidbelasting ten gevolge van de Oude Zeeweg ter plaatse van het plangebied ten hoogste 40 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidsbelasting voldoet hiermee aan de grenswaarde van 48 dB Lden.
Tevens is in dit akoestisch onderzoek, onderzoek gedaan naar de geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van de Prins Hendrikweg en de Dobbelmannduin. Beide wegen zijn 30 km/uur wegen en daarom niet onderzoeksplichtig, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch de geluidbelasting onderzocht. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Prins Hendrikweg bedraagt ten hoogste 53 dB Lden (exclusief aftrek). De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Dobbelmannduin bedraagt ten hoogste 44 dB Lden (exclusief aftrek). De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB Lden (exclusief aftrek). Dit is in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Het aanvragen van hogere waarden is niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan.
Binnen het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde van de gezoneerde Oude Zeeweg. Ook de geluidbelasting ten gevolge van de Prins Hendrikweg en de Dobbelmannduin is aanvaardbaar. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn in de grond geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Tevens zijn op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit het chemisch onderzoek bleek dat de ondergrond niet verontreinigd is, maar dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK en PCB's. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel niet noodzakelijk is. Het grondwater is in het onderzoek niet meegenomen omdat het grondwater zich beneden de 5,5 meter onder maaiveld bevindt. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 4.
Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige grondgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Normstelling en beleid
In de winter van 2013/2014 trad grondwateroverlast in Noordwijk aan Zee op. De overlast betrof grondwater in ongeveer 30 kelders van winkelpanden en woongebouwen aan en nabij de Hoofdstraat. Door de inzet van een pompinstallatie en het aanbrengen van drainage is de grondwaterstand langzaam gedaald. Op dit moment treedt nog beperkt grondwateroverlast op, maar bij een langdurig natte periode kan dit wel weer ernstiger worden. Om in de toekomst problemen te voorkomen is door de gemeente Noordwijk besloten specifiek voor ondergrondse bouwwerken nadere regels te stellen. Dit is vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Grondwater Noordwijk (vastgesteld 12-04-2018).
Onderzoek en conclusie
Het grondwaterniveau ligt binnen de kern Noordwijk aan Zee boven de 0 meter +NAP. Anders dan in 'reguliere' bestemmingsplannen wordt de maximale bouwdiepte gerelateerd aan NAP en niet aan het gemiddelde maaiveld.
Ter hoogte van het plangebied gelden meerdere toegestane verticale bouwdiepten op basis van het paraplubestemmingsplan. Deze variëren van 4 tot 2 meter +NAP. Onder de beide woningen komen kelders. De gemiddelde hoogte van het maaiveld ter hoogte van de westelijk gelegen woning bedraagt 17 meter +NAP en ter hoogte van de oostelijk gelegen woning 13 meter +NAP. Omdat er vanaf 9,4 meter +NAP een archeologische onderzoeksplicht geldt (zie paragraaf 4.13) zullen de kelders tot maximaal dit niveau komen. Grondwateronderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1:. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate
In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met één toe en wordt de begraafplaats beperkt uitgebreid. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekende mate. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Ter plaatse van de dichtstbijzijnde rekenpunten (Oude Zeeweg) wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden. Omdat ter plaatse van de rekenpunten wordt voldaan aan de grenswaarden, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van een weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Volgens de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Het aspect (planologisch relevante) kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
De ontwikkeling is gelegen in een woongebied dat redelijkerwijs is aan te merken als een 'gemengd gebied' omdat naast wonen, ook andere functies in de nabije omgeving voorkomen, waaronder agrarisch gebruik, een hotelfunctie en een begraafplaats.
Voor een begraafplaats moet volgende de VNG-Brochure 'Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 meter worden aangehouden ten opzichte van rustig woongebied. Voor gemengd gebied mag echter een 'stapje terug' worden gedaan en geldt een aan te houden richtafstand van 0 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, omdat tussen de woningen en de ligging en uitbreiding van de begraafplaats een groenstrook komt te liggen van 10 meter. De begraafplaats vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling. Anderzijds vormen de woningen ook geen beperking voor het functioneren van de begraafplaats. De woningen vormen ook geen geluidsveroorzakende functie waarbij sprake is van een verstoring van rust, respect en stilte op de begraafplaats. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Ten westen van het plangebied is een hotel aanwezig. Ook voor een hotelfunctie moet 10 meter worden aangehouden ten opzichte van rustig woongebied. Aangezien het gebied valt aan te merken als gemengd gebied, mag een stapje terug worden gedaan en geldt een aan te houden richtafstand van 0 meter. Bovendien gaat het hier om een hotel van beperkte omvang en dus redelijkerwijs ook een lager in te schatten omvang van de hinder naar de directe omgeving (geluidsoverlast, verkeersaantrekkende werking). Deze hotelfunctie kan dus redelijkerwijs bestaan naast de bestaande woningen, maar ook de nieuw te realiseren woningen. De ligging van het hotel vormt geen belemmering voor dit plan. Evenmin wordt het hotel in haar bedrijfsvoering beperkt als gevolg van dit plan. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet Natuurbescherming en het natuurbeleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling en beleid
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de NNN of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europees rechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudings- doelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudings- doelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
De Nbw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de NNN. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Coepelduynen) bedraagt circa 250 meter.
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling, kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Gezien de ligging nabij Natura 2000-gebied is een stikstofonderzoek noodzakelijk. Op basis van stikstofberekeningen van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase heeft IDDS een notitie opgesteld (bijlage 5). De conclusie van deze notitie luidt dat er geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebied zal plaatsvinden als gevolg van het planvoornemen. De verschillende berekeningen komen uit op een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/j (zie bijlage 6, 7 en 8).
Soortenbescherming
In 2018 is een ecologische quickscan in het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 9. Bij dit onderzoek is geconstateerd dat uitvoering van dit plan niet zal leiden tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten. Met inachtneming van de algemene zorgplicht `(artikel 11 Wet natuurbescherming) en het broedseizoen van vogels staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg.
Ten aanzien van de algemene zorgplicht dient rekening gehouden te worden met het volgende:
De volgende aanbevelingen worden daarnaast gegeven op de ecologische structuren in het plangebied en de omgeving te versterken:
In de verdere uitwerking van de planvorming wordt gekeken of en hoe invulling gegeven wordt aan de bovenstaande aanbevelingen.
Conclusie
Zowel de Wet natuurbescherming als het provinciaal natuurbeleid vormen geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Gemeentelijk rioleringsplan 2013-2017
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is een belangrijk hulpmiddel voor het maken van de juiste afwegingen op het terrein van bodembescherming, waterkwaliteit en rioleringszorg. Conform de Wet milieubeheer geeft de gemeente in het GRP aan op welke wijze zij haar wettelijke taak voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater wil uitvoeren. Het plan is gericht op de instandhouding van een goede riolering. Het GRP 2013-2017 is in de raadsvergadering van 20 december 2012 vastgesteld. Jaarlijks wordt op basis van het GRP een Operationeel Plan opgesteld, waarin de voor dat jaar uit te voeren beheer- en onderhoudswerkzaamheden en –investeringen zijn opgenomen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Noordwijk. De ondergrond bestaat uit zandig materiaal met over het algemeen een zeer goede doorlatendheid. Er is in het plangebied geen sprake van (grond) wateroverlast.
Waterkwantiteit
In het plangebied en aangrenzend aan het plangebied zijn geen oppervlakte water aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering. Het voor de waterveiligheid relevante deel van het duingebied ligt op ruime afstand van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Ter plaatse van het plangebied is gemeentelijke riolering aanwezig, waarop kan worden aangesloten. Het gaat hier om een gescheiden stelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling betreft de herbouw van één woning, de realisatie van één extra woning en de uitbreiding van de begraafplaats. De extra woning wordt gerealiseerd op een voornamelijk onverhard terrein.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet 15% van de extra verharding gecompenseerd worden. In dit plan gaat het om het herbouwen van één woning en het toevoegen van één woning. Het bestaande verharde terrein is 435 m2. De toekomstige verharding bedraagt circa 516 m2 (woningen, erfbebouwing en verhardingen). Naar verwachting wordt ook nog een deel van de achtertuin verhard. Afgerond zal de verharding in de toekomstige situatie maximaal 600 m2. bedragen. De grenswaarde van 500 m2 extra verharding wordt echter niet overschreden, compensatie van water is daarmee niet aan de orde.
Figuur 4.1: Verhardingen in toekomstige situatie
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Voor dit plan wordt ingezet op plaatselijke infiltratie van hemelwater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Ter plaatse zal voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater (DWA) worden aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater wordt niet afgevoerd via de riolering maar ter plaatse geïnfiltreerd.
Watervergunningsplicht
Omwille van een toename van de verhardingen groter dan 500 m2 geldt in beginsel een watervergunningsplicht wanneer hemelwater wordt afgevoerd. Indien het plan voorziet in hemelwaterinfiltratie in het plangebied zelf (dit is gezien de ondergrond toepasbaar), dan is geen watervergunning noodzakelijk.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Een vergunning is tevens niet noodzakelijk.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Integrale Erfgoednota Noordwijk ‘Erfgoed op de kaart’
In juni 2011 is de Integrale Erfgoednota Noordwijk ‘Erfgoed op de kaart’ vastgesteld met de Erfgoedverordening Gemeente Noordwijk 2011. Deze erfgoednota is opgesteld in samenhang met ‘In de bodem van Noordwijk’: de archeologische waarde verwachtings- en beleidsadvieskaart en de bouwhistorische verwachtingenkaart. De Erfgoednota biedt een goede basis voor de uitvoering van de wettelijke eisen ten aanzien van gebouwde (rijks)monumenten, het van rijkswege beschermd dorpsgezicht en archeologie. De Erfgoednota biedt tevens een visie en structuur voor de omgang met het erfgoed, de formatie voor uitvoering van het beleid en de wettelijke taken voor het erfgoed en een verbinding van de planologische kaders van ruimtelijk beleid.
Ter plaatse van het plangebied is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2' opgenomen. Daarin is geregeld dat de aanvrager van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voorlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onderzoek
Om te achterhalen of binnen het plangebied sprake is van archeologische resten, is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen in een onverstoord deel van de Jonge Duinen. In de boringen zijn geen oude oppervlaktes aangetroffen waarop resten vanaf de Late Middeleeuwen worden verwacht. Oudere resten worden pas verwacht op 0 meter +NAP. De kans dat de graafwerkzaamheden archeologische resten verstoren is daarom zeer klein en er wordt geen nader onderzoek geadviseerd. Door de gemeente Noordwijk wordt daarbij het voorbehoud gemaakt dat dit advies alleen geld voor ingrepen die niet dieper reiken dan 9,4 meter +NAP. Om te borgen dat niet dieper gegraven wordt, is in de regels bij de bepalingen over kelders opgenomen dat deze niet dieper mogen zijn dan het hiervoor genoemde niveau.
Op basis van deze bevinding is een vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Het volledige archeologische onderzoek is opgenomen in bijlage 10. Het archeologisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden door Erfgoed Leiden.
Op basis van de cultuurhistorische kaart Zuid-Holland en de Visie Ruimte en Mobiliteit blijken er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig te zijn.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstukindeling bestaat uit:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Aan de oostzijde van het plangebied is de bestemming Groen opgenomen. Deze gronden (11 meter breed) behoren tot de beoogde nieuwe woning maar erfbebouwing is hier niet gewenst om de doorzicht te behouden. Wel is het mogelijk om een erfafscheiding (andere bouwwerken) te bouwen tot 2 meter.
De tuinen die onbebouwd dienen te blijven hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Langs een groot deel van de Prins Hendrikweg is reliëf in de vorm van een steilrand aanwezig. De woningen langs deze weg en steilrand zijn hoger gelegen en ter plaatse van de steilrand zijn schuin aflopende tuinen aanwezig. Deze tuinen zijn onbebouwd. De steilrand heeft daardoor een duinachtige uitstraling. Het heeft de voorkeur om deze duinachtige uitstraling zoveel mogelijk te behouden. In- en uitritten zijn toegestaan in de bestemming ‘Tuin’.
In de bestemming 'Wonen' dient het hoofdgebouw in het bouwvlak te worden gebouwd. Tevens dient de nokrichting haaks op de weg te staan. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximum goothoogte en de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw zijn op de verbeelding aangegeven. En tevens het maximale aantal woningen.
In de woningen mag onder voorwaarden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend. De voorwaarden staan onder de 'specifieke gebruiksregels'. Ook de begripsomschrijvingen zijn bepalend voor wat is toegestaan.
De begraafplaats is bestemd als 'Maatschappelijk' met de specifieke functieaanduiding 'begraafplaats'. Er zijn hier geen gebouwen toegestaan. Ook zijn er geen geluidgevoelige maatschappelijke functies toegestaan. Tussen de uitbreiding van de begraafplaats en de bestemming 'Wonen' zit een 10 meter brede groenstrook zodat zicht op de begraafplaats voorkomen wordt.
De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel die onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
De overige regels bevatten een parkeerregeling op basis waarvan de aanleg en instandhouding van parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden vereist.
Bij de algemene afwijkingsregels is sprake van een bevoegdheid en dus geen plicht van het college om daar aan mee te werken.
De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Prins Hendrikweg 17 e.o.' heeft van met ingang van 3 oktober tot en met 13 november 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens heeft op 22 oktober 2018 een, door de gemeente en initiatiefnemer georganiseerde, inloopavond plaatsgevonden op locatie Goohorstlaan 10 te Noordwijk.
Er zijn twee vooroverlegreacties en 11 inspraakreacties ingediend. De vooroverlegreacties hebben geen consequenties voor het plan. Naar aanleiding van de inspraakreacties is het plan voor wat betreft de situering van de bouwvlakken en bestemmingsvlakken aangepast. De nota van beantwoording van de overleg- en inspraakreacties en de ambtshalve wijzigingen is als bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Noordwijk. Tevens is het plan online te raadplegen via de gemeentelijke website en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn is eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.