Plan: | Marslaan tussen 65 en 67 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0571.BPLKLmarslaan65-OH01 |
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Het plangebied bestaat uit verharding, twee schuurtjes en een tuin met struiken en bomen. Aan de noordzijde van het plangebied loopt een watergang.
In het plan wordt de realisatie van één woning mogelijk gemaakt, voor de realisatie zijn de volgende werkzaamheden noodzakelijk:
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de PEHS. Ten noorden van het plangebied zijn de Lek en de uiterwaarden van de Lek wel onderdeel van de PEHS. Gezien de aard en kleinschaligheid van de ontwikkeling en de buitendijkse ligging van de PEHS zijn er geen effecten te verwachten op de PEHS. Gebiedsbescherming komt in deze paragraaf dan ook verder niet aan de orde.
Figuur B2.1 Ligging plangebied ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl , FLORON, 2002, de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen, en www.waarneming.nl waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Mogelijk komen licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem voor in en nabij de watergang. Deze soorten zijn erg algemeen. Overige beschermde soorten zijn hier gezien de voorkomende biotopen niet te verwachten.
De tuin kan het biotoop vormen van in Nederland (zeer) algemeen voorkomende vogelsoorten als ekster, houtduif, turkse tortel, merel, heggenmus, winterkoning, roodborst, koolmees en pimpelmees. Tevens kunnen vaste nesten van kraaien aanwezig zijn in de bomen. De watergang herbergt naar verwachting soorten als knobbelzwaan, meerkoet en wilde eend.
Een roodborstje
In het plangebied zijn naar verwachting algemene soorten als egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en bosmuis aanwezig.
Binnen het plangebied kunnen bepaalde soorten vleermuizen (watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) gebruikmaken van de (oudere) bomen (diameter > 30 cm) als vaste verblijfplaats. De enige geschikte boom voor een vaste verblijfplaats staat aan de noordzijde van het plangebied direct langs de watergang. Deze boom wordt niet door de ontwikkeling aangetast. De bomen in het plangebied kunnen ook een functie hebben voor vaste vliegroutes en foerageergebied, het gaat hier echter niet om primaire routes of foerageergebieden.
De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid en winterverblijfplaats.
In de nabije omgeving is de zwaar beschermde rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is niet onwaarschijnlijk dat deze soort voorkomt in de watergang (voortplantingsplaats) die gelegen is naast het plangebied. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken.
Een rugstreeppad
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocaties voldoen hier niet aan.
In tabel B2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B2.1 Beschermde soorten in het projectgebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw categorie 1 |
ontheffingsregeling Ffw | |
categorie 2 | categorie 3 | |
dotterbloem en zwanenbloem egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis veldmuis en bosmuis kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad |
alle soorten inheemse vogels |
alle vleermuizen rugstreeppad |
Een watersalamander
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van één woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Mogelijk zijn vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) en de zwaar beschermde rugstreeppad (categorie 3) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. In dat kader dient onder meer de vestiging van de rugstreeppad (categorie 3) te worden voorkomen. Daartoe dient het plangebied (vooraf aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden. De Ffw zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.