direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Geerweg 61-63 Ter Aar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens een perceelstransformatie te realiseren, waarbij een agrarische bedrijfswoning (nummer 63) wordt gesloopt en aan de achterzijde van het perceel een nieuwe reguliere woning, vier trekkershutten worden geplaatst en een nieuwe inrit wordt gemaakt. De bestaande reguliere woning (nummer 61) en de caravanstalling op het perceel blijven bestaan. Aan de achterzijde van de woning Geerweg 61 wordt een klein deel van de bedrijfsbebouwing, behorende bij de bedrijfswoning, opgeruimd.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de bestemming waar de nieuwe woning en de trekkershutten worden geplaatst hier geen mogelijkheden voor geeft. Om de gewenste perceelstransformatie planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Nadere informatie trekkershutten

Voorgestelde partiële herziening van het bestemmingsplan voorziet in het verplaatsen van een bouwmogelijkheid voor een woning. De bestaande woning (Geerweg 63) wordt gesloopt en zal aan de achterzijde van het perceel worden herbouwd. Ook zal een nieuwe ontsluiting naar de caravanstalling worden gemaakt via het Reigersbos. De bestaande caravanstalling blijft behouden. Wel zal een deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing aan de voorzijde van het perceel, behorende tot de te slopen woning, verdwijnen.

In de voorgestelde partiële herziening van het bestemmingsplan wordt verder nader ingegaan op het realiseren van een viertal trekkershutten. Dit is een door de initiatiefnemer beoogde/gewenste ontwikkeling, waarvan de haalbaarheid in dit bestemmingsplan wordt onderbouwd. Bestuurlijk is echter het standpunt ingenomen dat in het maatwerkgebied - waar deze locatie in valt - geen bestemmingsplannen in procedure gebracht worden die nieuwe ontwikkelingen bevatten, als hier in de Visie maatwerkgebieden nog een inhoudelijk standpunt over moet worden ingenomen. De ontwikkeling van trekkershutten (recreatieve functie) is een dergelijke nieuwe ontwikkeling.

De daadwerkelijke realisatie is dus afhankelijk van de uitkomst van de Visie maatwerkgebieden. Daarom voorziet het voorliggende bestemmingsplan nu niet in een bouwtitel voor de trekkershutten. Deze ontwikkeling kan pas in gang gezet worden na vaststelling van voornoemde visie, onder voorbehoud dat de visie zich niet tegen de deze ontwikkeling verzet. In ieder geval wordt bij de uitwerking van milieuaspecten in dit bestemmingsplan rekening gehouden met mogelijke toekomstige realisatie van trekkershutten bij de woning.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Geerweg 61-63 in Ter Aar. De locatie ligt in het buitengebied en kenmerkt zich door langgerekte agrarische percelen, kleinschalige bedrijvigheid, recreatie en woningen. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Ter Aar, sectie D, perceel 1918. Het is gesitueerd op een deel van het genoemde perceel. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 9.977 m2. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0001.png" Figuur: Uitsnede kadastrale kaart met aanduidingen plangebied (bron: Kadastrale kaart.com)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 maart 2013. Er is een eerste herziening geweest van het bestemmingsplan, doordat er is gebleken dat er sprake was van een aantal omissies danwel van de noodzaak om een aantal zaken aan te vullen of anders te regelen. Dit betreft zowel de verbeelding, als de planregels van het bestemmingsplan. De aanpassingen zijn vastgelegd in het bestemmingsplan "Glastuinbouw, 1e herziening", op 20 december 2016.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch - Bedrijfswoning' en 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Tevens kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3'. Daarnaast kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerszone - 20ke', 'luchtvaartverkeerszone - lib' en 'zone - concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0002.png" Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

'Agrarisch - Bedrijfswoning'

De voor 'Agrarisch - Bedrijfswoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarische bedrijfswoning en daarbij behorende bebouwing, erven, in- en uitritten, bedrijfsgronden en voorzieningen waaronder begrepen water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, greppels, watergangen, oppervlaktewaterberging, bruggen en duikers. Per bestemmingsvlak is niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan. In dit geval betreft het één bedrijfswoning.

'Agrarisch - Glastuinbouw'

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, de uitoefening van een vollegronds tuinbouwbedrijf en mede de daarbij behorende: bebouwing, erven, in- en uitritten, bedrijfsgronden en voorzieningen waaronder begrepen water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, greppels, watergangen, waterberging, bruggen en duikers; en kleinschalige verkoop van op het bedrijf geteelde producten tot een maximum van 50 m2.

'Waarde - Archeologie - 3'

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen. Op deze gronden mag zonder het aanleveren van een archeologisch onderzoeksrapport bebouwing worden geplaatst waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 50 centimeter of waarvan de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 10.000 m², en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).

Gebiedsaanduiding - Luchtvaartverkeerszone - 20 Ke (LIB5)

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20 KE' geldt het vrijwaringsbeleid in de 20 KE zone rond Schiphol, en zijn geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van de woningen die kunnen worden gerealiseerd in het kader van de Ruimte voor ruimte regeling. Ook is de 'Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol' van toepassing is bij het toevoegen van woningen

Gebiedsaanduiding - Luchtvaartverkeerszone - lib (LIB4)

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib' geldt het Luchthavenindelingsbesluit van Schiphol en zijn zonder een verklaring van geen bezwaar volgens artikel 8.9 van de Luchtvaartwet, geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

Gebiedsaanduiding - Zone - concentratiegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'zone - concentratiegebied' is het beleid gericht op de concentratie van glastuinbouw, hetgeen tot uiting komt in de bouwmogelijkheden en de wijzigingsmogelijkheden in dit gebied.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Agrarisch - Bedrijfswoning' en'Agrarisch - Glastuinbouw', omdat binnen deze bestemmingen het gebruik van de gronden ten behoeve van reguliere woondoeleinden en recreatief gebruik zijn toegestaan. Het planvoornemen is ook in strijd met de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' omdat binnen deze bestemming geen reguliere woning gebouwd mag worden. Ook is het niet mogelijk om op basis van deze bestemming trekkershutten op te richten.

Daarnaast is op basis van de gebiedsaanduidingen niet mogelijk om nieuwe gebouwen met een gevoelige functie te bouwen op de planlocatie. Een woning betreft een gevoelige functie, maar voorliggend plan betreft een vervangende woning daar de huidige woning gesloopt wordt. De planlocatie is gelegen in de zone van het beperkingsgebied van het LIB met aanduidingen nummer 4 en nummer 5. Voor de gebiedsaanduiding 'Luchtverkeerszone – lib' is een verklaring van geen bezwaar niet noodzakelijk, aangezien het Luchthavenindelingsbesluit hier geen belemmering vormt. Dit wordt verder behandeld in paragraaf 3.1.1.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Geerweg 61-63 Ter Aar' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staan er op het perceel aan de Geerweg twee woningen (nummer 61 en 63) en één caravanstalling. Geerweg 63 betreft een agrarische bedrijfswoning. Het perceel wordt ontsloten aan de Geerweg. Een groot deel van het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' en is onbebouwd. Op het perceel bevindt zich tevens een caravanstalling. De stalling biedt ruimte voor ongeveer 80 caravans. De caravanstalling valt echter buiten het plangebied, gezien hier geen wijziging van het bestemmingsplan plaatsvindt. Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op enkele delen van het perceel, zoals beschreven in hoofdstuk 1, paragrafen 2 en 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0003.png" Figuur: bestaande situatie perceel aan de Geerweg (Bron: MD2A)

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0004.png" Figuur: Huidige situatie woning nr. 61 (blijft bestaan) met daarachter woning nr. 63 (wordt gesloopt). (Bron: Google Maps Street View 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0006.png" Figuur: Aanzicht vanaf de Geerweg woning nr. 61 (blijft bestaan) en daarachter achterwoning nr. 63 (wordt gesloopt). (Bron: Google Maps Street View, maart 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0009.png" Figuren: Deel van het perceel waarop een nieuwe toegangsweg, de nieuwe woning en de vier trekkershutten zijn beoogd. Zicht vanaf de Reigersbos. (Bron: Google Maps Street View, juli 2020)

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie betreft een herinrichting van het perceel. De woning nummer 61 blijft bestaan en de bedrijfswoning (nummer 63) wordt gesloopt. Op het vrijgekomen deel komt een woonbestemming ten dienste van nummer 61. Een deel van de caravanstalling wordt wel gesloopt. Hierdoor neemt het aantal stallingsplaatsen af van circa 80 naar circa 60 stallingsplaatsen.

Op het achterliggend perceelsterrein, aan de kant van de Reigersbos, worden vier trekkershutten beoogd langs de waterpartij. Daarnaast wordt daar een nieuwe reguliere woning gebouwd met tuin. Deze woning wordt ontsloten via de Reigersbos. Tevens komt er een nieuwe inrit vanaf de Reigerbos richting de caravanstalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0010.png" Figuur: Inrichtingsschets gewenste situatie deel perceel aan de Geerweg (Bron: MD2A).

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0011.png"

Figuur: Inrichtingsschets deel perceel aan de Reigersbos (Bron: MD2A).

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0012.png" Figuur: Ontwerp nieuwe woning Reigersbos (Bron: MD2A).

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0013.png" Figuur: Referentiebeelden trekkershutten (Bron: MD2A).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de sloop van een bedrijfswoning, nieuwbouw van een reguliere woning en het plaatsen van vier trekkershutten. Het aantal woningen blijft daarmee gelijk, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.1.4 Luchthavenindelingsbesluit

Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2018. In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen. In het Luchthavenindelingsbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied.

Beperkingsgebied

Zoals weergegeven in onderstaand figuur, bevindt de planlocatie binnen de grens van een 'beperkingengebied' (LIB met de aanduidingen 4 en 5), zoals opgenomen in artikel 1.2.1 en bijlage 2 van het LIB, waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0014.png" Figuur: Uitsnede Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (bron: Ruimtelijke Plannen)

Geluidscontour Schiphol

De gronden die zijn aangewezen met nummer 4 in dit besluit zijn met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan, tenzij:

  • bestaand gebruik van een geluidgevoelig gebouw;
  • toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan;
  • een geluidgevoelig gebouw ter vervanging van een bestaand geluidgevoelig gebouw, mits van gelijke aard en gelijke schaal en onder de voorwaarde dat het te vervangen gebouw wordt verwijderd of dat de bestemming van het te vervangen gebouw wordt omgezet naar niet-geluidgevoelig;
  • herstructurering van een bestaand stedelijk gebied, indien dit leidt tot een toename met meer dan 25 woningen en indien dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied;
  • nieuwbouw van een bedrijfswoning, voor zover de noodzaak daarvan is aangetoond.

Op het perceel bevinden zich reeds twee reguliere woningen. De woning Geerweg 61 blijft behouden. De woning Geerweg 63 wordt gesloopt en elders op het perceel opgebouwd. Het aantal woningen op het perceel blijft als gevolg van de ontwikkeling gelijk, waarmee de drempelwaarde van drie woningen binnen lintbebouwing niet overschreden wordt. Gezien de dichtheid van woningen nabij het plangebied, wordt de bebouwing aan de Geerweg als lintbebouwing met overwegend woningen en andere stedelijke functies aangemerkt. De beoogde woning voegt zich binnen dit bebouwingspatroon. Recreatieve functies, waar de trekkershutten toe berekend kunnen worden, betreffen geen gevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 2.2.1c van het LIB. Daarnaast is met de gemeente Nieuwkoop overeengekomen dat een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart niet benodigd is. Voor wat betreft geluid als bedoeld in het Lib-S (artikel 2.2.1d, tweede lid) heeft de afweging plaatsgevonden in paragraaf 4.6 van dit bestemmingsplan.

Wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol

Vanuit de gemeente Nieuwkoop is de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol' vastgesteld op 26 mei 2017. De beoogde ontwikkeling valt binnen de 20 Ke-contour, echter vormt dit geen belemmering aangezien het volgens het ruimte voor ruimte principe wordt gerealiseerd.

Externe veiligheid

Op grond van artikel 2.2.1d van het LIB moet gemotiveerd worden op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. De afweging ten aanzien van het aspect externe veiligheid als gevolg van de ligging in het afwegingsgebied externe veiligheid is opgenomen in paragraaf 4.8 Externe veiligheid.

Conclusie

Onderhavige bouwplan valt binnen het beperkingengebied bebouwing van het vigerende Luchthavenindelingsbesluit Schiphol. Het aantal woningen ten gevolge van de ontwikkeling blijft gelijk aan de bestaande situatie daar de ontwikkeling een vervangende woning betreft. De trekkershutten betreffen geen geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat het Luchthavenindelingsbesluit geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is op 1 april 2023 geconsolideerd vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. De omgevingsvisie is het thematisch ruimtelijk beleidsdocument waarin doelstellingen op de middellange termijn worden vormgegeven. Met de omgevingsvisie wil de provincie een uitnodigend perspectief voor de toekomst bieden en omvat ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Zuid-Holland wil zich ontwikkelen als een slimme en schone provincie.

Als gevolg van een groeiend aantal inwoners, economische ontwikkelingen en klimaatverandering, groeit de behoefte aan woningen. Om dit te bereiken zijn twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' opgesteld. Op basis van deze opgaven is provinciaal beleid ontwikkeld waar de provincie samen met andere overheden en maatschappelijke partners aan wil werken.

De volgende onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn direct relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Planspecifiek

Verblijfsrecreatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie vindt het van belang dat de behoefte aan grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wordt onderbouwd en regionaal afgestemd. Regelmatig worden nieuwe initiatieven ontwikkeld voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, waarbij niet altijd sprake is van afstemming met initiatieven in andere gemeenten. Nieuwe ontwikkelingen kunnen ook gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande recreatiecomplexen. Dit kan leegstand of ongewenst gebruik van bestaande complexen in de hand werken. Zowel bij een nieuwe recreatieve ontwikkeling als bij de herontwikkeling of intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie, moeten alle relevante aspecten worden betrokken bij de afweging hierover. Ook toepasselijk provinciaal beleid wordt daarbij betrokken. Het gaat daarbij in ieder geval om het beleid en de regels voor ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling van nieuwe locaties zal veelal een vorm van ‘transformatie’. Ook de bereikbaarheid en de gevolgen voor de druk op het wegennet worden bij de afweging betrokken.

De ontwikkeling ter plaatse van het plangebied is relatief kleinschalig. Het voorziet in de toevoegen van nachtrecreatie middels het plaatsen vier trekkershutten op de planlocatie. Dit zal geen tot nauwelijks gevolgen hebben voor de bestaande recreatiecomplexen in de omgeving.

Gezonde leefomgeving

De gezondheid van de Zuid-Hollander staat onder druk door ongezonde leefgewoonten, waaronder te weinig buiten zijn en bewegen en milieufactoren (o.a. luchtverontreiniging en geluidsbelasting). Een gezonde leefomgeving is van groot belang voor de gezondheid van onze inwoners. Een leefomgeving die rijk is aan sportief en recreatief beleefbaar groen en water draagt bij aan de gezondheid. De provincie streeft naar het bevorderen van de gezondheid en het voorkomen van ziektes door het aanbieden van verschillende soorten groen (bos, park en recreatieterreinen) voor sportieve en recreatieve inspanning en ontspaning. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een recreatieve functie en is daarmee in lijn met dit onderdeel van de omgevingsvisie.

Sport, recreatie en water- en groenbeleid

In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor al onze inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. De provincie zet daarom samen met partners in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen, locaties en gebieden voor sport en recreatie. Ons recreatieve routenetwerk (voor fietsen, wandelen, varen en ruiters en menners) speelt daarbij een belangrijke rol. In omvang en kwaliteit optimale sport- en recreatiemogelijkheden dragen bij aan een goed en gezond leef-, woon- en vestigingsklimaat en aan (ook spreiding van) toerisme. De provincie streeft naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed en ontwikkelt en verbindt hiervoor onder meer met name de uit oogpunt van belevingswaarde bijzonder waardevolle gebieden inzake landschap (o.a. Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland), water en natuur (o.a. Hollands Plassengebied en onze Nationale Parken NL Delta en Hollandse Duinen) en verbindt sportief en recreatief de groenblauwe netwerken in en om de stad. Er ligt een opgave om de sport- en recreatiemogelijkheden zowel binnen als buiten de stad te behouden en te versterken. De provincie zet daarom in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen voor sport en recreatie. Via dit netwerk worden de locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie ontsloten. Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen om deze routes, locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit, omvang en samenhang te behouden en zo mogelijk te verbeteren.

Toerisme in balans

Wereldwijd groeit het toerisme. Op sommige plekken lijdt dit tot drukte, terwijl andere plekken meer zouden willen profiteren van toerisme. Dit vraagt om afstemming en meer (kwaliteit)sturing. De doelstelling van de provincie is dat in 2030 elke Zuid-Hollander profiteert van toerisme. Om dat te bereiken zal toerisme en de maatregelen die er genomen worden, moeten bijdragen aan de provinciale en maatschappelijke opgaven. Daarmee benut provincie de kansen die het toerisme in Zuid-Holland biedt en beperkt het de overlast die het kan veroorzaken. Toerisme is geen doel op zich, maar wordt ingezet als middel dat bijdraagt aan een aantrekkelijk woon- werk en leefklimaat in Zuid-Holland. Omdat er binnen Zuid-Holland zowel plekken zijn waar overlast van toerisme wordt ervaren, als ook plekken waar nog volop mogelijkheden zijn, ligt er een opgave om dit met elkaar in balans te brengen. Toerisme is daarbij primair het domein van de recreatie-/toerismeondernemer, de lokale overheden, de samenwerkingsverbanden daartussen en de marketingorganisaties. De provincie kan bijdragen door duurzame vormen van toerisme te ondersteunen. Een toeristisch gebied en de omgeving ervan mag niet onevenredig veel lijden onder het toerisme. Het streven is combinaties te maken en belangen waar mogelijk te koppelen. Er zijn diverse provinciale opgaven waar toerisme een bijdrage aan kan leveren, zoals erfgoed, cultuur, (water-)recreatie, human capital, digitalisering, verduurzaming, mobiliteit en natuur. Door toerisme zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de andere maatschappelijke opgaven, zullen uiteindelijk alle Zuid-Hollanders van toerisme kunnen profiteren.

Naar een klimaatbestendig Zuid-Holland

De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren, ook als omstandigheden veranderen. Daarom worden er nu maatregelen genomen om de provincie voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen), zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk zorgt de provincie voor een klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050. Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit onze ambitie te streven naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie. Inzet van de provincie is om de transitie naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt, denk aan infrastructuur, landbouwtransitie, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij wordt in ieder geval gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klimaatstresstesten die overheden hebben uitgevoerd (conform de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening houden met de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij is dat meer ruimte wordt geboden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.Zuid-Holland investeert in een gezonde, aantrekkelijke en veilige leefomgeving voor mens en natuur. Daarom zetten we in op kwalitatief hoogwaardig en bereikbaar groenblauw in en om de stad, ontwikkeling van nationale parken, diversiteit in landschappen en duurzame landbouw. Door klimaatverandering wint deze inzet aan urgentie: toevoegen van- en ruimte bieden aan meer groen en water zijn effectieve oplossingen in het tegengaan van wateroverlast en hittestress in met name stedelijk gebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie staat derhalve de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft op 1 april 2023 een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Dit is een uitwerking van de visie in beleidsregels. Binnen dit beleid zijn specifieke regels opgenomen voor de ruimtelijke kwaliteit. De verordening voorziet in regels die doorwerking van de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie een juridische basis geven waarmee concrete uitwerking wordt gegeven aan de doelstellingen.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan heeft de Omgevingsverordening relevantie met de betrekking tot 'Kaart 4: Gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen' en 'Kaart 14: Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën'.

Kaart 4 'Gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen' toont aan dat het plangebied binnen het gebied van het waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland valt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het planvoornemen voldoen aan de regelgeving van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Paragraaf 4.10 gaat verder in op het aspect water.

Binnen kaart 14 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën' valt het gebied in beschermingscatgorie 3 buitengebied.

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.
  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
    • a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
    • b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
    • c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
    • d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Planspecifiek:

Het ontwerp van het planvoornemen houdt rekening met het groene karakter van het landschap en tast deze niet onevenredig aan. Betaande zichtlijnen blijven behouden. Het planvoornemen gaat uit van de nieuwbouw van een woning en vier trekkershutten met recreatieve doeleinden. Dit is een passende voor deze locatie in het buitengebied.

20 Ke-contour Schiphol

Het plangebied is gelegen in de 20 Ke-contour Schiphol. Voor bestemmingsplannen gelden de volgende instructieregels:

  • 1. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft:
    • a. woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II;
    • b. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in reeds aanwezige lintbebouwing;
    • c. de toevoeging van ten hoogste enkele greenportwoningen, als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;
    • d. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen;
    • e. het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen; of
    • f. bedrijfswoningen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

Klimaatverandering

In artikel 6.27a 'risico's van klimaatverandering' is opgenomen dat in een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte.


Wateroverlast

Uit de klimaateffectatlas blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van wateroverlast bij extreme neerslag. Er wordt met het plan voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging en er zal ruimte zijn voor het infiltreren van water.

Overstroming

Uit de klimaateffectatlas blijkt dat er een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

Hitte

Uit de klimaateffectatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied grotendeels overeenkomt met de directe omgeving. Verder naar het noorden is het iets koeler, naar het zuiden iets warmer. De realisatie van het voorgenomen plan zal niet leiden tot een stijging van de temperatuur. Het plangebied wordt in de toekomstige situatie groener, met minder verharding, ten opzichte van de huidige situatie.

Droogte

Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. In de concrete uitwerking van de bouwplannen is het belangrijk om hier extra aandacht aan te schenken, zodat infiltratie geborgd wordt.

Conclusie

Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop

De Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop is op 8 juli 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Nieuwkoop. De Randstad is en blijft in de toekomst een gebied met een sterke economische aantrekkingskracht. En de komende jaren verwachten we in de Randstad een flinke bevolkingsgroei. De druk op de ruimte is daarom groot. Er is een tekort aan (betaalbare) woningen, er is vraag naar bedrijventerreinen, naar ruimte voor het opwekken van duurzame energie en mogelijkheden voor recreatie. Daarnaast groeit de mobiliteitsbehoefte. Dat alles beïnvloedt ook de gemeente Nieuwkoop. Mensen wonen, werken en recreëren graag in de gemeente en dat wil de gemeente zo houden! Geluk, gezondheid en eigen initiatief staan in de visie daarom centraal.

De gemeente versterkt de waarde en de vitaliteit van het bijzondere landschap waarin landbouw, tuinbouw, natuur, het opwekken van energie en recreatie een sterk geheel vormen. Onze groene en sociale leefomgeving heeft een positief effect op de gezondheid van inwoners en bezoekers. Iedereen moet in Nieuwkoop gezond en veilig (kunnen) samenleven en verblijven. Waar de gemeente al goed in is moet worden behouden en versterkt: de aantrekkelijke en gezonde leefomgeving, naar elkaar omkijken en samen dingen organiseren. Om op de lange termijn gezond te blijven, gaat extra aandacht uit naar het stimuleren van beweging.

Toerisme zorgt voor levendigheid en een groter draagvlak voor detailhandel, horeca, cultuur, natuur en erfgoed. Én niet te vergeten voor werkgelegenheid. Het toerisme in de gemeente mag daarom op een duurzame, kleinschalige manier groeien. De gemeente Nieuwkoop wil het toerisme goed over de gemeente en de seizoenen spreiden, dus zowel in ruimte als tijd. De gemeente versterkt het toeristische profiel van de gemeente en maken daarbij nog beter gebruik van de kwaliteiten. In de dorpen gaat het om het beter zichtbaar maken van kunst en ambacht (smederijen, Haagse School, monumenten) en om een sterkere relatie met de omliggende natuur. De gemeente Nieuwkoop heeft niet veel overnachtingsmogelijkheden. Die ziet de gemeente graag toenemen. Initiatieven voor kleinschalige (verblijfs)recreatie met een bijzonder, onderscheidend karakter (zoals B&B, tiny house, trekkershut) worden gestimuleerd.

Water is een belangrijk en prominent zichtbaar element in het landschap en in de dorpen. Klimaatverandering heeft veel gevolgen voor de waterhuishouding. Nieuwkoop bereidt zicht hierop voor: de gemeente wil dat het grondgebied in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht met (meerlaagse) waterveiligheid als uitgangspunt. Het toevoegen van oppervlaktewater biedt ook nieuwe mogelijkheden voor natuurontwikkeling, wonen en recreatie. Daarnaast wil Nieuwkoop het landschap beter toegankelijk en bekend maken. Een goede balans tussen natuur en recreatie is daarbij essentieel. De gemeente zorgt voor een betere spreiding van toeristen, goede zonering en handhaving van gedragsregels. Waterrecreatie is een belangrijk onderdeel van de Nieuwkoopse recreatieve sector. Het plassengebied is geschikt voor rustige beleving vanaf het water, per kano, roeiboot, met een hengel in de hand, of op de schaats. Die rust onderscheidt Nieuwkoop van andere plassengebieden in de regio, die druk bezocht worden door liefhebbers van zeilsport en gemotoriseerde pleziervaart. In het agrarisch gebied biedt Nieuwkoop mogelijkheden voor dag- en verblijfsrecreatie bij de boer.

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de gemeentelijke omgevingsvisie. Het plan draagt bij aan het creëren van meer overnachtingsmogelijkheden binnen de gemeente. Het plan voorziet in een kleinschalige (verblijfs)recreatie met een bijzonder, onderscheidend karakter wat de gemeente stimuleert. Tenslotte is het plan in lijn met de omgevingsvisie, omdat het plan een voorbeeld is voor verblijfsrecreatie in het agrarisch gebied.

3.3.2 Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025

Op 6 oktober 2015 is de Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 vastgesteld. De woonvisie speelt in op de huidige situatie en geeft richting aan toekomstige beleidskeuzes. Op grond van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de gemeente beschrijft de visie het woonbeleid op hoofdlijnen. Uit een brede inventarisatie van opgaven komen twee belangrijke visies naar voren:

1. Nieuwkoop is een aantrekkelijke (woon)gemeente die voldoende en betaalbare woningen biedt, met aandacht voor wonen met zorg en welzijn.

2. Nieuwkoop beschikt over een hoogwaardig woon- en leefklimaat. Door het groen, water, ruimte en de geografische ligging in het centrum van de Randstad, is Nieuwkoop een aantrekkelijke gemeente om in te wonen. Elk van de 13 dorpen heeft een eigen karakter. De sociale structuur is de basis voor een voorzieningenniveau dat past bij het betreffende dorp.

Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt betreft de realisatie van een nieuwe woning. De woning is zorgvuldig landschappelijk ingepast, waardoor een sterke verbinding met het groen en water rondom het plangebied wordt gewaarborgd. Het past daarmee in het hoogwaardige woon- en leefklimaat dat de gemeente Nieuwkoop eigen is.

Conclusie

De Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.3 Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Nieuwkoop

In 2020 is het Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Nieuwkoop vastgesteld door de gemeenteraad. Nieuwkoop vernieuwt en intensiveert zijn Recreatie- en toerismebeleid. De gemeente wil, samen met ondernemers, gebiedsbeheerders en andere initiatiefnemers een aantal kansen benutten en tegelijkertijd de ontwikkelingen in goede banen leiden. De gemeente wil graag samen met deze partijen optrekken, waarbij ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Ondernemers en initiatiefnemers investeren en exploiteren, beheren de musea en organiseren evenementen. Nieuwkoop Marketing en de VVV-verbinden deze partijen en zorgen dat ze goed samenwerken.

De gemeente Nieuwkoop heeft maar een beperkt aantal overnachtingsmogelijkheden. Dat heeft ook zijn weerslag op de bestedingen in de horeca en de dienstverlening. Verblijfstoeristen besteden niet alleen aan de accommodatie zelf, maar gaan ook (veel) meer uit eten, vervoer, et cetera. Die verblijfstoeristen (en bestedingen) mist Nieuwkoop grotendeels en de gemeente is dus vooral afhankelijk van verblijfstoeristen buiten de eigen gemeente en dagtoeristen vanuit de Randstad. De dagattracties in de gemeente Nieuwkoop zijn kleinschalig en zij concentreren zich rond de Nieuwkoopse plassen en de kern Nieuwkoop. Het komt erop neer dat Nieuwkoop in potentie zeer veel te bieden heeft, maar nog nauwelijks door de bezoeker ontdekt is. Het ‘stamkapitaal’ is aanwezig in de vorm van natuur, landschap en kunst, maar de bekendheid is laag en de mogelijkheden om ervan te genieten en om bezoekers te ontvangen zijn beperkt.

Particulier bootbezit maakt plaats voor allerlei vormen van varen met geleende, gedeelde of gehuurde boten. De huidige generaties kiezen steeds minder voor het hebben van een boot, maar voor gedeeld eigenaarschap, het varen met de boot van je ouders, lenen van vrienden, delen via een app. Dit betekent dat jongeren nog wel varen, maar dat het bootbezit als geheel achteruitgaat. Met, al dan niet gehuurde, luxere sloepen worden meerdaagse tochten gemaakt. Deze ontwikkelingen bieden kansen voor de horeca en de verblijfsaccommodaties. Sloepvaarders koken en slapen over het algemeen niet op hun boot. Zij zullen dus op zoek gaan naar mogelijkheden dicht in de buurt van hun aanlegplaats om te eten en te slapen.

In de verblijfsrecreatiesector gaat het al een tijd niet meer om het bieden van onderdak, maar om het bieden van een beleving, toegesneden op de wensen en verwachtingen van de gasten. Het verblijf moet iets bijzonders bieden, het liefst passend in een thema en aansluitend bij het doel van het uitje: jezelf in alle rust en stilte opladen, ‘echt even samen’, genieten van de natuur.

Verblijfstoeristen besteden veel meer dan dagtoeristen en leveren een hogere bijdrage aan de werkgelegenheid. Buitenlandse bezoekers en zakelijke bezoekers besteden nog aanzienlijk meer. De gemeente Nieuwkoop heeft nu zeer weinig verblijfsmogelijkheden, wat zijn neerslag heeft op de bestedingen en arbeidsplaatsen. Als er meer verblijf in Nieuwkoop is biedt dit draagvlak voor horeca, attracties en retail in Nieuwkoop. Dagtoeristen zijn nog altijd welkom en zeer belangrijk voor het toerisme in Nieuwkoop, maar zonder uitbreiding van de verblijfsmogelijkheden worden de doelen om verder te groeien niet gehaald. Daarbij denken we aan verblijf met een onderscheidend karakter en passend bij het DNA van de gemeente, variërend van luxe tot basic en van hotel tot tiny house. Een faciliterende houding van de gemeente is cruciaal. In sommige gevallen zal een initiatief voor een verblijfsaccommodatie niet precies passen in het bestemmingsplan of voldoet het plan niet aan de exacte vergunningeisen. Het is dan aan de gemeente om naast de initiatiefnemer / ondernemer te staan, mee te denken en te adviseren hoe het wel kan. De gemeente wil bij initiatieven die de verblijfsmogelijkheden uitbreiden, een optimaal faciliterende houding aannemen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de ambities van het het Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Nieuwkoop. Het plan voorziet in de toevoeging van 4 extra nachtverblijfmogelijkheden in de vorm van trekkershutten binnen de gemeente Nieuwkoop. Dit is in lijn met het beleidsplan, omdat op die manier gepoogd wordt om meer verblijfstoeristen naar de gemeente te halen.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek

De gemeenten Alphen aan de Rijn, Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Rijnwoude hebben besloten samen een Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek op te stellen (LOP). De raad heeft het Visiedeel van het LOP vastgesteld op 25 juni 2009. Het Uitvoeringsprogramma van het LOP is op 17 december 2009 door de raad vastgesteld. Deze vier gemeenten werken samen in het Rijnstreekberaad. Het landschapsontwikkelingsplan is een integraal plan en besteedt aandacht aan alle aspecten van het landschap, uiteenlopend van de ontstaansgeschiedenis en haar cultuurhistorische waarden tot het huidige gebruik. De hoofddoelstellingen van het LOP zijn:

  • 1. Behouden en versterken van het karakteristieke veenweidelandschap en rekening houden met de eisen die de agrarische sector stelt om duurzaam te kunnen blijven functioneren;
  • 2. Ontwikkelen kwalitatief aantrekkelijk en duurzaam samenhangend buitengebied als leefomgeving, met een betere inrichting van de overgangszone tussen dorp en buitengebied;
  • 3. Ontwikkelen van recreatieve voorzieningen en verbindingen in samenhang met de agrarische en natuurfunctie;
  • 4. Behouden en versterken van een duurzame water- en ecologische structuur in samenhang met de landschapswaarden.

Landschappelijke kwaliteit

In het LOP is de kwaliteit en samenhang van het landschap in de Rijn- en Veenstreek onderzocht. Die kwaliteit en samenhang zit vooral in de grote landschappelijke eenheden. Droogmakerijen en aaneengesloten veenweidegebied vormen met elkaar een heldere hoofdstructuur. Openheid en vergezichten maken die hoofdstructuur zichtbaar. Akkerbouw en melkveehouderij kunnen in deze grote eenheden goed uit de voeten. Versnippering is niet gewenst, stelt het LOP. Zichtlijnen moeten zoveel mogelijk intact blijven. Dit betekent dat toevoegingen aan het landschap, bijvoorbeeld ten behoeve van recreatie en natuur, bij voorkeur aan de randen van deze landschappelijke eenheden plaatsvinden en zoveel mogelijk worden gebundeld.

In het LOP zijn inrichtingsprincipes en bijbehorende voorbeelden opgenomen voor de gewenste beeldkwaliteit van bebouwing. Zorgvuldige aandacht voor de beeldkwaliteit is noodzakelijk om de landschappelijke kwaliteit te waarborgen. De randen van nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen, boerderijen en kassen vallen in het open landschap van de Rijn- en Veenstreek extra op. In het verleden is vaak geen rekening gehouden met het verkavelingspatroon of met de richting van het landschap. Ook de aankleding laat te wensen over. Harde overgangen zijn het gevolg. Het LOP benoemt deze gevallen en laat zien dat een betere landschappelijke inpassing mogelijk is. (Streekeigen) beplanting speelt daarbij vaak een rol. De inrichtingsprincipes zijn ook toepasbaar op nieuwe bebouwing. Een beter aanzien van het gebied vergroot op zijn beurt weer de aantrekkelijkheid voor inwoners en recreanten. Het LOP wil een streefbeeld en toetsingskader zijn voor het formuleren van beeldkwaliteit. In het bestemmingsplan Damstaete wordt hiermee rekening gehouden door een groene overgang naar het landschap te maken en de richting van de verkaveling te laten passen bij het omliggende landschap.

Uitvoeringsprogramma

Het uitvoeringsprogramma bevat de projecten waarmee de visie gerealiseerd moet worden. Het programma maakt een onderscheid tussen projecten die vooral de instrumenten voor uitvoering betreffen, en projecten die daadwerkelijk in het landschap ingrijpen. Steeds is het doel om de landschappelijke kwaliteit te verbeteren tegelijk met verantwoord (mede)gebruik van het landelijk gebied.

In de eerste categorie vallen projecten als het verankeren van de visie in het gemeentelijk beleid, het aanstellen van een landschapscoördinator en het oprichten van een landschapsfonds. Ook het aangewezen worden als ‘prioritair gebied’ in het beleid van de provincie, en het door middel van educatieprojecten en promotie vergroten van de bewustwording en beleving van het landschap dragen bij aan de realisatie van de visie.

In de tweede categorie vallen projecten als het aanleggen van wandelpaden, het inpassen van dorpsranden en bedrijventerreinen en het aanleggen van wegbeplanting.

Conclusie

Voor het plangebied zijn geen specifieke kaders en uitgangspunten vermeld, hiervoor gelden de algemene beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 6 km afstand van het Natura-2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (2.008 ha)'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 200 meter afstand.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ' op een afstand van circa 6 kilometer. Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019, en na de laatste update van 6 november 2023, kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Er is door Kubiek Ruimtelijke Plannen op 9 november 2023 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Uit de berekening blijkt dat er in de nieuwe gebruiksfase en de realisatiefase geen stikstofdepositie plaatsvindt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De begeleidende rapportage en bijlagen bij de berekening zijn te vinden in bijlagen 1, 2, 3 en 4. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.1.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Eceau Ecologisch adviesbureau (Bijlage 5). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden. Het verkennend veldwerk in uitgevoerd op 18 januari 2023. De belangrijkste conclusies zijn de volgende:

Het herontwikkelen van het perceel en alle bijbehorende werkzaamheden leiden, behoudens algemene broedvogels en vrijgestelde soorten, niet tot aantasting van functionele leefomgevingen, vaste rust- en/of verblijflocaties, natuurgebieden of andere krachtens de Wet natuurbescherming beschermde zaken. Voor vleermuizen is het voldoende als er rekening gehouden wordt met de eventuele aanwezigheid in de omgeving. Voor rugstreeppad is het voldoende als voorkomen wordt dat de locatie gekoloniseerd kan worden ten tijde van de uitvoering.

Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek is aanvullend onderzoek niet benodigd. Ten aanzien van de verschillende soorten gelden de volgende maatregelen ter voorkoming van de Wet natuurbescherming:

  • Voor vleermuizen dient rekening gehouden te worden met mogelijk foeragerende of passerende individuen middels het juist toepassen van bouwverlichting óf door te werken buiten de schemerende en donkere dagdelen in de periode april t/m oktober. Voorbeelden van juiste verlichting: amber-/roodkleurige verlichting, beperkte hoogte van lichtmasten en verlichting naar beneden gericht en convergeren.
  • In verband met de potentie voor algemene vogelsoorten zoals winterkoning, turkse tortel, merel en overige kleine zangvogels werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren, medio maart t/m medio juli. Indien de werkzaamheden opgestart en uitgevoerd worden binnen het broedseizoen dient de locatie ongeschikt gemaakt te worden alvorens de aanvang van het broedseizoen. Indien nodig kan ook binnen het broedseizoen gewerkt worden door de planlocatie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden te laten controleren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten.
  • Om te voorkomen dat de rugstreeppad de bouwlocatie koloniseert gedurende het voortplantingsseizoen dienen maatregelen getroffen te worden. Zorgen dat tijdelijke poelen en plassen niet kunnen ontstaan door de locatie regelmatig af te vlakken óf een amfibieënscherm plaatsen waardoor rugstreeppadden de locatie niet kunnen bereiken óf zorg dragen dat zanderig/braakliggend terrein niet aanwezig is in de voortplantings- of migratieperiode van rugstreeppadden (begin april t/m eind juli).
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (puin, takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om dieren die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te laten verplaatsen naar een schuilplaats buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
  • In het kader van de Algemene Zorgplicht dient voorzichtig gehandeld te worden met alle aanwezige flora en fauna.

Voor vleermuizen, vogels en overige diersoorten wordt aangeraden zorgplichtmaatregelen te treffen. Voor vleermuizen is dit benodigd om onnodige verstoring te voorkomen in de vorm van eerder genoemd vleermuisvriendlijke bouwverlichting. Broedende vogels mogen niet worden verstoord en in gebruik zijnde nesten mogen niet worden vernietigd. Deze nesten van algemene soorten vogels kunnen niet worden uitgesloten. De Omgevingsdienst wijst er op dat bezette nesten altijd beschermd zijn, ook buiten het broedseizoen. Ook de algemene soorten kunnen niet worden uitgesloten. Het is mogelijk dat rugstreeppad tijdens de uitvoering de locatie koloniseert. Om te voorkomen dat de rugstreeppad in de uitvoeringsfase de bouwlocatie koloniseert gedurende het voortplantingsseizoen van de soort, worden zorgplichtmaatregelen getroffen.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Ook vanuit de stikstofdepositieregelgeving zijn er geen belemmeringen voor voorliggend initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in functie verandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en maakt recreatief gebruik van de gronden mogelijk. Ten aanzien van het initiatief zullen mogelijk graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie in de toekomst betreft een milieugevoeligere functie.

Er is derhalve een verkennen bodemonderzoek uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. Het veldwerk heeft plaatsgevonden op 17, 18 en 24 januari 2023. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. De onderzoekslocatie is in het bodemonderzoek in twee delen onderverdeeld:

  • Deellocatie A: Zuidelijk deel (rond de te slopen woning achter nummer 61);
  • Deellocatie B: Noordelijk deel (braakliggend perceel waar de nieuwe woning en trekkershutten zullen worden gebouwd).

De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:

Conclusie deellocatie A: Zuidelijk deel

Op basis van het vooronderzoek is ten aanzien van de bovengrond aangenomen dat deze mogelijk diffuus verontreinigend is met bestrijdigingsmiddelen en asbest met een heterogeen karakter op schaal van monsterneming en daarom de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' geldt. Ten aanzien van de overige parameters, de ondergrond en het grondwater luidt de hypothese 'onverdacht'.

Uit de resultaten van het verkeend onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuigelijk zijn geen bijzonderheden waargenomen;
  • De bovengrond is licht verontreinigd met enkele zware metalen, PDK (10 VROM) en een enkele OCB.
  • In de ondergrond op het achterterrein is een licht verhoogd gehalte aan molybdeen aangetroffen.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
  • Geen van de overige geanalyseerde parameters is aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde.
  • Tot slot is in de grove en fijne fractie geen asbest aangetoond.

De lichte verhogingen met zware metalen en PAK (10 VROM) in de grond duiden waarschijnlijk op een toemaakdek (zoals aangegeven in de bodemkwaliteitskaart). De concentraties aan OCB zijn waarschijnlijk het gevolg van het vroegere gebruik van de onderzoekslocatie als boomgaard.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese voor de bovengrond 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' voor de bovengrond formeel wordt bevestigd, echter geven de resultaten geen aanleiding tot nader onderzoek. Ten aanzien van de ondergrond en het grondwater wordt de hypothese 'onverdacht' formeel verworpen door de aanwezigheid van lichte verhogingen. Echter geven deze wederom geen aanleiding tot verder onderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.

Conclusie deellocatie B: Noordelijk deel

Op basis van het vooronderzoek is ten aanzien van de bovengrond aangenomen dat deze mogelijk diffuus verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen en asbest met en heterogeen karakter op schaal van monsterneming en daarom de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' geldt. Ten aanzien van de overige parameters, de ondergrond en het grondwater luidt de hypothese 'onverdacht'.

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuigelijk zijn geen bijzonderheden waargenomen.
  • De bovengrond is (plaatselijk) licht verontreinigd met voornamelijk kwik, lood, PAK (10 VROM) en bestrijdingsmiddelen (OCB).
  • In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan nikkel aangetroffen.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel.
  • Geen van de overige geanalyseerde parameters is aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde.
  • Tot slot is in de grove en fijne fractie geen asbest aangetoond.

De lichte verhogingen met zware metalen en PAK (10 VROM) in de grond duiden waarschijnlijk op een toemaakdek (zoals aangegeven in de bodemkwaliteitskaart). De concentraties aan OCB zijn waarschijnlijk het gevolg van het vroegere gebruik van de onderzoekslocatie als boomgaard.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese voor de bovengrond 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' voor de bovengrond formeel wordt bevestigd, echter geven de resultaten geen aanleiding tot nader onderzoek. Ten aanzien van de ondergrond en het grondwater wordt de hypothese 'onverdacht' formeel verworpen door de aanwezigheid van lichte verhogingen. Echter geven deze wederom geen aanleiding tot verder onderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.

4.2.3 Conclusie

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor verlening van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en een omgevingsvergunning (bouwen). Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De planlocatie heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie (Waarde - Archeologie - 3). Op basis van deze dubbelbestemming geldt dat een onderzoek noodzakelijk is tenzij er niet meer dan 50 centimeter de grond in wordt gegaan bij bouwwerkzaamheden of wanneer het totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 10.000 m2. Het plan voorziet niet in een uitbreiding groter dan deze grens. Archeologisch onderzoek is op basis hiervan niet noodzakelijk.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. De gewenste ontwikkeling vindt plaats op beschermd archeologisch gebied. De projectlocatie heeft een dubbelbestemming Archeologie. Doordat de ontwikkeling geen uitbreiding betreft die leidt tot een oppervlakte van 10.000 m2, is nader onderzoek in het kader van de archeologie niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving van de Rijksoverheid.

Stof   Jaar 2019   Jaar 2020   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   16.5 µg/m3   13.7 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   17 µg/m3   15.6 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   9.5 µg/m3   8.2 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Tabel: Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.

De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Geerweg liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden en in het geval van PM10 rond de advieswaarde. Voor wat betreft NO2 en PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen.

De advieswaarden liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Landelijk geldt voor de verkeersgeneratie en de parkeernormen de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Nieuwkoop heeft de parkeernormen ook vastgesteld in de 'Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021'. Dit beleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2022. De verkeersgeneratie is niet te bepalen aan de hand van dit beleid. Hierin wordt de gemeente aangeduid als in niet stedelijk gebied.

De parkeersituatie ter plaatse van de Geerweg 61 verandert niet. Hier moet conform de gemeentelijke parkeernota 2,5 parkeerplaatsen per woning beschikbaar zijn. Hierbij is gekeken naar de parkeernorm voor een grondgebonden woning met een oppervlakte groter dan 130 m2. Daarbij geldt dat ervan de 2,5 parkeerplaatsen minimaal 0,3 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn. Er is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerbehoefte.

Voor de Geerweg 63 moeten eveneens conform de gemeentelijke parkeernota 2,5 parkeerplaatsen per woning beschikbaar zijn, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn. Ook hier is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerbehoefte. Bij de woning worden dan ook drie parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is weergegeven in onderstaand figuur.

Het benodigd aantal parkeerplaatsen voor de trekkershutten kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als buitengebied in niet stedelijk gebied. Voor de trekkershutten is voor de parkeerbehoefte gekeken naar de functie 'Camping (kampeerterrein)'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,1 tot 1,3 per standplaats. Voor drie trekkershutten komt de parkeerbehoefte dan uit op 3,3 4,4 tot 5,2 parkeerplaatsen. Onderstaand figuur toont dat er ten behoeve van de trekkershutten vijf parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0015.png" iguur: Overzicht parkeerplaatsen gewenste situatie (Bron: MD2A)

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt voor de woning Geerweg 61 ontsloten via de Geerweg. De woning Geerweg 63 en de trekkershutten worden ontsloten via de Reigersbos. De maximaal toegestane rijsnelheid op de Geerweg en de Reigersbos is voor alle voertuigcategorieën 60 km/uur.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige en toekomstige situatie bevinden zich twee woningen op het perceel. Voor een vrijstaande woning in buitengebied niet stedelijk gebied geldt een verkeersgeneratie van max. 8,6 mvt per woning. Voor de twee woningen gelden in de huidige en toekomstige situatie een verkeersgeneratie van 17,2 mvt per etmaal.

Voor de trekkershutten is voor de verkeersgeneratie gekeken naar de functie 'Bungalow (huisjescomplex)'. De verkeersgeneratie voor een 'Camping (kampeerterrein)' liggen een stuk lager. Met het berekenen van de verkeersgeneratie is daarmee uitgegaan van een worst case scenario.

Voor de functie 'Bungalow (huisjescomplex) geldt een verkeersgeneratie van 2,6 tot 2,8 mvt/etmaal per bungalow. Voor vier trekkershutten komt de verkeersgeneratie daarmee neer op 10,4 tot 11,2 mvt per etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met het realiseren van vier trekkershutten toe met maximaal 11,2 mvt per etmaal. Dit is een beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Geerweg en de Reigersbos. Ook heeft het vliegverkeer vanwege Schiphol een lichte invloed op de geluidbelasting in dit deel van Ter Aar. Voor de vervangende woning is door SPA WNP Ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuwe woning en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid. Het complete onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting zal ondervinden van maximaal:

  • 41 dB vanwege het verkeer op de Geerweg;
  • 36 dB vanwege het verkeer op de Reigersbos.

Vanwege het verkeer op zowel de Geerweg als op de Reigersbos, zal de geluidbelasting op de nieuwe vervangende woning ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde. De gemeente hoeft daarom geen hogere waarden vast te stellen.

Volgens Bouwbesluit 2012 hoeft bij de bepaling van de geluidwering van de gevels, alleen rekening gehouden te worden met de vastgestelde hogere grenswaarde. Bij de bepaling van een vereiste waarde van de geluidwering mag de aftrek, volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder, niet in rekening worden gebracht en moet worden uitgegaan van alle geluidbronnen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden. In de voorliggende situatie zou niet getoetst hoeven te worden aan de eisen uit het Bouwbesluit.Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle relevante wegen en het luchtvaartlawaai. De gecumuleerde geluidbelasting (inclusief luchtvaartlawaai) bedraagt maximaal 60 dB, zonder aftrek 5 dB ex. art. 110g Wgh.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Voor de wijziging/oprichting van de inrichting (de 4 trekkerswoningen) moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. De melding is een indieningsvereiste voor de aanvraag om omgevingsvergunning en moet elektronisch worden gedaan via http://aimonline.nl.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Wonen wordt gezien als een gevoelige bestemming. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich woningen, agrarische gronden, een caravanpark en enkele bedrijven welke mogelijk hinder kunnen veroorzaken voor of ondervinden van de nieuwe woning. Het plangebied bevindt zich in een gebied met het omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij direct naast woningen bedrijven voorkomen. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandsstap.

Rond de beoogde nieuwe woning zijn er een aantal bedrijven aanwezig. Te zien op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0016.png" Figuur: Overzicht nabijgelegen bedrijvigheid (bron: Google Maps)

1. Reigersbos 13; Rick Fransen Kwekerij - Kweker van o.a. Hydrangea, Overig snijbloemen en Viburnum trekheesters

Voor de kassen (met of zonder verwarming) geldt een milieucategorie 2 waarbij een richtafstand van 30 meter moet worden aangehouden. In gemengd gebied is dit 10 meter. De afstand tussen de boogde woning en de kassen is circa 40 meter, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand.

2. Reigersbos 1; Könst Elektrotechniek - specialist en totaalinstallateur in elektrotechniek

Voor elektrotechnische industrie geldt een milieucategorie 2 waarbij een richtafstand van 30 meter moet worden aangehouden. In gemengd gebied is dit 10 meter. De afstand tussen dit bedrijf en de plaats van de nieuwe woning betreft minimaal 50 meter, waardoor ook hier wordt voldaan aan de beoogde richtafstand.

3. Reigersbos 5; Kwekerij HCJ Hoogeveen

Voor de kassen (met of zonder verwarming) geldt een milieucategorie 2 waarbij een richtafstand van 30 meter moet worden aangehouden. In gemengd gebied is dit 10 meter. De afstand tussen de boogde woning en de kassen is circa 25 meter, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand.

4. Reigersbos 10; Bon Yachts B.V.

Bon Yachts B.V. is gevestigd op dit adres met bijbehorende schuren. Deze schuren zijn echter in 2022 afgebrand en gesloopt. Voor deze locatie is geen nieuwe vergunning aangevraagd en hierdoor gelden er vanuit deze locatie dan ook geen verdere milieu-eisen.

5. Geerweg 57; Berkshire Butcher

Voor het fokken en houden van varkens geldt milieucategorie 4.1. In gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 100 meter. Op onderstaande afbeelding is te zien dat er ongeveer aan de 100 meter wordt voldaan. Hierdoor is hinder van de de varkenshouderij beperkt. Overigens is het een kleinschalig bedrijf. Daarbij heeft het een winkel aan huis waar het Berkshire varkensvlees opgehaald kan worden. Voor detailhandel in vlees, wild of gevogelte geldt een milieucategorie 1, met in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0017.png"
Figuur: afstand woning en bestaande caravanstalling (Bron: Ruimtelijke Plannen)

De huidige caravanstalling op het plangebied blijft bestaan. Conform de VNG richtlijnen behoort een caravanstalling/opslaggebouw tot de milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtstafstand van 10 meter voor gemengd gebied. Tussen de huidige caravanstalling op het plangebied en de beoogde nieuwe woning zit een afstand van zo'n 100 meter. Hierdoor wordt voldaan aan de richtafstand.

Achter de beoogde woning zal een nieuwe inrit gerealiseerd worden naar de bestaande caravanstalling. Een caravanstalling heeft een zeer kleine verkeersaantrekkende werking aangezien caravans voor lange periode in de stalling blijven staan en ze dus niet veel verkeersbewegingen plaatsvinden. Dit maakt de invloed van de inrit achter de woning op de woning dan ook zeer gering en vormt dit geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat.

Voor de beoogde woning worden vijf parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de vier trekkershutten. Gezien de kleinschaligheid en de beperkte verkeersaantrekkende werking wordt bij de nieuwe woning en andere bestaande woningen in de omgeving geen strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening verwacht als gevolg van de trekkershutten.

De trekkershutten hebben een categorie van 3.1, met een minimale afstand van 30 meter. De trekkershutten bevinden zich op het zelfde perceel als de woning en liggen op een afstand groter dan de minimale afstand van 30 meter. Hierdoor vormen de trekkershutten geen belemmering voor dit plan.

Overige bedrijvigheid aan de Geerweg vindt plaats op voldoende afstand van het plangebied waarop de nieuwe woning wordt gebouwd. Hierdoor zijn alleen bovenstaande bedrijven van belang.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling van de vrijstaande woning.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Alleen de meest noordelijke trekkershut staat minder dan 30 meter van de nieuwe reguliere woning, dit vormt vanwege de geringe omvang geen belemmering op de beoogde realisatie. Andersom leidt ontwikkeling van de woning en de vier trekkershutten niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.9928.bpTARgeerweg6163-va01_0018.png"
Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

Transport door de lucht

Het plangebied ligt binnen de 20Ke-contour van Schiphol. Op de Risicokaart geeft de kaartlaag luchtvaartongeval geen signalering boven het plangebied. Er is dus geen beperking voor het plangebied. Desondanks is wel gekeken naar de risico's omtrent de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval.

Voorliggend initiatief betreft de verplaatsing van een woning op hetzelfde perceel. Daarnaast worden er maximaal vier trekkershutten gerealiseerd. Onderliggend bestemmingsplan heeft niet direct tot gevolg dat het gebied significant intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Als het gebied al intensiever wordt gebruikt, dan is dit marginaal. Bij een intensiever gebruik kunnen bij een vliegtuigongeval meer slachtoffers vallen. Dit wordt echter om de volgende redenen aanvaardbaar geacht.

  • De kans op een dergelijke ramp binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten zone 3. Een kans van 1 op de miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) al zo gering gezien dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht. De kans op het optreden van dergelijk incident is verwaarloosbaar klein.
  • Er zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten in de omgeving van het plangebied waardoor vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.
  • De gemeente kan geen maatregelen treffen om dergelijk ongeluk te voorkomen (bronmaatregel). Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten lopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.
  • De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn zeer gering. Daarnaast is er in de nieuwe situatie sprake van geen tot een zeer beperkt intensiever gebruik van het perceel dan in de huidige situatie.
  • De hulpdiensten treden in het geval van een ramp volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd.
  • Het aantal woningen in het plangebied blijft gelijk. Middels dit bestemmingsplan worden in het plangebied maximaal vier trekkershutten extra toegestaan. Recreanten kunnen zichzelf en anderen over het algemeen goed redden. In het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Dat zijn gebouwen voor minder redzame groepen, zoals kinderen, zieken en andere zorgbehoevenden. Als het gaat om maatregelen om zelfredzaamheid te vergroten is de conclusie dat er geen realistische maatregelen zijn te treffen die de effecten van een vliegtuigongeval beperken.
  • In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert). De (rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende:
    • 1. Ga niet kijken.
    • 2. Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
    • 3. Houd afstand vanwege gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen;
    • 4. Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.

Tenslotte maakt voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelig gebouwen en terrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. Daarmee is het plan niet in strijd met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib' en zijn er geen belemmering wat betreft externe veiligheid.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Glastuinbouw' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 8). Op basis van de watertoets moet de korte procedure worden gevolgd. Er is contact met het waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland. In elk geval zal een waterparagraaf moeten worden opgesteld waarin wordt beschreven hoe er met het water wordt omgegaan.

Op het plangebied is er aan de noord- en zuidzijde van het perceel sprake van een verandering in de verharding en halfverharding. Onderstaand toont een overzicht van de bestaande verharding en de toekomstige verharding.

Verharding in bestaande situatie:

  • Bestaand (2 woningen en bedrijfsbebouwing)
    • 1. 200 m2 verharding (voetprint van twee woningen totaal);
    • 2. 340 m2 verharding (middels stelconplaten);
    • 3. 420 m2 halfverharding (420 m2 grind);

Totale verharding bestaande situatie: 540 m2.

Totale halfverharding bestaande situatie: 420 m2.

In de gewenste situatie blijft één woning aan de Geerweg behouden. Aan de Reigersbos wordt een nieuwe woning gebouwd. Als gevolg hiervan wijzigt de inrichting van het perceel en mogelijk ook de verharding. Een overzicht van de verharding in gewenste situatie is onderstaand berekend.

Verharding in gewenste situatie:

  • Ter plaatse van perceel aan de Geerweg (bestaande woning):
    • 1. 55 m2 verharding (voetprint van bestaande woning)
    • 2. 190 m2 halfverharding (190 m2 halfverharding)

Totale verharding aan de Geerweg gewenste situatie: 140 m2.
Totale halfverharding aan de Geerweg gewenste situatie: 190 m2.

  • Ter plaatse van perceel aan de Reigersbos (nieuwe woning en trekkershutten):
    • 1. 149 m2 verharding (voetprint van te realiseren woning incl. terras-verharding);
    • 2. 54 m2 verharding (voetprint garage bij te realiseren woning);
    • 3. 96 m2 verharding (voetprint vier trekkershutten met een oppervlakte van 24 m2 per trekkershut);
    • 4. 560 m2 halfverharding (560 m2 halfverharding van Reigersbos tot aan de caravanstalling, incl. parkeerplaatsen)

Totale verharding aan de Reigersbos gewenste situatie: 299 m2.
Totale halfverharding aan de Reigersbos gewenste situatie: 560 m2.

Bereking verharding

In de gewenste situatie is de totale verharding Geerweg en Reigersbos samen: 439 m2. De totale oppervlakte van de halfverharding is in de gewenste situatie 750 m2.

Daarmee is er per saldo een afname van de verharding van 101 m2. Er is een toename van de halfverharding van 140 m2. Deze toename in de halfverharding leidt niet tot problemen in de waterhuishouding. Er is immers ook een afname in verharding van ruim 100 m2. Deze afname in verharding compenseert de toename in halfverharding. De halfverharding zorgt ervoor dat het hemelwater gemakkelijker geinfiltreerd kan worden in de bodem.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft de nieuwbouw van een woning en vier trekkershutten op het perceel aan de Geerweg 61.

Plaats van het project

Het plangebied bevindt zich op 6 km afstand van de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (2.008 ha).

Kenmerken van het potentiële effect

Met de beoogde ontwikkeling nemen de verkeersbewegingen op de planlocatie licht toe.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaamheid

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgesteld in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. Voor kleinere projecten (minder dan 10 woningen) geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.

Planspecifiek

Op het gebied van duurzaamheid heeft het voorliggende plan als doel een positieve bijdrage te leveren aan de doelstelling van de gemeente om in 2050 een vrijwel energieneutrale gemeente te zijn. De nieuw op te richten woning zal voldoen aan de BENG-normen. Dit houdt in dat de woning zeer energiezuinig en met een geringe warmtebehoefte wordt gerealiseerd.

Tevens wordt het plangebied in het groen ingepast, met groen volledig rondom de nieuwe woning. De verharding neemt af. Hittestress wordt hierdoor zoveel mogelijk geminimaliseerd, en hemelwater kan infiltreren. Daarnaast lopen er rondom het plangebied watergangen. Deze watergangen bieden mogelijkheden voor waterberging en afvoer.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop' en 'Glastuinbouwgebieden' (inclusief 1e herzieningen).

Het bestemmingsplan 'Geerweg 61-63 Ter Aar' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Geerweg 61-63 Ter Aar' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Enkelbestemming - 'Agrarisch - Glastuinbouw'

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor: de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf en de uitoefening van een vollegronds tuinbouwbedrijf.

Ter plaatse van de aanduiding 'Trekkershut' zijn ook trekkershutten toegestaan.

Enkelbestemming - 'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofgebouwen; met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, in- en uitritten, groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Enkelbestemming - 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen;

al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 100 m²; mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;

met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen, in- en uitwegen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, steigers en plankieren.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'

Gronden welke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' kennen, hebben een archeologische verwachtingswaarde. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Omdat de kosten van het archeologische onderzoek voor rekening van de initiatiefnemer komen is wel een afweging gemaakt tussen de archeologische belangen en de kosten die daarvoor redelijkerwijs bij een initiatiefnemer kunnen worden gelegd. Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 3’, mag 10.000 m² bebouwing zonder onderzoek worden gebouwd. Verder is geen archeologisch onderzoek nodig als uit documenten blijkt dat de grond ter plaatse reeds eerder is verstoord op een diepte van meer dan 50 centimeter.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Initiatiefnemers hebben contact gehad met omwonenden van de planlocatie en hen op de hoogte gebracht van de voorgenomen plannen. De omwonenden hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorgenomen plan. Een geanonimiseerd verslag van de gesprekken met de omwonenden is bijgevoegd als Bijlage 9.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.