direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Westgaag
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 4 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Maassluis het bestemmingsplan Dijkpolder vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de eerste fasen van het nieuwe woongebied 'Wilgenrijk', bestaande uit maximaal 1.150 woningen, planologisch mogelijk in het Maassluise gedeelte van de Dijkpolder. Dit aantal is gebaseerd op destijds geldende Provinciale woningbouwprognoses. Het noordelijke deel van de Dijkpolder behield daarbij een agrarische bestemming.

De huidige woningbouwprognose van de provincie Zuid-Holland geeft aan dat Maassluis behoefte heeft aan meer woningen. Dit blijkt ook uit de gemeentelijke Woonvisie, het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam en de Realisatieagenda regio Rotterdam. Deze extra behoefte is ook merkbaar in de ontwikkeling van Wilgenrijk, die voorloopt op de beoogde planning. De 1.150 woningen, die op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk zijn, zijn deels gerealiseerd of zullen op korte termijn ontwikkeld gaan worden in het zuidelijke deze van het gebied Wilgenrijk. Dat betekent dat de planologische ruimte gebruikt is.

Voor deze ontwikkeling van de hele Dijkpolder heeft de gemeenteraad van Maassluis in 2012 het Masterplan Dijkpolder vastgesteld. Dit Masterplan gaat uit van een ontwikkeling van circa 1.750 woningen met mogelijkheden voor verdichting en verdunning. Naar aanleiding van de actuele woningbouwprognoses (grote woningbehoefte) is in 2020 nogmaals stedenbouwkundig en programmatisch kritisch gekeken naar de kwantitatieve én kwalitatieve mogelijkheden in de Dijkpolder. Hieruit blijkt dat in het gebied conform de eerder onderzochte mogelijkheden in het Masterplan ruimte is voor verdichting tot in totaal 1.875 woningen met, in afwijking van de eerdere plannen, een groter aandeel sociale woningbouw. Deze nieuwe woningen zullen in het noordelijke deel van de Dijkpolder gerealiseerd worden. Deze gebieden zijn in eigendom van twee verschillende partijen. Daarom zal dit gebied verdeeld worden over twee bestemmingsplannen: Bestemmingsplan Wilgenrijk Noord en bestemmingsplan Westgaag. Dit bestemmingsplan betreft het gebied Westgaag . Met dit bestemmingsplan worden 250 nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

Het plangebied Westgaag is opgenomen in de artikelen 7c en 7w van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dat betekent dat in aanvulling op de Wro nadere regels gesteld kunnen worden voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

1.2 Begrenzing plangebied

Het Chw bestemmingsplan Westgaag heeft betrekking op de gronden ten noorden van woongebied Wilgenrijk. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de gemeente Westland. In de onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Allereerst geldt het bestemmingsplan Dijkpolder. Dit is vastgesteld door de gemeenteraad van Maassluis op 4 februari 2014. Ter plaatse van het plangebied gelden twee bestemmingen:

  • het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming is bedoeld voor grondgebonden veehouderij en akkerbouw;
  • de noord- en oostrand heeft de bestemming Water. Hiermee is de watergang op de grens van het gebied bestemd.

Tevens geldt het bestemmingsplan Wilgenrijk Noord. Dit is vastgesteld door de gemeenteraad van Maassluis op 6 december 2022. Op basis van dit bestemmingsplan geldt de bestemming Agrarisch. Op een deel van deze bestemming ligt de aanduiding ' geluidwal'. Daarmee is geborgd dat er een geluidwal opgericht kan worden.

Verder gelden de volgende parapluherzieningen:

bestemmingsplan   vastgesteld  
Parapluherziening Parkeernormen   6 februari 2018  
Parapluherziening Overbewoning   13 oktober 2020  

De regels uit deze parapluherzieningen zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de inhoudelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan beschreven.

2.2 Bestaande situatie

In de Dijkpolder in Maassluis wordt sinds 2014 gebouwd aan de woningbouwontwikkeling Wilgenrijk. Voor deze ontwikkeling heeft de gemeenteraad van Maassluis in 2012 het Masterplan Dijkpolder vastgesteld. Dit masterplan gaat uit van een hoofdstructuur die is gebaseerd op de ontginningsstructuur van de Hollandse Polders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0002.png"

Figuur 2.1: Masterplan Dijkpolder

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0003.png" Figuur 2.2: Opzet linten (bron: Masterplan)

Het Masterplan gaat uit van een structurerend principe door het introduceren van drie nieuwe (ontginnings)linten. Achter de oorspronkelijke Weverskade wordt de 2e Weverskade (huidige straatnaam Blikveld) gerealiseerd. Hier worden de kwaliteiten van de bestaande Weverskade het gebied ingetrokken.

Ten oosten daarvan worden het Onderlint (huidige straatnaam Spiegeling) en het Bovenlint (huidige naam Verreweg) gerealiseerd. Het Onderlint loopt door het waterrijke deel van Wilgenrijk. Het is hiermee de meest letterlijke verwijzing naar een ontginningslint. Het Bovenlint wordt parallel aan de A20 aangelegd. In dit gebied ligt de nadruk op het groene karakter. Het onder- en bovenlint sluiten in het zuiden aan op de Cornelis van der Lelylaan. In het noorden worden deze verbonden, zodat deze ook de rondweg door het gebied vormen.

Met de verschillende linten neemt ook de gemiddelde woningdichtheid toe; aan de zijde van de bestaande Weverskade is de intensiteit het laagst, naar de A20 het hoogst. Tussen de A20 en de woonwijk wordt een geluidwal, de Parkwal, aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0004.png"

Figuur 2.3: Groen-blauwe structuur (bron: Masterplan)

Parallel aan de lintenstructuur is ook een groen-blauwe structuur ontworpen. Centraal door het gebied loopt de hoofdwaterstructuur. Vanuit deze structuur zijn de ontginningseilanden vormgegeven. De hoofdgroenstructuur loopt met name langs de Cornelis van der Lelylaan in het zuiden, over de Parkwal in het oosten en langs de noordzijde van het gebied. Door Wilgenrijk lopen diverse wandel- en fietspaden. De wandelpaden liggen onder andere op de geluidwal, die als park ingericht zal worden (zie ook bijlage 9). De fietspaden sluiten aan op de hoofdfietsstructuur van Maassluis.

Woonmilieus

Het Masterplan gaat uit van groen en landelijk woonmilieu. Om dat te realiseren wordt uitgegaan van een gemiddelde woningdichtheid van 20 tot 25 woningen per hectare. Voor het plangebied van 75 hectare komt dit neer op een totaal van 1.500 tot 1.875 woningen. Het Masterplan gaat uit van een woongebied van 1.750 woningen. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan bleek dat er vanuit de Provinciale woningbouwprognoses slechts vraag was naar 1.150 woningen. Dit aantal is dan ook geborgd in het in 2014 onherroepelijk geworden bestemmingsplan Dijkpolder.

Sindsdien is de ontwikkeling van Wilgenrijk van start gegaan. Deze ontwikkeling is begonnen vanaf de Zuidzijde (de Cornelis van der Lelylaan). Inmiddels is ook een groot deel van de hoofdontsluitingsstructuur gerealiseerd en is het grootste deel van de Parkwal aangelegd en op hoogte.

Op dit moment zijn de 1.150 woningen die op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk zijn gerealiseerd, in ontwikkeling of in voorbereiding. De komende tijd is een aantal grotere ontwikkelingen op de percelen tegen de A20 en diverse kleinschaligere ontwikkelingen voorzien. Dat betekent dat er voor verdere ontwikkelingen geen planologische ruimte meer is.

In de onderstaande afbeelding is een beeld gegeven van de laatste stand van de ontwikkeling Wilgenrijk (ijkmoment april 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0005.png"

Figuur 2.4: Stand van zaken ontwikkeling (bron: Wilgenrijk).

2.3 Toekomstige situatie

Naar aanleiding van het succes van de ontwikkeling van Wilgenrijk en de toegenomen woningbouw is opnieuw gekeken naar de woningbouwaantallen. In Wilgenrijk zal de komende jaren een intensivering van het aantal woningen plaatsvinden. In totaal zullen 1.875 woningen gerealiseerd worden.

Dit bestemmingsplan voorziet in 250 nieuwe woningen in het deelgebied Westgaag. Dit betreft het meest noordelijke deel van de ontwikkeling Wilgenrijk. Van deze woningen zal 33% in het sociale huursegment aangeboden worden plus 10% als middeldure huurwoning, conform de Verordening doelgroepen woningbouw 2020.

Het gebied Westgaag ligt direct ten noorden van het plandeel Wilgenrijk-Noord. Dit deelgebied zal op korte termijn ontwikkeld gaan worden. Via het plandeel Wilgenrijk-Noord kan aangesloten worden op de hoofdinfrastructuur van Wilgenrijk. In de aanleg van de infrastructuur van Wilgenrijk-Noord wordt hiermee ruimtelijk rekening gehouden. Door de goede ontsluiting op korte afstand kan de ontwikkeling in principe redelijk snel tot uitvoering worden gebracht. Een uitgangspunt van de verdere ontwikkeling van Wilgenrijk is vanwege demografische ontwikkelingen een andere verdeling van sociale en vrije sectorwoningen dan bij de start van de ontwikkeling is bepaald. Het aandeel sociaal zal toenemen. Dat betekent dat in bepaalde gebieden een wat andere bebouwingstypologie toegepast zal worden. Er zal bijvoorbeeld wat extra ruimte komen voor gestapelde woonvormen. Het gebied Westgaag leent zich hier goed voor.

2.4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Toetsingskader

In de provinciale Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In het licht van de Omgevingsverordening kan worden gesproken van 'transformeren' (op de agrarische bestemming). De Omgevingsverordening schrijft onder andere voor dat een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beeldkwaliteitsparagraaf bevat. Deze paragraaf beschrijft dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling.

Onderzoek en conclusie

Voor de ontwikkeling Wilgenrijk heeft de gemeenteraad op 31 januari 2012 het Masterplan Dijkpolder vastgesteld. Dit Masterplan haalt de inspiratie voor de hoofdstructuur van het plan uit de ontginningsstructuur van de Hollandse polders. Het plan combineert de bestaande kwaliteiten, de ontstaansgeschiedenis en de woonkwaliteit. Ook in de beeldtaal is inspiratie gezocht in de polder. Elementen als onregelmatige kavels in een regelmatig patroon, knotwilgen, bomenlanen, bruggetjes, hekken, rietkragen en doorzichten worden toegepast in het nieuwe woongebied. Het Masterplan is vertaald in een separaat beeldkwaliteitsplan, dat toetsingskader is voor concrete plannen. Dit beeldkwaliteitsplan is door de gemeenteraad vastgesteld in augustus 2012.

De locatie grenst aan de bebouwingscontour die langs de A20 ligt. Door de barrière van de snelweg en de aanleg van een geluidwal zijn geen ruimtelijke effecten naar het buitengebied te verwachten. Behoud van de karakteristiek van Midden-Delfland, vastgelegd in het gebiedsprofiel Midden-Delfland, is hiermee geborgd.

De gronden van plandeel Westgaag zijn in eigendom van derden. De gemeente vindt het belangrijk dat de toekomstige invulling aansluit op de kwaliteiten van het bestaande gebied Wilgenrijk.

Hoofdstuk 3 Beleidsmatige verantwoording

Met de voorliggende planherziening worden 250 extra woningen mogelijk gemaakt. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden, waarvan circa 235.000 in Zuid-Holland. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen past binnen het rijksbeleid.

Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking), artikel 3.1.6, lid 2

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.

Het toevoegen van 250 extra woningen is nu niet mogelijk en wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat gronden met een agrarische bestemming niet binnen bestaand stedelijk gebied liggen.

Hierna is de woningbehoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.

Beschrijving woningbehoefte

De woningbehoefte in Maassluis blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.

Woningbehoefteraming WBR 2023

De provincie Zuid-Holland heeft onderzocht hoeveel extra woningen er in Zuid-Holland nodig zijn in de periode 2023 tot en met 2032 om in de verwachte vraag aan woningen te voorzien. Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2023 blijkt dat in de periode 2023-2032 in de Rotterdamse regio behoefte is aan 71.000 woningen. Voor deze extra woningen zijn inmiddels genoeg plannen. Belangrijk is wel dat meer plannen planologisch 'hard' gemaakt worden en sneller tot uitvoering komen. Wilgenrijk is een van de bekende plannen.

Regionale Realisatie Agenda 2022

Er zijn meer woningen nodig, gelet op de druk op de woningmarkt. De locatie Wilgenrijk is opgenomen in de Regionale Realisatie Agenda. Deze agenda is gebaseerd op het Regioakkoord woningbouw 2022 en de doorrekening van de woningbehoefte tot en met 2030. Deze woningbouwontwikkeling is opgenomen in de Planregistratie Wonen Zuid-Holland om te bouwen in de periode tot en met 2030. In totaal zijn er in Wilgenrijk nog 1.484 woningen te bouwen.

Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2021-2030 (december 2022)

Het Regioakkoord 2022 bevat afspraken over de woningbouw in de 12 regiogemeenten. Hierin is afgesproken dat Maassluis zich inzet voor het toevoegen van circa 4.400 woningen.

Woonvisie

In de woonvisie 2019-2024 is aangegeven dat de gemeente de ambitie heeft om de woningvoorraad te laten groeien tot 17.100 woningen in 2030. Gelet op de woningnood is dit aantal opgehoogd naar 19.768 woningen eind 2030, zoals genoemd in het geactualiseerde Regioakkoord 2022. De voorgenomen bouwinspanningen zijn afgestemd met de andere gemeenten in de regio en vastgelegd in een regioakkoord. De provincie Zuid-Holland onderschrijft dit programma.

Motivering locatiekeuze

In Maassluis worden nog enkele binnenstedelijke locaties benut voor woningbouw. Het is echter niet mogelijk om de woningbehoefte geheel binnenstedelijk te realiseren, zeker omdat er ook grote vraag is naar grondgebonden woningen. Daarom is er voor gekozen om de Dijkpolder te ontwikkelen als woningbouwlocatie. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2014 is besloten om de ontwikkeling te faseren, waarbij het noordelijk deel voorlopig de agrarische bestemming heeft gehouden. Inmiddels is de druk op de woningmarkt dusdanig, dat intensivering binnen de woonbestemming en uitbreiding noodzakelijk zijn. Uitbreiding is alleen mogelijk als de locatie door de provincie is opgenomen op de kaart grote stedelijke bouwlocaties. Er zijn geen andere grote uitbreidingsmogelijkheden in Maassluis om in de behoefte te voorzien.

Alle grote uitbreidingslocaties moeten door de provincie worden opgenomen in de Omgevingsverordening. Wilgenrijk is in de Omgevingsverordening opgenomen in een lijst: "Bijlage gegevens en criteria grote buitenstedelijke bouwlocaties" (bruto 91 ha), zie figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitsnede bijlage X (bron: Omgevingsverordening)

De locatie staat ook op kaart 19 Grote buitenstedelijke bouwlocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0007.png"

Figuur 3.2: Kaart 19 Grote buitenstedelijke bouwlocaties

Conclusie

Met de realisatie van 250 woningen wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar woningen in Maassluis en in de regio. Er is sprake van een behoefte, waaraan met dit bestemmingsplan invulling wordt gegeven.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2023)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen.


Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.

Toetsing

De ladder is in paragraaf 3.1 doorlopen.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.


Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.


Toetsing

De toetsing aan het aspect ruimtelijke kwaliteit is opgenomen bij de Omgevingsverordening (zie hierna).

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2023)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
    • e. aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
    • f. indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  • 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.

Lid 9 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing

In dit geval is sprake van transformatie van buitengebied naar een woonwijk. In paragraaf 2.4 is ingegaan op beeldkwaliteit.

De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de kustlandschappen, veen(weide)landschappen, deltarivierenlandschappen en stedelijke landschappen. Er dient rekening te worden gehouden met de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit die zijn opgenomen in de omgevingsvisie.

Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.


Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de zoet-zoutovergangen.

Bijzonder reliëf en aardkundige waarden

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

In het Masterplan Dijkpolder is rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten in het gebied (zie paragraaf 2.4).

Veenweidelandschap

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

In dit geval is sprake van transformatie naar een nieuwe woonwijk, op basis van het Masterplan Dijkpolder (zie paragraaf 2.4). Hierin is rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten in het gebied.

Verstedelijking

  • Verstedelijking vindt vooral binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en binnen invloedsgebied van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) plaats.
  • De provincie stuurt op meer ruimte voor betaalbare bedrijfsruimte in woningbouwplannen en omgekeerd op meer woningbouw boven bedrijven in monofunctionele bedrijventerreinen. Hiermee wordt nabijheid van wonen, werken en voorzieningen gecreëerd. Dit draagt bij aan de opgave om gezondheid, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de stedelijke groenblauwe structuur. Daarbij gaat het ook om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de biodiversiteit.
  • Goede groene verbindingen vanuit de haarvaten van het stedelijk gebied met het buitengebied, conform de visie van het Landschapspark Zuidvleugel, zijn essentieel voor de relatie van het stedelijk gebied met het buitengebied. Dergelijke verbindingen bieden bovendien de basis voor recreatieve verbindingen en voor woon- werkverkeer.

Het is niet mogelijk om de gehele woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren, daarom is ervoor gekozen om aansluitend daaraan een nieuwe woonwijk te realiseren. Dit deelgebied vormt de afronding daarvan aan de noordzijde. De nieuwe ontwikkeling sluit aan bij bestaande structuren. In paragraaf 2.4 is een beeldkwaliteitparagraaf opgenomen. De groene structuur rond de wijk wordt ook aan deze zijde doorgetrokken. De wijk wordt klimaatbestendig en er worden kansen benut voor het vergroten van de biodiversiteit.

Stads- en dorpsrand

  • De stads- en dorpsranden van de provincie zijn plekken met bijzondere potentie voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het zijn overgangsplekken waar de contrasten tussen de verschillende landschappen goed beleefd kunnen worden. In deze gebieden is nadrukkelijk aandacht nodig voor de doorgaande landschappelijke structuren, de recreatieve verbindingen tussen stad en land en het ontwerp en de inrichting van de stads- en dorpsrand zelf. Ontwikkelingen in deze randen vragen daarom om extra aandacht voor een zorgvuldige inpassing en een optimale ruimtelijke kwaliteit.
  • De provincie hecht grote waarde aan het open houden van waardevolle landschappen. Uitbreidingen van steden en dorpen zijn alleen mogelijk indien deze ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de belevingswaarde, de gebruikswaarde en de toekomstwaarde van de stads- en dorpsrand.
  • Belevingswaarde: ontwikkelingen dragen bij aan een optimale belevingswaarde van de bebouwde kom vanuit het landelijke gebied én een optimale belevingswaarde van het landelijk gebied vanuit de bebouwde kom.
  • Gebruikswaarde: Uitbreidingen van dorpen en steden met meer dan 12 woningen in de stads- en dorpsrand, dragen bij aan het verbeteren van de gebruikswaarde van de rand. De provincie streeft ernaar om de randen zoveel mogelijk openbaar toegankelijk te maken en paden en recreatieve routes tussen de bebouwde kom en het landschap te versterken.
  • Toekomstwaarde: bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de toekomstwaarde van de plek in brede zin. Een ontwikkeling draagt bij aan brede opgaven zoals het versterken van de groenblauwe structuur, de biodiversiteit, klimaatadaptatie, het bieden van maatschappelijke meerwaarde en het vergroten van de sociale betekenis van de stads- of dorpsrand.

In dit geval schuift de stadsrand op door de realisatie van de nieuwe woonwijk. Het Masterplan Dijkpolder vormt daarvoor de basis.

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.
  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
    • a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
    • b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
    • c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
    • d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10.

Toetsing

De locatie valt onder beschermingscategorie 3 (buitengebied). Het eerste lid is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10. Het plangebied is onderdeel van een grote buitenstedelijke bouwlocatie, daarom hoeft de ontwikkeling niet te worden getoetst aan artikel 6.9a lid 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0008.png"

Figuur 3.3 Kaart 14: Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.1 getoetst aan de ladder. De woningbehoefte is regionaal afgestemd en de locatie Dijkpolder is ook opgenomen op kaart 19. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met artikel 6.10. Er worden in Maassluis voldoende sociale huurwoningen gerealiseerd. Dit is regionaal afgestemd. In dit plan wordt uitgegaan van minimaal 33% sociale huur en minimaal 10% middenhuur.

Artikel 6.10a Dichtheid en verscheidenheid woningbouw

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving.
  • 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekt de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen bij het toelaten van woningbouw.

Toetsing

In dit plan is uitgegaan van een relatief lage woningdichtheid, een prettige woon- en leefomgeving en woningen voor verschillende doelgroepen. Het is daarmee een aanvullen woonmilieu. De andere woonmilieus in Maassluis kennen een relatief hoge woningdichtheid.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Toetsing

De gemeente heeft eigen parkeerbeleid waaraan wordt voldaan. Zie paragraaf 4.3.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

Het plan voldoet aan dit artikel, zie paragraaf 4.3.

Artikel 6.10f Functiemenging

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.

Toetsing

Op deze locatie is er voor gekozen om alleen woningen mogelijk te maken, gelet op de grote woningbehoefte.

Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.

Toetsing

In paragraaf 4.7 wordt aandacht besteed aan de biodiversiteit.

Artikel 6.27a Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Toetsing

In paragraaf 4.6 wordt aandacht besteed aan klimaatadaptatie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Maassluis 2012-2025 (2012)

Het integrale beleid dat is verwoord in de structuurvisie 2012-2025 is niet gewijzigd na de vaststelling van bestemmingsplan Dijkpolder in 2014. De woningbouwlocatie is hierin opgenomen. Voor de Dijkpolder zal overwegend sprake zijn van het woonmilieu 'suburbaan exclusief', met accenten van 'suburbaan grondgebonden' Dit sluit aan op de visie van de Stadsregio Rotterdam en de gemeente Maassluis. Er wordt uitgegaan van wonen in een relatief lage dichtheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0009.png"

Figuur 3.4: Structuurvisie Maassluis

Inmiddels werkt de gemeente aan een omgevingsvisie. De locatie wordt hierin opgenomen als bekend woningbouwproject.

Woonvisie 2019 - 2024

In de Woonvisie 2019-2024 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.

De woonvisie 2019-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:

  • De ruimtelijke structuurvisie 2012-2025
  • Het coalitieakkoord 2018-2022 “Samen Maassluis. Investeren in een duurzame stad”
  • Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030

De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar. De 7 speerpunten zijn:

1 Passend huisvesten

  • Nieuwbouw meer richten op €180.00 - €220.000 en € 220.000 - €320.000.
  • Aanbod betaalbare koop (met verkoop regulerend beding) uitwerken voor € 180.000 - €220.000.
  • Minimum omvang sociale huur voorraad is 33%, ombuigingen in bouwprogramma noodzakelijk.
  • Sociale voorraad uitbreiden tot 6020 woningen in 2030.
  • Menging en betaalbaarheid garanderen met doelgroepenverordening.

2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling

  • Meer doorstroming door het bouwprogramma vooral te richten op appartementen en grondgebonden woningen voor senioren.
  • Voorrang voor doorstromers die een eengezinswoning achterlaten.
  • Labelen van schaarse segmenten voor knelgroepen.
  • Doorstroom ouderen naar passende levensloopbestendige woningen bevorderen.
  • Toepassen directe aanbieding bij knelgroepen en personen ‘tussen wal en schip’.

3 Bouwen, bouwen, bouwen

  • Verhoging van het jaarlijkse bouwprogramma naar gemiddeld 175 woningen.
  • Woningvoorraad ten minste 17.100 woningen in 2030.
  • Nieuwe locaties vinden voor 400 à 500 woningen (binnenstedelijk, herbestemming).
  • De herstructurering van Sluispolder-west en de Burgemeesterswijk afronden.
  • Nieuwbouw op Het Balkon, Wilgenrijk, de Kade en overige locaties.

4 Maassluis duurzamer maken

  • Opstellen van een warmtetransitievisie.
  • Samen optrekken bij het klimaatadaptief maken en de warmtetransitie in de sociale huur voorraad.
  • Stimuleren en faciliteren in de particuliere sector met ‘no-regret’ maatregelen.

5 Wonen met begeleiding en zorg

  • Wonen in de woonservices zones bevorderen.
  • Ouderen bewust maken van tijdig nadenken over huisvesting op oude dag (Wooncoach, campagne).
  • ‘Verzorgd wonen plus’ uitbreiden, voor Maassluisse ouderen.

6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen

  • Sociale cohesie bevorderen, onder meer via het programma ‘de wijk op maat’.
  • Stevige samenwerking met betrokken partijen bij aanpakken overlast.
  • Overbewoning tegengaan.

7 Tijdelijk wonen

  • Segment pauzewoningen uitbreiden.
  • Kopen om te verhuren terugdringen ten behoeve van de leefbaarheid in bestaande wijken.
  • Verkennen of short-stay woonruimte voor arbeidsmigranten dichtbij werkgelegenheid mogelijk is.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt extra woningen in de ontwikkeling Wilgenrijk mogelijk. Het geeft direct invulling aan de speerpunten 1, 2 en 3 en past daarmee binnen het beleid van de gemeente Maassluis.

Verordening doelgroepen woningbouw Maassluis

In april 2020 is de Verordening doelgroepen woningbouw Maassluis vastgesteld. Hierin zijn eisen opgenomen waaraan woningbouwprojecten moeten voldoen. In deze verordening is onder andere opgenomen dat in woningbouwplannen van ten minste 10 woningen de minimale eis van 33% sociale huur woningbouw en van 10% middeldure huur en/of betaalbare koop wordt verlangd. Verder wordt in deze verordening bepaald wat de aanvangshuur van een middeldure huurwoning is.

Toetsing

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van deze verordening.

Mobiliteitsvisie Maassluis 2020 - 2040

De mobiliteitsvisie biedt houvast om adequaat en op een toekomstbestendige wijze uitdagingen op het gebied van mobiliteit en leefbaarheid tegemoet te treden. De visie dient als basis voor gericht mobiliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma’s, tussen 2020 en 2040 en hangt nauw samen met de (toekomstige) omgevingsvisie en verstedelijkingsopgave van de gemeente. Voor de visie zijn drie uitgangspunten gedefinieerd:

  • de mobiliteitsvisie houdt rekening met de groei van de stad, toename van het verkeer en nieuwe vormen van mobiliteit. Met het doel dat gemeente Maassluis bereikbaar en leefbaar blijft;
  • de mobiliteitsvisie gaat in op een grote variëteit van verschillende vervoerswijzen;
  • de visie geeft invulling aan verstedelijking, economie, duurzaamheid, bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

Het uitgangspunt van de mobiliteitsvisie is een woningbouwopgave van minimaal 2.400 nieuwbouwwoningen. De verwachting is dat de daadwerkelijke woningbouwopgave hoger ligt. De visie zet in op een toekomstbestendig mobiliteitsgebruik- en netwerk. Het uitgangspunt is het STOP-principe (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, Personenwagens). In de huidige situatie is het fietsgebruik binnen de gemeentegrenzen in vergelijking met omliggende gemeenten aan de lage kant.

Ten aanzien van het autonetwerk is onder andere als actie bepaald dat doorstromingsknelpunten bij de aansluiting van de A20 opgelost worden in samenwerking met omliggende gemeenten en RWS.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt extra woningen mogelijk. Dit past binnen het uitgangspunt van de mobiliteitsvisie om rekening te houden met de verstedelijkingsopgave. Het plangebied wordt aangesloten op het fietsnetwerk, om bewoners te stimuleren om gebruik te maken van langzaam verkeer. Het autoverkeer op regionaal niveau maakt gebruik van de ontsluiting op de A20 in Westland. Eventuele knelpunten worden in samenwerking met de omliggende gemeenten opgelost. Het plan is daarmee in lijn met de mobiliteitsvisie.

Hoofdstuk 4 Verantwoording omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Het vigerende bestemmingsplan gaat uit van 1.150 nieuwe woningen, die in het zuidelijk deel van de Dijkpolder gerealiseerd kunnen worden. Voor dat bestemmingsplan is een m.e.r.-beoordeling opgesteld door RBOI- Rotterdam (d.d. 8 februari 2013, kenmerk 120503.16789.01). Deze m.e.r.-beoordeling was gebaseerd op het Masterplan, en ging uit van een totaal van 1.750 woningen. Uit deze beoordeling bleek dat de realisatie van 1.750 woningen ruimtelijk inpasbaar is.

Het uitgangspunt is nu om in de Dijkpolder 1.875 woningen te realiseren. Daarvoor worden 2 nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. Naast dit bestemmingsplan Westgaag is ook bestemmingsplan Wilgenrijk-Noord opgesteld, dat in december 2022 is vastgesteld. Deze plannen maken dus 125 extra woningen mogelijk ten opzichte van de situatie die is onderbouwd in de m.e.r.-beoordeling. In deze milieuparagrafen is de uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling onderbouwd.

4.2 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten

Onderzoek en conclusies

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de gedeeltelijke herziening van een bestemmingsplan waarbij het aantal mogelijke woningen (1.150) wordt vergroot met 250. Inmiddels is ook het bestemmingsplan voor de ontwikkeling Wilgenrijk Noord vastgesteld. Dat bestemmingsplan maakt 475 woningen mogelijk. Dat betekent dat het aantal woningen waarvoor een m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd (1.750), is overschreden. Er worden in het gebied Dijkpolder 125 woningen extra mogelijk gemaakt.

Daarom is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, waarin is gekeken naar de effecten van de gehele ontwikkeling (dus Wilgenrijk Noord en Westgaag samen), zie bijlage 1. Uit deze m.e.r.-beoordeling blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van deze notitie heeft het college van B&W besloten dat het doorlopen van een MER niet nodig is.

Bij deze m.e.r.-beoordeling is een stikstofonderzoek gevoegd waarbij de woningen in Wilgenrijk Noord en Westgaag samen zijn meegenomen. Hieruit blijkt dat er met betrekking tot de plannen samen geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. In paragraaf 4.7 zijn nieuwe berekeningen opgenomen met de laatste Aerius versie 2023, waarin de realisatie- en gebruiksfase van de 250 woningen voor dit bestemmingsplan zijn meegenomen. Ook uit deze berekeningen blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de realisatie- en gebruiksfase zijn uitgesloten.

In de m.e.r.-beoordeling is aangegeven dat voor het deelgebied Westgaag te zijner tijd een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd en dat uit verkennende berekeningen blijkt dat het mogelijk is om met toepassing van akoestische maatregelen een goed woon- en leefklimaat te realiseren. Het akoestisch onderzoek, gericht op de bouwmogelijkheden die bestemmingsplan Westgaag biedt, is opgenomen in paragraaf 4.9.

4.3 Verkeer

Ontsluiting

Het gebied Wilgenrijk is in de bestaande situatie via de recent aangelegde Cornelis van der Lelylaan aangesloten op de Westlandseweg. De Westlandseweg vormt onderdeel van de hoofd ontsluitingsstructuur van Maassluis. Ze geeft verbinding met de andere wijken, het centrumgebied en de voorzieningenclusters. De Westlandseweg sluit zowel via de Laan 1940-1945 in het zuiden als via de Maasdijk / Coldenhovelaan in het noorden aan op de snelweg A20. Daarmee is Wilgenrijk goed aangesloten op het lokale en het nationale wegennet.

In de toekomstige situatie zal een tweede ontsluiting gerealiseerd worden die aantakt op de nieuw vorm te geven kruising van de Maasdijk / Westlandseweg met de Doctor Jan Schoutenlaan. De aansluiting van uit de Dijkpolder is op basis van dit bestemmingsplan mogelijk. De woningen die op basis van dit bestemmingsplan gerealiseerd zullen worden, zullen vooral via deze toegang afgewikkeld worden.

Door Wilgenrijk lopen diverse fietsroutes. Deze takken aan op het fietsnetwerk binnen Maassluis. Voorzieningenclusters, zoals het de dependance van het Franciscus met naastgelegen huisartsenpraktijk en winkelcentrum Koningshoek, liggen (afhankelijk van de locatie in Wilgenrijk) op circa 1 kilometer. Het centrum van Maassluis ligt op circa 2 kilometer. Deze voorzieningenclusters zijn daarmee goed en veilig bereikbaar per fiets.

Aan de zuidzijde van Maassluis ligt de Hoekse Lijn. Deze maakt onderdeel uit van het metronetwerk van de Rotterdamse regio. Op circa 500 meter van Wilgenrijk liggen twee metrostations, Maassluis-West en Steendijkpolder. Deze stations zijn ook goed bereikbaar met de fiets. Bij de stations zijn fietsenstallingen aanwezig. Ook zijn deze stations te voet bereikbaar. Verder is er aan de Westlandseweg, nabij de Dijkpolder, een bushalte aanwezig. Deze geeft verbindingen met metrostation Maassluis-Centrum en met het Westland.

Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

Het onderhavige bestemmingsplan maakt 250 extra woningen mogelijk bovenop de woningen die mogelijk worden gemaakt vanuit het plan Dijkpolder (1.150 woningen) en de Wilgenrijk Noord (475 woningen). Daarmee komt het totaal aantal woningen in dit gebied uit op 1.875 woningen. Eerder zijn de effecten van de toevoeging van 1.750 woningen onderzocht.

Het overgrote deel van het verkeer van Westgaag wordt via de Coldenhovelaan afgewikkeld op de A20 via aansluiting 6. De aansluiting met de daarbij horende rotondes wordt op korte termijn aangepast waarbij de bestaande capaciteit van de aansluiting en de daarbij horende rotondes wordt vergroot. Naast een vergroting van de capaciteit wordt ook de verkeersveiligheid van het kruispunt verbeterd doordat het kruispunt wordt voorzien van verkeerslichten. De werkzaamheden zijn uiterlijk gereed in 2025. Dit is toegelicht in de raadsinformatiebrief in bijlage 2. De aanpassingen aan het kruispunt zijn doorgerekend met de nieuwste versie van het verkeersmodel MRDH 2.10 voor het jaar 2040. Uit dit onderzoek blijkt dat de verkeersafwikkeling en de veiligheid van de aansluiting tot 2040 zijn geborgd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

In 2024 is een nieuw verkeersonderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de toevoeging van 123 extra woningen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11. (N.B. In dit onderzoek wordt gesproken over 123 extra woningen, terwijl met dit bestemmingsplan 125 extra woningen mogelijk worden gemaakt ten opzichte van de eerder mogelijk gemaakte 1750 woningen. Het effect van 2 woningen meer is echter dermate nihil dat de conclusies niet anders zullen zijn).

In dit onderzoek is onderzocht wat het effect is van de extra woningen op de ontsluiting Westlandseweg - Doctor Jan Schoutenlaan - Maasdijk. En omdat een deel van het verkeer afkomstig van deze woningen gebruik zal gaan maken van de (nu al) drukke kruispunten van de Coldenhovelaan met de Aartsdijkweg en de aansluitingen op de A20 bij afrit 6, is voor deze kruispunten ook een toets uitgevoerd met het verkeersmodel van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (v-MRDH).

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Als gevolg van de realisatie van extra woningen in plangebied Westgaag in Maassluis nemen de intensiteiten op het kruispunt Westlandseweg - Doctor Jan Schoutenlaan - Maasdijk toe met circa 100 voertuigen in het drukste spitsuur. Met de meerstrooksrotondeverkenner is berekend dat de extra woningen geen gevolgen hebben voor de geschiktheid van deze partiële eirotonde.
  • Het verkeer gegenereerd door de extra woningen heeft geen significant/merkbaar effect op de verkeersafwikkeling op het kruispunt van Coldenhovelaan - Aartsdijkweg en de hondenbotrotonde bij de A20.

De verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling heeft geen merkbaar effect op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

 

Parkeren

Bij de nieuwe ontwikkelingen moet voldaan worden aan het parkeernormenbeleid zoals vastgelegd in de 'Beleidsregel Parkeren Maassluis 2022'. Dat is geborgd in deze regels.

Het autoparkeren vindt grotendeels plaats in parkeerkoffers en op eigen terrein. De parkeerkoffers liggen in openbaar gebied. De parkeerplaatsen zullen "laadpaal-ready" worden aangelegd. Dat wil zeggen dat bij de aanleg van parkeerplaatsen al rekening wordt gehouden met de mogelijke komst van laadpalen met de aanleg van mantelbuizen. Ook wordt ruimte gereserveerd voor de plaatsing van laadpalen. Er dient ook ruimte te worden gereserveerd voor laadvoorzieningen.

Omdat het plan zich conformeert aan de 'Beleidsregel Parkeren Maassluis 2022', ligt ook het aantal laadpunten vast en is gegarandeerd dat wordt voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden extra woningen gerealiseerd in een gebied dat al voor de functie wonen is onderzocht. Hiermee wordt een milieugevoelige en functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd. Echter door de ligging in de invloedssfeer van een snelweg kan het gehele plangebied worden getypeerd als 'gemengd gebied'.

In het vigerende bestemmingsplan is het aspect bedrijven en milieuzonering onderzocht. Met dit bestemmingsplan worden 250 extra woningen in het plangebied toegestaan. Uit het bestemmingsplan Wilgenrijk blijkt dat er twee bedrijventerreinen zijn welke tot milieuhinder zouden kunnen leiden.

Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Transportcentrum A20. Dit bedrijf is met name gericht op de logistieke sector, zoals transportbedrijven. Voor dit gebied geldt onder andere het bestemmingsplan Bedrijventerreinen A20 Westland 1e herziening. Dit bestemmingsplan maakt agrologistieke bedrijven mogelijk. In het zuidelijke deel activiteiten zijn dit tot en met categorie 4.1 toegestaan, in het noordelijke deel activiteiten tot en met categorie 4.2. Dat zou betekenen dat de contouren over het plangebied Westgaag zouden vallen. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld. In haar uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:3466, d.d. 28 december 2016) stelt de Raad van State dat bedrijvigheid in milieucategorie 4.1 en 4.2, in samenhang met de Staat van bedrijfsactiviteiten agrologistiek, niet toegestaan in het plangebied. Dat betekent dat bedrijvigheid tot en met categorie 3.2 van de bijbehorende Staat van bedrijfsactiviteiten agrologistiek is toegestaan. Planologisch-juridisch zijn er dus geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling. Er wordt immers voldaan aan de geldende richtafstanden voor gemengd gebied (namelijk minimaal 50 m vanaf 3.2-bedrijvigheid).

Het is niet gewenst dat er in de toekomst overlast ontstaat bij de bewoners van het gebied Westgaag, wat zou leiden tot klachten en daarmee beperkingen voor het bedrijventerrein. Agrologistiek is immers van belang voor het economisch profiel van de gemeente Westland. Langs het gebied Westgaag wordt een geluidwal van 10 meter hoog gerealiseerd vanwege de geluidbelasting als gevolg van de snelweg A20 (zie ook paragraaf 4.9). Door DGMR is modelmatig in beeld gebracht wat het effect zou zijn van bedrijvigheid op het bedrijventerrein Transportcentrum A20 op woongebied Westgaag als deze wal aanwezig zou zijn. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hierbij is worst-case uitgegaan van bedrijven tot en met categorie 4.2.

Daaruit blijkt dat er voor woningen tot 9,5 meter hoog geen geluiduitstraling vanwege bedrijfsactiviteiten te verwachten is. Voor woningen hoger dan 9,5 meter geldt dat er wel een uitstraling is. Om binnen deze gebieden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen, worden daar dove gevels verplicht gesteld voor de gevels die gericht zijn op het bedrijventerrein. Deze woningen moeten op deze hoogte echter sowieso een dove gevel vanwege de snelweg A20 hebben. Bij deze berekening is ervan uitgegaan dat geluid het relevante milieuaspect is. In principe kan een bedrijf ook een hogere categorie hebben vanwege geur, stof of gevaar. In dit geval ligt de nadruk op logistiek, daar is geluid de maatgevende categorie. Daarmee kan worden gesteld, dat met toepassing van de geluidwal, er geen belemmeringen zijn voor woningen in het gebied. Daarbij wordt opgemerkt dat de combinatie van een ligging nabij een snelweg (A20), een bedrijventerrein en een geluidzone industrie, er zeker toe zal leiden dat met name op de hogere verdiepingen een bepaalde geluidbelasting onderdeel zal zijn van de woonomgeving. Omdat bij het bepalen van de geluidwering van de gevels rekening wordt gehouden met de verschillende geluidbronnen en dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid is sprake van een akoestisch aanvaardbare situatie (zie ook paragraaf 4.9).

In het akoestisch onderzoek in bijlage 4 zijn niet alleen de langtijdgemiddelde geluidnievaus in beeld gebracht, maar ook de maximale geluidniveaus. Maatgevend zijn optrekkende/afremmende vrachtwagens met remontluchting aan de rand van de bedrijfspercelen. Vanwege de optredende maximale geluidniveaus in de nacht is het zonder aanvullende maatregelen noodzakelijk om in een deel van het plangebied vanaf een hoogte van 5 meter dove gevels toe te passen. Zie ook figuur 4.1 (paarse vlak). Hiertoe bevatten de planregels een voorwaardelijke verplichting. Wanneer het op deze locatie wenselijk is om (op een hoogte van meer dan 5 meter) toch te openen delen in de gevels te realiseren, dan kan dat door het toepassen van bouwkundige voorzieningen die de geluidbelasting voldoende reduceren. Daarnaast kan eventueel ook de geluidwal worden verlengd om op die manier dove gevels te voorkomen. Door DGMR is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 12). Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer langs de gehele noordzijde van het plangebied een wal wordt gerealiseerd van 8 meter hoog, geen sprake is van een overschrijding van de normen voor de maximale geluidniveaus (rekening houdend met de maximale bouwhoogte zoals vastgelegd in het bestemmingsplan). De bestemmingsregeling biedt daarom ruimte om onder voorwaarden af te zien van de toepassing van dove gevels wanneer zodanige maatregelen worden getroffen dat de geluidbelasting door de bedrijven (maximale geluidniveaus) tijdens de nachtperiode voldoet aan de normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0010.png"

Figuur 4.1 Dove gevels aan de noordzijde vanaf 5 meter hoog (paarse vlak)

Nabij het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich de werklocatie van de Lely Agri Groep. De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' ingeschaald in categorie 4.1. Met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat het bedrijf Lely kan worden getypeerd als een categorie 3.2-bedrijf (verwezen wordt tevens naar de mer-beoordeling bij het bestemmingsplan Wilgenrijk). Hiervoor geldt een richtafstand van 100 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Cumulatie wegverkeerslawaai en industrielawaai

Daarnaast is door DGMR het gecumuleerde geluidsniveau als gevolg van bedrijven en de wegen onderzocht (zie ook bijlage 4). Onder de wal (minder dan 10 meter hoogte) bedraagt de hoogst optredende geluidsbelasting vanwege wegverkeer 60 dB en vanwege het bedrijventerrein <50 dB(A). De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt daarmee 60 dB. Hier wordt vanwege wegverkeersgeluid een dove gevel verplicht gesteld, waarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daar waar geen dove gevels meer verplicht zijn (geluidbelasting A20 minder dan 53 dB), geldt dat het gecumuleerde geluidsniveau ten hoogste 54 dB (LIL,cum) bedraagt. Dit kan als aanvaardbaar worden beschouwd.

Boven de afscherming van de wal betreft het 63 dB vanwege wegverkeer en 50 dB(A) vanwege het bedrijventerrein. Het gecumuleerde geluidsniveau bedraagt daarmee 63 dB. Met een dove gevel wordt gewaarborgd dat hier sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook voor het aspect cumulatie is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek

De gemeente Maassluis heeft in het verleden een bodemkwaliteitskaart opgesteld en breidt deze momenteel uit door ook het gebied Dijkpolder hierin op te nemen. Uit de werkzaamheden ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart (inclusief historisch bodemonderzoek) blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de nieuwe functie wonen en de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

Om te bepalen wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse is, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Ter plaatse van de gedempte sloten zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de voormalige waterbodem dan wel afwijkend dempingsmateriaal. Vermoedelijk zijn de sloten met gebiedseigen grond gedempt;
  • De boven- en ondergrond zijn licht verontreinigd;
  • Het grondwater is niet tot licht verontreinigd;
  • De aanwezige halfverharding is niet asbesthoudend en voldoet niet aan de samenstellings- en emissiewaarden voor een niet-vormgegeven bouwstof en komt daarmee (op indicatieve basis) niet in aanmerking voor hergebruik.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voorzien met betrekking tot de voorgenomen realisatie van een woonwijk en het hierop volgende gebruik (woningen met tuin). Aanvullend onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
  • Omgevingsvisie
  • Omgevingsverordening

Gemeentelijk:

  • Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP)

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma 6 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland haar strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Natuurlijk zijn veiligheid en het voorkomen van wateroverlast belangrijke aandachtspunten voor Delfland. Maar het gaat niet alleen om deze voor de hand liggende aspecten. Sinds het Waterbeheerplan 2010-2015 organiseert Delfland het werk vanuit inhoudelijke onderwerpen: stevige dijken, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater. De onderwerpen zijn onderverdeeld in thema's (zie tabel 4.1). Bij het leveren van input voor en beoordelen van ruimtelijke plannen hanteert Delfland deze onderwerpen en thema's als leidraad. In het Waterbeheerplan 2016-2021 is bovendien aangegeven, dat deze thema's niet op zichzelf staan, maar een integrale opgave voor een toekomstbestendig watersysteem omvatten. Op 10 maart 2022 is het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 (WBP6) vastgesteld. In het WBP6 wordt met een brede blik naar de watertaken van Delfland gekeken vanuit het perspectief van de leefomgeving. Meer informatie is te vinden op: www.hhdelfland.nl/wbp6. Voor de structuur van het waterbeheerprogramma gaan we nog steeds van de onderstaande onderwerpen en thema's uit.

Tabel 4.1. Onderwerpen en thema's

Onderwerp   Thema's  
stevige dijken   veiligheid, waterkeringen  
voldoende water   voorkomen van wateroverlast, grondwater en voorkomen van (zoet)watertekost, onderhoud en bagger  
schoon water   watersysteemkwaliteit, ecologie  
gezuiverd afvalwater   afvalwaterketen  

Als toetsingskader voor vergunningen wordt de Waterschapsverordening van Delfland aangehouden. Deze heeft de Keur van Delfland vervangen. Alle activiteiten in, op, boven, over, aan of onder water of nabij een kade zijn vergunningplichtig, onder andere:

  • dempen en graven van watergangen;
  • werkzaamheden (K&L) nabij een kade (Weverskadeen Westgaag);
  • kruisingen (zoals bruggen) van water;
  • grondwateronttrekkingen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2020-2024

Huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden aangeleverd. De DWA zal door middel van persrioleringen afgevoerd worden naar rioolwaterzuiveringsinstallatie “De Groote Lucht” (via gemaal 2e Weverskade, gemaal Merellaan en gemaal Maassluis West).

Maassluis hanteert het Rainproof principe Samen! Een netwerk van voorzieningen door de hele stad. Maasssluis vergroent, onthardt, investeert in slimme oplossingen en beperkt zich niet tot de publieke ruimte.

Hierbij houdt Maassluis grofweg de volgende indeling aan:

  • Buien tot 7 mm horen niet in het riool.
  • Extra water bij buien tussen de 7 en 30 mm blijft beschikbaar binnen een bemalingsgebied en wordt opgevangen in buffers (wadi’s en watergangen).
  • Extra neerslag bij buien tussen de 30 en 60 mm wordt even vastgehouden en afgevoerd buiten het bemalingsgebied.
  • Extra neerslag bij buien meer dan 60 mm wordt afgevoerd. Inzichtelijk wordt gemaakt wat er bij zwaardere buien gebeurt.

Binnen de plangrens van een project moet minimaal 60 mm berging worden gerealiseerd. De riolering moet berekend worden op een bui 09. Panden moeten vanaf 2020 1 m3 berging op eigen terrein krijgen. Deze eisen zijn meegenomen in het nieuwe waterhuishoudingsplan voor Westgaag.

Waterhoudhuishoudkundig plan Wilgenrijk 2014

In 2013 - 2014 zijn voor het gehele gebied Wilgenrijk in samenwerking tussen de ontwikkelaar Wilgenrijk, Hoogheemraadschap en gemeente Maassluis een waterhuishoudkundig plan en een rioolplan opgesteld. Het toen geldende beleid is in deze plannen verwerkt. In principe geldt dit waterhuishoudkundig plan als uitgangspunt. Wel geldt een aantal aanvullende uitgangspunten, waaronder:

  • In het bestemmingsplan Dijkpolder is het ABC-beleid toegepast, waaruit een norm volgt van 325 m3 per hectare. Dit beleid geldt niet meer. De gevolgen van toenemende verharding worden inmiddels met de watersleutel benaderd of op basis van de huidige normen in een waterhuishoudingsplan onderzocht;
  • Inmiddels dient ook rekening met meer en hevigere neerslag door klimaatverandering gehouden te worden;
  • De gemeente Maassluis heeft tegenwoordig het Rainproof-beleid, waaruit eisen voor klimaatadaptieve en waterrobuuste nieuwbouw volgen;
  • Steeds meer gebiedspartners binnen de provincie Zuid-Holland hebben het Convenant Klimaatadaptief Bouwen ondertekend. Uit dit convenant volgen eveneens richtlijnen voor klimaatadaptieve en waterrobuuste nieuwbouw.

Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van de ontwikkeling Wilgenrijk in Maassluis.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Over het algemeen bestaat de bodem uit slappe, samendrukbare klei- en veenlagen tot een diepte van circa 19 m beneden maaiveld. Daaronder bevindt zich pleistoceen zand. Het plangebied betreft een kwelgebied. De hoeveelheid bedraagt circa 0,5 mm per dag. De gemiddelde stijghoogte in het eerste watervoerende pakket bedraagt circa NAP -0,5 m en maximaal circa NAP 0 m.

Waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen in de Dijkpolder. Conform de Legger van Hoogheemraadschap van Delfland zijn in het plangebied secundaire watergangen aanwezig, zie figuur 4.2. De beschermingszone van een secundaire watergang betreft 1,5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap van Delfland beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. De Weverskade en de Westgaag zijn primaire watergangen. Deze lopen langs de noord- en westkant van het plangebied. De afgelopen jaren is het watersysteem in het plangebied van Wilgenrijk-Noord al aangepast conform het Waterhoudhuishoudkundig plan Wilgenrijk 2014. De Legger komt daardoor voor dat deel niet meer overeen met de werkelijke situatie. De Legger zal te zijner tijd worden aangepast aan het Waterhuishoudkundig plan c.q. de werkelijke situatie. Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan komt de Legger wel overeen met de werkelijke situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Delfland met plangebied

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ten westen van het plangebied ligt de watergang Nieuwe Water en ten noorden van het plangebied de Westgaag/Spartelvaart. Deze watergangen maken deel uit van Delflands boezem. De Weverskade en de Westgaag/Spartelvaart zijn aangemerkt als KRW-waterlichaam.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden en westen van het plangebied bevindt zich de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande gebouwen langs het lint zijn aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Dit is een drukrioleringssysteem.

Onderhoud en bagger

Voor de secundaire watergangen zijn de aangelanden verantwoordelijk voor het gewone onderhoud. Het buitengewone onderhoud ligt bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Voor de primaire watergangen doet Delfland het gewone en buitengewone onderhoud. Voor regionale waterkeringen is de eigenaar verantwoordelijk voor het gewone onderhoud. Delfland is verantwoordelijk voor het buitengewone onderhoud.

Klimaatadaptatie

Uit de onderstaande figuur kan worden afgeleid dat er weinig kans bestaat op overstroming binnen het plangebied (1 x in de 100.000 jaar). Er zijn derhalve geen maatregelen nodig om de gevolgen te beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0012.png"

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen 250 woningen in het plangebied worden gerealiseerd.

Waterhuishoudingsplan, Weging waterbelang Westgaag (2024)

In bijlage 6 is het waterhuishoudingsplan opgenomen, dat specifiek voor plangebied Westgaag is opgesteld. Op basis van het gemeentelijk beleid en het beleid van het hoogheemraadschap is in het plan aangegeven hoe de waterhuishouding en compensatie wordt ingevuld.

Bij de planontwikkeling Wilgenrijk is al rekening gehouden met de ontwikkeling van het perceel Westgaag. Centraal in het gebied komt een primaire watergang die aansluit op het watersysteem in het plan Wilgenrijk. Het streefpeil is gelijk aan Wilgenrijk Noord en bedraagt -1,80 m NAP. Door middel van een klepstuw in het plan Wilgenrijk kan maximaal 60 cm peilstijging worden gerealiseerd en benut voor waterberging. Na de planontwikkeling Westgaag is er 7,9% oppervlaktewater aanwezig. Delfland heeft aangegeven dat de ambitie is om 14 mm aanvullende berging te realiseren, dit mag worden ingevuld met alternatieve voorzieningen. De gemeente vereist een berging van 60 - 72 mm in het plangebied. In het oppervlaktewatersysteem is (inclusief taludberging) 56 mm berging aanwezig. Verder is nog berging aanwezig op het maaiveld en in particuliere voorzieningen waarmee de totale berging uitkomt op 70 mm. Aanvullend kan nog circa 3 mm berging worden gerealiseerd door middel van infiltratiegreppels.

De drooglegging in het plangebied voldoet aan de gestelde eisen. Gezien de slechte doorlatendheid van de bodem en kwel wordt geadviseerd om drainage aan te leggen en grondverbetering toe te passen in het wegcunet. Op deze wijze kan voldoende ontwateringsdiepte worden gerealiseerd. De kans bestaat dat de bodem gaat opbarsten bij ontgravingen. Geadviseerd wordt om geotechnisch onderzoek te laten uitvoeren om te kunnen beoordelen of dit gevolgen heeft voor dit plan. Voor de afvoer van vuilwater is een DWA-stelsel voorzien met een gemaal nabij de centrale hoofdwatergang aan de zuidzijde van het gebied. Het gemaal voert via een persleiding af naar de centrale persleiding PE ø200 van het plan Wilgenrijk. De geplande woningen langs de Weverskade kunnen mogelijk worden aangesloten op het bestaande drukrioleringsstelsel of (middels een drukrioleringsstelsel) worden aangesloten op het te realiseren vuilwaterstelsel Westgaag.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater. De ontwikkeling maakt geen functies mogelijk, die een negatieve impact hebben op (de kwaliteit van) de bodem of het grondwater. In het gebied komen uitsluitend woningen en ondersteunende functies. Zowel maaiveldpeil als oppervlaktewaterpeil worden in het gebied aangepast. Het gebied wordt bouwrijp gemaakt waarbij voldoende drooglegging wordt gerealiseerd voor de functie van het gebied. Door de toename van oppervlaktewater en eventuele aanleg van ontwaterende voorzieningen ontstaat een stabiele situatie zonder grondwateroverlast voor woningen. In het plangebied wordt in de openbare ruimte een minimale drooglegging gerealiseerd van 1,0 m. Aanvullend worden de panden minimaal 20 cm boven straatpeil aangebracht. Hiermee kan voldoende ontwatering van het gebied worden gerealiseerd.

Waterkwantiteit

Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert Hoogheemraadschap van Delfland het standstill beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem. De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een toename van het verhard oppervlak, waardoor met de beoogde ontwikkeling niet voldaan wordt aan het standstill beginsel.

Het watersysteem in het gebied Westgaag zal aansluiten op de waterstructuur in het gebied Wilgenrijk. Daarbij wordt getoetst aan de huidige waterbergingsnormen van het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Maassluis. Ter borging hiervan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

In het plan wordt conform de afspraken in het waterhuishoudkundig plan van Wilgenrijk een wateroppervlak gerealiseerd van minimaal 7,8%. Hiermee wordt invulling gegeven aan de compensatie voor toename van verharding inclusief een deel klimaatopgave. Het plan voldoet verder aan de eisen van Maassluis rainproof, waarbij minimaal 60 mm berging in het gebied wordt gerealiseerd. Dit betekent dat buien van 60 mm in 1 uur moeten kunnen worden opgevangen. Daarbij gaat het om opvang in en op gebouwen (groene daken, dak als opvangbak), in en onder tuinen, op straten, pleinen, in parken, watergangen en vijvers. Ook de bodem en diepe grondlagen kunnen worden ingezet om water op te vangen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De Westgaag is een KRW-watergang. Er wordt geen directe of indirecte lozing van water gerealiseerd op de Westgaag. De inrichting van de geluidwal nabij de Westgaag biedt kansen om de waterkwaliteit en ecologie positief te beïnvloeden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling valt deels binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Er dient een vergunning te worden aangevraagd voor de (bouw)werkzaamheden die hierin plaatsvinden. Dit geldt met name voor de geplande woningen langs de Weverskade en het verlengen van de (lagere) geluidswal aan de noordzijde van het plan. Daarnaast is van belang dat de waterkering toegangelijk blijft voor onderhoud.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Er zal worden afgevoerd op een gescheiden rioolstelsel. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Klimaatadaptatie

In het kader van klimaatadaptatie is gekeken hoe dit in het plan kan worden ingepast. Er is sprake van steeds meer hevige neerslag. Hiervoor is het belangrijk dat schade aan woningen wordt voorkomen door bijvoorbeeld een voldoende hoog vloerpeil. Een ander thema is droogte. Ook dit kan leiden tot schade aan woningen. Om verdroging tegen te gaan is het van belang dat er bergingsmaatregelen worden getroffen, zodat het hemelwater minder versneld wordt afgevoerd en het grondwater kan worden aangevuld. Waar mogelijk in het gebied wordt groen aangelegd en worden parkeerplaatsen voorzien van halfverharding. Door het beperken van verharding wordt tegelijkertijd een bijdrage geleverd aan het beperken van hittestress in de omgeving.

Conclusie

In het plan is rekening gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn en worden afgestemd met het Hoogheemraadschap.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming en soortenbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen ligt op circa 4,6 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van minimaal 850 meter (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0013.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is voor de gebruiksfase en de realisatiefase een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 8 voor de memo inclusief bijlagen met de berekeningen). Uit de verschilberekening blijkt dat er geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jr voor de gebruiksfase. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de gebruiksfase uitgesloten. De ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Om de mogelijke effecten op beschermde soorten te onderzoeken, is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 7. Uit het onderzoek komt naar voren dat het zeer onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Het plangebied biedt geen geschikt biotoop voor beschermde soorten.

Een nader onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk om uit te sluiten dan wel aan te tonen dat het plangebied voor deze soorten geen een functie heeft. Er zijn geen nestmogelijkheden gevonden voor beschermde soorten en het plangebied leent zich niet als essentieel habitat voor beschermde soorten. Op het terrein zijn alleen nesten van algemene broedvogels waargenomen. Voor de nesten van algemene soorten geldt dat deze tijdens het broedseizoen (half maart tot half augustus) beschermd zijn en niet mogen worden verstoord. Buiten het broedseizoen geldt verder voor alle in het wild levende dieren de zorgplicht.

De aanwezigheid van beschermde grondgebonden zoogdieren als marters kan worden uitgesloten in het plangebied. Een nader onderzoek naar deze en andere grondgebonden beschermde soorten zoogdieren is niet noodzakelijk. Algemene soorten als hazen en muizen kunnen voorkomen in het plangebied. Hiervoor geldt de zorgplicht. Er zijn ongeveer 30 hazen waargenomen in het plangebied. Het betreffende perceel is de het laatste stukje geschikt habitat voor de haas aan de westkant van de A20. Er wordt geadviseerd de hazen af te vangen en in geschikt biotoop uit te zetten. Tussen half oktober en begin januari mogen de hazen worden verjaagd of gevangen en ergens anders worden uitgezet.

In de Quickscan Wet natuurbescherming staan in bijlage II aanbevelingen ter bevordering van de biodiversiteit. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal rekening worden gehouden met de genoemde suggesties (bijvoorbeeld het aanbrengen van vleermuisruimten, nestkasten, insectenhotels, en dergelijke.

Conclusie

De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

4.8 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

In de m.e.r.-beoordeling uit 2013 is het gehele plangebied Dijkpolder onderzocht op effecten op landschap, cultuurhistorie en archeologie. De enige wettelijke wijziging betreft het opgaan van de Monumentenwet in de Erfgoedwet per 1 juli 2016, maar dit levert geen inhoudelijke wijzigingen op.

Wel heeft de gemeenteraad van Maassluis de archeologische beleidskaart vastgesteld. De bijbehorende maatregelenkaart gaat voor het gebied uit van de verwachting 'archeologisch waardevol gebied 3'.

Bij deze verwachtingswaarden hoort een aanlegvergunningenstelsel:

archeologisch waardevol gebied 3: voor ontwikkelingen met een oppervlakte van 50 m2 en meer en er sprake is dat de grond 40 cm en dieper wordt geroerd. Het nieuwe archeologiebeleid is verwerkt in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0014.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BpWestgaag-VA01_0015.png"  

Figuur 4.4: Maatregelenkaart

4.9 Geluid

Toetsingskader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). In deze wet liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie en van weg- en spoorwegverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen wordt gekeken naar de geluidbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidbronnen zoals scheepvaart en 30 km/uur wegen. Hierbij wordt het geluidniveau in beeld gebracht.

In de Wgh staan de geluidgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidbelastingen gelden. Maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wgh niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

In het bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Voor wegverkeerslawaai is dat 48 dB en voor industrielawaai 50 dB(A). Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die kunnen worden genomen om de geluidbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde, biedt de Wgh de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een besluit hogere waarden. Voor wegverkeerslawaai is de maximale ontheffingswaarde voor stedelijke situaties 63 dB en voor buitenstedelijke situaties 53 dB. De maximale ontheffingswaarde vanwege industrielawaai bedraagt 55 dB(A). De motivering van dit besluit moet voldoen aan het gemeentelijke geluidbeleid.

Dit bestemmingsplan maakt maximaal 250 nieuwe, deels gestapelde woningen (geluidgevoelige bestemmingen) mogelijk. Deze ontwikkeling ligt in de geluidzone van de wegen A20, Maasdijk, Westgaag, parallelweg Maasdijk en het gezoneerde industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Daarom heeft onderzoek plaatsgevonden naar wegverkeerslawaai, industrielawaai, nestgeluid van afgemeerde schepen en mogelijke cumulatie. In de onderstaande paragrafen zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek, dat is opgenomen in bijlage 10, weergegeven.

Onderzoek

Industrielawaai (inclusief nestgeluid)

Uit onderzoek naar de geluidsituatie ter plaatse van het plangebied Westgaag blijkt het volgende:

  • Ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Maasvlakte - Europoort wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet nodig.
  • Het nestgeluid kan leiden tot een verhoging van de geluidbelasting van 2 tot 3 dB(A) ten opzichte van de geluidbelasting vanwege industrielawaai. Hiermee kan de geluidbelasting (industrielawaai Europoort-Maasvlakt en nestgeluid samen) op de meest belaste gevels 52 tot 53 dB(A) bedragen. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan zal de geluidbelasting door het nestgeluid nader worden gekwantificeerd. Hiermee kan dan rekening worden gehouden bij het bepalen van de geluidwering van de gevels.

Wegverkeerslawaai

Uit onderzoek naar de geluidsituatie ter plaatse van het plangebied Westgaag blijkt het volgende:

  • Ten gevolge van het verkeer op de A20 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden en ook de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt voor het overgrote deel van het plangebied overschreden.
  • Ook ten gevolge van de Maasdijk wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de maximale ontheffingswaarden van 63 dB niet.
  • Ten gevolge van het verkeer op de Westgaag en de parallelweg Maasdijk wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
  • Woningbouw is in het plangebied niet mogelijk zonder geluidwerende voorziening langs de A20. Een geluidwal van 10 meter hoog binnen het plangebied is een effectieve maatregel waarmee de geluidbelasting voor de grondgebonden woningen en de appartementen tot en met 3 bouwlagen kunnen voldoen aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB en dove gevels niet nodig zijn.
  • Voor woningen (appartementen) met meer dan 3 bouwlagen óf voor andere woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB is het nodig deze uit te voeren met een dove gevel, tenzij met bijvoorbeeld een vliesgevel voldaan kan worden aan de vastgestelde hogere waarde.
  • Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren vanwege de Maasdijk zijn niet doelmatig. Het laten vaststellen van hogere waarden is nodig vanwege deze weg.
  • De gecumuleerde geluidbelasting (weg en industrie (inclusief geschatte bijdrage nestgeluid)) zorgt niet voor een toename van meer dan 1 dB ten opzichte van de gecumuleerde geluidbelasting vanwege wegverkeer. De totale gecumuleerde geluidbelasting staat het verlenen van hogere waarden daarom niet in de weg.
  • De voorlopige verkaveling is op hoofdlijnen getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid. Deze toets laat zien dat er sprake kan zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.
  • Het is noodzakelijk bij de appartementen gebouwgebonden maatregelen te treffen, om te kunnen voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid.
  • Voor de grondgebonden en gestapelde woningen is het laten vaststellen van hogere waarden noodzakelijk vanwege de A20 en de Maasdijk, zoals opgenomen in tabel 4.2.

De definitieve toetsing aan het geluidbeleid zal moeten plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning. Dit is geborgd in het besluit hogere grenswaarden waaraan de voorwaarde is gekoppeld dat wordt voldaan aan het gemeentelijke hogere waardenbeleid. De planregels leggen een koppeling met het besluit hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden. Op grond van het geluidbeleid dient bij de nadere uitwerking rekening te worden gehouden dat elke woning in beginsel 1 slaapkamer bevat die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd. Ook is het voorzien in een geluidluwe gevel op grond van het geluidbeleid een vereiste voor woningen met een dove gevel. Voor de overige woningen gaat het om een 'principe-eis'. Deze eis geldt voor minimaal het merendeel van de woningen. Ook bij het ontbreken van een geluidluwe buitenruimte bij meerdere woningen kan worden bezien of ter compensatie een (semi) openbare geluidluwe plek op korte afstand aanwezig is.

Door de realisatie van een geluidwal ontstaat een aanvaardbaar geluidklimaat in Westgaag. Ook zal door de aanleg van een geluidwal aldaar het akoestische klimaat in Wilgenrijk Noord verder verbeteren.

Toepassing van dove gevels is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels (gekoppeld aan aanduidingen op de verbeelding).

Tabel 4.2 Benodigde hogere waarden

Geluidbron   Hogere waarde   Aantal woningen  
A20 met geluidwerende voorziening langs noordzijde plangebied1   53 dB   250  
Maasdijk   63 dB   100  

1Worst-case situatie voor benodigde hogere waarden

Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van gezoneerde wegen is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan zijn daarom hogere waarden vanwege wegverkeer vastgesteld. De planregels leggen een koppeling met het besluit hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden. Toepassing van dove gevels is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels (gekoppeld aan aanduidingen op de verbeelding). Bij het bepalen van de benodigde gevelwering wordt ook het nestgeluid betrokken.

4.10 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Langs het plangebied bevindt zich de A20 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Parallel aan de A20 ligt een gasleiding. Voor de A20 geldt geen relevante PR 10-6-contour buiten de weg. Er geldt geen veiligheidszone en er wordt geen plasbrandaandachtsgebied voorgeschreven. Wel reikt het invloedsgebied tot over het plangebied. Een deel van het plangebied is tevens binnen 200 meter vanaf de snelweg gelegen. De PR 10-6-contour en de belemmeringenzone van de buisleiding raken het plangebied niet. Wel ligt het plangebied in het invloedsgebied. Voor beide risicobronnen is (in het kader van bestemmingsplan Dijkpolder) een QRA uitgevoerd waarbij een ruim aantal woningen is meegenomen. Het invloedsgebied van de A20 wordt bepaald door het vervoer van de GF3-transporten en reikt tot circa 230 meter vanaf het midden van de snelweg. Gezien de groenstrook van 75-90 meter reikt het invloedsgebied daarom circa 140-155 meter over het plangebied. In het onderzoek is in dit deel van het plangebied gerekend met 1.750 woningen. In het oorspronkelijke onderzoek is dus al uitgegaan van een hoge populatie in het invloedsgebied van de risicobronnen.

Buisleiding

Uit de berekening voor de buisleiding blijkt dat het groepsrisico 0,013 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Dit zeer geringe groepsrisico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde, kan (op basis van artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen) met een beknopte verantwoording van het groepsrisico worden volstaan.

A20

De berekende maximale overschrijdingsfactor voor de A20 is gelijk aan 0,011. Er is sprake van een zeer laag GR. Dit komt doordat de woonbebouwing vanwege de groenstrook pas na 75-90 m van de snelweg begint. De populatie bevindt zich dus grotendeel buiten de 100% letaliteitseffectafstand (die 90 m bedraagt voor GF3) die het meest bepalend is voor de hoogte van het GR. Ook hier kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Voor beide risicobronnen is er een ook al verantwoording opgesteld. Het uitvoeren van nieuwe QRA's of het opstellen van een nieuwe groepsverantwoording is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

In het plangebied van dit bestemmingsplan worden 250 extra woningen gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A20 direct ten oosten van het plangebied. Hieruit blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de 2021; 21,2 µg/m³ voor NO2, 15,9 µg/m³ voor PM10 en 8,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan maakt extra woningen in het gebied Wilgenrijk mogelijk. Het plangebied valt deels over de bestemming Woongebied, deels over de bestemming Agrarisch. In het nieuwe bestemmingsplan is gekozen voor twee bestemmingen, namelijk Groen en Woongebied 1. In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van deze bestemmingen beknopt toegelicht.

5.2 Algemeen

Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Eén van de begrippen is geluidzone - industrie. Over het gebied ligt de geluidzone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Deze geluidzone dient in het bestemmingsplan geborgd te worden. Dat is gedaan door de aanduiding op de verbeelding op te nemen en een verwijzing naar dit begrip te maken.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.3 Bestemmingsregels

Groen

De noord- en oostzijde van het gebied heeft de bestemming Groen.

In het noorden is een park beoogd. Dit dient als overgang tussen het woongebied en het noordelijk gelegen bedrijventerrein. Hiermee is geborgd dat er geen woningen in de milieuzones van de daar gevestigde bedrijven liggen.

Aan de oostzijde van het plangebied zal de Parkwal doorgetrokken worden, en mogelijk ook verder in westelijke richting. Hiermee wordt binnen het plangebied een geluidluw klimaat geborgd. Naast het gebruik als geluidwal mogen deze gronden ook gebruikt worden voor groen, water, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden. Bovendien zijn kleinschalige recreatieve voorzieningen toegestaan. Deze dragen bij aan de attractiviteit van het park dat hier gerealiseerd gaat worden.

Water

De sloot aan de noordzijde van het plangebied heeft de bestemming Water. Dit is een consoliderende bestemming.

Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor het beoogde lint langs de historische Weverskade. De bestemming maakt maximaal 7 grondgebonden woningen mogelijk. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit bestemmingsplan Dijkpolder.

In de regels is een koppeling gelegd met het besluit hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden.

Woongebied

Deze bestemming maakt de ontwikkeling van een woongebied mogelijk. Juridisch is de opzet van dit artikel nagenoeg identiek aan de bestemming Woongebied uit het bestemmingsplan Dijkpolder.

 

Binnen deze bestemming zijn in totaal maximaal 243 woningen toegestaan. Voor de bouw van deze woningen zijn diverse bouwregels opgenomen, onder andere het maximale aantal woningen dat op een perceel mag worden gerealiseerd, de minimale afstand van hoofdgebouwen tot zijdelingse perceelsgrenzen en de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen. Om te borgen dat de woningen worden gerealiseerd in het juiste segment is vastgelegd dat minimaal 33% aangeboden moet worden als sociale huurwoning en minimaal 17% als geliberaliseerde woning voor middenhuur en/of betaalbare koop

Ter plaatse van de woningen is een goed akoestisch klimaat gewenst. Daartoe bevat het plan verschillende regels, gekoppeld aan aanduidingen op de verbeelding. Ook is een koppeling gelegd met het besluit hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden.

Ter toelichting op artkel 6 lid 6.2.1.onder j het volgende. Vanwege de optredende maximale geluidniveaus door optrekkende/afremmende vrachtwagens met remontluchting aan de rand van de bedrijfspercelen op het bedrijventerrein, geldt dat bij de realisatie van woningen binnen het deel van het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel vanaf 5 m hoog' in principe dove gevels dienen te worden toegepast. Wanneer het wenselijk is om ter plaatse (op een hoogte van meer dan 5 meter) toch te openen delen in de gevels te realiseren, dan kan dat door het toepassen van gevelmaatregelen (akoestische voorzieningen) die de geluidbelasting voldoende reduceren. Daarnaast kan eventueel ook de geluidwal worden verlengd om op die manier dove gevels te voorkomen. De bestemmingsregeling biedt ruimte om onder voorwaarden af te zien van de toepassing van dove gevels wanneer geluidafschermende voorzieningen aan gebouwen of in het overdrachtsgebied worden gerealiseerd waardoor de maximale geluidniveaus door de bedrijven tijdens de nachtperiode voldoen aan de norm van 60 dB(A). Bij de beoordeling wordt aangesloten bij de uitgangspunten die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd voor de optrekkende/afremmende vrachtwagens met remontluchting.

Waarde - Archeologie 3 

Deze dubbelbestemming beschermt de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidskaart. Het gebied dat het bestemmingsplan omvat, betreft grotendeels een gebied met een hoge archeologische verwachting mede gebaseerd op cultuurhistorie. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek is vereist wanneer er sprake is van locaties met een oppervlakte van 50 m2 en meer en er sprake is dat de grond 40 cm en dieper wordt geroerd. (archeologisch waardevol gebied 3).

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Bovendien is een regeling opgenomen waarmee wordt geborgd dat voldoende parkeren wordt geregeld.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is bepaald dat de realisering van geluidgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' uitsluitend is toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsregel opgenomen waarmee de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 kan worden aangepast of verwijderd van de verbeelding en in de regels nadat met archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Overige regels

Dit artikel bevat een voorwaardelijke verplichting voor de minimaal te realiseren waterberging, volgens het beleid van het Hoogheemraadschap en volgens de principes van Maassluis rainproof. Hierbij wordt opgemerkt dat deze twee onderscheiden opgaven geen optelsom zijn en gecombineerd kunnen worden opgelost, zodat er een samenhangende waterbergingsstructuur ontstaat.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangs- en slotregels

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In artikel 16 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In artikel 17 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.

Binnen het plangebied zijn percelen in eigendom bij verschillende particuliere eigenaren waarmee de gemeenten geen anterieure overeenkomst van grondexploitatie heeft gesloten. In het bestemmingsplan worden bouwplannen mogelijk gemaakt die in het geldende bestemmingsplan nog niet mogelijk zijn, waardoor in beginsel de plicht bestaat tot kostenverhaal. Het bestemmingsplan voorziet op de genoemde percelen in de realisering van gestapelde woningen met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist. Met de eigenaren van de eerder genoemde percelen zijn (anterieure) overeenkomsten van grondexploitatie gesloten. Op deze manier is het kostenverhaal verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.

Er hebben meerdere overleggen plaatsgevonden in het kader van het concept-ontwerpbestemmingsplan. Met de gemeente Westland is gesproken over over het geluidsrapport. De opmerkingen van de gemeente Westland zijn meegenomen in het geluidsrapport. Daarnaast zijn twee overleggen geweest met het Transportcentrum Westland. Hiermee zijn zij op de hoogte gesteld van de plannen. Daarnaast heeft afstemming met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden.

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen (zie bijlage 13).

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners van de gemeente Maassluis.

Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.