Plan: | Vlietlocatie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0556.BpVliet-VA01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de binnenstedelijke ontwikkeling van 'De Vlietlocatie', de locatie tussen Zuidvliet, P.C. Hooftlaan, Arthur van Schendelstraat en Boogertstraat in Maassluis. De ontwikkeling van de Vlietlocatie is onderdeel van het ontwikkelingsprogramma Sluispolder-West. Op de Vlietlocatie wordt de bestaande bebouwing, het wooncomplex De Vliet, gesloopt. Op de vrijgekomen plek en de aangrenzende openbare ruimte worden commerciële ruimten, appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd.
Ter plaatse van het wooncomplex De Vliet wordt een nieuwe supermarktlocatie gerealiseerd. De huidige supermarkt aan de Lange Boonestraat zal verplaatsen naar de Vlietlocatie. Om te voorkomen dat er een extra supermarkt aan de winkelvoorraad van Maassluis wordt toegevoegd, wordt ook de voormalige locatie van de supermarkt met dit bestemmingsplan herzien.
Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad', vastgesteld op 17 december 2013. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de voorgestelde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken.
De Vlietlocatie
Het plangebied is gelegen in het historische centrum van Maassluis. Het gebied wordt globaal door de volgende straten begrensd:
Tevens is de Anne de Vriesstraat onderdeel van het plangebied. In onderstaande afbeeldingen zijn de locatie en de (globale) grens van het plangebied weergeven:
Afbeelding 1: locatie plangebied in Maassluis
Afbeelding 2: globale grens plangebied
De voormalige supermarktlocatie
Dit bestemmingsplan voorziet tevens in de functiewijziging van de voormalige locatie van de supermarkt aan de Lange Boonestraat 31. Op deze manier wordt voorkomen dat er een extra supermarkt aan het winkelvoorraad van Maassluis wordt toegevoegd, dat zou niet passend zijn aanzien van de behoefte. In onderstaande afbeelding is de plangrens van de supermarkt weergegeven.
Afbeelding 3 - Voormalige locatie supermarkt
De Vlietlocatie
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Binnenstad', vastgesteld op 17 december 2013 door de gemeenteraad van Maassluis. In het plangebied gelden de bestemmingen 'wonen' en 'verkeer-verblijfsgebied'. Een uitsnede van de planverbeelding is weergeven in afbeelding 4.
Afbeelding 4: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan 'binnenstad'
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Binnen het plangebied bevat het perceel aan de Arthur van Schendelstraat 25 de functieaanduiding 'maatschappelijk' waar maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. De ontwikkeling van commerciële ruimten is ter plaatse van de gronden met de bestemming 'wonen' niet toegestaan.
De voor 'verkeer-verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor een verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. De ontwikkeling van woningbouw en commerciële ruimten is ter plaatse van de gronden met de bestemming 'verkeer-verblijfsgebied' niet toegestaan.
Naast de enkelbestemmingen 'wonen' en 'verkeer-verblijfsgebied' bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4', wat inhoudt dat deze gronden een hoge archeologische verwachting hebben. Daarnaast bevat een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering'. Het plangebied bevat ook de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 1', 'geluidzone - industrie 2' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Naast het bestemmingsplan 'Binnenstad' is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen' vigerend voor het plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 februari 2018. In de regels van dit bestemmingsplan is een schakelbepaling opgenomen, zie artikel 22.1.
Voormalige supermarktlocatie
Ter plaatse van de voormalige locatie van de supermarkt vigeert het bestemmingsplan 'Rozenlaan e.o.' vastgesteld op 19 januari 2010. In het gebied geldt de enkelbestemming 'Detailhandel' en is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van kracht.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkelingen van de commerciële ruimten, appartementen en grondgebonden woningen planologisch mogelijk. Na de vaststelling is dit het planologisch kader waarop omgevingsvergunningen afgegeven worden. De stedenbouwkundige spelregels zijn waar nodig juridisch vertaald in de regels.
In het eerste gedeelte van deze toelichting bij het bestemmingsplan, hoofdstuk 2 en 3, is de gebiedsvisie van het plangebied beschreven met de juridische regeling. Dit betekent dat de gebruikers (burgers en plantoetsers) kunnen volstaan met het lezen van deze hoofdstukken. De hoofdstukken 4 tot en met 6 bevatten de onderzoeken en analyses, op basis waarvan de uiteindelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 2 bevat de gebiedsvisie waarin een korte beschrijving van het plangebied en de uitgangspunten voor de regeling in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
In hoofdstuk 3 wordt in aansluiting op de gebiedsvisie een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de plankaart en in de regels is opgenomen.
In hoofdstuk 4 is een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de regio en provincie en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod.
In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 een beschrijving gegeven van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro.
In dit hoofdstuk worden de bestaande situatie en de ontwikkelingen in het plangebied beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens worden de ontwikkelingen in het plangebied beschreven.
Het plangebied is gelegen in het historisch centrum van Maassluis en wordt globaal begrensd door de straten; Boogertstraat, Arthur van Schendelstraat, P.C. Hooftlaan en Zuidvliet. Daarnaast is Anne de Vriesstraat onderdeel van het plangebied. Het gebied omvat woningbouw aan de P.C. Hooftlaan en de Zuidvliet, en een parkeerplaats die grenst aan de Boogertstraat, Sluispolderkade en Anne de Vriesstraat.
Rondom het plangebied zijn winkels, horecagelegenheden en woningen gevestigd. Daarnaast ligt ten noorden van het plangebied de waterloop de Zuidvliet. Ten oosten van het plangebied grenst de P.C. Hooftlaan die onderdeel vormt van de hoofdwegenstructuur van Maassluis. Een luchtfoto van de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving is weergeven op afbeelding 5.
Afbeelding 5 Luchtfoto ruimtelijke structuur van plangebied en omgeving
De ruimtelijke structuur van het historisch centrum van Maassluis kenmerkt zich door beeldbepalende elementen. De rivierdijk met het kenmerkende hoogteverschil is 'een beeldbepalend element, alsmede het contrast tussen de relatief brede Noord- en Zuidvliet en de dwars aangelegde straten. Ook de Haven, het Schanseiland en de Markt zijn beeldbepalende elementen van het historisch centrum. De structuur van de bebouwing wordt bepaald door de historische kavelmaat, de compacte opzet, en de aaneen gebouwde gevelwanden en de bouwhoogte, variërend van twee tot drie bouwlagen met een kap. Een deel van de historische binnenstad en daarmee de stedenbouwkundige structuur is op basis van de Monumentenwetaangewezen als beschermd stadsgezicht.
In het plangebied zijn verschillende functies aanwezig. Naast wonen zijn ook detailhandel, horeca, dienstverlening en andere kleine bedrijfsmatige functies aanwezig. Deze functiemix is van oudsher in de binnenstad aanwezig
Wonen
Wooncomplex De Vliet is gevestigd aan de P.C. Hooftlaan, en grenst aan de Zuidvliet en Arthur van Schendelstraat. Het betreft sociale huurwoningen die woningcorporatie Maasdelta verhuurt aan senioren. Het wooncomplex bevat een bijgebouw aan de Arthur van Schendelstraat dat dient als een ontmoetingsruimte. Daarnaast beschikt het wooncomplex over een tuin. Deze tuin is ook te betreden via een pad aan de Anne de Vriesstraat. Aan de ventweg van de P.C. Hooftlaan zijn parkeerplaatsen en de ingang van het complex gevestigd. Het bouwjaar van het wooncomplex is 1969. Op afbeelding 6 is het wooncomplex afgebeeld.
Afbeelding 6 Zicht op wooncomplex De Vliet vanuit P.C. Hooftlaan
Het wooncomplex zal gesloopt worden en plaatsmaken voor onderhavige ontwikkelingen. Aan de P.C. Hooftlaan 13abc-39abc worden passende woningen gerealiseerd voor de bewoners van het wooncomplex. De ontwikkeling aan de P.C. Hooftlaan 13abc-39abc is tevens onderdeel van het ontwikkelingsprogramma Sluispolder-West/Binnenstad, maar deze ontwikkeling valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Rondom het plangebied zijn tevens woningen gevestigd. Dit zijn woningen met uiteenlopende bouwjaren. Aan de zuidzijde van het plangebied, aan de Arthur van Schendelstraat en de Boogertstraat, grenzen woningen uit de jaren 1970. Aan de oost- en noordzijde van het plangebied, aan de Boogertstraat en Sluispolderkade, grenzen woningen afkomstig uit eind 19e eeuw/begin 20e eeuw. Aan de overzijde van de Zuidvliet, aan de Doktor Kuyperkade zijn woningen gevestigd uit de 16e en 17e eeuw.
Nabije voorzieningen
Er bevinden zich diverse voorzieningen in de nabijheid van het plangebied, zoals diverse winkels, een medisch centrum en horecagelegenheden. De dichtstbijzijnde openbaar vervoer voorziening is het busstation Mgr. W.M. Bekkerslaan aan de P.C. Hooftlaan, aan de oostzijde van het plangebied.
Voorliggend planinitiatief maakt deel uit van ontwikkelingsprogramma Sluispolder-West. Binnen het plangebied vinden de volgende ontwikkelingen plaats:
De ontwikkelingen worden per locatie nader toegelicht. Op afbeelding 7 is een situatietekening van het beoogde plan weergegeven.
Afbeelding 7 - Situatietekening plangebied
Het plan voorziet in de ontwikkeling van een supermarkt ter plaatse van het wooncomplex. Dit betreft de verplaatsing van de supermarkt aan de Lange Boonestraat naar de Vlietlocatie. Het plan voorziet in circa 1800 m2 BVO voor de supermarkt, waarvan circa 1680 m2 de begane grond. Zowel op de 1ste als 2de verdieping zal er nog in 60 m2 BVO worden voorzien voor kantine - en kantoorruimten. Om te voorkomen dat een extra supermarkt aan de winkelvoorraad van Maassluis wordt toegevoegd, voorziet dit bestemmingsplan in de functiewijziging van de supermarkt op de voormalige locatie. De functiewijziging houdt in dat gebruik als supermarkt niet langer is toegestaan op de locatie. De huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden blijven verder van kracht.
Tevens voorziet het plan in de realisatie van woningbouw ter plaatse van het wooncomplex. Er worden 27 grondgebonden koopwoningen gerealiseerd in het plangebied. Daarnaast voorziet het plan in de realisatie van 24 sociale huurappartementen. Deze appartementen worden gerealiseerd boven de supermarkt. Maasdelta is de verhuurder van de sociale huurappartementen.
Daarnaast voorziet het plan in de realisatie van parkeerplaatsen ter plaatse van het wooncomplex. De parkeerplaatsen worden geconcentreerd tussen de grondgebonden woningen en de supermarkt/appartementen. Er zijn 32 parkeerpockets bestemd voor de bewoners van de grondgebonden woningen en 10 openbare parkeerpockets. In paragraaf 5.13 volgt een volledige onderbouwing van de parkeerbehoefte.
Onderhavig plan voorziet ook in de ontwikkeling van commerciële ruimte van circa 280 m2 BVO en 10 koopappartementen ter plaatse van het parkeerterrein tussen de Boogertstraat, Anne de Vriesstraat en Sluispolderkade. De bebouwing bestaat uit een rechthoekig blok die aan de Anne de Vriesstraat is gelegen. De commerciële ruimte bevindt zich op de begane grond van het gebouw en de appartementen op de verdiepingen.
Onderhavig plan voorziet in een herindeling van het bestaande parkeerterrein aan de Boogertstraat, Anne de Vriesstraat en Sluispolderkade. Ter plaatse van het zuidelijk en oostelijk deel van dit parkeerterrein worden, zoals besproken in paragraaf 2.3.2 woningen en circa 280 m2 BVO aan commerciële ruimten gerealiseerd. Het overig deel van het bestaande parkeerterrein blijft na herindeling in gebruik als parkeerterrein. De wekelijkse markt op dit parkeerterrein wordt verplaatst naar het Marelplein.
De herindeling van de openbare ruimte betreft tevens de stratenstructuur. De Zuidvliet vervalt als doorgaande weg en ook de ventweg van de P.C. Hooftlaan komt de vervallen. Tevens verandert de routing in het plangebied. De straten Anne de Vriesstraat en Arthur van Schendelstraat worden opgesplitst door de realisatie van gestoken parkeerplaatsen. Er worden parkeerplaatsen gerealiseerd tussen de bebouwing (de grondgebonden woningen en de supermarkt/appartement) ter plaatse van het bestaande wooncomplex.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze vorm hebben gekregen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk
In de regels zijn regelingen opgenomen voor de volgende bestemmingen:
Artikel 3 Detailhandel
De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel en de bij detailhandel behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat supermarkten binnen deze bestemming niet zijn toegestaan.
Artikel 4 Gemengd - 5
De bestemming 'Gemengd - 5' is bestemd voor detailhandel uitsluitend op de begane grond, de bijbehorende kantine op de verdieping, woningen uitsluitend op de verdieping en bergingen en andere nevenruimte uitsluitend op de begane grond. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water en nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Gemengd - 6
De bestemming 'Gemengd - 6' is bestemd voor detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen uitsluitend op de begane grond en wonen uitsluitend op de verdieping. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat supermarkten binnen deze bestemming niet zijn toegestaan.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is bestemd voor openbaar verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, straatmeubilair, reclame-uitingen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen.
Artikel 7 Wonen - 1
De bestemming 'Wonen - 1' is bestemd voor grondgebonden woningen. Daarnaast maakt de bestemming aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk. Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is verplicht als het verharde oppervlakte wordt uitgebreid en/of er dieper dan 40 cm ten opzichte van het maaiveld wordt gegraven.
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Er moet archeologisch onderzoek plaatsvinden als een ontwikkeling meer dan 100 m2 betreft en/of er dieper dan 40 cm ten opzichte van het maaiveld wordt gegraven.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 6
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Er moet archeologisch onderzoek plaatsvinden als een ontwikkeling meer dan 200 m2 betreft en/of er dieper dan 200 cm ten opzichte van het maaiveld wordt gegraven.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie B
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - B' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het beschermd stadsgezicht. Deze bestemming ligt op een klein strookjes bij de weekmarkt, die zich op de bestemming 'Verkeer' bevindt. Deze bestemming wordt overgenomen uit het voorgaande plan om de cultuurhistorisch waarde planologisch te borgen.
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie C
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - C' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het beschermd stadsgezicht. Deze bestemming ligt op een klein strookjes bij de weekmarkt, die zich op de bestemming 'Verkeer' bevindt. Vormt geen belemmering maar moet wel worden overgenomen in de regels. Deze bestemming wordt overgenomen uit het voorgaande plan om de cultuurhistorisch waarde planologisch te borgen.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en de bescherming van deze waterkerende functie.
Binnen het plangebied ligt een waterkering met beschermingszones. Voor deze gronden is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Binnen deze bestemming zijn beperkende bouwregels met een afwijkingsbevoegdheid met adviesplicht voor het bouwen ten behoeve van onderliggende bestemming(en) opgenomen ter bescherming van de waterkerende functie.
Gebiedsaanduidingen
Geluidszone - industrie 1 & Geluidzone - industrie 2
Het plangebied valt binnen een geluidszone van industrie, te weten de gebiedsaanduidingen 'geluidszone - industrie 1 & 'geluidszone - industrie 2'. Binnen de op de planverbeelding aangegeven aanduidingen geldt dat geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk zijn in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
Molenbiotoop
Het plangebied valt binnen de molenbiotoop van de Molen 'de Hoop'. Dit is op de planverbeelding aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen de op de planverbeelding aangegeven aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden nadere regels voor het bouwen, aanleggen en uitvoeren van werkzaamheden in verband met de mogelijke aantasting van belangrijke zichtlijnen en de vrije windvang van de Molen 'de Hoop'. Binnen de molenbiotoop mogen nieuw op te richten gebouwen en andere bouwwerken en aan te leggen beplantingselementen in volwassen toestand zich niet verder uitstrekken boven de onderste punt van de verticaal staande wiek dan 1:30 van de afstand gemeten tussen het op te richten bouwwerk en de molen.
In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot het bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels. Ook de parkeerregels en regels omtrent het laden en lossen zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Er wordt dynamisch verwezen naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Maassluis. Dit heeft tot gevolg dat, indien in het kader van het bestemmingsplan gebouwd kan worden, op basis van het bestemmingsplan altijd het op dat moment actuele geldende parkeerbeleid van de gemeente Maassluis gehanteerd moet worden bij het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan, is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat bij de handhaving van dit plan met name om de regels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Waar regels zijn, moet gehandhaafd worden. Zo ook bij regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. Deze regels zijn erop gericht de kwaliteit van de bebouwde en de onbebouwde omgeving te beschermen en waar mogelijk te verbeteren.
Handhaving op dit gebied is de laatste tijd steeds meer in de belangstelling komen te staan. Waar handhaving voorheen een bevoegdheid was waar een bestuursorgaan binnen redelijke grenzen al dan niet gebruik van kon maken, is handhaving inmiddels geworden tot een beginselplicht waarvan slechts deugdelijk gemotiveerd afgeweken kan worden.
Omdat er teveel regels zijn om alles te kunnen handhaven, zal het bestuur onderbouwde keuzes moeten maken. In de uitwerkingsregels van de Wabo, het Besluit omgevingsrecht (Bor), is de plicht voor bestuursorganen om een handhavingsbeleid vast te stellen wettelijk verankerd. In het Bor wordt onder meer gesteld dat het handhavingsbeleid inzicht dient te geven in de prioriteitstelling, in de wijze waarop toezicht wordt uitgevoerd en de manier waarop sancties worden toegepast.
De gemeente Maassluis heeft haar handhavingsbeleid vastgelegd in het Handhavingsbeleidsplan Wabo (30 augustus 2011). In deze nota wordt een integrale visie gegeven op de wijze van handhaven van de gemeente. Daarnaast is er een handhavingsuitvoeringsprogramma vastgesteld. Hierin is de in het beleid aangegeven prioritering nader uitgewerkt.
Het denken in termen van individuele producten is niet meer uitgangspunt voor de inzet van toezicht en handhaving maar de kernbegrippen zijn cluster (of ketengericht) werken. De toezicht- en handhavingstaken zijn in dat geval geclusterd naar de wijze waarop de toezicht en handhaving zal worden georganiseerd.
Om te kunnen toezien op de waarborging van een adequate en behoorlijke uitvoering van het beleid en uitvoeringsprogramma is een handhavingsregisseur aangesteld die daarnaast een aantal wettelijke taken op zich zal nemen. Daarnaast is er een duidelijke scheiding tussen de vergunning verlenende en de handhavende taken. De vergunning verlenende en toezichthoudende taken worden uitgevoerd in de afdeling ROVM door het team Bouw- en Woningtoezicht. De handhaving wordt uitgevoerd door de regisseur handhaving Wabo.
Om de beoogde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt getoetst aan het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een totaalbeeld voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Daarnaast stelt het Rijk 13 belangen:
Doorwerking planinitiatief
Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met het geldende Rijksbeleid. Het plan versterkt de hoofddoelen van het Rijk niet, maar vormt ook geen belemmering voor het uitvoeren van het Rijksbeleid in het heden en in de toekomst. Het SVIR vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden, waarvan de geconsolideerde versie op 1 januari 2017 beschikbaar is gesteld. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de conceptversie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:
Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking planinitiatief
Het Barro bevat geen verplichtingen voor het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen 'actueel' en 'regionaal' geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1442). De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. De Afdeling hanteert uitgangspunten voor zowel een woningbouwlocatie als een gebouw met een bruto vloeroppervlakte groter dan 500 m2. De voorgenomen ontwikkeling van de supermarkt valt onder het uitgangspunt van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2.
Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Indien het om een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 gaat, geldt het volgende
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
Doorwerking planinitiatief
Woningbouw
Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking moet eerst de behoefte van onderhavig planinitiatief omtrent woningbouw beschreven worden. De woningbehoefte in Maassluis wordt in het beleidsdocument 'Woonvisie 2019 - 2024' van de gemeente Maassluis toegelicht. In dit beleidsdocument stelt de gemeente dat er behoefte is aan een gevarieerd aanbod in verschillende prijsklassen en herstructurering van de bestaande wijken tot gemengde wijken. Onderhavig plan voorziet in sociale huurappartementen, grondgebonden woningen in de koopsector en koopmaisonnettes en sluit daarmee aan bij de beschreven behoefte. Een nadere toelichting op het beleidsdocument 'Woonvisie 2019 - 2024' is te vinden in paragraaf 4.4.2.
Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro bevat tevens een bepaling over ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, derhalve is een nadere onderbouwing niet noodzakelijk.
Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is gemotiveerd dat er behoefte is aan woningbouw binnen het plangebied. Het betreft tevens een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De woningbouwontwikkelingen past dus binnen de wetgeving van de Bro.
Detailhandel weekmarkterrein
Indien het gaat een gebouw met een bvo van meer dan 500m², dan dient de ladder te worden doorlopen. Het bvo van de weekmarkt bedraagt maximaal 280 m2 en blijft daarmee onder de drempelwaarde waardoor de Ladder voor duurzame verstelijking niet doorlopen hoeft te worden voor deze specifieke locatie.
Supermarkt
De huidige supermarkt aan de Lange Boonestraat beslaat 1.000 m2 bvo (met circa 800 m2 wvo). De nieuwe supermarkt krijgt een omvang van circa 1.800 m2 bvo, dat is een uitbreiding van circa 800 m2 ten opzichte van de bestaande situatie. Daarmee wordt de drempelwaarde voor toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking overschreden.
Om de behoefte te bepalen is een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling van de supermarkt voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De conclusie luidt dat de huidige supermarkt te klein is om als volwaardige servicesupermarkt te kunnen functioneren in een verzorgingsgebied met circa 10.000 inwoners. De realisatie van een nieuwe grotere supermarkt wordt daarmee gerechtvaardigd.
De bepaling over ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied in het tweede lid van Artikel 3.1.6. Bro is ook hier niet van toepassing. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het distributieplanologisch onderzoek stelt verder dat met de verplaatsing van de supermarkt naar de Vlietlocatie het winkelaanbod wordt geconcentreerd.
Zowel de supermarkt als de woningbouwontwikkelingen passen binnen de wetgeving van de Bro.
De Omgevingsvisie op 1 april 2019 vastgesteld door de provincie Zuid-Holland en is opgesteld in kader van de Omgevingswet die in 2022 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:
Naast de inleiding zijn het 'Programma Ruimte' en de 'Kwaliteitskaart' onderdeel van de Omgevingsvisie. Het 'Programma Ruimte' bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Daarbij gaat het dan om locatie specifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie.
De kwaliteitskaart is weergeven in de 'bijlage ruimtelijke kwaliteit' waarin vier kaartlagen afzonderlijk zijn opgenomen en toegelicht. De kwaliteitskaart bevat de volgende lagen:
Deze lagen hebben een relatie met elkaar. De lagen bevatten richtpunten die de bestaande kenmerken en waarden beschrijven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten deze kenmerken en waarden een rol spelen bij de overweging, de plaatsing en de vormgeving van het initiatief.
Doorwerking planinitiatief
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herstructurering van de Vlietlocatie mogelijk. Ontwikkelingen die passen binnen de schaal en aard van het gebied, vragen volgens de provincie Zuid-Holland om weinig tot geen provinciale betrokkenheid omdat deze in beginsel weinig ruimtelijke impact hebben. De herstructurering van de Vlietlocatie betreft een ontwikkeling die past binnen de schaal en aard van het gebied. De provincie heeft weinig tot geen betrokkenheid bij de planvorming. Wel benoemd de provincie in de Omgevingsvisie opgaven over de omgevingskwaliteit die raakvlakken hebben met onderhavige ontwikkelingen. Het gaat om de opgaven 'wonen' en 'ruimte en verstedelijking'.
Met betrekking tot de opgave 'wonen' stelt de provincie de ambitie om de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving te bevorderen. De woningen moeten aansluiten op de behoeften van verschillende doelgroepen. Met de voorgenomen ontwikkelingen wordt getracht een aantrekkelijke leefomgeving te bevorderen met een gevarieerd aanbod aan woningen. Onderhavig plan sluit aan op de ambitie van de opgave 'wonen'.
Met betrekking tot de opgave 'ruimte en verstedelijking' stelt de provincie de ambitie om te zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De herstructurering van het plangebied zorgt voor een kwaliteitsverbetering. Ook wordt de samenhang met het omliggend gebied vergroot. Met de verplaatsing van de supermarkt wordt immers de routing in het centrum verbeterd. Onderhavig plan sluit dus ook aan op de ambitie van de opgave 'ruimte en verstedelijking'.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is gelijktijdig vastgesteld met de Omgevingsvisie Zuid-Holland op 1 april 2019. Ook dit beleidsdocument is in het kader van de Omgevingswet opgesteld. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. De verordening stelt regels over de volgende aspecten:
De Omgevingsverordening stelt bepalingen over het voorzien van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan. Het stelt dat de ruimtelijke ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit moet passen. Ook moet het geen wijziging op structuurniveau inhouden. Daarnaast moet de ruimtelijke ontwikkeling passen bij de aard en schaal van gebied. Bovendien moet de ruimtelijke ontwikkeling voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening stelt verder nog nadere regels als de ruimtelijke ontwikkeling niet voldoet aan één van de bepalingen. Voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de reeds genoemde bepalingen. De nadere regels zijn dus niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Daarnaast stelt de Omgevingsverordening eisen aan een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De toelichting van het bestemmingsplan moet namelijk ingaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 lid 2 t/m lid 4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien, en voor zover daardoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, moet er gebruikt gemaakt worden van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.
Doorwerking planinitiatief
De beoogde ontwikkelingen passen bij de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie. De identiteit en beleving, alsmede het netwerk en de lagen van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut, en de grondslag van de provincie van de natuurlijke (landschapsvormende) processen worden instant gehouden en zo mogelijk versterkt. Daarnaast is de ladder voor duurzame verstedelijking reeds succesvol doorlopen in paragraaf 4.2.3 Onderhavig bestemmingsplan past binnen het beleid van de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland'.
De 'Structuurvisie 2012-2025' is vastgesteld op 17 april 2012 door de gemeente Maassluis en fungeert als het integrale beleidskader voor de ontwikkelingen in Maassluis. De structuurvisie bestaat drie delen; deel 1 is de visie en het uitvoeringsprogramma, deel 2 is een nadere toelichting en bevat gedetailleerde achtergrondinformatie en deel 3 bevat de milieutoets. Deel 1 is het hoofdbestand dat het integrale beleidskader bevat.
De missie en centrale leidraad van de structuurvisie is om sociaal, solide en duurzaam te zijn, en om keuzes te maken voor een goede toekomst. Daarbij bevat de structuurvisie een planhorizon tot 2025 met een doorkijk naar de verdere toekomst. De gemeente heeft de volgende ambities in de structuurvisie opgenomen:
Ontwikkelingslocatie Binnenstad/Sluispolder-West
De structuurvisie bevat ontwikkelingsprogramma's voor diverse ontwikkelingslocaties, waarvan de Binnenstad/Sluispolder-West als één van de ontwikkelingslocaties wordt genoemd. De gemeente stelt in de visie dat ze samenwerkt met Maasdelta om een plan voor dit gebied te ontwikkelingen. Het ouderencomplex De Vliet, de realisatie van een woonservicezone aan de P.C. Hooftlaan en een economische impuls zijn in de structuurvisie als aandachtspunten genoemd. Bij de herstructurering van Sluispolder-West en de Binnenstad bevat de structuurvisie de volgende uitgangspunten:
Doorwerking planinitiatief
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt onder de ontwikkelingslocatie Binnenstad/Sluispolder-West. Het plangebied is aangeduid in de structuurvisie als De Vliet. Onderdeel van het plangebied is ouderencomplex De Vliet dat door de gemeente in de structuurvisie is aangewezen als aandachtspunt. De structuurvisie heeft verder geen ambities opgenomen over het ouderencomplex. Wel stelt de structuurvisie dat de gemeente minder appartementen en meer eengezinswoningen wil realiseren, een supermarkt wil realiseren op een centrale plek en dat er voldoende parkeergelegenheden aanwezig moeten zijn. Voorliggend plan voorziet in de gewenste ontwikkelingen zoals deze zijn benoemd in de structuurvisie. Voorliggend bestemmingsplan past daarmee binnen de 'Structuurvisie 2012-2025'.
De woonvisie 2019 - 2024, vastgesteld in november van 2019, maakt duidelijk waar Maassluis nu staat en wat het doel is op het terrein van het wonen in Maassluis. De woonvisie geeft een terugblik op het verleden en hoe Maassluis is gegroeid, en een doorkijk naar wat er nu wordt gebouwd en welke toekomstige plannen er worden gemaakt. De Woonvisie geeft uitwerkingsrichtingen voor de periode 2019-2024 en heeft als eindbeeld 2030. Daarmee vormt deze visie het kader voor gemeentelijke beslissingen inzake het thema ‘Wonen’, maar ook voor investerende en beherende partijen. Zo moeten corporaties hun prestaties richten op de realisatie van de gemeentelijke woonvisie en bestemmingsplannen moeten in lijn met de woonvisie worden opgesteld.
In de woonvisie wordt de volgende uitganspunten gehanteerd:
Om het gewenste eindbeeld in 2030 te kunnen behalen heeft de gemeente Maassluis 7 concrete opgaven geformuleerd in de woonvisie. De 7 opgaven uit de woonvisie zijn:
Doorwerking planinitiatief
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op verschillende opgaven uit de woonvisie van de gemeente. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van sociale huurappartementen, grondgebonden woningen in de koopsector en koopmaisonnettes. Deze toevoeging zorgt niet alleen voor een nieuw aanbod voor verschillende doelgroepen, maar ook voor doorstroom binnen de gemeente. Met de toevoeging van sociale huurwoningen zal bovendien het betaalbare segment toenemen. Binnen het plangebied zal tevens een menging van goedkopere en duurdere woningen ontstaan, dit draagt bij aan de gewenste menging van wijken.
Ten behoeve van de nieuwbouw zullen de oude bestaande woningen gesloopt worden. De nieuw te realiseren woningen zullen per definitie duurzamer zijn dan de bestaande woningvoorraad. De nieuwe woningen sluiten bovendien beter aan op de huidige eisen van kopers en huurders.
Voorliggend bestemmingsplan draagt tevens bij aan de herinrichting en het opknappen van het centrum van Maassluis. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de leefbaarheid van het centrum. De bestaande parkeeroverlast zal met voorliggende ontwikkeling bovendien aangepakt worden, dat zal ook een positief effect hebben op de leefbaarheid binnen het plangebied en de nabije omgeving.
Voorliggend bestemmingsplan sluit daarmee in ieder geval aan op de opgaven 1, 2, 4 en 5 van de woonvisie 2019 - 2024 van de gemeente Maassluis en is daarmee uitvoerbaar.
De 'Detailhandelsvisie Maassluis 2012' is vastgesteld door de gemeente Maassluis op 22 oktober 2012. In de detailhandelsvisie staan de beleidsvoornemens ten aanzien van de detailhandel(structuur) weergeven. Alle detailhandelsinitiatieven waarvoor een bestemmingswijziging of ontheffing nodig is, worden door de gemeente getoetst aan deze visie en ander gemeentelijk beleid. Er zal getoetst worden of het winkelgebied nog aan de beoogde functie en positie voldoet indien het initiatief toegestaan en ontwikkeld zal worden. Ook wordt geacht door de gemeente dat de visie en het beleid op de beoogde detailhandelsstructuur wordt vertaald in bestemmingsplannen. Daarbij moet een evenwicht gevonden worden tussen flexibiliteit en rechtszekerheid.
Om tot de voornemens te komen, heeft de gemeente de detailhandelsstructuur van Maassluis geanalyseerd. De gemeente stelt als algemene ontwikkeling binnen de detailhandel dat de schaalvergroting toeneemt. Dit betekent de toename van het aantal m2 bvo per winkel. Tegelijkertijd neemt het aantal winkels in algemene zin af. De bestedingen zijn afgenomen en als gevolg is er minder behoefte aan winkels. Specifiek over de detailhandelsstructuur van Maassluis stelt de gemeente dat het winkelaanbod verspreid over Maassluis is gevestigd. Hierdoor blijven concentratievoordelen uit en is het nergens druk genoeg voor een goed functionerend uitgebreid aanbod. Wel kunnen de inwoners op korte afstand hun dagelijkse inkopen doen. Daarnaast stelt de gemeente dat Maassluis beschikt over relatief kleine winkelunits wat niet in de trend van schaalvergroting past. Tevens kampt Maassluis met vergrijzende ondernemers. De kleine winkelunits van deze ondernemers zullen niet vanzelfsprekend opnieuw worden ingevuld met detailhandel. Verder stelt de gemeente dat de regionale verzorgingsfunctie van Maassluis zeer beperkt is. Het historische centrum biedt wel kansen, omdat het een fraaie uitstraling heeft met een hoge recreatieve (verblijfs-)waarde.
De gemeente stelt in het detailhandelsbeleid centraal dat de detailhandelsstructuur versterkt moet worden. Daarbij heeft de gemeente de volgende voornemens geformuleerd:
De potenties van het historisch centrum moeten benut worden voor het behoud van bijzonder winkelaanbod. De gemeente heeft het voornemen om de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren. Ook stelt de gemeente dat de detailhandel en de horeca belangrijke publieksgerichte functies moeten worden. De gemeente streeft naar één volwaardige servicesupermarkt in het centrum van circa 1200 à 1400 m2 wvo die als publiekstrekker kan functioneren voor de overige winkeliers in het centrum. Dit zal volgens de gemeente ook meer loop in het centrum genereren. Tevens stelt de gemeente dat de bestaande supermarkt in het centrum onder druk staat. De supermarkt is te klein en er zijn parkeerproblemen. De gemeente wijst de Vlietlocatie aan als de geschikte locatie die op redelijke termijn beschikbaar komt voor de inpassing van een supermarkt.
De Vlietlocatie is aangewezen vanuit de gemeente als de locatie om een supermarkt in te passen met eventuele overige winkelunits. De gemeente verwacht dat de ontwikkelingen op de Vlietlocatie het historisch centrum zal versterken. Ondanks de ontwikkelingen op de Vlietlocatie, is de verwachting dat het winkelvloeroppervlak in het historisch centrum zal afnemen. Dit komt door de afname van het aantal kleinschalige zelfstandige ondernemers. De afname van winkels zal naar verwachting met name plaatsvinden aan de randen.
Doorwerking planinitiatief
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een supermarkt en winkelunits op de Vlietlocatie. De supermarkt zal gerealiseerd worden ter plaatse van het wooncomplex De Vliet en de winkelunits worden ter plaatse van de parkeerplaats aan de Anne de Vriesstraat gerealiseerd. De ontwikkelingen sluiten aan op de ambitie in de detailhandelsvisie om een supermarkt en eventueel overige winkelunits te realiseren op de Vlietlocatie. De gemeente wil namelijk een volwaardige servicesupermarkt realiseren, omdat de bestaande supermarkt in het centrum onder druk staat. De Vlietlocatie is daarbij aangewezen als enige geschikte locatie in de detailhandelsvisie. De ontwikkeling van de supermarkt en eventuele overige winkelunits op de Vlietlocatie zal volgens de detailhandelsvisie het historisch centrum versterken. Ook zal het volgens de detailhandelsvisie meer aanloop generen. De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied, de Vlietlocatie, passen dus binnen de detailhandelsvisie.
Om een overvloed aan supermarkten te voorkomen wordt de bestemming van de oude locatie van de supermarkt aan de Lange Boonestraat aangepast om te waarborgen dat er geen extra supermarkt wordt gerealiseerd. Alleen het aantal winkelmeters van de supermarkt zal dus toenemen om aan de vraag te voldoen dat is beschreven in de detailhandelsvisie. Er worden dus geen onnodige winkelmeters toegevoegd in Maassluis.
In dit hoofdstuk worden de diverse sectorale en milieuaspecten beschreven. Hierbij wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving.
Beleid en normstelling
Wegverkeer
De Wet geluidhinder (Wg) bepaalt de wettelijke grenswaarden van de toelaatbare geluidsbelasting. Het bevoegd gezag moet deze in acht nemen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Er moet getoetst worden aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de Wet geluidhinder. Dit vindt plaats per weg. 30 km/h wegen zijn vrijgesteld van onderzoek in de Wg. Het geluidsniveau door het wegverkeer dient op de gevels van geluidsgevoelige objecten te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Dit is van toepassing bij nieuwe of te wijzigen woningen in de geluidszone van een weg. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting werd voorheen voorkeursgrenswaarde genoemd. Deze bedraagt 48 dB. De gemeente kan een hoger geluidsniveau toestaan als deze wordt overgeschreden. Dit heet de zogenaamde "Hogere waarde". De hogere waarde mag alleen worden verleend onder één voorwaarde. Uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er geen bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen mogelijk zijn. Dit zijn maatregelen om het geluidsniveau terug of onder het onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting terug te brengen. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buiten stedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen - vastgelegd in eerder genomen besluiten - blijven gelden.
Onderzoek en conclusie
In 2020 is er door het milieuadviesbureau NIPA een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar industrie- en wegverkeerslawaai. Het rapport is in samenspraak met de DCMR Milieudienst Rijnmond opgesteld. Het rapport is toegevoegd als bijlage 2. Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen en toetsen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax) bij de nieuwe woonbestemmingen veroorzaakt door relevante geluidbronnen van de supermarkt, het gezoneerde industrieterrein en de geluidbelasting Lden als gevolg van het wegverkeer van de relevante wegen.
In het kader van milieuzonering moet in het kader van het woon- en leefklimaat de geluidbelasting van alle relevante geluidbronnen (gecumuleerd) worden beoordeeld. Voor dit onderzoek is dat het geluid van de te realiseren supermarkt, de geluidbelasting van het wegverkeer op de PC Hooftlaan en overige relevante 30 kilometer per uur wegen, en een eventuele geluidbelasting van het nabijgelegen gezoneerde industrieterrein ‘Botlek-Pernis’.
Bedrijven- en milieuzonering
De richtafstand in stap 1 voor het milieuaspect geluid is voor een supermarkt in een "rustige woonwijk" 10 meter. Indien de supermarkt is gelegen in een ‘’gemengd gebied’’ worden deze met één stap verkleind tot 0 meter. Het centrum van Maassluis kan gekenmerkt worden als een gemengd gebied, nader onderzoek kan achterwege blijven.
De ontwikkeling omvat ook een blok met appartementen boven kleinschalige detailhandel langs de Anne de Vriesstraat/ Boogertstraat, het voormalige weekmarktterrein. Voor de detailhandel geldt géén richtafstand en kan volgens stap 1 nader onderzoek achterweg blijven.
Activiteitenbesluit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het maximaal geluidniveau als gevolg van het lossen van een vrachtwagen ook beschouwd. Een uitgebreide uitleg hiervan is opgenomen in hoofdstuk 4.6 in bijlage 2.
Het akoestisch model laat zien dat niet wordt voldaan aan de geluidgrenswaarde van het activiteitenbesluit. De maatgevende geluidbron is het laden en lossen van de vrachtwagen nabij het magazijn. In de Wet Geluidhinder staat echter dat de maximale geluidsniveaus niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten tussen 07:00 - 19:00. Laden en lossen zal overdag plaatsvinden, ten aanzien van laad- en losactiviteiten zijn dus geen geluidreducerende maatregelen noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuwe woonbestemmingen de geluidbelasting ten hoogste 61 dB bedraagt als gevolg van het wegverkeer op P.C. Hooftlaan. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Voor de woningen moet een aanvraag om een ‘hogere waarde’ worden gedaan waarmee het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Geluidniveaus gezoneerd industrieterrein
De locatie Vlietzone in Maassluis is gelegen binnen de zone van het industrieterrein Botlek-Pernis. De ligging van het plangebied is net buiten de 48 dB(A) contour. Er hoeft geen hogere waarde vanwege het industrieterrein Botlek-Pernis te worden vastgesteld.
Woon- en leefklimaat
Op basis van de akoestische modellen volgt een maximale gecumuleerde geluidbelasting van 66 dB. Met de berekende gecumuleerde geluidbelastingen tot ten hoogste 66 dB als gevolg van met name het geluid van het wegverkeer is het woon- en leefklimaat pas gewaarborgd met akoestische maatregelen.
De minimaal benodigde geluidwering is ten hoogste (66-33=) 33 dB bij de woningen direct gelegen aan de PC Hooftlaan. Alle woningen in het plan hebben een geluidluwe gevel. Vanuit het bouwbesluit is een minimale geluidreductie van 20 dB reeds vereist. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen realiseren dient er een aanvullende geluidsreductie van 13 dB behaald te worden door het nemen van maatregelen, dat is haalbaar.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan, middels akoestische maatregelen is het mogelijk om een acceptabel woon- en leefklimaat te waarborgen.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
Tabel 1 grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De verschillende waarden en concentraties van stoffen in de lucht wordt gemonitord. Deze waarden zijn beschikbaar en inzichtelijk op de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In Afbeelding 8 is een uitsnede van de NSL - monitoringstool ter plaatse van het plangebied toegevoegd. Aan de hand van deze tool is zichtbaar dat de luchtkwaliteit in de huidige situatie van voldoende kwaliteit is. De toetsing heeft plaatsgevonden in juni 2020. De ontwikkelingen binnen het plangebied liggen ver beneden de drempelwaardes van het 'besluit niet in betekende mate' waardoor er geen negatief effect op de luchtkwaliteit ter plaats te verwachten valt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan, nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Afbeelding 8 Uitsnede NSL - monitoringstool (gemaakt juni 2020)
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze lijst is te vinden in bijlage 1 van de regels.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Maassluis. Omdat het een centrumomgeving betreft, wordt uitgegaan van gemengd gebied. Voor het centrum stelt het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad' dat functiemenging gewenst is en dat bedrijven van categorie B1 of lager algemeen toelaatbaar worden geacht. Bedrijven uit hogere categorieën dan de algemene toelaatbaarheid worden in het vigerende bestemmingsplan mogelijk gemaakt via een specifieke aanduiding. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen. Een specifieke aanduiding is niet in en rondom het plangebied gelegen. Het dichtstbijzijnde bedrijf met zo'n specifieke aanduiding is gelegen op minstens 400 meter afstand.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig planinitiatief bestaat uit de ontwikkeling van woningen, commerciële ruimten en een supermarkt. De commerciële ruimten en de supermarkt betreffen bedrijven met een categorie van B1 of lager. Er kan verondersteld worden dat deze bedrijven mengbaar zijn met milieugevoelige functies zoals woningen. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
Beleid en normstelling
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden. Dit geldt ook als deze objecten geprojecteerd zijn.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.
De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. De nota heeft geen wettelijk bindende werking, maar is niet vrijblijvend. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'
Onderzoek en conclusie
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een nutsbedrijf dat op ongeveer 560 meter is gelegen van het plangebied. Dit nutsbedrijf ligt dermate ver van het plangebied dat het geen risico vormt. Tevens vindt er in de nabijheid van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, via buisleidingen of water. Het plangebied ligt buiten de invloedssferen van de omliggende wegen waarvoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risicokaart is afgebeeld op afbeelding 9.
Afbeelding 9 Uitsnede Risicokaart (plangebied in paars weergegeven)
Nabij het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen, weergeven op afbeelding 9:
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het plan gebied ligt buiten de invloedssferen van de omliggende wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.
Beleid en normstelling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten regels moeten stellen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels zijn nodig om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Een historisch onderzoek kan worden uitgevoerd om te bepalen of de bodem een planontwikkeling in de weg staat. Dit onderzoek kan aangevuld worden met een nader bodemonderzoek. Het is niet toegestaan om te bouwen op vervuilde grond.
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Bij het toepassen van grond en bagger hanteert dit besluit een toets. De bodem moet met de gebruiksfunctie in balans zijn. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. De bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu moet in balans zijn met gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Te denken valt aan woningbouw of het aanleggen van wegen. Er moet bij plannen rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Dit is bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van eventuele toekomstige ontwikkelingen geldt in het algemeen dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming of bij graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging zal op basis van de Wet bodembescherming en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw en commerciële ruimtes. Voor deze ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is. In januari 2017 is er door Deta Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op deze locatie, dit rapport is als bijlage 3 toegevoegd aan de toelichting. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren, welke consequenties kunnen hebben voor de geplande bestemmingsplanwijziging.
Bij het verkennend bodemonderzoek zijn verspreid over het plangebied in totaal 24 boringen verricht. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van boring 03 er een loodgehalte boven de interventiewaarde is aangetroffen. Bij de overige boringen zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. Een nader bodemonderzoek ter plaatse van boring 03 werd noodzakelijk geacht om uit te sluiten dat de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de geplande bestemmingsplanwijziging en de geplande herontwikkeling van het plangebied.
Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd door Deta Milieu op 7 augustus 2019. Het doel van het nader bodemonderzoek is het vaststellen van de aard en omvang van de aangetroffen bodemverontreiniging met lood. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Rondom boring 3 zijn in totaal 12 boringen verricht, waarvan één boring (boring 3-12) is verricht in de kruipruimte van het naastgelegen pand. Het onderzoek bevestigt dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood. Gegeven de aanwezige bebouwing is de bodemverontreiniging waarschijnlijk voor 1987 ontstaan en is het niet verplicht deze (volledig) te saneren. Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek.
Het kan bij de herontwikkeling van de locatie wel noodzakelijk zijn de verontreiniging te verwijderen. In dat geval wordt aanbevolen om voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden een BUS-melding 'immobiel' in te dienen bij het bevoegd gezag, in deze de DCMR Milieudienst Rijnmond. De doorlooptijd van een BUS-melding is vijf weken. Na goedkeuring van de BUS-melding mag na vijf werkdagen op basis van een formele startmelding met de graafwerkzaamheden worden gestart.
Beleid en normstelling
Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied of in de omgeving liggen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het vigerende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling.
Onderzoek en conclusie
In of nabij het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen. Deze conclusie kan getrokken worden op basis van de vigerende bestemmingsplan in en rondom het plangebied. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld aan de hand van de Waterwet. Deze is sinds 22 december 2009 van kracht. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie.
Het NWP 2016-2021 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen in het nieuwe NWP.
Het NWP formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie. Ook investeert het NWP in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte, en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht wetten zijn samengevoegd tot één wet. Dit is de Waterwet. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Daarnaast verbetert de Waterwet ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen. Te denken valt aan vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 verplicht het Besluit ruimtelijke ordening een watertoets te verrichten. De watertoets beschrijft het proces waarop de waterbeheerder en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan moeten samenwerken. Het samenwerkingsproces leidt uiteindelijk tot een 'waterparagraaf' die onderdeel moet gaan uitmaken van het uiteindelijke plan of besluit. Bij dit bestemmingsplan zijn het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Maasluis de waterbeheerder. De waterparagraaf bevat een beschrijving over de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
Hoogheemraadschap van Delfland
De gemeente Maassluis valt onder het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleidsdocument is vastgesteld op 19 november 2015 en het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Het waterschap zoekt bij de planvormig en uitvoering zo veel mogelijk de samenwerking met partners.
Hoogheemraadschap van Delfland hanteert daarnaast een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
Tevens gelden de regels van de Keur. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. De Keur en de Beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland zijn online raadpleegbaar.
Onderzoek en conclusie
Door Witteveen + Bos is een Integraal Waterhuishoudkundig Plan opgesteld. Het rapport is als bijlage 5 toegevoegd. Dit Integraal Waterhuishoudkundig Plan is een overkoepelend rapport dat de watertoets, een rioleringsplan en een drainageplan omvat. Daarnaast geeft het rapport een analyse van de huidige waterhuishoudkundige situatie en de effecten van het inrichtingsplan daarop.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling valt deels binnen de beschermings- en keringszones van de Zuidvlietkering. Onder artikel 3.1 van de Keur van Delfland is het verboden zonder vergunning van het bestuur waterstaatswerken aan te leggen of te wijzigen. In het beoogde ontwerp is er sprake van 3 werkzaamheden binnen de beschermingszone en het waterstaatswerk zelf: wijzigen van het straatoppervlak; het aanleggen van kabels en leidingen en de bouwwerkzaamheden. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft samen met de partijen gekeken naar de mogelijkheden om binnen de geldende regelgeving een passende oplossing te bieden. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is een principe profiel voor de waterkering afgesproken.
Klimaatadaptatie
De handreiking watertoets gemeenten bevat ook een paragraaf over klimaatadaptatie. Binnen het plangebied zijn geen bestaande stresstesten beschikbaar om de huidige situatie te beschrijven. De ontwikkeling voorziet wel in een nieuw rioleringssysteem om het oude gemengde stelsel te vervangen.
Het nieuwe HWA-systeem draagt bij aan een snellere berging en afvoer van water in de bodem, waarmee een positieve bijdrage wordt geleverd aan waterinfiltratie. Het systeem heeft capaciteit voldoende om ervoor te zorgen dat water niet op straat komt te staan, hierdoor wordt verdamping in de zomermaanden zoveel mogelijk voorkomen.
Waterkwantiteit
De gemeente Maassluis eist een berging van 60 mm ten aanzien van het volledige verharde oppervlak binnen de projectlocatie. Dit betreft in totaal 730 m3. In het rapport is berekend dat hier middels berging op maaiveld in kan worden voorzien.
Hoogheemraadschap van Delfland heeft een bergingsopgave van 18 m3 welke geheel ondergronds dient te worden voorzien. In het onderzoek wordt aangetoond dat middels het ontworpen HWA stelsel hierin wordt voorzien. Op basis van het advies wordt de uitstroomconstructie met overstortdrempel ontworpen tussen het nieuwe HWA-systeem en de bestaande gemengde riolering. Deze constructie dient vertraging van afvoer te bewerkstellingen en tevens terugstroming te voorkomen van de gemengde riolering het nieuwe HWA-stelsel in.
Grondwater en drainage
De geëiste drooglegging voor nieuwe ontwikkelingen is 120 cm. Grondwaterstandmetingen op de projectlocatie laten zien dat de daadwerkelijke drooglegging vermoedelijk rond de 80 cm is. Met de gemeente is in overleg overeengekomen dat voor deze ontwikkeling de minimale droogleggingseis wordt verlaten. Een drainagesysteem is voor deze ontwikkeling daarom niet nodig.
Riolering
Het gemengde systeem wordt vervangen door een gescheiden systeem. Het DWA blijft aangesloten op de gemengde riolering. Daarbij wordt een nieuwe ø 250 mm DWA-streng aangelegd voor de aansluiting van de nieuwe woningen en appartementen langs de Zuidvliet.
Tevens wordt een nieuwe HWA-systeem ontworpen dat bestaat uit leidingen van ø 315 en ø 400 mm. Middels modellering van het nieuwe systeem wordt geconcludeerd dat dit systeem voldoende volume heeft om te voldoen aan de bergingseis van HHD en voldoende capaciteit om het water in bui 8 af te voeren zonder dat water-op-straat ontstaat.
Beleid en normstelling
Klimaatbeleid is een belangrijk speerpunt in de Duurzaamheidsvisie (2012-2015). Er dient waar mogelijk gekozen te worden voor zongerichte verkaveling, collectieve verwarming en toepassing van duurzame energie. Het gebruik van materialen die een verontreiniging veroorzaken in de bodem of het (grond)water zoals zink, koper en lood worden alleen daar toegepast waar het bouwbesluit dat verplicht stelt. Op andere plaatsen of functies wordt gekozen voor een duurzaam alternatief welke niet uitloogt. Daarnaast wordt in samenwerking met de ontwikkelende partij gezocht naar aanvullende kansen voor duurzaamheid en energiebesparing.
Onderzoek en conclusie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden uitgevoerd volgens het gehanteerde klimaatbeleid. Toepassing van duurzame energie bij de bestaande gebouwen en sportvoorzieningen wordt nagestreefd. Toepassing van zonnepanelen is vergunningsvrij. Voor de toepassing van gebouwgebonden windturbines hoeft alleen een milieuvergunning te worden aangevraagd indien de diameter van de rotorbladen groter is dan 2 m. Een bouwvergunning moet voor alle soorten kleine windturbines worden aangevraagd. Grote losstaande windturbines worden uitgesloten in het gehele gebied.
Bij aanpassing of vervanging van installaties in het gebied, zoals openbare verlichting, verkeerslichten en rioolgemalen, wordt gekozen voor energiezuinige en duurzame varianten.
Beleid en normstelling
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.
Verantwoording soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan soms onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er negatieve effecten worden verwacht. Een voorbeeld is door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te voorkomen. Er is meestal een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.
Verantwoording gebiedsbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Solleveld & Kapittelduinen ligt op een afstand van circa 7.5 kilometer. Het dichtstbij gelegen gebied dat deel uitmaakt van Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 1.5 kilometer. Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van het Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten.
Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg dient te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden, in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied.
Onderzoek en conclusie
Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied kunnen verschillende soorten flora en fauna voorkomen. Om dit te onderzoeken is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door het ecologisch bureau Taharo. Het rapport is als bijlage 6 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Uit de quickscan is gebleken dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied geen negatieve invloed heeft op de beschermde soorten uit de Wet natuurbescherming. Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd. Hierbij moet voorafgaand en tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wel de bepalingen uit de Wet natuurbescherming in acht genomen worden:
Vervolgonderzoek ten behoeve van het NNN en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan verder niet aan de orde. Een protocollair veldonderzoek naar de functionaliteit voor vleermuizen wordt noodzakelijk geacht. Planologisch is de uitvoering van het aanvullende onderzoek gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting in artikel 16.1.
Gebiedsbescherming
Om negatieve gevolgen voor Natura - 2000 gebieden uit te kunnen sluiten is het uitvoeren van een Aerius - berekening noodzakelijk. De Aerius - berekening maakt inzichtelijk of de ontwikkeling een negatieve invloed heeft op de stikstofdepositie op de beschermde Natura - 2000 gebieden. De rapportage is als bijlage 7 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
In dit onderzoek zijn voor de sloop van bestaande bebouwing en de aanleg en het gebruik van 27 grondgebonden woningen, 34 appartementen en 2.017 m² BVO aan commerciële ruimte in plangebied de te verwachten stikstofdeposities ter plaatse van Natura 2000-gebieden berekend voor de jaren 2021/2022.
Uit de rekenresultaten blijkt dat er in de realisatiefase en de gebruiksfase op geen van de Natura 2000-gebieden een stikstofdepositie optreedt die groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Op grond van de depositie van stikstof is er geen reden het initiatief te belemmeren.
Beleid en normstelling
De Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot de zorg voor het archeologisch erfgoed is afgeleid uit Internationale verdragen en Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (ofwel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe de bij de Raad van Europa aangesloten landen het eigen archeologisch erfgoed dienen te beschermen. Nederland heeft het verdrag in 1992 ondertekend.
De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn daarna in de Nederlandse wet- en regelgeving verder verankerd. Dit is gedaan in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). De WAMz is in werking getreden op 1 september 2007. Hiermee zijn een aantal wetten gewijzigd. Dit zijn onder andere de Monumentenwet (1988), de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro). In latere jaren is een deel van de WAMz omgezet in de Erfgoedwet (2016) en zullen de paragrafen met betrekking tot de omgang met archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed in de ruimtelijke ordening worden opgenomen in de Omgevingswet. Sinds de Wamz hebben gemeenten dus een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het beleid is dat archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in de bodem behouden en beschermd dient te worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit moet gedaan worden door middel van archeologisch onderzoek.
Belangrijk is daarom dat bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium kunnen worden meegewogen. Gemeenten richten daar hun beleid op in.
De gemeente Maassluis heeft daartoe de 'Archeologische beleidskaart gemeente Maassluis' vastgesteld in december 2012 en geactualiseerd in 2015. Het beleid bestaat uit een archeologische verwachtingenkaart voor het hele grondgebied van Maassluis en een maatregelenkaart, inclusief de bijbehorende vrijstellingszones op basis waarvan de omgang met archeologische waarden en verwachtingen is vastgelegd in bestemmingsplannen. De laatste versie van de archeologische maatregelenkaart is afgebeeld op afbeelding 10.
Afbeelding 10 Archeologische Maatregelenkaart 2014, Grondgebied gemeente Maassluis
Afbeelding 11 Uitsnede uit de Archeologische Maatregelenkaart 2015, gemeente Maassluis. Het plangebied is globaal met een blauwe cirkel aangeduid.
Het huidige plangebied heeft een 'hoge archeologische verwachting' en valt op de maatregelenkaart onder de categorie 'archeologisch waardevol gebied 4' . Bij archeologie waardevol gebied 4 gelden de volgende vrijstellingscriteria ten aanzien van de archeologische onderzoeksplicht:
Het plangebied heeft een oppervlakte van meer dan 100 m2, waardoor archeologisch vooronderzoek verplicht is gesteld.
Onderzoek en conclusie
Onderzoek gemeente Maassluis 2015
Door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie is in opdracht van de gemeente Maassluis een aanvullend archeologisch bureauonderzoek opgesteld voor delen van de binnenstad, waar de rioleringen inde komende jaren worden vervangen. In dit onderzoek is straat voor straat de specifieke archeologische verwachting omschreven. Aansluitend is er door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een Programma van Eisen van opgesteld ten behoeve van toekomstige rioleringswerkzaamheden. Hierin is nog eens bevestigd dat voor de omgeving van de Vlietlocatie een hoge archeologische verwachting geldt. De in het PvE voorgestelde maatregelen in de vorm van archeologische begeleidingen zijn alleen van toepassing voor werkzaamheden in de straten zelf.
Onderzoek Aeres Milieu 2019/2020
Onderzoeksbureau Aeres Milieu heeft in augustus 2019 (actualisatie 16 februari 2021) een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in het plangebied. Het doel van het onderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied en deze door middel van boringen te toetsen. Het rapport van het archeologisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 8 van de toelichting op dit bestemmingsplan.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat het plangebied onderdeel is geweest van de historische bebouwing van Maassluis. In de ondergrond zijn cultuurlagen aangetroffen, waarin ook concrete aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van historische funderingen. De aangetroffen cultuurlagen zijn al aanwezig vanaf 35 centimeter -mv. Tevens is geconcludeerd dat het bodemarchief onder de bestaande bebouwing vrijwel geheel verstoord zal zijn. Aanbevolen is om voorafgaand aan de nieuwbouw archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren op de niet bebouwde delen in het plangebied.
Initiatiefnemer en de gemeente hebben nadien verschillende overleggen gevoerd over het aspect archeologie. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken door Aeres Milieu en het advies van de gemeentelijke archeologisch adviseur heeft de gemeente een zgn. selectiebesluit genomen met betrekking tot het te volgen proces van archeologische monumentenzorg.
Selectiebesluit Gemeente Maassluis Project Puur! Maassluis, Locatie Arthur van Schendelstraat 25
Maassluis
In het kader van de voorbereiding van de herontwikkeling van bovengenoemde locatie is door Aeres Milieu een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is gerapporteerd in een rapport (AM 19275 - versie 16 februari 2021). In het rapport zijn aanbevelingen gedaan met betrekking tot het archeologisch vervolgtraject. Het betreffende rapport is tot tweemaal toe door de archeologisch adviseur van de gemeente Maassluis getoetst, zowel wat betreft de bevindingen als het advies.
Met betrekking tot het archeologisch vervolgtraject besluit de gemeente het volgende. Daarin zijn de afwegingen 1-3 betrokken:
Afbeelding 12 Puttenplan. Grijs: plangebied; groen: locatie proefsleuven; geel: bestemming wonen; bruin: bestemming gemengd; rode lijn: huidige bebouwing
Vervolgprocedure
De gemeente en initiatiefnemer blijven in overleg over de inrichting van genoemde vervolgstappen. De noodzakelijke onderzoeken kunnen parallel aan de bestemmingsplanprocedure worden uitgevoerd. Tot de voltooiing van de onderhavige onderzoeken blijft de dubbelbestemming "Waarde archeologie 4" in het plangebied gehandhaafd. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek kan de gemeente besluiten de dubbelbestemming te wijzigen of te laten vervallen.
Uitvoering van het hierboven omschreven onderzoek geldt tevens als voorwaarde voor de verlening van de Omgevingsvergunning. Wellicht ten overvloede wordt gesteld, dat uitvoering van het betreffende archeologische vervolgonderzoek conform KNA 4.1 inclusief de bijbehorende uitwerking en rapportage betreft.
Beleid en normstelling
In de ruimtelijke ordening moet de cultuurhistorie worden afgewogen. Het rijk heeft in 2009 hiervoor een aanzet gegeven in de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Het Rijk stelt dat de cultuurhistorie moet worden verantwoord in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. De Bro is samen met andere wetten al eerder aangepast op 17 juni 2011. Zo zijn ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Dit sluit aan op de vaststelling van de Wijzigingswet Monumentenzorg 1988. Ook sluit het aan op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in mei 2011. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen. Dit is met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waar de voorbereiding van een bestemmingsplan aan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd. In deze beschrijving moet worden aangegeven hoe er met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Ook moet het aangeven hoe er met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. De wet is van kracht sinds 1 juli 2016 en gaat over het behoud en beheer van cultureel erfgoed. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving is overgenomen in de Erfgoedwet. Dit betreffen de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is de aanwijzing van rijksmonumenten overgenomen. Ook is overgenomen wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet over het cultureel erfgoed. Deze heeft betrekking op de museale objecten, musea, monumenten, en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten. Deze hadden elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat deze beschermingsniveaus worden gehandhaafd. Dit zijn de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De Omgevingswet wordt naar verwachting in 2021 ingevoerd.
In de door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Omgevingsverordening wordt de windvang van molens en het zicht daarop beschermd door middel van het instellen van een molenbiotoop. Deze zone strekt zich uit tot 400 meter vanaf het middelpunt van de molen. Afhankelijk van de afstand vanaf de molen stelt artikel 6.25, lid 1 van de Omgevingsverordening de volgende voorwaarden aan ontwikkelingen binnen het gebied van een molenbiotoop:
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen in de molenbiotoop van molen 'De Hoop'. Het betreft een ronde stenen stellingkorenmolen die gebruikt werd om graan te malen. Momenteel is de molen buiten bedrijf. Ten oosten van het plangebied is de 'Wippersmolen' gesitueerd. Het plangebied ligt niet binnen de molenbiotoop van de 'Wippersmolen'. Zie afbeelding 13 voor de visuele weergave van de molenbiotopen ten opzichte van het plangebied.
Afbeelding 13 Ligging molenbiotopen ten opzichte van het plangebied
Het plangebied is gelegen op ongeveer 270 meter afstand vanaf molen 'De Hoop'. Dit betekent dat artikel 6.25, lid 1, sub b, 2 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland van toepassing is. Voor de zone van 100 tot 400 meter vanaf het middelpunt van de molen geldt dat per 30 meter afstand de bebouwing 1 meter hoog mag zijn. De maximale bouwhoogte in het plangebied kan berekend worden met onderstaande formule:
Hoogte bebouwing = 11 + (x/30)
Op basis van NAP gegevens kan geconcludeerd worden dat molen 'De Hoop' circa 4 meter hoger ligt dan de planlocatie. De hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek betreft daarom 11 meter. De afstand, oftewel x, van het plangebied tot aan de molen betreft 270m. De berekening is dan 11 + (270/30) = 20 meter. Dit betekent dat de maximale bouwhoogte 20 meter bedraagt in het plangebied, voorliggend bestemmingsplan voorziet slechts in een maximale planologische bouwhoogte van 13 meter. Het belang van de molenbiotoop wordt daarmee niet geschaad.
Voor bouwen binnen betreffende molenbiotoop geldt dat deze bepaling door middel van een aanduiding op de verbeelding en bijbehorende regels zijn geborgd in het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
De reikwijdte van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' bestrijkt ook het goed omgaan met verkeer en parkeren. Ten aanzien van verkeer is het van belang dat de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. Daarnaast dienen er voldoende parkeerplaatsen voor de beoogde functie aanwezig te zijn.
Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis heeft in februari 2013 de beleidsregels "Parkeren Maassluis 2012" vastgesteld. In deze beleidsregels zijn parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn bij bouwplannen. Bij het bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen voor het parkeren of stallen van auto's, dient met de in deze beleidsregel opgenomen normen rekening te worden gehouden.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling van de Vlietlocatie dient te voldoen aan het vigerende beleid (Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012).
De gemeente Maassluis en de initiatiefnemer hebben in samenwerking met adviesbureaus Spark en Goudappel Coffeng een sluitende parkeerbalans en parkeeronderbouwing kunnen formuleren. In bijlage 9 is het definitieve parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng opgenomen. Op basis van het onderzoek is aangetoond dat de ontwikkeling kan voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
In het Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een project mer-beoordelingplichtig is. De beoogde ontwikkeling past binnen bijlage D (categorie 11.2) van het Besluit m.e.r. Gezien de omvang van het plan, worden de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D (categorie 11.2) niet gehaald en kan worden volstaan met een zogenoemde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Door de wijziging in de wetgeving per juli 2017, dient ook in deze gevallen door het bevoegd gezag een besluit te worden genomen dat geen volledige mer-procedure benodigd is. Hiervoor dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis van de toelichting van het bestemmingsplan. De aanmeldnotitie is toegevoegd als bijlage 10 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
De aanmeldnotitie is voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het bevoegd gezag (het college van B&W). Het bevoegd gezag heeft ingestemd met de conclusie dat het doorlopen van een volledige m.e.r. procedure niet noodzakelijk is. De m.e.r. procedure is hiermee doorlopen en afgerond.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan moet onderzoek plaatsvinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Dit is in artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro bepaald. Dit hoofdstuk betreft de financiële uitvoerbaarheid.
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten van de ontwikkeling zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer en derhalve is er geen financieel risico voor het bevoegd gezag.
De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan op te stellen bij de AMvB aangewezen gevallen. Dit is van toepassing bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Deze keuze kan op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro gemaakt worden. Dit is van toepassing als er geen kosten te verhalen zijn zoals artikel 6.2.4 Bro (b t/m f) bedoeld. Bij dit plan is hier geen sprake van. `
ABB, Gemeente en Maasdelta Groep hebben een ontwikkelovereenkomst getekend met grondreservering voor 2 jaar. Voor het bestemmingsplan wordt vastgesteld zal een koopovereenkomst getekend worden met betrekking tot de af te nemen gronden tussen gemeente en ABB.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden.
De verplichting tot het voeren van wettelijk vooroverleg is vastgelegd in artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening. Conform deze wetgeving is het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn te voeren. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
De gemeente Maassluis heeft het vooroverleg afgerond en van de volgende instanties een vooroverleg reactie ontvangen:
1. Provincie Zuid - Holland
In de toelichting wordt gesteld dat de onderzijde van de verticaal staande wiek van molen De Hoop zich op 11 meter hoogte bevindt. In werkelijkheid bevindt de stelling zich op 7 meter. De verticaal staande wiek enkele tientallen centimeters hoger, maximaal op 7,5 meter. Tenzij er sprake zou zijn van een maaiveldverschil op de bouwlocatie en molen van 3,5 meter, klopt deze aanname niet. Dit dient aangepast te worden of beter te worden onderbouwd als daadwerkelijk sprake is van een maaiveldverschil. Het zou dus ook goed kunnen dat de uitkomst van 20 meter op de molenlocatie op basis van de molenbiotoopformule niet klopt. Overigens zou dit geen gevolgen hebben voor de gehanteerde bouwhoogtes op de bouwvlakken, die zijn al lager.
Reactie gemeente Maassluis
Paragraaf 5.12 is aangevuld aan de hand van NAP gegevens van de gemeente Maassluis. Op basis van NAP gegevens kan geconcludeerd worden dat molen 'De Hoop' circa 4 meter hoger ligt dan de planlocatie. De berekening is daarom niet aangepast, waarbij het resultaat nog steeds is dat het belang van de molenbiotoop niet wordt geschaad.
2. Hoogheemraadschap van Delfland
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Samenvattend kunnen wij nog niet instemmen met de waterbergingsopgave en oplossingen hiervoor. Wij verzoeken u een aantal tekstuele aanpassingen te maken en de bergingsopgave in de regels bij het plan te borgen. Tevens is verdere afstemming tussen de gemeente, Witteveen & Bos en Delfland gewenst. Hieronder volgen onze specifieke opmerkingen.
Toelichting
Juridische borging in regels
Waterhuishoudkundig rapport
Reactie gemeente Maassluis
De opmerkingen op de toelichting zijn verwerkt in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is een paragraaf over klimaatadaptie toegevoegd.
De rapportage 'Integraal Waterhuishoudkundig Plan Puur' is opgesteld op basis van de toen geldende regelingen en voorschriften. Het HHD stelt dat de Handreiking watertoets voor gemeenten een dynamisch document is, welke onlangs een laatste update gehad heeft. Wel is er reeds een watervergunning verleend op basis van de toen geldende regelgeving, deze vergunning heeft zijn rechtskracht niet verloren. Redactionele aanpassingen aan de waterrapportage zullen indien noodzakelijk voorafgaand aan de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan met het hoogheemraadschap nader worden afgestemd.
In de brief van het HHD staat dat het afstromen van het dakwater en oppervlaktewater langs de Zuidvliet niet de voorkeur heeft, maar dat is wel de afspraak uit eerdere correspondentie en een watervergunning. Het heropenen van deze discussie heeft niet de voorkeur voor zowel de gemeente Maassluis als de initiatiefnemer.
Er zijn voor zover bekend geen stresstesten uitgevoerd waarnaar verwezen kan worden in de rapportage.
De gemeente Maassluis zou het HWA-stelsel in de toekomst kunnen aansluiten op een nieuw aan te leggen HWA-riool, daarmee zou het onderdeel uitmaken van het gemeentelijk HWA-systeem. Dat is op dit moment echter nog niet aan de orde.
De gemeente Maassluis acht borging van de waterberging in de regels niet noodzakelijk, deze zijn anterieur met de initiatiefnemer overeengekomen.
De inspraakverordening van de gemeente Maassluis bepaalt in artikel 2, lid 2, dat inspraak altijd wordt verleend indien de wet daartoe verplicht. De wettelijke plicht om bij ruimtelijke plannen inspraak te verlenen is komen te vervallen. Wel kan elk bestuursorgaan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van commerciële ruimten, appartementen en grondgebonden woningen in het centrum van Maassluis. De herontwikkeling van het centrumgebied is belangrijk voor de toekomst van Maassluis, daarom hecht te gemeente waarde aan een goede inspraak. Inspraak heeft plaatsgevonden in de vorm van informatie- en participatiebijeenkomsten, een klankbordgroep en verschillende overige contactmoment tussen de gemeente, de initiatiefnemer en inwoners en ondernemers van Maassluis. Voor een volledig overzicht van alle participatiemomenten wordt verwezen naar bijlage 1 van de Nota van Zienswijzen (bijlage11).
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in de Staatscourant en in het Gemeenteblad gepubliceerd.
Het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd en is in deze periode tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder schriftelijk en/of mondeling zienswijzen kenbaar kunnen maken. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn 3 unieke zienswijzen ingediend. Alle drie de zienswijzen zijn tijdig binnengekomen en daardoor ontvankelijk. De zienswijzen zijn in een Nota van beantwoording zienswijzen samengevat en voorzien van een antwoord. De volledige Nota van beantwoording is toegevoegd als bijlage 11.