direct naar inhoud van Regels
Plan: Vlietlocatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.BpVliet-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Vlietlocatie van de gemeente Maassluis met identificatienummer NL.IMRO.0556.BpVliet-VA01

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroepen

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, die in hoofdzaak niet publieksaantrekkend is en die door de hoofdbewoner op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de hoofdfunctie.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologisch verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.10 archeologisch vooronderzoek

archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.12 bodemingrepen

werken en werkzaamheden, genoemd onder Artikel X, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.13 opgraving

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.14 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat boven 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,4 m aanwezig c.q. mogelijk is. Een kap-schuin dakvlak, vliering, zolder, souterrain en onderhuis worden hieronder niet begrepen.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 brutovloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.28 bijzondere woonvorm

Een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale dagelijks functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of gehandicapten.

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.34 geluidszone - industrie

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.35 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.36 horecabedrijf

Een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.37 huishouden

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel een daarmee vergelijkbare samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen.

1.38 kantoor

Een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.40 maatschappelijke voorzieningen

Voorziening inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, levensbeschouwing, religie, onderwijs, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, sport, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.41 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.42 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 ondergeschikte bouwonderdelen

Onder ondergeschikte bouwonderdelen worden o.a. verstaan: plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, warmte installaties, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en ten hoogste één gesloten wand.

1.45 Staat van horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die landelijk erkend wordt.

1.46 straatmeubilair

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, waterfonteintjes, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen en abri's.

1.47 volumineuze detailhandel

detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  • c. tuincentra;
  • d. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  • e. bouwmarkten.

1.48 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van ene gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.49 woning

en complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 meetwijze ondergeschikte bouwonderdelen

ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

2.10 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 gebouwen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte;

3.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied   1 m;  
van erf- en terreinafscheidingen elders   3 m;  
van lichtmasten en vlaggenmasten   6 m;  
van vrijstaande antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast   15 m;  
van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes   5 m;  
van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, die op of aan bouwwerken worden gebouwd   5 m;  
van schotelantennes, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd   3 m;  
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  

3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan;
  • c. tuincentra en supermarkten zijn niet toegestaan.

Artikel 4 Gemengd - 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Gemengd - 5" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  • b. kantine- en kantoorruimte behorende bij de detailhandelsfunctie, op de verdieping;
  • c. wonen, met aan-huis-geboden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • d. bergingen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, laad- en losvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 gebouwen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. voor balkons geldt dat het bouwvlak met maximaal 0,50 meter mag worden overschreden;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte.

4.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied   1 m;  
b.   van erf- en terreinafscheidingen elders   3 m;  
c.   van lichtmasten en vlaggenmasten   6 m;  
d.   van vrijstaande antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast   15 m;  
e.   van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes   5 m;  
f.   van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, die op of aan bouwwerken worden gebouwd   5 m;  
g.   van schotelantennes, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd   3 m;  
h.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel gelden de volgende regels:

  • a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  • b. volumineuze detailhandel is niet toegestaan;
  • c. een maaltijdafhaal- of bezorgbedrijf is niet toegestaan.

Artikel 5 Gemengd - 6

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  • b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  • c. kantoor, uitsluitend op de begane grond;
  • d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
  • e. wonen, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • f. bergingen;
  • g. horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. voor balkons geldt dat het bouwvlak met maximaal 0,50 meter mag worden overschreden;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte.

5.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied   1 m;  
b.   van erf- en terreinafscheidingen elders   3 m;  
c.   van lichtmasten en vlaggenmasten   6 m;  
d.   van vrijstaande antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast   15 m;  
e.   van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes   5 m;  
f.   van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, die op of aan bouwwerken worden gebouwd   5 m;  
g.   van schotelantennes, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd   3 m;  
h.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel gelden de volgende regels:

  • a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  • b. volumineuze detailhandel is niet toegestaan;
  • c. een maaltijdafhaal- of bezorgbedrijf is niet toegestaan;
  • d. supermarkten zijn niet toegestaan.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, straatmeubilair, reclame-uitingen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en speelvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. in afwijking van artikel 6.2 lid a zijn bouwwerken ten behoeve van de stalling van winkelkarretjes toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter een gezamenlijke maximale oppervlakte van 30 m2;
  • d. in afwijking van artikel 6.2 lid a zijn bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximaal oppervlak van 9 m2.

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen -1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden woningen;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. voor balkons geldt dat het bouwvlak met maximaal 0,50 meter mag worden overschreden;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten minste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte.

7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • b. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • d. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 60% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m2.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied   3 m;  
b.   van erf- en terreinafscheidingen elders   3 m;  
c.   van lichtmasten en vlaggenmasten   6 m;  
d.   van vrijstaande antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast   15 m;  
e.   van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes   5 m;  
f.   van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, die op of aan bouwwerken worden gebouwd   5 m;  
g.   van schotelantennes, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd   3 m;  
h.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   2,5 m.  

7.3 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' is - in samenhang daarmee - ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:

  • a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m2;
  • b. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 8.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

8.2.2 Relatie enkelbestemming

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

8.2.3 Uitzondering op bouwregels

Het bepaalde in lid 8.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid alsook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het hoogheemraadschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

8.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 of 8.3 in acht is genomen;
  • b. niet dieper dan 40 cm onder maaiveld reiken;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

8.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overlegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. voor zover de in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 9.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

9.2.2 Relatie enkelbestemming

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

9.2.3 Uitzondering op bouwregels
  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid alsook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het hoogheemraadschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

9.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 9.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 of lid 9.3 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2;
  • c. niet dieper dan 40 cm onder maaiveld reiken;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

9.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. voor zover de in lid 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zaken deskundige.

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 6

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 10.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

10.2.2 Relatie enkelbestemming

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

10.2.3 Uitzondering op bouwregels

Het bepaalde in lid 10.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 200 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid alsook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 6 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het hoogheemraadschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

10.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 10.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 of 10.3 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m2;
  • c. niet dieper dan 200 cm onder maaiveld reiken;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

10.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overlegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. voor zover de in lid 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 10.4.1 , winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie - B

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - B' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het beschermd stadsgezicht.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, mits:
    • 1. de voorgevel en de zijgevel van het hoofdgebouw, indien aangegeven, in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven voorgevelrooilijn wordt geplaatst;
    • 2. de gebouwen volledig worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 50 ° en te hoogste 70° bedraagt;
    • 3. de nokrichting van de kap van gebouwen evenwijdig aan de zijgevel loopt;
    • 4. de breedte van hoofdgebouwen niet minder dan 4 m en niet meer dan 10 m bedraagt.

11.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.2 van:
    • 1. het bepaalde in lid 11.2 a onder 2 en een andere kapvorm, mits de gebouwen plat of met een dakhelling van ten minste 20° en ten hoogste 80°;
    • 2. het bepaalde in lid 11.2 a onder 3 en een andere nokrichting toestaan, mits:
      • gestreefd wordt naar aansluiting op de authentieke kenmerkende dakenstructuur;
      • de hoofdvorm van de kap ongemoeid blijft en de wijziging niet zichtbaar is vanaf openbaar gebied;
    • 3. het bepaalde in lid 11.2 a onder 4 en een andere pandbreedte wordt toegestaan, mits:
      • een aangesloten gevelwand blijft bestaan;
      • het pand niet breder wordt dan 12 m;
      • het repetitie-effect van twee pandbreedtes naast elkaar zo veel mogelijk wordt vermeden;
      • bij beeldbepalende panden en monumenten de doorbreking van de zijgevel op ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn plaatsvindt;
    • 4. de omgevingsvergunning kan worden verleend mits de cultuurhistorische waarde van het Beschermd Stadsgezicht Maassluis niet in onevenredige mate wordt aangetast.

Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie - C

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - C' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het beschermd stadsgezicht.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, mits:
    • 1. de voorgevel van het hoofdgebouw in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven voorgevelrooilijn wordt geplaatst;
    • 2. de gebouwen volledig worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 50° en te hoogste 70° bedraagt;
    • 3. de nokrichting van de kap van gebouwen evenwijdig aan de zijgevelbouwgrens loopt;
    • 4. de breedte van hoofdgebouwen niet minder dan 4 m en niet meer dan 10 m bedraagt.

12.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 12.2 van:
    • 1. het bepaalde in lid 12.2 a onder 1 en niet in de voorgevelrooilijn te bouwen, mits:
      • er sprake is van een ondergeschikte verspringing, waarbij de terugspringing ten hoogste 3 m breed en 0,5 m diep bedraagt;
      • de terugspringing plaatsvindt op een vanuit stedenbouwkundig optiek logische plaats;
    • 2. het bepaalde in lid 12.2 a onder 2 en een andere kapvorm, mits de gebouwen plat of met een dakhelling van ten minste 20° en ten hoogste 80°;
    • 3. het bepaalde in lid 12.2 a onder 3 en een andere nokrichting toestaan, mits:
      • gestreefd wordt naar aansluiting op de authentieke kenmerkende dakenstructuur;
      • de hoofdvorm van de kap ongemoeid blijft en de wijziging niet zichtbaar is vanaf openbaar gebied;
    • 4. het bepaalde in lid 12.2 a onder 4 en een andere pandbreedte wordt toegestaan, mits:
      • een aangesloten gevelwand blijft bestaan;
      • het pand niet breder wordt dan 12 m;
      • het repetitie-effect van twee pandbreedtes naast elkaar zo veel mogelijk wordt vermeden;
      • bij beeldbepalende panden en monumenten de doorbreking van de zijgevel op ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn plaatsvindt.
  • b. De omgevingsvergunning kan worden verleend mits de cultuurhistorische waarde van het Beschermd Stadsgezicht Maassluis niet in onevenredige mate wordt aangetast.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en de bescherming van deze waterkerende functie.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 13.1 bedoeld, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de onderliggende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2, onder b:

  • a. indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering. De adviesverplichting hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er aantoonbaar een keurvergunning overlegd kan worden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Bestaande maten
  • a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

15.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwvlakken mogen in afwijking van hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liftschachten, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Voorwaardelijke verplichting
16.1.1 Vleermuizen
  • a. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1 lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (art. 2.1 lid c Wabo) is vereist, dient een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Waarbij aan de volgende voorwaardelijke verplichting wordt voldaan: uiterlijk voor de start van de werkzaamheden dient een nader onderzoek naar vleermuizen, gebouwbewonende soorten conform het geldende Vleermuisprotocool uitgevoerd te worden. Het onderzoeksrapport dient bij de sloopmelding gevoegd te worden. Is dit niet het geval, dan kan er niet gesloopt worden.

16.1.2 Gebruik nieuwe supermarkt
  • a. Behoudens een maximale overlap periode van 6 weken na opening van de nieuwe supermarkt, mag de nieuwe supermarkt op de Vlietlocatie alleen in gebruik worden genomen als de exploitatie van de supermarkt op de oude locatie duurzaam is beëindigd en niet meer wordt hervat.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Geluidszone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' en 'geluidszone - industrie 2' gelden de volgende regels:

  • a. geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' en 'geluidszone - industrie 2' zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

17.2 Molenbiotoop
17.2.1 Bouwregels

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone- molenbiotoop' de volgende regels:

  • a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en beplanting aangebracht welke in volwassen toestand hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en beplanting aangebracht welke in volwassen toestand met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

17.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.2.1, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.

17.2.3 Afstemmingsregel

indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid 17.2.1 en17.2.2 prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

17.2.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor beplanting met een hogere hoogte dan op basis van lid 17.2.1 en 17.2.2 toegestane bouwhoogte. Ten aanzien van beplanting is het bepaalde in lid 17.2.3 niet van toepassing.

17.2.5 Afwijken van de gebruikersregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.2.4, indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.

Artikel 18 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. de bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer en brandblusvoorzieningen;
  • b. een brandweeringang.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer mogen bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

20.2 Archeologische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk te verwijderen of uit te breiden, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. op grond van nader archeologisch onderzoek de gronden ter plaatse een hogere archeologische verwachting blijken te hebben.

Artikel 21 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Artikel 22 Overige regels

22.1 Parkeren

Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012'.

22.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de voorwaarden, zoals vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

22.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1 en 22.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Vlietlocatie'.