Plan: | Spechtstraat Maassluis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0556.BpSpecht-VA01 |
Op het braakliggend terrein aan de Spechtstraat worden nieuwe woningen gerealiseerd. Voorheen was op deze locatie een school gevestigd, dit gebouw is eind 2017 gesloopt. Wel is ter plaatse nog een gebouw, waarin de Kunst en Cultuuracademie (KCA) is gevestigd, aanwezig. Voorafgaand aan het proces is besloten de herontwikkeling te doen door middel van een intensief participatietraject. Dit traject is in 2019 met omwonenden doorlopen en hiermee is een breed gedragen plan ontwikkeld. Het voornemen is 38 woningen te realiseren, deels appartementen en deels grondgebonden woningen.
De realisatie van woningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich tussen de Spechtstraat en de Merellaan in Maassluis. Aan de zuidzijde zijn meerdere appartementengebouwen gelegen en hierachter ligt die Nieuwe Waterweg. Het plangebied wordt aan de andere zijde omringd door rijwoningen.
Figuur 1.1: Locatie plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2019)
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Maassluis Noordwest' (vastgesteld op 6 juni 2017).
Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijk'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Maassluis Noordwest' met plangebied rood gearceerd (bron: ruimtelijke plannen)
De gronden bestemd als 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met bijhorende voorzieningen.
Binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' is het niet mogelijk om woningen te realiseren. Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen de vigerende bestemmingen.
Naast het bestemmingsplan 'Maassluis Noordwest' gelden ook de bestemmingsplannen 'Parapluherziening Parkeernormen' (vastgesteld op 6 februari 2018) en de 'Parapluherziening Overbewoning' (vastgesteld op 13 oktober 2020).
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele en relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied bestaat uit een gebouw dat in gebruik is door de Kunst en Cultuur Academie. Verder
bestaat het plangebied uit een braakliggend terrein. In 2.1 is de luchtfoto van de huidige situatie opgenomen en in figuur 2.2 de huidige bebouwing.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied
Figuur 2.2: Huidige bebouwing plangebied
De ontwikkeling betreft het realiseren van een appartementencomplex met 22 sociale huurwoningen en 16 grondgebonden eengezins koopwoningen. In figuur 2.3 is een impressie van de beoogde ontwikkeling weergegeven.
Figuur 2.3: Impressie beoogde ontwikkeling (bron: Steenhuis Bukman Architecten)
Het appartementengebouw en de grondgebonden woningen van 3 verdiepingen passen stedenbouwkundig binnen de huidige ruimtelijke structuur. De omgeving van het plangebied karakteriseert zich door rijwoningen.
In figuur 2.4 is de ontwikkeling en structuur weergegeven.
Figuur 2.4: Beoogde ontwikkeling
Langs de Merellaan komt een groene rand. Tussen de woningen er de parkeerplaatsen wordt tevens extra groen gerealiseerd. Tussen de appartementen en de grondgebonden woningen wordt een groene verblijfsruimte voor inwoners van binnen en buiten het plangebied gerealiseerd.
Figuur 2.5: Groenstructuur beoogde ontwikkeling
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De
ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is van een dermate hoog abstractieniveau dat hieruit geen concrete beleidsuitgangspunten voor de ontwikkeling volgen.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Het Barro en de NOVI kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van deze herontwikkelingslocatie. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.
De woonfunctie is nu niet mogelijk en wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Hierna is de woningbehoefte beschreven. Daarbij is het uitgangspunt een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving woningbehoefte
In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. Deze regionale afspraken zijn leidend voor de woningbehoefte en opgave per gemeente.
De behoefte blijkt ook uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR). Bij de bepaling van de behoefte (gewenste woningvoorraadgroei) wordt gewerkt met twee demografisch gestuurde ramingen: 'binnenlands migratiesaldo nul' (WBR) en 'binnenlands migratiesaldo trendmatig' (TR). De provincie stelt eens in de drie jaren het hoogste aantal woningen per regio vast als standaard voor de onderbouwing van de woningbehoefte.
Uit de actuele provinciale Woningbehoefteraming blijkt dat de woningbehoefte in de regio Rotterdam groter is dan in 2016 was berekend. De Trendraming komt voor deze regio het hoogste uit. In de periode 2020 - 2030 zijn op basis van de Trendraming meer dan 44.000 woningen nodig, waarvan 480 in de gemeente Maassluis. Er moet bovendien rekening worden gehouden met planuitval, zodat meer woningen moeten worden gepland om uiteindelijk in de behoefte te voorzien.
Figuur 3.1: Gewenste Woningvoorraadtoename regio Rotterdam (bron: WBR 2019)
De ontwikkeling voorziet in een invulling om een deel van dit aantal woningen mogelijk te maken en een bijdrage te leveren in de opvang van de grote regionale woningbehoefte.
Uit onderzoek van ABF (18 mei 2018) en RIGO (7 juni 2018) blijkt dat per saldo de totale woningvoorraad tot 2030 met 53.700 moet toenemen om de verwachte huishoudensgroei op te vangen en voldoende doorstroming te realiseren.
Figuur 3.2: De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad (bron: Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam)
De gemeente Maassluis zet zich in om ruim 2.100 woningen aan de voorraad toe te voegen in de periode 2017 - 2030.
De gemeente houdt zelf een woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte. De gemeentelijke planning blijft binnen de woningbehoefteraming zoals opgenomen in de WBR 2019, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.
In de woonvisie 2019-2024 is aangegeven dat de gemeente de ambitie heeft om de woningvoorraad te laten groeien tot 17.100 woningen in 2030, zoals genoemd in het regioakkoord. Dat betekent een uitbreidingstempo van zo’n 175 nieuwbouwwoningen per jaar gemiddeld. Met de regiogemeenten in de subregio Waterweg, de regio Rotterdam en de Provincie Zuid-Holland zijn afspraken gemaakt over deze gewenste voorraadontwikkeling. De voorgenomen bouwinspanningen zijn afgestemd met de andere gemeenten in de regio en vastgelegd in een regioakkoord. De provincie Zuid-Holland onderschrijft dit programma.
Omdat de realisatie met veel (onzekere) factoren rekening moet houden, hanteert de gemeente een bandbreedte. Er is meer ruimte dan het programma waarmee wordt gerekend.
Figuur 3.3: Woningvoorraadontwikkeling (bron: woonvisie)
Begin 2019 is er een potentiele bouwcapaciteit voor tenminste 3.500 woningen in het bouwprogramma. Een groot deel daarvan zit in goedgekeurde bestemmingsplannen. De extra bouwlocaties in ‘overige projecten’ (Spectrum, Spechtstraat, Kapelpolder en andere binnenstedelijke locaties die worden bekeken) zijn ook nodig om de recente bevolkingsprognose te kunnen opvangen (Primos 2018, woningvoorraad van 17.500 in 2030).
Beschrijving kwalitatieve woningbehoefte
De ontwikkeling betreft het realiseren van een appartementencomplex met 22 sociale huurwoningen en 16 grondgebonden eengezins koopwoningen.
In regionaal verband is de behoefte aan sociale huurwoningen onderzocht, waaruit blijkt dat er in de sociale voorraad in Maasluis een tekort is van 184 woningen.
Figuur 3.4: De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad (bron: Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam)
In de woonvisie is aangegeven dat van de woningzoekenden uit Maassluis 47% een sociale huurwoning zoekt (WoON 2018). Van de 2.220 mensen die naar Maassluis willen verhuizen wil 58% in een huurwoning wonen, een flinke stijging ten opzichte van de 44% in 2015. Ook in de huursector is de druk groot. Het aantal belangstellenden voor een sociale huurwoning is sterk toegenomen.
In de koopsector zijn de prijzen de afgelopen jaren sterk gestegen. Dat is te zien in de groei van de waarde van de woningvoorraad. Ruim de helft van de 2.800 woningzoekenden uit Maassluis richt zich op een koopwoning (volgens WoON 2018). Daarvan wil 22% een goedkope koopwoning onder €200.000.
Figuur 3.5: Waarde koopvoorraad bestaande woningen
Wonen werd voor grote groepen de laatste jaren duurder. Woonlasten zijn gestegen maar de inkomens stegen minder. Woonlasten (en in de sociale huursector ook oplopende wachttijden) maakten het voor grote groepen lastiger om een woning te bereiken. Zowel voor middeninkomens als voor lagere inkomens, in de koop en in de huur. In de koopsector is er een grote behoefte aan koopwoningen tot een prijs van € 320.000 en deels onder de € 200.000, de middeldure en goedkope koopwoningen. De vraag naar sociale huurwoningen is ook sterk toegenomen. In de huursector is de druk op de markt flink opgelopen door een dalende mutatiegraad en een stijgend aantal woningzoekenden. Uitbreiding van de sociale woningvoorraad door nieuwbouw is de aangewezen weg om de toegenomen vraag op te vangen.
Speerpunten zijn:
Conclusie
Met de realisatie van 22 sociale huurappartementen en 16 grondgebonden eengezins koopwoningen wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar woningen in de sociale huursector en de vraag naar grondgebonden eengezins koopwoningen. Er is sprake van een behoefte, waaraan met dit bestemmingsplan invulling wordt gegeven.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Toetsing aan artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 3 sub 1 Bro wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten van de laag van de stedelijke occupatie relevant:
Steden en dorpen
Er is in dit geval sprake van inpassen. Een vrijgekomen locatie binnen de stad wordt getransformeerd naar een nieuwe woonfunctie.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het provinciale beleid staat de ontwikkeling niet in de weg. De ontwikkeling sluit aan bij het provinciale beleid. De ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte in de regio.
Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling
De gemeente Maassluis heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.
Toetsing
In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op het aspect industrielawaai. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het aspect geluid de ontwikkeling niet in de weg staat.
De ontwikkeling van het wonen en de Maassluise opgaven zijn opgenomen in de Structuurvisie 2012-2025.
Figuur 3.6: Uitsnede Structuurvisiekaart
Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
Toetsing
De realisatie van woningen op herontwikkelingslocaties binnen bestaand stedelijk gebied geeft invulling aan het gemeentelijk beleid.
In de Woonvisie 2019-2025 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.
De woonvisie 2020-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:
De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar.
De 7 speerpunten zijn:
1 Passend huisvesten
2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling
3 Bouwen, bouwen, bouwen
4 Maassluis duurzamer maken
5 Wonen met begeleiding en zorg
6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen
7 Tijdelijk wonen
Toetsing
Het initiatief geeft specifiek invulling aan speerpunt 1 tot en met 3. Er is een groot tekort aan sociale huurwononingen. Ook zijn de prijzen voor koopwoningen flink gestegen. Het is lastiger voor starters en jonge gezinnen om hun eerste huis te kopen. De middeninkomens vallen als snel tussen wal en schip. De doorstroming stagneert daardoor. Zie voor de toetsing ook paragraaf 3.2.2.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente Maassluis.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 38 woningen en blijft (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
In bijlage 1 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Op 16-11-2021 vastgesteld dat geen MER nodig is (zie bijlage 2).
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen of spoorwegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd. Voor de beoordeling daarvan wordt aangesloten bij de systematiek van de Wgh.
Langs spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.
Op het industrieterrein Europoort-Maasvlakte zijn inrichtingen gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken (ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd). Voor dergelijke industrieterreinen is op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone industrielawaai vastgesteld. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen de geluidzone geldt een onderzoeksplicht en mogelijk beperkingen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) die op de gevel geldt. Nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de zone op locaties waar de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein hoger is dan 50 dB(A), zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties. Dit is alleen mogelijk indien de geluidsbelasting als gevolg van het industrielawaai ter plaatse 55 dB of minder bedraagt.
Onderzoek
Het plangebied ligt in de nabijheid van gezoneerd industrieterrein Maasvlakte-Europoort, spoorlijn de Hoekse Lijn en lokale wegen.
De woningen liggen niet binnen de geluidzone van wegen. Wel worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) onderzocht op wegverkeerslawaai. In het akoestisch onderzoek zijn de Merellaan, Spechtstraat,
Nachtegaallaan, IJsvogelstraat, Eksterstraat en Lepelaarplantsoen (30 km/uur) beschouwd.
Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusies van het akoestisch onderzoek zijn hieronder opgenomen.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van de Merellaan overschrijdt richtwaarde van 48 dB, maar blijft ruimschoots onder de waarde van 63 dB (die in de Wgh als uiterste grenswaarde voor gezoneerde wegen geldt). Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard. Voor de woningen direct gelegen aan de Merellaan geldt een akoestische kwaliteit met typering ‘onrustig’. Dit is voor dit gebied passend. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Aanbevolen wordt bij het dimensioneren van de gevels rekening te houden met de geluidbelasting van de omliggende wegen zonder aftrek, teneinde een binnenwaarde van 33 dB te waarborgen.
Voor de overige wegen wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden.
Spoorweglawaai
De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt op geen enkele woning overschreden.
Industrielawaai
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van het industrieterrein “Europoort-Maasvlakte”. Het betreft een geluidgevoelige bestemming.
Voor de industrieterreinen Maasvlakte-Europoort en Botlek-Pernis is door de betrokken gemeenten, de Provincie Zuid-Holland, de DCMR, het Havenbedrijf Rotterdam en Deltalinqs een convenant afgesloten. In dit convenant, het Regionaal Afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling (RAK), dat is ondertekend op 8 juli 2015, zijn afspraken gemaakt over onder andere de wijze waarop wordt omgegaan met woningbouw binnen de invloedsgebieden van de industrieterreinen.
Figuur 4.3: Ligging locatie in RAK contouren
Ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Maasvlakte - Europoort bedraagt de geluidbelasting op het plangebied 49 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Cumulatie
Aangezien vanwege de wettelijke geluidbronnen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden is er conform het Reken- en meetvoorschrift geluid geen aanleiding voor het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting.
Conclusie
Het aspect geluid staat de ontwikkeling niet in de weg. Het aanvragen van hogere waarden is niet nodig.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
De gemeente Maassluis heeft haar parkeernormen geregeld in de Beleidsregel Parkeren Maassluis 2012. Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter. Het plangebied ligt in de rest bebouwde kom. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd op basis van het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt aan de Spechtstraat en de Merellaan. Via de Merellaan en de Nachtegaallaan wordt de Westlandseweg bereikt. Via deze route is de kern van Maassluis en de A20 te bereiken. De wegen nabij het plangebied zijn ingericht als erftoegangswegen en hebben een maximum toegestane snelheid van 30 km/u.
Openbaar vervoer
Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. Binnen loopafstand (370 meter) ligt het metrostation Maassluis West. Hier halteert de metrolijn tussen Hoek van Holland en het centrum van Rotterdam.
Langzaam verkeer
Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.
Parkeren
De parkeernormen van de gemeente Maassluis zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381). Deze zijn vertaald in de Beleidsregel Parkeren Maassluis 2012, hierbij is de ligging in 'rest' gehanteerd.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte
Functie benaming | Hoeveelheid | Parkeerkencijfer | Parkeerbehoefte | |
Appartementen | Woning 75 m2 < bvo < 100 m2 | 22 | 1,7 per woning | 37,4 pp |
Grondgebonden woningen | Woning EGW > 160 m2 bvo | 16 | 2,1 per woning | 33,6 pp |
Totaal | 71 pp |
Binnen het plangebied worden 71 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze worden aan de rand gesitueerd en worden ontsloten via de Spechtstraat en de Merellaan. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om de parkeerbehoefte op te vangen.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de voorgenomen ontwikkelingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381), hierbij zijn de kenmerken 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie is opgenomen in tabel 4.2.
In de huidige situatie genereert het plangebied ook verkeer. Op het drukste tijdstip zal er een cursus van circa 30 mensen zijn in het gebouw van de Kunst en Cultuur Academie. Het uitgangspunt is dat er circa 8 auto's in het drukste uur van of naar het plangebied komen.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal
Functie benaming CROW | Hoeveelheid | Mvt/hoeveelheid | Verkeersgeneratie | |
Appartementen | Huur appartement midden/goedkoop | 22 eenheden | 3,6 per woning | 79,2 mvt/etmaal |
Grondgebonden woning | Koop tussen/hoek | 16 eenheid | 7,1 per woning | 113,6 mvt/etmaal |
Toename | 192,8 mvt/etmaal |
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt circa 193 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Het aanwezigheidspercentage bedraagt op het maatgevende moment 100%. Voor woningen ligt het maatgevende moment op werkdagavonden en -nachten. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. In het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 11 mvt ondervinden (19 mvt toekomstig en 8 mvt huidig al aanwezig). Deze verkeerstoename is derhalve gering dat deze verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en per openbaar vervoer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien binnen het plangebied. De verkeerstoename is derhalve gering en zal zodoende niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bevindt zich tussen de Spechtstraat en de Merellaan in Maassluis. Het betreft een perceel met de bestemming 'maatschappelijk'. Momenteel staat er op de locatie een gebouw waarin de Kunst en Cultuuracademie (KCA) is gevestigd. Dit gebouw heeft een oppervlakte van 425 m2. Het gebied is grotendeels onverhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Maassluis is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten noorden van de locatie bestaat de grond uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. Met betrekking tot grondwater is er ten noorden van het plangebied sprake van grondwatertrap III. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa NAP +3,8 m.
Waterkwantiteit
Volgens de Legger ligt er ten westen van het plangebied een secundaire watergang (zie figuur 4.1). De afstand tot het plangebied is circa 100 meter. De beoogde ontwikkeling bevindt zich niet in de beschermingszone van de watergang.
Veiligheid en waterkeringen
Volgens de Legger ligt de Delflandsedijk ten westen van het plangebied (zie figuur 4.1). Het plangebied ligt buiten de beschermingszone.
Figuur 4.1: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Delfland
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling betreft het realiseren van een appartementencomplex met 22 woningen en 16 grondgebonden woningen.
Bodem en grondwater
Er wordt niet onder het maaiveld gebouwd. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Indien sprake is van toename van verhard oppervlakte, dient te worden voorzien in watercompensatie.
De toekomstige bouwvlakken hebben een oppervlakte van 2.070 m2. Hiernaast komt er 2.660 m2 aan verharding bij door de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Voor de overige gronden met de bestemming Tuin en Wonen (zonder bouwvlak) wordt een uitgangspunt van 50% verhard gehanteerd.
Tabel 4.3 Toename verharding
Bestemming | Verharding |
Wonen (met bouwvlak) | 2.070 m2 |
Verkeer - Verblijfsgebied | 2.660 m2 |
Tuin en Wonen (zonder bouwvlak) | 965 m2 |
Totaal | 5.695 m2 |
De ontwikkeling leidt tot een toename van ongeveer 5.695 m2 verhard oppervlak in het plangebied.
De hemelwateropgave wordt Rainproof ingevuld, 60 mm berging binnen het plangebied. Er wordt in het plangebied een berging gerealiseerd die een bui van 60 mm in één uur kan verwerken. Er wordt gewerkt volgens het Rainproof voor professionals principe. In dit geval een combinatie van bufferend groen (circa 7 mm), ondergrondse buffers (tot circa 30 mm) en de mogelijkheid voor water op straat (tot circa 60 mm).
HWA riool en Rainproof
Het klimaat in Nederland verandert: hete, droge zomers, zachte winters en hevige regenbuien. De negatieve gevolgen van die verandering moeten worden opgevangen in het afwateringssysteem. In Maassluis werkt men met de Rainproof aanpak om wateroverlast zoveel als mogelijk te beperken.
Vasthouden, bergen en dan pas afvoeren is de norm. Het regenwater wordt eerst zoveel mogelijk lokaal vast gehouden, dan geborgen in oppervlaktewater of andere bergvoorzieningen, en pas als dit niet mogelijk is, wordt het regenwater afgevoerd. De eerste stap, het water langer vasthouden, is bij de Rainproof aanpak veel belangrijker. Het regenwater wordt vastgehouden zoals bij een spons, die water opneemt en dat dan geleidelijk weer loslaat. Met de Rainproof aanpak doen we dit samen, dus niet alleen in de openbare ruimte, maar ook op particulier terrein.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Om het overzichtelijk te houden, zijn de regenbuien in 4 categorieën verdeeld, uitgewerkt in de handleiding “Rainproof Maassluis voor professionals”:
Het afwateringssysteem moet aansluiten bij het vigerende GRP (Gemeentelijk Rioleringsplan) en BRP (Basis Rioleringsplan) en het HIOR (Handboek Inrichting Openbare Ruimte).
Klimaatadaptatie
Om hittestress tegen te gaan kan gebruik worden gemaakt van de daken van het appartementengebouw. Hierbij kan worden gedacht aan het realiseren van een groen dak, eventueel in combinatie met waterberging en zonnepanelen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, hebben geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
DWA riool (huishoudelijk afvalwater)
Huishoudelijk afvalwater (DWA) wordt gescheiden van schoon regenwater (HWA) aangeleverd op de gemeentelijk hoofdriolering. Het afwateringssysteem moet aansluiten bij het vigerende GRP (Gemeentelijk Rioleringsplan) en BRP (Basis Rioleringsplan) en het HIOR (Handboek Inrichting Openbare Ruimte).
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Maassluis is de bodem in het plangebied schoon tot licht verontreinigd. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is sprake van een functiewijziging van maatschappelijk naar wonen. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 4.
De onderzoeksresultaten laten zien dat in de bovengrond plaatselijk zware metalen voorkomen in concentraties hoger dan de achtergrond. Ook in de ondergrond zijn diverse parameters, waaronder drins (groep bestrijdingsmiddelen), concentraties hoger dan de achtergrond vastgesteld. In het grondwater overschrijden de gehalten arseen en barium de streefwaarden.
Conclusie
Voor de geplande werkzaamheden in dit deelgebied moeten sanerings- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen. In overleg met het bevoegd gezag Wet bodembescherming worden de vervolgstappen bepaald. Hierdoor wordt de bodemkwaliteit gewaarborgd. Het aspect bodem staat de beoogde bestemmingswijziging niet in de weg.
Toetsingskader
Het nationale beleid voor archeologie volgt uit Europees vastgesteld beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er met het Europees archeologisch Erfgoed moet worden omgegaan. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend. De uitgangspunten hiervan zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd.
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Het archeologisch erfgoed in de bodem moet zoveel mogelijk behouden worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit vindt plaats via archeologisch onderzoek. Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Deze rol blijft in stand, maar wordt naar de nieuwe Omgevingswet overgeheveld. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.
Overgangsrecht Monumentenwet 1988 naar Omgevingswet
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet.
Vooruitlopend op de ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het gaat daarbij onder meer vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
Nadat de gemeenteraad in zijn vergadering van 16 april 2013 het archeologiebeleid had vastgesteld, heeft hij in zijn vergadering van 19 mei 2015 de geactualiseerde 'Archeologische beleidskaart' vastgesteld. Dit beleid bestaat uit een archeologische verwachtingenkaart voor het grondgebied van Maassluis. Daarbij is ook aandacht voor de cultuurhistorie. Volgend op de archeologische verwachtingenkaart heeft de gemeente de maatregelenkaart opgesteld inclusief de planregels, waarin de omgang met archeologische waarden en verwachtingen kan worden vastgelegd in bestemmingsplannen.
Het plangebied waarop het bestemmingsplan 'Spechtstraat' betrekking heeft, valt onder de categorie 'gebied met onbekende (geo-archeologische) verwachting'. De maatregelenkaart heeft per gebied aparte vrijstellingscriteria opgesteld. Wanneer in het desbetreffende gebied de gestelde criteria niet worden overschreden, is sprake van vrijstelling van (nader) archeologisch onderzoek.
Onderzoek
Archeologie
Op locatie waarop het bestemmingsplan betrekking heeft ligt de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 8'. Voor deze gronden geldt dat archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het gaat om een locatie met een oppervlakte van 200 m2 en meer èn wanneer de gronden 300 cm of dieper worden geroerd (aan beide eisen dient te worden voldaan). Deze dubbelbestemming wordt in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen. Hiermee is de archeologie binnen het gebied dat het bestemmingsplan omvat gewaarborgd.
Cultuurhistorie
Conform het huidige bestemmingsplan 'Maassluis Noordwest' zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen panden en objecten die als rijks- dan wel als gemeentelijk monument aangewezen. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied. De Nieuwe Waterweg is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Delfland en Schieland aangeduid als historisch-landschappelijke lijn van redelijk hoge waarde. Hierop heeft de ontwikkeling in het plangebied geen invloed.
Conclusie
Wanneer binnen de gestelde grenzen (oppervlakte en diepte) wordt gebleven, vormt dit, voor zover dit de archeologie betreft, en er van of een toevalsvondst of waarneming zoals in de Erfgoedwet vermeld, geen sprake is, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen (figuur 4.2). Over de Nieuwe Waterweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied van risicovolle inrichting Broekman Logistics Europoort B.V.
Figuur 4.2: Uitsnede professionele risicokaart met plangebied rood omkaderd
Risicovolle inrichtingen
Aan de overzijde van de Nieuwe Waterweg ligt het industrieterrein Botlek. Op dit industrieterrein zijn meerdere Brzo-bedrijven aanwezig. De PR 10-6-contour van deze bedrijven ligt ver buiten het plangebied. Wel ligt plangebied in het invloedsgebied van risicovolle inrichting Broekman Logistics Europoort B.V. Het invloedsgebied bedraagt 3.973 meter waardoor een groot gedeelte van Maassluis, Europoort en Brielle hierin liggen. De beoogde ontwikkeling bevindt zich op een afstand van circa 3,8 kilometer van de risicovolle inrichting. Hierdoor zal het project een geringe effect hebben op het groepsrisico. Een berekening van het groepsrisico is niet noodzakelijk, wel dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg
Ten westen van het plangebied is sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg (vaarwegroute Corridor Rotterdam – Duitsland). Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contour van de route. Het invloedsgebied van de vaarroute reikt tot 1.070 meter. Het plangebied ligt op circa 516 meter van de vaarroute en valt daarmee binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Uit het bovenstaande onderzoek komt naar voren dat het plangebied niet binnen het maatgevende plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar van risicovolle inrichtingen of de vaarroute is gelegen. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van verschillende risicovolle bronnen, waarvoor hieronder een beknopte verantwoording van het groepsrisico is gegeven.
Beknopte verantwoording groepsrisico
De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico wordt op basis van het advies van de veiligheidsregio nog nader uitgewerkt.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via verschillende wegen, waaronder de Spechtstraat, Merellaan en IJsvogelstraat. Deze straten sluiten alle aan op het verdere wegennetwerk van Maassluis. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in vier richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt er echter van uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Nieuwe Waterweg en risicovolle inrichting Broekman Logistics Europoort B.V. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling en de afstand tot de risicobronnen zal het groepsrisico echter niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kunnen worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden 38 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.
Ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 150 meter bevindt zich de bestemming 'Gemengd - 3'. Hier mag detailhandel gerealiseerd worden. Dit valt in milieucategorie 1 en heeft een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. Er wordt aan de richtafstand voldaan.
Op een afstand van circa 195 meter ten zuidoosten van het plangebied bevinden zich een theater en bibliotheek. Maatgevend hierbij is het theater dat in milieucategorie 2 valt met een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Hier wordt ruim aan voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad en dat ter plaatse van woningen in en om het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Spoedwet Aanpak Stikstof
Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb- vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan door middel van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 5,7 kilometer en betreft het gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Gezien de afstand tot een Natura 2000-gebied is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 5.
Zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase is geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Soortenbescherming
Voor de beoogde ontwikkeling wordt een gebouw gesloopt en worden verschillende houtopstanden verwijderd. Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen en huismussen niet op voorhand is uit te sluiten. Voor deze soorten is soortgericht onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen voortplantings- of rustplaatsen vastgesteld van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger zijn aangetroffen. In het plangebied zijn ook geen nesten, rustplaatsen of essentieel leefgebied van de huismus vastgesteld.
Wel is noodzakelijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Conclusie
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten kunnen worden uitgesloten. Het aspect ecologie staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 38 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit nibm onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Merellaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020; 21,7 µg/m3 voor NO2, 19,6 µg/m3 voor PM10 en 11,8 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7,3 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Figuur 4.3: Rekenpunten luchtkwaliteit (NSL-monitoring.nl)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied, het project valt onder het Besluit nibm. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
In het bestemmingsplan Spechtstraat Maassluis is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan.
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn daarnaast eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Bij een aantal bestemmingen, zoals bijvoorbeeld 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt uitsluitend een bestemmingsvlak. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat binnen deze bestemmingen geen gebouwen mogen worden gebouwd. Het bestemmingsvlak geeft namelijk aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is over het algemeen een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen en overkappingen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de bouwhoogte en het maximum aantal wooneenheden.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. In het plangebied zijn bijvoorbeeld bouwaanduidingen opgenomen voor onderdoorgangen en specifieke gebieden waar twee-aaneengebouwde woningen gebouwd mogen worden.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In het plangebied is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de geluidszone industrielawaai (zie paragraaf 4.3).
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Deze worden hieronder toegelicht.
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt
gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van
gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden
voorkomen worden in dit artikel verklaard.
De tuinbestemming is gelegd op de bij de woningen behorende gronden, waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Het openbaar gebied is bestemd tot Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming zijn zowel gebieden met een verblijfsfunctie, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speeltoestellen en speelplaatsen, wegen, voet- en fietspaden en water toegestaan, waardoor een zekere mate van flexibiliteit wordt geboden.
De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving waar mogelijk te versterken. Rekening houdend met dit uitgangspunt, is een regeling geformuleerd die het resultaat is van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgave om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
Hoofdgebouwen
Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd.
Bijbehorende bouwwerken
Buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen alleen op het zij- en achtererf worden gerealiseerd. Het gezamenlijke oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m².
Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een aparte maximale maatvoering opgenomen.
Beroep- en bedrijf-aan-huis
Daar waar de gronden zijn bestemd voor wonen is de uitoefening van een 'aan-huis-verbonden beroep of bedrijf' onder voorwaarden toegestaan. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van de woning (met een maximum van 50 m²), inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, worden benut ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De activiteiten mogen niet hoger zijn dan categorie A uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Daarnaast moet in voldoende parkeergelegenheid voorzien zijn en mogen de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca of detailhandel.
Internetverkoop is eveneens toegestaan, mits geen opslag en/of logistiek plaatsvindt en geen sprake is van fysieke uitstalling van goederen.
Afwijken van de gebruiksregels
Binnen de bestemming Wonen kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning van enkele specifieke gebruiksregels worden afgeweken indien wordt voldaan aan de opgenomen voorwaarden uit de afwijkingsregels. Zo kunnen bedrijfsactiviteiten-aan-huis worden toegestaan die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' voorkomen, mist blijkt dat deze naar aard en omvang gelijk zijn aan een categorie A-bedrijf.
Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor realisatie van een Bed & Breakfast, conform het bepaalde in de beleidsnota Bed & Breakfast.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 8
Deze dubbelbestemming beschermt de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid. Archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het om locaties gaat met een oppervlakte van 200 m2 en meer èn er sprake is dat de grond 300 cm en dieper wordt geroerd.
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te
voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval
(onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. In artikel 8.3 is opgenomen dat bij een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor
alle bestemmingen in het plan.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel bevat enkele algemene wijzigingsregels. Binnen de opgenomen voorwaarden zijn burgemeester en wethouders bevoegdheid het plan te wijzigen.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Participatie
Voor de ontwikkeling van het plangebied is een uitgebreid participatietraject doorlopen. Een Meedenkgroep, bestaande uit omwonende en belanghebbende, heeft in 2019 voorstellen gemaakt met behulp van een architect. Hierna is een digitale bijeenkomst georganiseerd om de plannen met de Meedenkgroep te bespreken. Uit het participatietraject is het onderliggende plan voortgekomen.
Hierna heeft de gemeenteraad op dinsdag 13 oktober 2020 het woonprogramma voor het plangebied vastgesteld.
Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens
deze periode is aan eenieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Binnen deze periodes zijn geen reacties ontvangen.
Overleg HHD
Naar aanleiding van overleg met HHD is de toelichting van het bestemmingsplan aangepast. De ondergeschikte aanpassingen zijn toegelicht in de Nota staat van wijzigingen, zie bijlage 8.