Plan: | Don Bosco-locatie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0553.wpdonbosco-vax1 |
De Don Boscoschool aan de Don Boscostraat in Lisse is verhuisd naar een nieuwe locatie. De locatie van de huidige school is daarmee vrij gekomen voor herontwikkeling. Adriaan van Erk Ontwikkeling B.V. heeft voor de herontwikkeling een stedenbouwkundig plan opgesteld voor de locatie waarbij deze wordt getransformeerd tot een woonbuurt. Het plan voorziet in de ontwikkeling van 12 vrijstaande woningen op ruime kavels. De ontwikkeling van deze woningen is in het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. Wel kent het vigerend bestemmingsplan ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid, waarin het college van burgemeester en wethouders bevoegd is tot het wijzigen van het bestemmingsplan ten behoeve van wonen. Dit wijzigingsplan voorziet in deze wijziging binnen de meegegeven kaders.
Het plangebied is gelegen in Lisse op de locatie van de voormalige Don Boscoschool in Lisse. De begrenzing van het plangebied is bepaald door de begrenzing van het wijzigingsgebied dat is aangeduid in het vigerende bestemmingsplan. In onderstaand figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Lisse Dorp 2010', dat is vastgesteld op 27 oktober 2011. Daarnaast vigeert ter plaatse ook het bestemmingsplan 'Eerste herziening Lisse Dorp' en het paraplubestemmingplan 'Herziening begrippen' dat op een aantal punten het bestemmingsplan 'Lisse Dorp 2010' heeft gewijzigd. In figuur 1.2 is een uitsnede te zien van het vigerend planologisch regime ter plaatse.
Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied op de hoek van de Laan van Rijckevorsel – Ruishornlaan heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Ten behoeve van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen met daarin de maatvoeringsaanduidingen: maximum goothoogte 6m en maximum bebouwingspercentage 60%. Aan de zuidzijde van het perceel, langs de watergang Ringsloot zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen. Een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' en een dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie'.
Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied – 3'. Op basis van deze aanduiding mag de bestemming ter plaatse van de aanduiding worden gewijzigd ten behoeve van Wonen, waarbij delen van het wijzigingsgebied ook naar de bestemming 'Groen' en 'Verkeer – Verblijfsgebied' kunnen worden gewijzigd met inachtneming van de voorwaarden zoals gesteld in artikel 13.4.1 van de planregels van het bestemmingsplan 'Lisse Dorp 2010'.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.3 wordt het voornemen getoetst aan de wijzigingsregels.
Het doel van voorliggend document is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van woningen. De planvorm die hierbij gehanteerd wordt is een wijzigingsplan, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad een begrensd gebied binnen een bestemmingsplan kan aanwijzen waarvan de bestemming, na toetsing aan de gestelde wijzigingsregels, door B&W gewijzigd kan worden in een andere bestemming. Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding (voorheen plankaart).
De procedure behorende bij een wijzigingsplan staat beschreven in artikel 3.9a van de Wro en in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 3.9a Wro schrijft onder meer voor dat het wijzigingsplan en de stukken die hierop betrekking hebben ook langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Afdeling 3.4 regelt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van besluiten van de overheid.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid, is het enkel voor belanghebbenden mogelijk om zienswijzen in te dienen.
Het wijzigingsplan 'Don Bosco-locatie' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels.
De toelichting van dit wijzigingsplan is het niet-juridisch bindende deel van het plan waarin op een heldere wijze de afwegingen die ten grondslag liggen aan de regeling uiteen worden gezet. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Van Rijckevorsel, direct naast het centrum en de Bloemenwijk in Lisse. Het terrein wordt aan de zuid- en oostkant begrensd door de Ringsloot en de Ruishornlaan. Aan de noord- en westzijde vormen de Laan van Rijckevorsel en de Don Boscostraat de begrenzing van het plangebied.
Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Ruishornlaan en de Greveling ligt een klein bedrijventerrein. Dit gebied zal in de nabije toekomst worden getransformeerd naar woningbouw. Het te transformeren gebied sluit aan bij het noordoostelijk gelegen centrum van Lisse. Hierdoor heeft het gebied ten noorden en oosten van het plangebied een gemengd karakter, bestaande uit bedrijven, detailhandel, woningen en (maatschappelijke voorzieningen.
Het gebied ten zuidwesten van het plangebied, globaal gelegen rondom de Don Boscostraat wordt gekenmerkt als een villabuurt met voornamelijk vrijstaande woningen. Dit gebied sluit qua beleving en functies goed aan bij de noordwest en zuidelijk gelegen woongebieden. Ten zuidoosten van het plangebied, aan de Ruishornlaan, ligt het jongerencentrum 'De Greef'.
Met de voorziene ontwikkeling van vrijstaande woningen wordt aansluiting gezocht bij de omliggende woongebieden.
Plangebied
Het plangebied was in gebruik ten behoeve van een onderwijsfunctie. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het schoolgebouw gesloopt, waarna de gronden bouwrijp worden gemaakt. In onderstaande figuur 2.1 is een luchtfoto (medio 2016) weergegeven met de oorspronkelijke bebouwing.
De noordoosthoek van het plangebied wordt begrensd door de ongelijkvloerse kruising van de Laan van Rijckevorsel en de Ruishornlaan. Hier loopt tevens een voetpad van de voormalige school naar deze kruising. De westzijde van het plangebied wordt begrenst door de Don Boscostraat. De watergang Ringsloot en de vrijstaande woning Don Boscostraat 1a vormen de zuidgrens van het plangebied. Zie figuur 2.1 voor een luchtfoto van het plangebied.
Figuur 2.1 Bestaande situatie
Ten behoeve van de toekomstige situatie heeft Adriaan van Erk Ontwikkeling een stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld voor de herontwikkeling van de schoollocatie tot woonbuurt (zie figuur 2.2).
Het schoolgebouw maakt plaats voor twaalf vrijstaande grondgebonden woningen op ruime kavels met een gemiddelde oppervlakte van circa 700 m2. In het hart van het plan wordt een waterpartij gerealiseerd die in open verbinding staat met de Ringsloot. Doel van de ontwikkeling is om aan te sluiten bij het karakter en de uitstraling van de Don Boscostraat en omgeving. De belangrijkste (gebieds)kenmerken, de ruime kavels, het informele groene straatbeeld en het waterrijke karakter (richting Ringsloot), zijn als uitgangspunt gekozen voor het stedenbouwkundig inrichtingsplan.
Acht van de twaalf woningen staan met de voorzijde grotendeels langs de doorgaande wegen Laan van Rijckevorsel en de Ruishornlaan. De oriëntatie van de woningen is daarbij gericht op de parallelle structuur, bestaande uit een ventweg ten behoeve van de ontsluiting. De ventweg wordt aan de zijde van Laan van Rijckevorsel gescheiden van de hoofdweg door middel van een dichte, bestaande bomenstructuur. Een nieuw aan te leggen bomenlaan en haag vormen een bufferzone tussen de nieuwe woonbuurt en de Ruishornlaan. Aan de zijde van de Ruishornlaan wordt een ontsluiting aangelegd ten behoeve van calamiteiten en het ophalen van huisvuil. De calamiteitenontsluiting wordt voorzien van een overrijdbare paal voor vrachtverkeer, waardoor deze ontsluiting tevens door langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) kan worden gebruikt.
De overige vier woningen, gelegen aan de westzijde van het plangebied, worden ontsloten middels een insteekweg. Beide nieuwe wegen worden ontsloten vanaf de Don Boscostraat. Om aan te sluiten op en voldoen afstand te houden tot de bestaande woningen aan de Don Boscostraat, is voor de woningen aan de westzijde van het plangebied een gevellijn op de verbeelding opgenomen. De nieuwe woningen moeten op de gevellijn of parallel daaraan worden gebouwd. Beoogd is om middels deze plaatsing van de woningen en de ruime voortuin een spiegeling van de overzijde van de Don Boscostraat te creëren.
Voor alle woningen geldt dat deze geplaatst worden op kavels met een oppervlakte van minimaal 700 m2. Hierdoor ontstaan ruime tuinen, die bijdragen aan het groene karakter van de buurt. Zo worden de voorwaarden geschapen voor het ontstaan van een groene, karakteristieke woonbuurt, passend binnen de grotere structuur van het woongebied aan de Don Boscostraat en omgeving. Aan de achterzijde van de woningen wordt een waterpartij gerealiseerd, die in open verbinding staat met de Ringsloot. De toekomstige bewoners hebben hierdoor de mogelijkheid om aan de achterzijde van hun kavel een vlonder of insteekhaven te realiseren ten behoeve van de aanleg van een klein pleziervaartuig.
Ten aanzien van de bouwstijl van de nieuwe woningen wordt beoogd om deze met betrekking tot het karakter en diversiteit aan te laten sluiten bij het gevarieerde straatbeeld van de Don Boscostraat. In deze straat is een variatie te vinden van vrijstaande woningen, bestaande uit 1 a 2 bouwlagen met kap, een afwisseling tussen dwars- en langskappen, een gevarieerd kleurgebruik met voornamelijk rode baksteen en antraciete dakpannen.
De toekomstige woningen hebben een maximale goothoogte van 6 m plus kap. Op kruisingen zorgen onder meer kapverdraaiingen, een dubbele oriëntatie en hoogteaccenten voor een zorgvuldige inpassing in de omgeving.
Ten behoeve van parkeren is op eigen terrein ten minste ruimte voor 2 auto's. Deze parkeerplaatsen worden aan de voorzijde van de woning gerealiseerd. Het parkeren voor bezoekers is voorzien als langsparkeren aan de nieuwe ontsluitingswegen. Doordat op eigen terrein kan worden voorzien in minimaal 2 opstelplaatsen en het bezoekersparkeren ruimschoots in de openbare ruimte op de locatie kan worden opgelost, zal er geen extra parkeerdruk komen op de straten in de omgeving (zie ook paragraaf 4.1).
Figuur 2.2 laat de uitsnede van het stedenbouwkundig inrichtingsplan zien.
Figuur 2.2 Stedenbouwkundige opzet
Met het stedenbouwkundig inrichtingsplan wordt voor de nieuwbouw beoogd aan te sluiten bij de structuur en het karakter van het woongebied rondom de Don Boscostraat. Wezenlijke kenmerken van de bestaande wijk, waaronder ruime kavels, vrijstaande woningen, groene tuinen, ruime voortuinen en een sterke groenstructuur vormen de ontwerp uitgangspunten voor de nieuwe ontwikkeling aan de Don Boscostraat. Er is dan ook sprake van een verantwoorde inpassing in en aansluiting op de directe omgeving.
Het bestemmingsplan Lisse Dorp 2010 kent aan de locatie van de Don Boscoschool een wijzigingsbevoegdheid toe. Aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden voor de wijziging van de bestemming Maatschappelijk ten behoeve van wonen. In deze paragraaf wordt het planvoornemen puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Hieruit blijkt dat het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn in de wijzigingsbevoegdheid.
wijzigingsbevoegdheid | Toetsing |
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3' wijzigen ten behoeve van het wonen, waarbij delen van het wijzigingsgebied ook naar de bestemming Groen en Verkeer-Verblijfsgebied kunnen worden gewijzigd met inachtneming van het volgende: | |
a. er wordt een stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat sprake is van een verantwoorde inpassing van de locatie in de directe omgeving; | Adriaan van Erk Ontwikkeling heeft een stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld, dat is beschreven in paragraaf 2.2. De inrichting sluit aan bij de directe omgeving van het plangebied en voorziet in een lokale behoefte aan vrijstaande woningen.(zie paragraaf 3.2.3). Door de gekozen inrichting en aansluiting bij de omgeving, waarbij kenmerkende elementen uit de omgeving, waaronder groen en water, worden ingepast, kan worden gesteld dat sprake is van een verantwoorden ruimtelijke inpassing van woningen op deze locatie. |
b. er worden uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd; | In artikel 4.2.1 sub a. van de planregels is opgenomen dat uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. Het stedenbouwkundig plan gaat hier ook van uit. |
c. de goothoogte van de vrijstaande woningen bedraagt ten hoogste 6 m, waarbij een derde platte bouwlaag is toegestaan; | In artikel 4.2.1 sub e. van de planregels is opgenomen:'De goothoogte van de nieuwe woningen bedraagt ten hoogste 6 m, waarbij een derde platte bouwlaag is toegestaan. |
d. er worden ten minste 10 woningen en ten hoogste 35 woningen gebouwd; | Het wijzigingsplan laat minimaal 10 en ten hoogste 12 nieuwe woningen toe zoals opgenomen in artikel 4.2.1 sub b. van de planregels van dit wijzigingsplan. |
e. er wordt voorzien in speel- en/of groenvoorzieningen; | Aan de randen van het wijzigingsplan worden groenvoorzieningen aangelegd, deze zijn in het wijzigingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Groen'. Het groen aan de Laan van Rijckevorsel wordt zoveel mogelijk gehandhaafd. Aan de Ruishornlaan wordt een haag met bomen aangelegd. |
f. het is aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; | In Hoofdstuk 4 komen de omgevingsaspecten aan bod die aantonen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel dienen er Hogere waarden vastgesteld te worden omdat de geluidswaarde hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Andere conclusies zijn: - de verkeersgeneratie kan afgewikkeld worden op het omliggende wegennet; - parkeren vindt voor bewoners plaats op eigen terrein, bezoekers parkeren is voorzien in het openbaar gebied; - de bodem is geschikt voor de functie wonen; - water, zie onderstaand sub g; - het plan heeft geen effect op flora- en fauna; - bedrijven in de omgeving worden niet beperkt in de bedrijfsvoering door de beoogde woningen en ter plaatse van de woningen is een aanvaardbaar leefklimaat; - er zijn geen externe veiligheidsrisico's of relevante leidingen aanwezig; - de luchtkwaliteit voldoet aan de normen; - de ontwikkeling blijft onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. |
g. er wordt voldaan aan de waterkwantiteitsnormen die door de waterbeheerder van het wijzigingsgebied worden gesteld; | In paragraaf 4.3 is een waterparagraaf opgenomen, deze paragraaf is goedgekeurd door het Hoogheemraadschap. In de waterparagraaf is het voornemen getoetst aan het waterbeleid van rijk, gemeente en hoogheemraadschap (waterbeheerder). Beschreven staat dat als gevolg van de ontwikkeling wordt voldaan aan de waterkwantiteitsnormen van de waterbeheerder. Ten opzichte van de huidige situatie zal de oppervlakteverharding afnemen. Aan de achterzijde van de woningen wordt namelijk een waterpartij gerealiseerd. Enkel de bebouwing van de school heeft een oppervlakte van circa 1.800 m2. Het extra oppervlaktewater bedraagt circa 1.400 m2. |
h. ten aanzien van erfbebouwing geldt hetgeen bepaald in het artikel Wonen; | De regeling ten aanzien van erfbebouwing is uit het vigerend bestemmingsplan overgenomen. |
i. burgemeester en wethouders kunnen bouwvlakken en gevellijnen wijzigen en definiëren. | In het wijzigingsplan zijn op de verbeelding gevellijnen opgenomen, waar de bebouwing van de woningen achter dient te worden gerealiseerd. Hiermee wordt beoogde te voorzien in de stedenbouwkundige inpassing en aansluiting bij de bestaande bebouwingsstructuur van de Don Boscostraat (zie ook paragraaf 2.2). In de regels van dit wijzigingsplan is echter conform het moederplan opgenomen dat het college van Burgemeester en Wethouders de verkaveling kunnen wijzigen. Een definitieve verkaveling wordt in een later stadium opgesteld. |
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) geeft een integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Met deze structuurvisie streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, waarbij de gebruiker voorop staat, investeringen worden geprioriteerd en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Beoogde ontwikkeling
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het beoogde initiatief zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral door de gemeente. Voor de kleinschalige ontwikkeling van het perceel om 12 woningen mogelijk te maken, stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid, de SVIR staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling zodoende niet in de weg.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Beoogde ontwikkeling
Ter plaatse van het plangebied spelen geen belangen voortkomend uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Beoogde ontwikkeling
Omdat de ladder tevens is opgenomen in de ruimtelijke verordening van de provincie Zuid-Holland vindt toetsing plaats aan de ladder plaats in paragraaf 3.2.
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. De Visie Ruimte en Mobiliteit wordt op dit moment geactualiseerd. Middels actualisering wordt inhoudelijk en procesmatig gezien voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet.
De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'.
Beter benutten en opwaarderen van wat er is
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. |
Met de realisatie van woningbouw op deze locatie wordt een voormalige schoollocatie getransformeerd tot woningbouw passend in de rest van de wijk.
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de rode draad beter benutten en opwaarderen van wat er is en is daarmee niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit. Ook het Programma Ruimte wordt op dit moment geactualiseerd. Middels actualisering wordt inhoudelijk en procesmatig gezien voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.
In het kader van de woningbehoefte is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek dient als onderbouwing voor de toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Hierin is in de volgende paragraaf nader op ingegaan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. Uit het woningbehoefte onderzoek blijkt dat de ontwikkeling van de Don Bosco-locatie voorziet in een actuele en regionale behoefte.
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ook de Verordening Ruimte wordt op dit moment geactualiseerd. Middels actualisering wordt inhoudelijk en procesmatig gezien voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Het planvoornemen, betreffende de herontwikkeling van de locatie Don Bosco met 12 woningen, kan worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zodoende is de ontwikkeling getoetst op de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. Onderstaand is een verkorte versie van de laddertoets opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1.
Trede 1: Zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte
Om te voldoen aan trede 1 van de ladder moet het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve actuele regionale behoefte voorzien. Om de kwantitatieve actuele regionale behoefte te kunnen bepalen, is gebruik gemaakt van de provinciale (bevolkings)ramingen WBR2013 en BP2013. Inmiddels zijn de provinciale ramingen van 2016 bekend (WBR2016 en BP2016). Deze ramingen zijn hoger dan de ramingen van 2013, onder andere door de toegenomen instroom van asielzoekers. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling daarmee ook past binnen de meest actuele behoefteraming.
Het plan Don Bosco voldoet aan trede 1 van de ladder. Er bestaat voldoende kwantitatieve behoefte in de totale marktregio, welke bestaat uit de gemeenten Lisse, Teylingen, Hillegom en Haarlemmermeer. Er bestaat een totale additionele behoefte van 9.156 tot 10.683 woningen in de marktregio. In de gemeente Lisse zelf (primaire marktregio) bestaat een additionele behoefte van 572 tot 770 woningen. Zowel binnen Lisse zelf als binnen de totale marktregio is er ruim voldoende kwantitatieve behoefte voor de ontwikkeling van de 12 woningen in het plan Don Bosco.
Het plan Don Bosco voldoet bovendien in een kwalitatieve behoefte naar woonmilieu. In de primaire marktregio (Lisse) bestaat een additionele behoefte van 43 tot 57 woningen in een dorps woonmilieu.
Trede 2: Het plan Don Bosco ligt binnen bestaand stedelijk gebied
Gelet op de huidige ruimtelijke structuur van Lisse en de geldende bestemming ligt het project binnen bestaand stedelijk gebied. Het gebied is ingericht met stedelijke functies (onderwijs) en valt in die hoedanigheid binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie spreekt in de Verordening Ruimte van bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). De locatie voldoet ook hieraan. Daarom hoeft niet te worden bekeken in hoeverre er geschikte alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied zijn. Daarin voorziet het plan immers al.
Trede 3: Het plan Don Bosco is goed ontsloten
Vanwege ligging van plan Don Bosco binnen bestaand stedelijk gebied hoeft niet te worden getoetst in hoeverre dit plan passend is ontsloten. Niettemin is de locatie Don Bosco goed ontsloten, zowel via de weg als via het openbaar vervoer.
Kortom, het project Don Bosco voldoet aan alle drie de trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Waterkering
De provincie ziet waterveiligheid ook als een provinciaal belang. Daarom heeft de provincie de regionale waterkeringen opgenomen in de verordening.
Zowel in de zuidoost hoek als aan de noordoostzijde van het plangebied ligt een regionale waterkering. De zuidoostelijk gelegen regionale polderkering, in beheer bij het Hoogheemraadschap Rijnland, betreft een kering van de Lisserpoelpolder. De beschermingszone van deze kering raakt het plangebied. De noordoostelijk gelegen regionale polderkering, ook in beheer bij het Hoogheemraadschap Rijnland, betreft een kering van de Meer- en Duinpolder.
Beoogde ontwikkeling
In het wijzigingsplan worden deze waterkeringen voorzien van een dubbelbestemming. Voor ruimtelijke plannen zijn in de provinciale verordening randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de regionale waterkeringen mogelijk maken. In het vigerend bestemmingsplan is enkel voor de zuidelijk gelegen waterkering een dubbelbestemming opgenomen. Deze was echter foutief weergegeven, waardoor deze niet overeen komt met de leggerkaart van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In overleg met de Provincie Zuid-Holland en het hoogheemraadschap wordt deze omissie middels dit wijzigingsplan hersteld en correct opgenomen.
Het wijzigingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Rijnland. De waterbeheerder ziet geen belemmeringen en bezwaren als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van dit wijzigingsplan.
Molenbiotoop
Ten zuidwesten, op een afstand van circa 270 m tot de rand van het plangebied, ligt de Zemelmolen. Deze molen zorgt, op vrijwillige basis voor de bemaling van de voormalige Zemelpolder. De molen heeft door de omliggende bebouwing en begroeiing een betrekkelijk lage landschappelijke waarde. In de verordening van de provincie voor deze molen een molenbiotoop opgenomen. Deze schrijft voor dat binnen een straal van 400 m rondom de molen bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de windvang van de molen. Gezien de ligging van de molen en de reeds verstoorde windvang door de omgeving, heeft de ontwikkeling op de Don Bosco-locatie geen gevolgen voor de windvang van de molen. In het wijzigingsplan is de molenbiotoop door middel van een aanduiding opgenomen.
Conclusie Verordening Ruimte
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening. De ontwikkelingen die in het wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de verschillende onderdelen waar de verordening van de provincie op toeziet.
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio Holland Rijnland maakt onderdeel uit van de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.
De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).
Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat nieuwe woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden binnen het stedelijk gebied. Gezien de ligging binnen de rode contour (bestaand bebouwd gebied) en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling past dit goed binnen regionale uitgangspunten ten aanzien van woningbouw.
Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit werd de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Inmiddels is de Woningebehoefteraming 2016 bekend. Voor gemeente Lisse wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 610 woningen in de periode 2015-2019. Voor de periode 2020-2024 ligt de behoefte op nog eens 349 woningen en van 2025-2029 moeten er nog 150 extra woningen gerealiseerd worden. Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte. Ten aanzien van de woningbouwbehoefte en de toetsing hieraan wordt verwezen naar paragraaf 3.2, waarin de toetsing is gedaan in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Figuur 3.1 Uitsnede tabel woningbehoefteraming 2016, periode 2015-2019
De Structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie uit 2010. In de visie positioneert Lisse zich niet alleen als onderdeel van de Bollenstreek maar ook als zelfbewuste zelfstandige gemeente. De Structuurvisie borduurt voor een groot gedeelte voort op de reeds bestaande beleidsstukken. Het doel van de structuurvisie is het samenbrengen en ruimtelijk op elkaar afstemmen van alle ruimtelijk relevante regionale en lokale beleidsuitspraken op kaart en te komen tot een afgestemde uitvoering van de beleidsuitspraken via een integraal uitvoeringsprogramma.
In de structuurvisie zijn de opgaven voor de toekomst opgenomen en vertaald in een ruimtelijk kader waarbij de volgende ruimtelijke principes gelden:
In dit wijzigingsplan is vooral het principe 'herstructurering stedelijk gebied' van belang. Met de ontwikkeling wordt een leegkomende schoollocatie getransformeerd tot woningbouwlocatie.
De Toekomstvisie geeft het gewenste beeld van de gemeente Lisse in 2020 en is vastgesteld in 2010. De visie bevat toekomstgerichte doelstellingen voor de gemeente op de beleidsterreinen 'samenleving', 'ruimte' en 'economie & toerisme'.
Met betrekking tot het aspect 'wonen' wordt in deze visie gesteld, dat de woningbouwopgave van Lisse in 2020 is afgestemd op de regio. Vanwege de beperkte fysieke uitbreidingsruimte wordt vooral ingezet op bijzondere woonvormen in de kern en het buitengebied. Het accommoderen van de eigen woningbouwbehoefte en een bescheiden groei is daarbij het belangrijkste uitgangspunt. Omdat deze behoefte in 2020 gekenmerkt wordt door vergrijzing en vergroening, worden bijzondere eisen gesteld aan het woningaanbod: kleinere, betaalbare woningen in de buurt van voorzieningen. Gestapeld bouwen is hierbij onoverkomelijk, maar hier worden wel voorwaarden aangesteld. Zo dienen de woningen te passen bij de lokale identiteit en de bijzondere kwaliteiten van Lisse. Dit betekent, dat doorgaans niet hoger gebouwd kan worden dan vier bouwlagen.
Beoogde ontwikeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 12 vrijstaande woningen. De omliggende woonwijken worden gekenmerkt door grondgebonden woningbouw. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dan ook aangesloten bij de lokale kwaliteiten en kenmerken van het gebied. Door de beperkte toename van 12 woningen wordt aangesloten bij de lokale behoefte (zie ook par. 2.2).
Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Lisse de 'Woonvisie 2015 – 2020, Goed wonen op Lis' vastgesteld. Dit uitvoeringsgericht document verwoordt het woonbeleid voor de jaren 2015-2020. De woonvisie is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Hillegom en Teylingen (Bollen-3) en verwoordt deels de gezamenlijke doelen en ambities. Zo vullen de gemeenten elkaar zo goed mogelijk aan en versterken elkaars woningopgaven. Gezamenlijk maken zij onder andere prestatieafspraken met woningcorporaties en huurdersbelangenverenigingen. Per gemeente zijn de doelen en ambities ook op lokaal niveau uitgewerkt.
Doelen en ambities voor Lisse
In de woonvisie van de gemeente Lisse 'Goed wonen op Lis' staan de concrete doelen en ambities voor de gemeente Lisse. Deze woonvisie geeft richting aan de ontwikkeling van wonen in Lisse in een veranderende samenleving. Hierbij komen onder andere de thema's vergrijzing en de economische omstandigheden aan bod. De visie voor Lisse is verwoord in drie speerpunten:
Beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de speerpunten uit de woonvisie. Voorzien wordt in een nieuw woonmilieu, zowel bedoelt voor bestaande als nieuwe inwoners van Lisse. In de woonvisie wordt aangegeven dat bij nieuwe (grotere) woningbouwontwikkelingen wordt gestuurd ten aanzien van woning typologieën. In onderhavig geval is echter sprake van een beperkte ontwikkeling van slechts 12 nieuwe woningen. Ten aanzien van de ontwikkeling zijn in een eerder stadium met de gemeente afspraken gemaakt over de te ontwikkelen woningen. Hierdoor kan worden afgeweken van de uitgangspunten uit de woonvisie.
Ten aanzien van aansluiting bij de gemeente woningbouw behoefte wordt verwezen naar bijlage 1, toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierin wordt de aangegeven dat wordt voorzien in een regionale en daarmee lokale behoefte. De ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie.
Lisse heeft als visie een leefbare, groene gemeente te willen zijn, waar bewoners en bezoekers door haar sterke, kleurrijke bomenkapitaal een positief welbevinden ervaren. De gemeente Lisse heeft een bomenbestand met meer dan 11.000 geregistreerde individuele bomen. Bij bijna de helft van deze bomen is de conditie matig te noemen. Daarnaast bevindt zich binnen de gemeentegrenzen nog een veelvoud aan niet geregistreerde bomen. Om het bomenbestand en -beheer kwalitatief op orde te hebben en blijvend te versterken is in december 2013 het bomenbeleidsplan vastgesteld. Het Bomenbeleidsplan (2013) is het beleidsdocument waarmee Lisse het kapitaal aan bomen in de gemeente wil waarborgen, het belang van behoud en versterking van het bomenbestand wil vastleggen en concreet invulling hieraan wenst te geven. Dit leidt tot een tweeledige doelstelling:
Om deze doelstellingen te realiseren is in het beleidsplan tevens een uitvoeringsprogramma opgenomen. De aanwezige bomen worden hierbij in drie statuscategorieën opgedeeld: waardevolle bomen, structuurbomen en functionele bomen.
Waardevolle bomen
Deze bomen vormen de 'top' van het bomenbestand. Ze zijn waardevol voor de beleving van mensen, omdat ze een belangrijke cultuurhistorische of esthetische waarde vertegenwoordigen. Ook monumentale bomen vallen hieronder.
Structuurbomen
Bij structuurbomen gaat het vooral om de (esthetische) waarde die ze met elkaar, als lijn of vlak, vertegenwoordigen. Ze zijn belangrijk voor de verkeersgeleiding, accentuering van bepaalde bebouwing of landschapselementen, of vormen een corridor voor natuur.
Functionele bomen
Deze bomen vormen de aankleding van een wijk of gebied, en vervullen daarmee hun functie. Ze zijn vooral van belang voor het welbevinden van mensen die er wonen of recreëren. Ze hebben een positieve invloed op de gezondheid en sociale veiligheid, en op het plaatselijke klimaat en de luchtkwaliteit. Daarmee wordt een gedifferentieerde boombescherming met ruimte voor vernieuwing mogelijk.
Beoogde ontwikkeling
op 10 september 2015 is door de raad van de gemeente Lisse het Bomenbeleidsplan vastgesteld (zie bijlage 2). Met het vaststellen van het Bomenbeleidsplan is tevens vastgesteld dat projecten, waarbij de kaderstelling heeft plaatsgevonden vóór vaststelling van het Bomenbeleidsplan 2014, niet vallen onder dit beleid. Het plan voor de Don Bosco-locatie, valt hieronder, zoals ook is genoemd in de vastgestelde stukken (zie bijlage 2).
In het kader van de herontwikkeling is een boombeoordeling gedaan voor de in het plangebied aanwezige bomen. Bij de beoordeling is men uitgegaan van de criteria zoals opgenomen in het gemeentelijk Bomenbeleidsplan.
In het plangebied Don Bosco waren géén waardevolle bomen opgenomen. Inmiddels zijn 47 niet-kapvergunningsplichtige bomen binnen het plangebied gekapt. Op basis van de uitgangspunten van het Bomenbeleidsplan dienen er minimaal 7 bomen te worden herplant. In het huidige stedenbouwkundige plan is voorzien in de aanplant van 14 bomen, waarvan 8 structuurbomen en 6 functionele bomen.
De huidige groene buffer met bomen tussen de woningen en de Laan van Rijckevorsel blijft gehandhaafd. Aan de zijde van de Ruishornlaan komt een nieuw haag met bomen. De bouwkavels zullen dus in een groene omgeving worden gerealiseerd, waarvan de bomen de basis vormen.
Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van het Bomenbeleidsplan.
Deze nota vigeerde officieel tot eind 2012. Eind 2012 is deze nota door de gemeenteraad geëvalueerd en vastgesteld dat het toen vigerende beleid en de beleidsnota verlengd. Speerpunten uit deze nota van belang bij herinrichtingen zijn onder andere dat de gemeente moet bij haar planvorming rekening houden met de landelijke norm. Zo moet de gemeente zich houden aan de minimale speelruimtenorm bij de ontwikkeling van nieuwbouwwijken en herstructureringsgebieden. Dit is 3% formele speelruimte van het totale oppervlak aan de voor wonen bestemde gebieden. Stoepen en vergelijkbare openbare ruimte worden hierin niet meegeteld. Groenvoorzieningen wel, mits deze in het bestemmingsplan opgenomen zijn als speelruimte.
Bij locatieontwikkeling moeten projectontwikkelaars bij de opzet van grondexploitatie in hun aanbieding gevraagd rekening houden met deze 3% norm en deze bij voorkeur te integreren in het ontwerp. In 2013 heeft Speelplan een QuickScan speelruimte uitgevoerd in Lisse waarin is gekeken naar de kwantiteit en kwaliteit van de speelplekken in Lisse, maar ook naar onder andere kinderaantallen, spreiding, ligging en plaatsingsjaar en onderhoudsstaat van huidige speeltoestellen. Op basis van het rapport Spelen in Lisse, actualisatie uitvoeringsplan Speelruimte 2013-2022 is een nieuw uitvoeringprogramma vastgesteld.
In het wijzigingsplan zijn binnen de bestemming Groen speelvoorzieningen toegestaan, waarmee wordt voldaan aan de eisen uit de nota. In het stedenbouwkundig masterplan is rekening gehouden met de norm van 3% en is voldoende ruimte gereserveerd ten behoeve van speelvoorzieningen. In het stedenbouwkundig plan is circa 8.000 m2 oppervlak bestemd voor wonen. Daartegenover staat 250 m2 groen dat specifiek is aangewezen als speelterrein, hiermee wordt voldaan aan de 3%-norm uit de nota. Uit overleg met de gemeente Lisse is gebleken dat ter hoogte van het plangebied geen speelvoorzieningen gerealiseerd hoeven te worden.
Om te zorgen dat iedereen mee kan doen is het van belang te zorgen dat zowel de openbare ruimte als openbare voorzieningen toegankelijk zijn. We gaan bij (her)inrichting van de openbare ruimte minimaal uit van de Nederlandse norm NEN 1814 en de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen. Bij projecten van (her)inrichting wordt advies gevraagd aan het gehandicapten platform en omwonenden als het gaat om specifieke woonvoorzieningen en grotere wegconstructies”.
Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de normen en de aanbevelingen. Het stedenbouwkundig plan past binnen deze richtlijnen. Binnen het wijzigingsplan is de flexibiliteit om voldoende ruimte voor de inrichtingseisen uit de nota te kunnen voldoen.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Don Boscostraat. Tevens heeft het gebied een ontsluiting voor calamiteiten en het ophalen van huisvuil vanaf de Ruishornlaan. De Don Boscostraat kent een maximumsnelheid van 30 km/h en sluit aan op de Laan van Rijckevorsel, een weg met een gebiedsontsluitende functie met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Laan van Rijckevorsel sluit in zuidwestelijke richting aan op de provinciale weg N208. De N208 geeft in zuidelijke richting verbinding met Sassenheim en de A44. In noordelijke richting geeft de weg verbinding met Haarlem via Hillegom en Heemstede en de N207 richting de A4.
Langzaam verkeer
Ook voor het langzaam verkeer vindt de ontsluiting van het plangebied plaats vanaf de Don Boscostraat. Fietsers maken op deze erftoegangsweg, conform de richtlijnen uit Duurzaam Veilig, gebruik van dezelfde rijloper als het gemotoriseerde verkeer. De functie van de weg met daarbij passende verkeersintensiteiten en een relatief lage verkeerssnelheid maken dit mogelijk. De wegbreedte van de weg is ontworpen op de te verwachte toename van het aantal fietsers. Daarnaast is aan de noord-oostzijde van het plangebied een aansluiting gemaakt op de Laan van Rijkcevorsel.
De Laan van Rijckevorsel, waar de Don Boscostraat op aansluit, beschikt aan beide zijden van de weg over fietssuggestiestroken. Dit is, vanwege beperkingen in het ruimtegebruik, de minimale inrichting voor een gebiedsontsluitingsweg. Ter hoogte van het kruispunt met de Heereweg wordt aangesloten op de daar aanwezige vrijliggende fietspaden richting de N208. Langs alle genoemde wegen zijn, ten behoeve van voetgangers, trottoirs aanwezig.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Binnen het plangebied is in de huidige situatie een school gevestigd. De ontwikkeling bestaat uit 12 kavels voor vrijstaande woningen. Deze woningen genereren maximaal circa 110 mvt/werkdagetmaal, uitgaande van een kencijfer van 9,3 mvt/werkdagetmaal per woning (publicatie 317 CROW, matig stedelijk gebied ligging in schil centrum, 8 oktober 2012). Het verkeer van en naar het gebied zal niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De verkeersafwikkeling zal dan ook voldoende gewaarborgd blijven.
Parkeren
De parkeerbalans is, gebaseerd op de gemeentelijke bouwverordening en het gemeentelijk Handboek Inrichting Openbare Ruimte, bepaald op basis van de gemiddelde parkeerkencijfer zoals opgesteld door het CROW in publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie 8 oktober 2012). Hierbij is uitgegaan van een matig stedelijk gebied en een ligging in schil centrum.
Het plan voorziet in de realisatie van 12 vrijstaande woningen. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeerkencijfer van 1,9 parkeerplaats per woning. Dit is inclusief bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaats per woning). De totale parkeerbehoefte bedraagt 22,8 = 23 parkeerplaatsen.
Binnen het plangebied zijn 24 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien (2 parkeerplaatsen per woning). Op basis van een correctiefcijfer van het CROW moet deze feitelijke capaciteit worden gecorrigeerd. Dit betekent dat de 24 parkeerplaatsen maar voor 20,4 parkeerplaatsen meetellen. Daarnaast worden 16 parkeerplaatsen aangelegd in het openbaar gebied. De totale parkeercapaciteit is 36 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid
Enkele eisen ten aanzien van de maatvoering en afstanden van de parkeerplaatsen zijn vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied voor het gemotoriseerd verkeer en het langzaam verkeer is goed. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is toereikend voor de parkeerbehoefte ten gevolge van de ontwikkeling. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de functiewijziging naar wonen, en daarom is onderzoek naar de uitvoerbaarheid ten behoeve van de bodem noodzakelijk. Er dient inzicht gegeven te worden in de bodemkwaliteit ter plaatse. In dat kader is een bodemverkennend onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat:
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat de bodem (grond en grondwater) en het slib niet noemenswaardig verontreinigd zijn. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling voor het terrein.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Lisse heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de waterpartners, gemeente en hoogheemraadschap, op elkaar af te stemmen. Het waterplan bevat de gezamenlijke visie van de waterpartners op het gewenste waterbeheer. Het waterplan gaat vooral in op de stedelijke omgeving van de gemeente en daar waar interactie is met het landelijk gebied, is dat ook meegenomen. Naast het beleid is in het waterplan ook een pakket aan maatregelen opgenomen waarmee een concrete verbetering van het waterbeheer in Lisse wordt bereikt.
Tevens is het van belang dat niet alleen de waterbeheerders maar ook de mensen die dagelijks met het water te maken hebben, zich bewust zijn van water. De mensen die wonen aan of recreëren in of langs het water worden betrokken bij het waterplan. Zo zorgt de gemeente voor een breed gedragen plan. Om deze reden zijn tijdens het opstellen van het waterplan twee informatiebijeenkomsten gehouden. Ook bij de verdere uitvoering van het waterplan zullen belanghebbenden worden geïnformeerd en betrokken.
Het waterplan is een integraal plan. De uitdrukking 'integraal' heeft hierbij twee betekenissen. Als eerste een samenhangend beleid op het gebied van oppervlaktewater, grondwater en riolering, zowel wat betreft waterkwantiteit als kwaliteit. En ten tweede afgestemd op de andere bij het water betrokken functies, zoals (natte) natuur, ruimtelijke ordening, recreatie en leefomgeving.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit de voormalige Don Boscoschool. Het overgrote deel van het plangebied is verhard en/of bebouwd. Het plangebied wordt omsloten door de Ruishornlaan, de Laan van Rijckevorsel, de Don Boscolaan en de Ringsloot. Het plangebied is gelegen in een boezemgebied, ten noorden is de Meer- en Duipolder gelegen, ten oosten de Lissepoelpolder en ten zuiden de Zemelpolder.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 meter onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Ten zuiden van het plangebied is de primaire watergang “Ringsloot” aanwezig, in het plangebied is overige oppervlaktewater aanwezig. Dit heeft verder geen status als primaire of secundaire watergang.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van diverse regionale waterkeringen. In onderstaande afbeelding zijn deze waterkeringen inclusief de beschermingszones weergegeven.
Figuur 4.1 Waterkeringen (legger regionale waterkeringen Hoogheemraadschap Rijnland)
Afvalwaterketen en riolering
De school die in de huidige situatie in het plangebied is gevestigd is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en de realisatie van 12 vrijstaande woningen. Verder wordt het bestaande oppervlaktewater binnen het plangebied uitgebreid zodat dit aansluit op alle tuinen van de woningen.
Waterkwantiteit
Ten opzichte van de huidige situatie zal de oppervlakteverharding afnemen. In de huidige situatie is er sprake van een grotendeels verhard perceel. Enkel de bebouwing van de school heeft een oppervlakte van circa 1.800 m2. Er is een kleine watergang aanwezig. In de toekomstige situatie worden woningen gerealiseerd met daaromheen tuinen. Het verhard oppervlak neemt daarmee af. Ook wordt er voorzien in extra oppervlaktewater, circa 1.400 m2. In de huidige situatie is sprake van een bestaande overstort van Don Bosco naar Greveling. In nader overleg tussen initiatiefnemer, gemeente en hoogheemraadschap zal worden besproken om deze verbinding aan te passen, waardoor een natuurlijke doorstroming ontstaat. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Eén woning binnen het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van regionale waterkeringen. In overleg met het waterschap dient een watervergunning aangevraagd te worden voor het bouwen binnen deze beschermingszone.
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. In overleg met het waterschap (7 mei 2015) is vastgesteld dat de woningen binnen de zone gebouwd kunnen worden, echter zijn diepe kelders en bepaalde graafwerkzaamheden ter plaatse onwenselijk, en zal hiervoor dan ook geen watervergunning worden verleend. Hier is alleen sprake van bij het meest noord-oostelijke kavel.
Afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde houdt in:
Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Het aanbrengen en hebben van werken, voor transport of zuivering (bijv. IBA) van afvalwater of om te lozen vanuit het (hemelwater)riool, in de beschermingszone van watergangen, zijn activiteiten die onder de Keur vallen.
Aandachtspunten om het goed functioneren van het watersysteem te waarborgen zijn:
Als de gemeente dit beleid adequaat opneemt in het gemeentelijk rioleringsplan, zodat het bij toetsing en uitwerking van ruimtelijke plannen als uitgangspunt wordt gehanteerd, is er voor de in het GRP aangegeven riooloverstorten en hemelwateruitlaten geen watervergunning nodig. Alle hemelwateruitlaten en riooloverstorten die niet goed geregeld zijn in het GRP of daarin genoemde BRP blijven vergunningplichtig.
Zorgplicht hemelwater
Er is een aantal aandachtspunten voor de verwerking van hemelwater, zodat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen:
Daar waar ondanks de zorgplicht het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor een andere oplossing.
In het plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld op het oppervlakte water binnen het plangebied.
Water en Waterstaat
In het wijzigingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Groen' met een aanduiding 'water', dit heeft te maken met het feit dat vanwege de planvorm van het wijzigingsplan geen andere dan in de wijzigingsbevoegdheid genoemde bestemmingen kunnen worden gehanteerd. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel gelden er mogelijke voorwaarden voor de realisatie van de woning die is gelegen binnen de beschermingszone. Voor deze woning dient in ieder geval een watervergunning aangevraagd te worden, voor deze woning zijn diepe kelders of diepgravende werkzaamheden niet toegestaan.
Beleid en normstelling
Gebiedsbescherming
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a en b) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb)
De ecologische toetsing van het plan in bijlage 4 en 5 is gebaseerd op de nu geldige wetgeving (Flora- en faunawet). Op 1 januari 2017 treedt de Wet Natuurbescherming in werking. De wet verschilt ten opzichte van de Flora- en faunawet in de soorten die beschermd zijn. De in de nieuwe wet toegevoegde soorten hogere planten komen niet in het plangebied voor (vanwege ongeschikt habitat/ stedelijke ligging en huidige verspreiding van soorten). Een aantal algemene diersoorten is in de nieuwe wet gelijk beschermd aan meer zeldzame soorten (de indeling in tabellen vervalt). Voor de in de quickscan genoemde mol, bosmuis, huisspitsmuis en gewone pad geldt dat de mol niet in de nieuwe wet is opgenomen en voor de gewone pad en twee muizensoorten geldt ook in de nieuwe wet een vrijstelling (middels een provinciale verordening). De nieuw toegevoegde zoogdiersoorten molmuis en wolf komen op grond van huidige verspreidingsgegevens niet in het plangebied voor. Vleermuizen en vogels blijven op gelijke wijze beschermd, de toetsing en het gedane onderzoek hoeven dus niet te worden aangepast en de conclusies blijven ook in 2017 correct. Voor andere soortgroepen (vissen, reptielen, ongewervelden) is het plangebied ongeschikt bevonden in de quickscan in bijlage 4. Dit geldt ook voor de soorten uit deze soortgroepen die onder de Wet Natuurbescherming zijn beschermd. De conclusie veranderd niet op dit punt
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Voor bepaalde soorten gelden de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ruim 5 km afstand en betreft het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid. Aangezien de beoogde plannen betrekking hebben op een relatief klein gebied, van beperkte omvang en de grote afstand zijn negatieve effecten uit te sluiten.
De gemeente Lisse heeft in het kader van het plan 'Vervanging natuurwaarden in verband met uitbreiding begraafplaats' ecologische verbindingszones gerealiseerd in onder andere de Ringsloot. Deze ecologische verbinding dient zowel kwantitatief als kwalitatief volwaardig te zijn, ofwel geschikt als trekroute voor diersoorten en leefgebied voor planten- en insectensoorten gebonden aan moerassige vegetaties en kleine bosschages aan niet voedselrijk schoon water. De oeverkant, aan de zuidzijde van het projectgebied, heeft de dubbelbestemming Waarde - ecologie gekregen. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal er een inham worden gerealiseerd, hiervoor zal een deel van de ecologische verbindingszone in de vorm van een talud worden onderbroken. Dit zal geen effect hebben op de geschiktheid als verbindingszone voor de benoemde doelsoorten vleermuizen, vlinders, libellen, loopkevers en bosvogels. Kleine marterachtigen kunnen gebruik maken van de oostelijke zijde van de Ringsloot, langs de oeverkant van de inham lopen of de kleine oversteek maken. Verstrooiing van licht zal worden voorkomen door het gebruik van aangepaste armatuur, hierdoor blijft de Ringsloot geschikt voor vleermuizen.
In het reeds vigerende bestemmingsplan is een verbod opgenomen op het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, hierdoor blijft de zone toegankelijk voor soorten. Ecologisch gezien is het waterlichaam matig ontwikkeld, de realisatie van natuurlijke oevers (talud 1:3) zal de ecologische kwaliteit van het waterlichaam ten goede komen. In een Allonge die tussen de gemeente en de ontwikkelaar zal worden gesloten, zal het behoud van de ecologische zone worden vastgelegd, waarmee deze ook privaatrechtelijk wordt geborgd.
Geconcludeerd wordt dat de ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt geschaad door de beoogde ontwikkeling.
Soortenbescherming
De ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan flora en fauna. In Bijlage 4 is dit onderzoeksrapport opgenomen. Hierin is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Opgemerkt dient te worden dat de bomen reeds zijn gekapt in de herfst 2016.
Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en mogelijk de gewone pad aan de randen van het plangebied voorkomen. Deze soorten komen in lage tot zeer lage dichtheid voor. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. In de provincie Zuid-Holland zal, met ingang van de nieuwe Wet natuurbescherming, een vrijstelling gelden voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Deze lijst zal in Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de huidige “Tabel 1-soorten”. Daarnaast komen er algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat in en direct rond het plangebied matig en zwaar beschermde vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis) en broedvogels met vaste rusten verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw en roestplaatsen ransuil) niet kunnen worden uitgesloten.
Aangezien matig en zwaar beschermde soorten kunnen voorkomen en effecten hierop niet kunnen worden uitgesloten is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen en de mogelijke verspreiding en het terreingebruik van deze beschermde soorten (Bijlage 5). Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone en ruige dwergvleermuizen foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. In verband met het voorkomen van vleermuizen zal de lichtuitstraling op het water worden beperkt door gebruik te maken van niet uitstralende verlichting zoals aangepaste armatuur, zie figuur 4.2. Dit is tevens geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Ransuil, huismus en gierzwaluw zijn niet vastgesteld.
Figuur 4.2 Lantaarnpaal met aangepaste armatuur
Op basis van beide onderzoeken (zie bijlage 4 en 5) wordt geconcludeerd dat het planvoornemen geen effecten heeft op matig en zwaar beschermde soorten en dat de uitvoering van het plan niet in strijd is met de Flora- en Faunawet.
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Op de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart met voorschriften ten behoeve van de Archeologische Monumentenzorg is het gebied waarin het plangebied is gelegen aangeduid als "omgespoten gronden of vlakten van getijafzetting". Gebieden met deze aanduiding hebben een lage archeologische verwachting. Aanvullende regels zijn op basis van deze kwalificatie niet van toepassing voor de ontwikkeling van de woningen in dit gebied.
Figuur 4.3 Archeologie (Plangebied in blauwe omkadering)
Beleid
Ten aanzien van ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009).
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de VNG-uitgave gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden.
Onderzoek
Ten noorden van het plangebied liggen enkele bedrijven die mogelijk hinder kunnen ondervinden van de beoogde ontwikkeling. De omgeving van het plangebied wordt aangemerkt als een rustige woonwijk, daar het plangebied tegen een woonwijk aan wordt gesitueerd en na realisatie onderdeel zal uitmaken van de woonwijk.
In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. In onderstaande tabel zijn deze bedrijven, inclusief milieucategorie weergegeven.
Bedrijf/activiteit | Adres | Milieucategorie | Richtafstand | Afstand tot het plangebied (circa) |
Vleeswarenfabriek Persoon | Gracht 89 | 3.2 | 100 m | 70 m |
Mika (distributiecentrum audio) | Ruishornlaan 19 | 3.1 | 50 m | 52 |
KPN zendmast | Haven 5 | 1 | 10 m | 50 |
Jongerencentrum De Greef | Ruishornlaan 21 | 2 | 30 m | 90 |
Tabel 4.1 Bedrijven
Uit deze tabel blijkt dat de afstand van de bedrijven tot de locatie voldoet aan de richtafstand die op basis van de VNG-brochure geldt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is een aanvaardbaar leefklimaat en dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bestaande bedrijven in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Bij externe veiligheid zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Buisleidingen
Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook, mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de bestemmingsplankaart worden vastgelegd.
Vervoer over weg, water en spoor
Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet weg geldt de Regeling basisnet, daarin zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: een afstand voor het risicoplafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Bij de vaststelling van de veiligheidzones is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet weg geeft een gebruiksruimte aan de daarin opgenomen wegen. De afstand voor het risicoplafond is zodanig gekozen dat, rekening houdend met de gebruiksruimte, het plaatsgebonden risico op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waarin de afstand '0' is vermeld, betekent dit dat het plaatsgebonden risico op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Binnen de afstand voor het risicoplafond mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen die gevolgen hebben voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.
In de omgeving worden eveneens geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het wijzigingsplan en het stedenbouwkundig plan zijn voorgelegd aan de brandweer. Op basis van de reactie van de brandweer is de calamiteitenontsluiting op de Ruishornlaan verplaatst naar het zuiden.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
In het plangebied en zijn directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen, de in het plangebied aanwezige leidingen zijn niet planologisch relevant. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Wet geluidhinder - geluidszones
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Resultaten onderzoek
Aangezien het plangebied binnen meerdere geluidszones is gelegen is akoestisch onderzoek verplicht. Dit onderzoek is dan ook uitgevoerd door Weel geluidadvies, zie Bijlage 6. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Ruishornlaan 57 dB bedraagt. Ten gevolge van het verkeer op de Laan van Rijckevorselweg bedraagt de maximale geluidsbelasting 55 dB. In beide gevallen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden cumulatie in acht dient te worden genomen. Omdat sprake is van hogere grenswaarden bij de gezoneerde wegen Ruishornlaan en Laan van Rijckevorselweg, is cumulatie voor de Wgh noodzakelijk. De geluidstoename door de gecumuleerde geluidsbelasting is kleiner dan 1 dB. Dit verschil is niet waarneembaar voor het menselijk gehoor.
Het gemeentelijk geluidbeleid schrijft voor dat de maximale geluidsbelasting niet meer dan 58 dB mag bedragen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Wel bedraagt de geluidsbelasting meer dan 53 dB zodat er naar akoestische compensatie gekeken dient te worden. Een eerste vereiste is de aanwezigheid van een geluidluwe gevel. Op een woning na beschikken alle woningen over een geluidluwe gevel en buitenruimte.
Tot op zekere hoogte kan een geluidluwe gevel wordt bereikt door een geluidscherm te plaatsen langs de Ruishornlaan. Dit scherm is niet financieel doelmatig omdat de geluidluwe gevel niet wordt bereikt op de tweede woonlaag, wel op de eerste woonlaag. Een geluidluwe buitenruimte is ook zonder geluidscherm aanwezig. De kosten bedragen circa €30.000,- ex. BTW voor het geluidscherm.
Omdat ook voor het plan aan de overzijde, eveneens een project van Adriaan van Erk Ontwikkeling B.V, eenzelfde geluidreductie moet worden bereikt ligt het voor de hand om geluidreducerend asfalt aan te leggen. De te behalen geluidreductie bedraagt 4 dB. Deze maatregel stuit op technische bezwaren vanuit de gemeente.
Conclusie
De beoogde woningen ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Ruishornlaan en Laan van Rijckevorselweg die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidsbelasting bedraagt niet meer dan 58 dB en maatregelen ten behoeve van verdere verlaging van de maximale geluidsbelasting stuiten op technische dan wel stedenbouwkundige bezwaren. Hiermee kan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid, hogere waarden worden vastgesteld voor de woningen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lisse dient een hogere waarde vast te stellen conform onderstaande tabel 4.2.
Tabel 4.2 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai
Omschrijving locatie | Ontheffingswaarde | Bron |
Woningen Don Bosco-locatie | 57 dB | Ruishornlaan |
Woningen Don Bosco-locatie | 55 dB | Laan van Rijckevorselweg |
De hogere waarde wordt vervolgens in het kadaster vastgelegd.
Toetsingskader
Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)1)
|
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied worden 12 woningen mogelijk gemaakt. Aangezien dit zeer beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied heeft, is het project op grond van het Besluit nibm vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk (dit geldt voor de ontwikkeling van maximaal 1.500 woningen). Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden afgewogen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Om inzicht te bieden in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl/viewer). Uit de Monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in Lisse (dit betreffende de doorgaande wegen zoals de N208 en de Hillegommerdijk) in 2015 ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de luchtkwaliteitswetgeving voor stikstofdioxide en fijn stof. Langs wegen met een lagere verkeersintensiteit zal de concentratie luchtverontreinigende stoffen lager bedragen dan langs de maatgevende wegen. De concentraties voldoen ruimschoots aan de grenswaarden, waardoor sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteitswetgeving de realisatie van het project niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder Wijzigingswet genoemd) is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het regime voor de luchthaven Schiphol. De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit besluit wordt een beperkingengebied genoemd waarin beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Tevens zijn er hoogtebeperkingen en regels met beperkingen ten aanzien van grondgebruik of bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt in de kern Lisse. Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied voor functies zoals is opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit. Het plangebied is wel gelegen in het beperkingengebied ten aanzien van bouwhoogtes. Echter de maximale bouwhoogtes in het wijzigingsplan blijven ruim onder de maximale bouwhoogtes uit het LIB. Er wordt geconcludeerd dat de luchthaven Schiphol dan ook geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Tevens kan een bestemmingsplan planmerplichtig zijn indien voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet (Nbw).
Onderzoek en conclusies
Vormvrije mer-beoordeling
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).
In het plangebied wordt de realisatie van in totaal 12 woningen mogelijk gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. Er is derhalve sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling .
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het wijzigingsplan is dan ook geen mer-procedure of formele mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het wijzigingsplan wijzigt het bestemmingsplan Lisse Dorp. Nadat dit wijzigingsplan is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, maakt dit plan deel uit van het bestemmingsplan Lisse Dorp. Het wijzigingsplan vervangt hiermee de regeling zoals deze gold vóór wijziging van het plangebied.
Het wijzigingsplan wordt na vaststelling geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan Lisse Dorp. De regels van het bestemmingsplan Lisse Dorp, de eerste herziening Lisse Dorp en het parapluplan herziening begrippen zijn dan ook overeenkomstig van toepassing.
De bestemming Wonen en Groen is wel opgenomen in dit wijzigingsplan omdat er kleine afwijkingen zijn ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
Groen
De groen- en speelvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Omdat het gebruik van bestemmingen limitatief is opgesomd in de wijzigingsbevoegdheid is voor het water van de insteekhaven gekozen voor de bestemming Groen met de nadere aanduiding 'water'. Binnen de bestemming zijn groen en watervoorzieningen toegestaan. Ten aanzien van bouwen zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Wonen
De bestemming Wonen in het wijzigingsplan is op hoofdlijnen gelijk aan de bestemming in het bestemmingsplan Lisse Dorp. Op een aantal punten wijkt deze echter af, omdat dit wijzigingsplan een specifieke nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Deze afwijkingen passen binnen de wijzigingsregels, zoals zijn opgenomen in het vigerend bestemmingsplan.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. De maximale goothoogte bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij een derde platte bouwlaag is toegestaan. Dit overeenkomstig het moederplan. Binnen de bestemming moeten minimaal 10 en ten hoogste 12 woningen worden gerealiseerd.
Ten aanzien van beroep aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en ten aanzien van erfbebouwing gelden dezelfde regels als zijn opgenomen in de bestemming Wonen van het vigerend bestemmingsplan.
In de specifieke gebruiksregels is een regeling opgenomen, waardoor verlichting niet te plaatsen verlichting en uitstraling van de woningen niet onnodig en zo beperkt mogelijke uitstraling heeft naar de omliggende bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Deze planregel dient er toe dat de bestemmingen groen en water niet onnodig verlicht worden (hetzij door openbare verlichting, hetzij door lichtverstrooiing uit andere bestemmingen, zoals Wonen). De reden hiervan is dat goed geplaatste en niet uitstralende verlichting van ecologische meerwaarde is en dat naar verwachting ervoor zorgt dat de aangetroffen vleermuizen (zie onderzoek Mertens) van het gebied gebruik zullen blijven maken als foerageergebied (zoals gesteld in het ecologisch onderzoek).
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
De locatie van de voormalige Don Boscoschool is in eigendom van de gemeente Lisse. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie wordt anderszins verzekerd.
Ten behoeve van de realisatie van minimum 10 en maximaal 12 bouwkavels heeft de gemeente op 6 oktober 2016 een gronduitgifteovereenkomst met Adriaan van Erk Ontwikkeling B.V. (hierna initiatiefnemer) gesloten. De verkoopopbrengsten dekken meer dan volledig de gemaakte gemeentelijke kosten, die in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 6.2.3, 6.2.4, en 6.2.5) op initiatiefnemer moeten worden verhaald, af.
De gemeentelijke plankosten zijn vastgesteld door een onafhankelijke deskundige op basis van de Ontwerpregeling plankosten d.d. 18 januari 2010 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het bouw- en woonrijp maken wordt volledig voor rekening en risico door Adriaan van Erk Ontwikkeling B.V. uitgevoerd. Ter zekerheidstelling en afdekking van de gemeentelijke risico wordt door initiatiefnemer aan de gemeente een bankgarantie verstrekt.
Ten behoeve van de gronduitgifteovereenkomst is getoetst of initiatiefnemer in staat is de gemaakte financiële afspraken na te komen. Dit is gedaan op basis van het laatste jaarverslag met behulp van een solvabiliteits- en een liquiditeitstoets. Op beide toetsen scoort initiatiefnemer voldoende. Op basis van deze twee bovengenoemde financiële toetsen komen we derhalve tot de conclusie dat initiatiefnemer in staat is om de gemaakte afspraken na te komen, waardoor de economische uitvoerbaarheid is gegarandeerd.
Het aanbod aan bouwkavels in het dure marktsegment is binnen de gemeente Lisse beperkt. De afgelopen jaren is de gemeente regelmatig benaderd om in deze behoefte te voorzien. Ook bij initiatiefnemer hebben zich een groot aantal potentiële kopers gemeld. Uit deze vraag vanuit de markt blijkt de behoefte aan bouwkavels in het dure marktsegment. Omdat de realisatie van deze bouwkavels voor de gemeente, behoudens de sloop van de voormalige school, het toetsen en begeleiden van het wijzigingsplan, handhaving en toezicht, geen investeringen vergt en de vraag naar bouwkavels vanuit de markt wordt aangegeven, is de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond.
In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het wijzigingsplan worden voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners. Hierop is door het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Brandweer Hollands Midden gereageerd. Door de Provincie Zuid-Holland heeft aangegeven geen bewaren te hebben ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Reactie Hoogheemraadschap van Rijnland
Door het hoogheemraadschap wordt gevraagd om de legger van waterkeringen, voor wat betreft de kern- en beschermingszone langs de Ringsloot, correct op te nemen op de verbeelding. Met verwerking en aanpassing van het genoemde kan het Hoogheemraadschap Rijnland instemmen met de voorgenomen ontwikkeling.
Beantwoording
In het ontwerpbestemmingsplan is op de verbeelding de legger verwerkt. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is hierop aangepast.
Reactie Brandweer Hollands Midden
Door de brandweer is het stedenbouwkundig plan getoetst. Het voorgelegde bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Ten aanzien van de aspecten 'hulpverlening en bereikbaarheid' en 'bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen' dient het stedenbouwkundig plan verder te worden uitgewerkt.
Beantwoording
Het stedenbouwkundig plan zal verder worden uitgewerkt. De genoemde punten, ten aanzien van bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen, hebben geen directe doorwerking voor het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd na aanleiding van de overlegreactie.
Het ontwerp wijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Enkel belanghebbenden zijn in die tijd in de gelegenheid om een zienswijze tegen dit wijzigingsplan kenbaar te maken.