Plan: | Hoofdstraat 205 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0547.BPhoofdstraat205-VG01 |
Het perceel Hoofdstraat 205 in Leiderdorp betreft een regulier woonperceel waarop zich een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken bevindt. Op 5 september 2008 heeft het college van B&W van gemeente Leiderdorp vrijsteling ex artikel 19 lid 2 WRO verleend ten behoeve van de nieuwbouw van een (extra) vrijstaande woning met zwembad achter de bestaande woning Hoofdstraat 205 in Leiderdorp. Met het vrijstellingsbesluit werd de strijdigheid met het destijds voor het perceel geldende bestemmingsplan opgeheven. De verleende vrijstelling is alleen geëffectueerd voor wat betreft het zwembad. Voor de extra vrijstaande woning is nog geen omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' aangevraagd.
Ondanks dat bestaand/vergund legaal gebruik conform vaste jurisprudentie in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, is het vrijstellingsbesluit van 5 september 2008 niet opgenomen in het nu geldende bestemmingsplan 'Oude Dorp' (vastgesteld op 10 september 2012 respectievelijk 15 september 2014). Onderhavig nieuw (postzegel)bestemmingsplan is nodig om het betreffende vrijstellingsbesluit alsnog juridisch-planologisch vast te leggen.
Het perceel Hoofdstraat 205 betrof voorheen een bedrijfsperceel met de bestemming 'Kleine bedrijven, met bijbehorende erven (BK)'. Een groot deel van het perceel was bebouwd met (voormalige) bedrijfsgebouwen. Met de verleende vrijstelling is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt door het saneren van de voormalige bedrijfsbebouwing en het verdwijnen van (potentiële) hinder van bedrijvigheid. Daarnaast is er aanmerkelijk meer vierkante meters aan bebouwing verdwenen dan dat er met de extra vrijstaande woning voor terug kan komen. De voormalige bedrijfswoning Hoofdstraat 205 is behouden gebleven. Met de ontwikkeling wordt aansluiting gevonden bij de maat en schaal van de bestaande woning Hoofdstraat 205 en bij de maat en schaal van de directe omgeving. Hierbij wordt gewezen op de ontwikkeling van het naastgelegen plan aan de Does.
Zoals aangegeven is het vrijstellingsbesluit niet opgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om het betreffende vrijstellingsbesluit juridisch-planologisch vast te leggen, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 205 in Leiderdorp. Het perceel ligt aan de zuidzijde van de kern Leiderdorp binnen de bebouwde kom. Daarbinnen maakt het perceel onderdeel uit van het karakteristieke bebouwingslint van de Hoofdstraat. Het betreft een afwisselend bebouwingslint met diverse typologiën en verschijningsvormen. De bedrijvigheid in het bebouwingslint, waaronder ter plaatse van het plangebied, is in de loop der jaren getransformeerd naar een reguliere woonfunctie.
Aan de voorzijde van het plangebied loopt de Hoofdstraat die in oostelijke richting overgaat in de Achthovenerweg. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan bestaande woonpercelen. De noordzijde van het plangebied wordt gevormd door onbebouwde agrarische gronden. Tot slot grenst het plangebied aan de westzijde aan het bouwplan Hoofdstraat-Does waarvoor op 1 juli 2019 het bestemmingsplan is vastgesteld. De betreffende ontwikkeling voorziet ter plaatse in twee twee-onder-één-kapwoningen aan de Hoofdstraat en een vrijstaande woning in de tweede bebouwingslijn.
Het plangebied aan de Hoofdstraat 205 is kadastraal bekend als gemeente Leiderdorp, sectie C, nummer 1153. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 968 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: www.kadastralekaart.com)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Oude Dorp' dat op 10 september 2012 door de gemeenteraad van Leiderdorp is vastgesteld. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2014 is het bestemmingsplan grotendeels onherroepelijk geworden. Op 15 september 2014 is het bestemmingsplan 'Oude Dorp' gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van de betreffende uitspraak van 12 maart 2014.
Conform het geldende bestemmingsplan kent het plangebied kent het plangebied in hoofdzaak de bestemming 'Wonen'. De bestaande woning Hoofdstraat 205 is aangeduid als 'bouwvlak' met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 meter en 7 meter. Voor een klein deel van het plangebied gelden de bestemmingen 'Tuin' en 'Water'.
Tot slot zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie 1' (bestaande woning Hoofdstraat 205), 'Waarde - Cultuurhistorie 2' (hele plangebied) en 'Waarde - Archeologie hoge trefkans' (hele plangebied) van toepassing.
Gelet op het feit dat binnen de bestemming 'Wonen' maximaal het bestaande aantal woningen is toegestaan en hoofdgebouwen binnen een bouwvlak gebouwd dienen te worden, past het beoogde initiatief niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Oude Dorp' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 205' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Ten tijde van het vrijstellingsbesluit in 2008 gold ter plaatse van het perceel Hoofdstraat 205 het bestemmingsplan 'Achthovenerpolder' uit 1977. Binnen dit bestemmingsplan kende het plangebied de bestemming 'Kleine bedrijven, met bijbehorende erven (BK)'. Gronden met deze bestemming waren bestemd voor gebouwen ten behoeve van handel en nijverheid, met uitzondering van detailhandel. Bij ieder bedrijf was tevens één dienstwoning toegestaan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Achthovenerpolder'
Vóór 2008 was ter plaats van het plangebied derhalve sprake van een bedrijfsmatig gebruik Op het perceel stonden diverse bedrijfsgebouwen in de vorm van schuren, garages en loodsen. De totale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing bedroeg circa 350 m2. Daarnaast bevond zich aan de zijde van de Hoofdstraat de (bedrijfs)woning Hoofdstraat 205. Onderstaande figuren geven een beeld van de historische situatie ter plaatse van het plangebied.
Luchtfoto Hoofdstraat 205 en omgeving, jaar 2003
Impressie historische situatie Hoofdstraat 205
Planlocatie
Het plangebied betreft het reguliere woonperceel Hoofdstraat 205 in Leiderdorp. Op het woonperceel bevindt zich een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en een zwembad. Zoals aangegeven beslaat het plangebied het perceel kadastraal bekend als gemeente Leiderdorp, sectie C, nummer 1153 met een totale oppervlakte van circa 968 m2.
De bestaande vrijstaande woning Hoofdstraat 205 betreft een cultuurhistorisch waardevol object. Het woonperceel ontsluit direct op de Hoofdstraat. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Hoofdstraat opgenomen.
Aanzicht plangebied vanaf de Hoofdstraat (bron: Street View)
Omgeving
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Leiderdorp aan de zuidzijde van het dorp in het overgangsgebied naar het buitengebied. De locatie Hoofdstraat 205 ligt binnen het karakteristieke bebouwingslint van de Hoofdstraat 205. Dit lint kenmerkt zich door een afwisselende bebouwing met diverse typologiën en verschijningsvormen.
De bedrijvigheid in het bebouwingslint, waaronder ter plaatse van het plangebied, is in de loop der jaren getransformeerd naar een reguliere woonfunctie. Gelet op het voorgaande laat de directe omgeving zich in hoofdzaak kenmerken als bestaand woongebied, waarbij het plangebied grenst aan de Achthovenerpolder.
Zoals in paragraaf 1.1 aangegeven heeft het college van B&W van gemeente Leiderdorp op 5 september 2008 vrijsteling ex artikel 19 lid 2 WRO verleend ten behoeve van de nieuwbouw van een (extra) vrijstaande woning met zwembad achter de bestaande woning Hoofdstraat 205 in Leiderdorp. Met het vrijstellingsbesluit werd de strijdigheid met het destijds voor het perceel geldende bestemmingsplan opgeheven. De verleende vrijstelling is alleen geëffectueerd voor wat betreft het zwembad. Voor de extra vrijstaande woning is nog geen omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' aangevraagd.
Ondanks dat bestaand/vergund legaal gebruik conform vaste jurisprudentie in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, is het vrijstellingsbesluit van 5 september 2008 niet opgenomen in het nu geldende bestemmingsplan 'Oude Dorp' (vastgesteld op 10 september 2012 respectievelijk 15 september 2014). Onderhavig nieuw (postzegel)bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch vastleggen van het betreffende vrijstellingsbesluit.
De tekeningen behorende bij het vrijstellingsbesluit gingen uit van een extra vrijstaande woning in de tweede bebouwingslijn schuin achter de bestaande woning Hoofdstraat 205. Verder gold als uitgangspunt een bruto inhoud van circa 800 m3 en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk circa 2,7 meter en 8,5 meter.
De beoogde extra vrijstaande woning ontsluit via de bestaande ontsluiting direct op de Hoofdstraat. Er is derhalve geen sprake van een extra ontsluiting.
Met de verleende vrijstelling is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt door het saneren van de voormalige bedrijfsbebouwing en het verdwijnen van (potentiële) hinder van bedrijvigheid. Daarnaast is er aanmerkelijk meer vierkante meters aan bebouwing verdwenen dan dat er met de extra vrijstaande woning voor terug kan komen. De voormalige bedrijfswoning Hoofdstraat 205 is behouden gebleven.
Onderstaand is een situatietekening opgenomen behorende bij het vrijstellingsbesluit van 5 september 2008.
Situatietekening beoogde nieuwe situatie
Met het voorgenomen initiatief wordt een vrijstaande woning toegevoegd in de tweede bebouwingslijn van de Hoofdstraat. Hoewel de ruimtelijke afweging reeds heeft plaatsgevonden in het kader van het vrijstellingsbesluit van 5 september 2008, wordt onderstaand het initiatief in de huidige ruimtelijke context stedenbouwkundig verantwoord.
Het beoogde initiatief is stedenbouwkundig verantwoord en passend in de omgeving, omdat nadrukkelijk aansluiting wordt gezocht bij de maat en schaal van de bestaande woning Hoofdstraat 205 en bij de maat en schaal van de directe omgeving. In dat kader is besloten om de maximum bouwhoogte ten opzichte van het oorsponkelijke vrijstellingsbesluit te verlagen van 8,5 meter naar 7 meter. Dit ook mede in verband met de advisering van ELO ten aanzien van bestemmingsplannen aan de Hoofdstraat aan de kant van de polder. Deze advisering komt er op neer dat bebouwing op het achtererf als een tweede bebouwingslijn altijd ondergeschikt moet zijn aan de functie van de bebouwing aan de straatzijde. Een maximum bouwhoogte van 7 meter is passend binnen de huidige ruimtelijke context nu deze in ieder geval aansluit op de bouwhoogte van de woning aan de straatzijde en de bouwhoogte van de gevormde tweede bebouwingslijn van het naastgelegen bouwplan 'Doeszicht'.
Door de positionering van de nieuwe vrijstaande woning, blijft de bestaande woning Hoofdstraat 205 de belangrijkste woning op het perceel. De nieuwbouw zal de bestaande woning niet gaan overheersen. Doordat de nieuwe vrijstaande woning zal bestaan uit één bouwlaag met kap en niet hoger zal zijn dan de woning aan de straatzijde, vormt deze een stedenbouwkundig verantwoorde invulling van de kavel.
Met realisatie van een extra woning in de tweede bebouwingslijn, wordt bovendien aangesloten bij het naastgelegen plan aan de Does waar dit in 2019 ook mogelijk is gemaakt. Door de typologie en goot- en bouwhoogte wordt in hoofdzaak aangesloten bij dit plan.
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat. Aan de Hoofdstraat komt een grote diversiteit aan bebouwing voor. De bebouwing bestaat uit overwegend gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur. De basis is het individuele pand met een dorps karakter.
De opbouw van de panden is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat veelal uit één, soms twee lagen met variërende kappen. De nokrichting loopt evenwijdig aan of staat haaks op weg of verkaveling. De bebouwing is in de regel gevarieerd en heeft een individueel karakter. Door verbouwingen is bij rijen de eenheid soms verloren gegaan. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw. Er komen veel verschillende op-, aan- en uitbouwen voor.
Er is een grote diversiteit aan architectuurstijlen met een zorgvuldige detaillering, variërend van sober tot rijk. Siermetselwerk, fijn gedetailleerde gootklossen, daklijsten en kozijnen komen voor. Materialen en kleuren zijn divers en terughoudend. Gevels zijn van baksteen, soms geverfd of gepleisterd in een lichte tint en de kap is gedekt met keramische pannen. Kozijnen zijn gewoonlijk uitgevoerd in geschilderd houtwerk.
Er is op dit moment nog geen ontwerp beschikbaar van de beoogde extra vrijstaande woning. Voor wat betreft beeldkwaliteit zal voldaan moeten worden aan de beeldkwaliteitscriteria, zoals deze volgen uit de Welstandsnota 2016. Verwezen wordt naar paragraaf 3.4.3.
Daarnaast zijn de cultuurhistorisch en ruimtelijke waarden van het gebied geborgd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. Hierdoor is het plangebied mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak AbRS van 28 juni 2017, zaaknummer 201608869/1/R3) blijkt dat de bouw van niet meer dan 11 woningen niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een 'woningbouwlocatie' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Er wordt immers één nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt met onderhavige procedure. Daarmee kan de ontwikkeling aan de Hoofdstraat 205 niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Voort blijkt uit de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.4.2) dat er een behoefte bestaat aan woningen in Leiderdorp en vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats binnen het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is.
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn per 1 april 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. Daarna zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening diverse malen aangevuld dan wel (partieel) herzien. Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit.
In het Omgevingsbeleid zijn operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
De Omgevingsvisie omvat de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het milieubeleidsplan, het regionale waterplan, het verkeers- en vervoersplan en de natuurvisie als wettelijke verplichte plannen.
In de omgevingsvisie wordt de ruimtelijke hoofdstructuur behandeld. De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
Het plangebied aan de Hoofdstraat maakt deel uit van het gebied dat gekwalificeerd is als het dagelijkse stedelijk systeem. In de visie wordt voor dit gebied beschreven dat de provincie de ruimtelijke ontwikkeling koppelt aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut. Schaal- en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
In de visie heeft de provincie een zestal richtinggevende ambities opgenomen. Deze zijn:
De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen en bij herzieningen, dan wel wijzigingen van bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant in relatie tot het initiatief.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onder de voorwaarde dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Inpassen betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de relevante richtpunten.
Tevens is in relatie tot de omgevingsverordening van belang dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening.
Conclusie
Onderhavig initiatief voorziet in het juridisch-planologisch vastleggen van een vrijstellingsbesluit welke betrekking had op de transformatie van een voormalig bedrijfsperceel aan de Hoofdstraat 205 naar een regulier woonperceel, waarbij in totaal twee wooneenheden werden toegestaan. Het plangebied maakt deel uit van het bestaande stedelijke gebied van Leiderdorp. De ontwikkeling valt binnen de categorie 'inpassen'.
Met de ontwikkeling wordt aangesloten bij het streven van de provincie om een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied te bewerkstelligen dat de agglomeratiekracht bevordert. Zo worden de woningen binnen bestaand stedelijk gebied en in aansluiting op bestaande woongebieden gerealiseerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is reeds onder het rijksbeleid verantwoord.
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
Holland Rijnland is een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De veertien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
Eén van de prioriteiten is de regio tot een topregio te ontwikkelen wat betreft het wonen. Er dienen tot 2020 40.000 woningen gebouwd te worden, waarvan een gedeelte sociaal. Er moet gedifferentieerd gebouwd worden met aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving. Voorzieningen moeten goed bereikbaar zijn en stedelijk geconcentreerd worden.
Conclusie
Dit plan draagt, zij het in bescheiden mate, bij aan de voorliggende woonopgave. Het plan voorziet in een toevoeging van 1 woning. De woning wordt op passende wijze ingepast en zal aansluiten op de bestaande leefomgeving. Daarmee is het bestemmingsplan in overeenstemming met de regionale structuurvisie.
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. De eerste jaren is de geprognosticeerde groei relatief groot, waardoor de urgentie van de woningbouwopgave in deze periode groot is.
In de regio Holland Rijnland is daarom snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
Conclusie
In de gemeente Leiderdorp is in de periode 2017-2022 vraag naar 320 extra woningen. Deze behoefte aan nieuwe woningen bestaat voornamelijk in een woonmilieu dat te typeren is als 'Levendig stedelijk / rustig stedelijk woonwijk laag- en hoogbouw'. Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente Leiderdorp. Voor verdere de bespreking van de woningbehoefte wordt verwezen naar de Woonvisie in paragraaf 3.4.2.
Op 7 december 2015 is de Ruimtelijke Structuurvisie Leiderdorp 2035 vastgesteld door de raad van de gemeente Leiderdorp. In de structuurvisie schetst de gemeente de ambities voor de toekomst. Het gewenste toekomstbeeld van Leiderdorp komt voort uit vijftien hoofdkeuzen. Uit deze hoofdkeuzen zijn de volgende thema's gedestilleerd welke de ontwikkelingen benadrukken die de gemeente belangrijk vindt:
Conclusie
Het plangebied ligt in het Oude Rijn lint. Belangrijkste opgave voor het lint is het behouden en versterken van het oude lint als waardevol cultuurhistorisch element in Leiderdorp. De voorgenomen ontwikkeling draagt hier aan bij. De bestemmingswijziging en hiermee de functieverandering van bedrijven naar wonen zoals die in 2008 heeft plaatsgevonden, is de kwaliteit van het lint ter plaatse ten goede gekomen. Bij de daadwerkelijke uitwerking van het bouwplan zal worden aangesloten bij het karakter van het lint, zowel in massa en vorm, als architectuurstijl.
De raad van de gemeente Leiderdorp heeft op 4 februari 2013 de woonvisie ‘Gewoon lekker wonen tussen stad en Groene Hart’ vastgesteld. Daarmee heeft zij vastgesteld, dat er in Leiderdorp tot 2020 nog een kleine 750 woningen gebouwd moeten worden, vooral voor (jonge) starters en ouderen. Door de verder gaande vergrijzing en de toename van 1-persoonshuishoudens verandert de samenstelling van de bevolking in Leiderdorp in een rap tempo en dreigt er op termijn zelfs een afname van de bevolking (de zogeheten krimp). De gemeenteraad heeft aangegeven, dat zij het aantal inwoners graag op het peil willen houden. Leiderdorp heeft geen grote bouwlocaties meer, zodat er veelal binnen de bestaande contour herontwikkeling of nieuwbouw plaatsvindt onder het credo: ‘bouwen, niet omdat het moet, maar bouwen omdat het kan’. Hierbij geldt dat op nieuwe woningbouwlocaties minimaal 15% van de woningbouw gerealiseerd moet worden als sociale huurwoning. Wanneer niet aan deze eis voldaan kan worden kan het afgekocht worden door een bedrag te storten in de Reserve Sociale Woningbouw.
Conclusie
Gezien Leiderdorp geen grote bouwlocaties meer heeft komt het vooral aan op herontwikkelingen, transformaties en inbreidinglocaties. Onderhavig plan is een inbreidingslocatie en voorziet in de mogelijkheid om één extra woning te bouwen. Daarmee wordt enerzijds een nieuwe woning aan de woningvoorraad toegevoegd en anderzijds wordt bijgedragen aan het op peil houden van het aantal inwoners en de voorzieningen binnen de gemeente.
Op 4 juli 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Leiderdorp de nieuwe welstandsnota vastgesteld. In de nota zijn criteria opgenomen waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkeling getoetst kunnen worden. Doel van deze toets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de inwoner of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. De gemeente heeft in het welstandsbeleid met name het algemeen belang op het oog. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand waar nodig een rol moet spelen in het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. In de nota worden drie niveaus van welstand benoemd:
Het plangebied ligt in een gebied met een bijzonder welstandsniveau, het Oude Rijn lint. Het beleid in dit gebied is gericht op behoud en versterking van het cultuurhistorische bebouwingsbeeld. Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Ligging
Massa
Architectonische uitwerking
Materiaal en kleur
Conclusie
Er is op dit moment nog geen ontwerp beschikbaar van de beoogde extra vrijstaande woning. Bij de uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met bovengenoemde welstandscriteria.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Ecologische Hoofdstructuur. Binnen een straal van 3 kilometer zijn het Natura 2000 gebied “De Wilck”, Nationaal Landschap “Groen Hart” en EHS (of Natuurnetwerk Nederland) gelegen.
De beoogde ontwikkeling ziet op de realisatie van één vrijstaande woning. De ruimtelijke ingrepen zijn dermate beperkt dat een negatief effect door externe werking op doelsoorten en instandhoudingsdoelen in de omliggende beschermde natuurgebieden uitgesloten is. Bovendien zijn de werkzaamheden tijdelijk van aard en treden er in de nieuwe situatie geen nieuwe of verhoogde permanent negatieve effecten op voor beschermde flora en fauna.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'De Wilck' op een afstand van circa 3 kilometer. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.
Nu de beoogde vrijstaande woning gasloos zal zijn, vindt er in de gebruiksfase enkel stikstofemissie plaats door verkeersbewegingen. Gelet op het aantal wooneenheden van onderhavig initiatief en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, kan zonder nadere AERIUS-berekening worden gesteld dat de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Onderhavig initiatief ziet op het realiseren van een vrijstaande woning achter de bestaande Hoofdstraat 205. Ten behoeve van de nieuwbouw is het niet noodzakelijk om bestaande bebouwing te slopen. De gronden waarop de nieuwbouw is beoogd, zijn momenteel in gebruik als particuliere (sier)tuin. Gelet hierop kan worden gesteld dat er geen sprake is van vaste rust- en verblijfplaatsen of andere essentiële onderdelen van leefgebied van beschermde soorten conform de Wet natuurbescherming die met onderhavige ontwikkeling worden vernietigd dan wel aangetast.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. De algemene zorgplicht conform artikel 1.11 Wet natuurbescherming zal bij de werkzaamheden in acht worden genomen.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Met voorliggend initiatief wordt een nieuwe vrijstaande woning toegestaan op gronden die in het verleden bedrijfsmatig zijn gebruikt. Er heeft dan ook een bodemonderzoek plaatsgevonden.
Verkennend bodemonderzoek
In 2007 is door Adverbo een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bijlage 1). De resultaten van het verkennend bodemonderzoek luiden samengevat als volgt:
Geconcludeerd werd dat de bodem (grond en grondwater) van de onderzoekslocatie niet vrij is van verontreinigingen. De aangetoonde gehalten zijn echter niet verontrustend en vormen milieuhygiënisch gezien geen beletsel bij de voorgenomen grondtransactie.
Met het verkennend bodemonderzoek uit 2007 is inzicht gegeven in de bodemsituatie. De Omgevingsdienst West-Holland heeft in haar advies van 29 september 2022 aangegeven dat het uitgevoerde bodemonderzoek (deels) is verouderd en niet meer voldoet aan de NEN5740.
Conform de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zal bij de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwen inzicht worden gegegeven in de actuele bodemsituatie. Dit door een actualiserend bodemonderzoek te overleggen waarbij tevens is onderzocht op asbest.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Leiderdorp ligt in de Rijn- en Gouwestreek met het kenmerkende open weidelandschap, afgewisseld door rivieren, vaarten en dijken. Het polderlandschap rond Leiderdorp is in de loop van de eeuwen behoorlijk veranderd. De Bospolder, de Munniken- Zijlaan- en Meijepolder (MZM-polder, kortweg Munnikenpolder) en de Kalkpolder zijn sinds de twintigste eeuw in grote mate verstedelijkt. De polder Achthoven, de Huis ter Doespolder en de Boterhuispolder zijn vrij gebleven van grootschalige bebouwing en vanwege het grotendeels intact gebleven oorspronkelijke karakter inmiddels beschermd als onderdeel van het Belvédèregebied “Oude Ade - Rijnstreek”.
Waardevolle landschappelijk structurerende elementen in Leiderdorp zijn de Oude Rijn met het jaagpad (1664), De Hoofdstraat en Achthovenerweg voor de aanleg van buitenplaatsen in de 17e en 18e eeuw, De Does (vroeg in de historie gegraven afwateringskanaal tussen de Braasem en de Oude Rijn), De Ommedijk (oude Hoogmadeseweg) en Munnickendijk. De Lage Rijndijk en De Ruige Kade (polder Achthoven).
In Leiderdorp is een redelijk groot aantal rijksmonumenten aanwezig, met name in de oorspronkelijke dijklinten (het dorpslint en het in het buitengebied gelegen boerderijenlint). Bijzondere typen rijksmonumenten in Leiderdorp zijn: de historische boerderijen, de buitenplaatsen en de molens.
Het plangebied ligt in de Doeshofpolder direct tegen de Doeswijk aan en wordt gescheiden door het water van de Does. De locatie ligt op korte afstand van de Doesbrug die de Hoofdstraat over het water leidt. De Hoofdstraat is een historisch en kleinschalig lint met afwisselende gebouwen. De overwegend individuele woonbebouwing is aaneengesloten en vormt straatwanden, die de lijn van de dijk volgen. Hier en daar zijn doorkijkjes naar het achterliggende gebied. Groen speelt een ondergeschikte rol.
De bebouwing aan de Hoofdstraat waar het plangebied onderdeel van uitmaakt is georiënteerd op de weg en heeft soms twee voorkanten. Soms is er sprake van tweedelijns bebouwing. De bebouwing bestaat veelal uit één tot twee lagen met variërende kappen. De nokrichting loopt evenwijdig aan of staat haaks op de weg. De bebouwing is in de regel gevarieerd en heeft een individueel karakter. Er is een grote diversiteit aan architectuurstijlen. De Hoofdstraat is een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op behoud en versterking van het cultuurhistorisch bebouwingsbeeld.
Met het plan is in 2008 een nieuwe invulling gegeven aan een bestaande solitaire bedrijfslocatie. Er is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt door het saneren van de voormalige bedrijfsbebouwing en het verdwijnen van (potentiële) hinder van bedrijvigheid. Daarnaast is er aanmerkelijk meer vierkante meters aan bebouwing verdwenen dan dat er met de extra vrijstaande woning voor terug kan komen. Het voorgaande is de kwaliteit van het lint ter plaatse ten goede gekomen. De stedenbouwkundige invulling sluit aan bij het karakter van het lint, zowel in massa, vorm als architectuurstijl. Daarmee wordt het cultuurhistorische bebouwingsbeeld versterkt.
Om te waarborgen dat de vereiste omgevingsvergunning voor de bouw van de woning ter advisering wordt voorgelegd aan Erfgoed Leiden en Omstreken is de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie 2” in het bestemmingsplan opgenomen.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan 'Oude Dorp' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge trefkans'. Voor gronden met een dergelijke bestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm en waarvan de oppervlakte groter is dan 100 m2. Aangezien met de voorgenomen ontwikkeling het oppervlak van de bodemingrepen groter is dan 100 m2, is in 2008 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met boringen uitgevoerd (Bijlage 2). De resultaten van het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met boringen luiden samengevat als volgt:
Gelet op het voorgaande is in het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek geconcludeerd dat een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Met de voorliggende ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in een gebied met een hoge archeologische verwachting, maar heeft specifiek archeologisch onderzoek aangetoond dat er ter plaatse van het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. Gelet hierop is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge trefkans' in het onderhavige bestemmingsplan niet (meer) opgenomen.
Er zijn vanuit cultuurhistorie en archeologie geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
De voorgenomen ontwikkeling kan, gelet op de omvang van de ontwikkeling (<1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project; de ontwikkeling heeft niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in dit geval geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is desalniettemin met behulp van de monitoringstool van het ministerie van IenM (voormalige VROM) gekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen.
Zowel in 2020 als in 2030 voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied (ruim) aan de grenswaarden van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) en aan de grenswaarde van 25 µg/m3 voor zeer fijnstof (PM2,5),
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project en er is geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is de luchtkwaliteit ter plaatse (ruim) voldoende om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied te waarborgen.
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. Onderstaand volgt eerst een overzicht van het parkeren. Vervolgens worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht.
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
De gemeente Leiderdorp heeft op 12 april 2012 het 'Parkeerbeleidsplan Leiderdorp' vastgesteld. In dit parkeerbeleidsplan worden onder andere de parkeernormen gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.). Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen.
Bij de vaststelling van het parkeerbeleidsplan is besloten dat na 4 jaar het plan geëvalueerd zou worden. Uit werkervaring met het Parkeerbeleid blijkt dat het beleid in hoofdlijnen nog voldoet en dat alleen op enkele onderdelen actualisatie gewenst is. Deze actualisatie is gewenst vanwege de wens voor parkeernormen voor sociale huurwoningen, de opkomst van elektrische auto’s en gewijzigde regelgeving.
Naast actualisatie van het Parkeerbeleidsplan staat actualisatie van het IVVP op de planning voor 2018. Het voorstel is om bij de actualisatie van het IVVP ook het Parkeerbeleid te betrekken zodat één beleidsstuk verkeer ontstaat. Er is daarom op 7 maart 2016 besloten om een beperkte actualisatie van het parkeerbeleid vast te stellen door middel van een addendum. Daarbij zijn (onder andere) de parkeernormen geactualiseerd.
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één (extra) vrijstaande woning. Voor een woning in de categorie 'duur' geeft het 'Parkeerbeleidsplan Leiderdorp' een norm van 1,8 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de beoogde nieuwbouw zullen op eigen terrein 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning. De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Hierbij wordt uitgegaan van de ligging in 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een kencijfer van maximaal 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De extra vrijstaande woning ontsluit, via de bestaande ontsluiting, direct op de Hoofdstraat. Gelet op de zeer beperkte toename van maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal, heeft voorliggende ontwikkeling een gering en verantwoord effect op de verkeersafwikkeling rondom het plangebied.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van één (extra) vrijstaande woning. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone van een industrieterrein of een spoorweg. Het plangebied ligt wel binnen de wettelijke onderzoekszone van de Achthovenerweg. Aan de hand van een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai in het kader van de ontwikkeling aan de Hoofdstraat 213-219, kan worden aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde van 48dB door geluidbelasting door wegverkeer op de Achthovenerweg ter plaatse van de beoogde extra vrijstaande woning niet zal worden overschreden. Het betreffende akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is in 2018 uitgevoerd door adviesbureau van der Boom (Bijlage 3). In het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai werd geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de beoogde nieuwbouw aan de Hoofdstraat 213-219 niet wordt overschreden. Onderhavig plangebied aan de Hoofdstraat 205 ligt in vergelijking met de Hoofdstraat 213-219 op grotere afstand van de Achthovenerweg, waardoor geconcludeerd wordt dat ook ter plaatse van het plangebied wordt voldaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van wegverkeer op de Achthovenerweg.
Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van de Hoofdstraat en de Hoge Rijndijk. Het snelheidsregime op deze wegen bedraagt 30 km/h. De geluidsbelasting valt daarmee buiten het toetsingskader van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidbelasting wel te worden beschouwd.
Voor de naastgelegen ontwikkeling 'Hoofdstraat-Does' is in 2015 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting door wegverkeer op de Hoofdstraat en Hoge Rijndijk is berekend (Bijlage 4). In het betreffende akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai werd geconcludeerd dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Hoofdstraat en Hoge Rijndijk ter plaatse van tweedelijns bebouwing (ruim) onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Daarmee mag ervan worden uitgegaan dat dit ook het geval is ter plaatse van de tweedelijns bebouwing aan de Hoofdstraat 205 en is de ontwikkeling in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op (geluid)hinder vanwege omliggende bedrijvigheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
Gelet op het voorgaande is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. In de volgende tabel zijn de bedrijven weergegeven die volgens de Omgevingsdienst West-Holland in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. In deze tabel zijn tevens de richtafstanden van en de daadwerkelijke afstanden van het plangebied tot de bedrijven, weergegeven. Hierbij is het gebied aangemerkt als een zogenaamd gemengd gebied.
Bedrijf/activiteit | Milieucategorie | Minimale gewenste richtafstand | Huidige afstand tot plangebied |
Jachtwerf van Groeningen (Doeslaan 16-18) | 3.2 | 50 meter | 45 meter |
Kleiwarenfabriek Ginjaar (Doeslaan 34) | 3.2 | 50 meter | 51 meter |
Uit voorgaande tabel blijkt dat met betrekking tot de Jachtwerf van Groeningen niet wordt voldaan aan de richtafstand. Om te beoordelen of dit bedrijf wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is in het kader van de naastgelegen ontwikkeling Hoofdstraat-Does reeds een nader milieuonderzoek (akoestisch) uitgevoerd (Bijlage 5). Uit de berekeningen in het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de piekniveaus in alle perioden voldaan wordt aan de normen. Onderhavig plangebied aan de Hoofdstraat 205 ligt op grotere afstand van de Jachtwerf, waardoor deze conclusie ook van toepassing is op voorliggende ontwikkeling.
Met betrekking tot de kleiwarenfabriek wordt voldaan aan de richtafstand, waardoor er ten aanzien van dit bedrijf eveneens geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van milieuzonering.
Andersom geldt dat onderhavig initiatief niet leidt tot een beperking van bedrijfsactiviteiten van omliggende bedrijven. Bij de betreffende bedrijven liggen al woningen op kortere afstand die maatgevend zijn.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de een (extra) vrijstaande woning op het perceel Hoofdstraat 205 niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart externe veiligheid
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobronnen vormen de opslag van chloorbleekloog bij Ovivo Holland B.V. en onder andere NH3-koelinstallaties bij Heineken Nederland B.V. Het plangebied ligt echter op voldoende afstand van beide inrichtingen. Voor wat betreft buisleidingen geldt dat deze zich op ruim 600 meter afstand tot het plangebied bevinden. Ook hier ligt het plangebied op voldoende afstand waardoor gevaar van buisleidingen is uitgesloten.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 700 meter van de rijksweg A4. Daarmee ligt de locatie binnen het effectgebied van de A4. Vanwege het transport van gevaarlijke en giftige stoffen over de A4 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. De omvang van het onderhavige plan is dermate klein dat het plan geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico of andere externe veiligheidsaspecten.
Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Oude Dorp' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk is om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerprogramma. Het huidige waterbeheerprogramma loopt tot en met 2027 en betreft het WBP6. In het nieuwe waterbeheerprogramma is rekening gehouden met de twee maatschappelijke doelen van de Omgevingswet, waarbij op hoofdlijnen duidelijk wordt hoe Rijnland het watersysteem, als integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving, wil (laten) ontwikkelen, gebruiken, beheren en beschermen met het oog op die maatschappelijke opgaven en initiatieven.
De kerntaken van het Waterbeheerplan geldend voor de periode van 2022 – 2027 worden volgens de ‘bouwstenennota’:
Keur en Uitvoeringsregels
Per 1 juli 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De initiatiefnemer dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5000 m2 dient de aanvrager een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij het aanleggen van 500 m2 tot 5000 m2 verharding is het meldingsplichtig.
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Watercompensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 3.2). Een toename aan verharding van meer dan 500 m2 dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd (15% van de toename aan verharding). Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning op gronden die momenteel in gebruik zijn als particuliere (sier)tuin. Daarmee zal er sprake zijn van een toename aan verharding, maar zal deze ruim onder de grens van 500 m2 blijven. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk. Daarnaast wordt opgemerkt dat het vrijstellingsbesluit in 2008 ten behoeve van de beoogde nieuwbouw, mede is verleend vanwege het feit dat er aanmerkelijk meer vierkante meters aan bebouwing verdween dan dat er met de extra vrijstaande woning voor terug kan komen.
Watergangen
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Uitsnede legger hoogheemraadschap
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat aan de achterzijde van het plangebied overig oppervlaktewater aanwezig is. Rondom deze watergang is een beschermingszone aanwezig. In een dergelijke zone is het verboden om zonder vergunning bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Voor zover de beoogde nieuwe vrijstaande woning samenvalt met de betreffende beschermingszone, zal een vergunning aangevraagd moeten worden bij het Hoogheemraadschap Rijnland.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. In onderhavig plan zal het hemelwater worden afgekoppeld en het vuilwater zal worden aangesloten op de bestaande riolering.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Een duurzame leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van de natuur en mens. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding en/of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in klimaatbestendigheid en energietransitie.
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden heter, langer en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Ten aanzien van onderhavig plan geldt dat er op dit moment nog geen ontwerp beschikbaar is van de beoogde extra vrijstaande woning. In het plan zal voldaan worden aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheidseisen. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2).
De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het initiatief ziet op de realisatie van één extra vrijstaande woning op het perceel Hoofdstraat 205 in de bebouwde kom van Leiderdorp. Met de ontwikkeling is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt door het saneren van de voormalige bedrijfsbebouwing en het verdwijnen van (potentiële) hinder van bedrijvigheid. Daarnaast is er aanmerkelijk meer vierkante meters aan bebouwing verdwenen dan dat er met de extra vrijstaande woning voor terug kan komen.
Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende functies.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Leiderdorp in een bestaand woongebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 3 kilometer afstand. De voorgenomen ontwikkeling leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen. Het saneren van de voormalige bedrijfsbebouwing is de kwaliteit van het cultuurhistorische waardevolle bebouwingslint ten goede gekomen.
Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied en ligging te midden van bestaande woningen.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Oude Dorp'.
Het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 205' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 205' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Tuin
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen
Water
Voor de watergang in het bestemmingsplan is de bestemming 'Water' opgenomen. Hierbinnen worden enkel voorzieningen ten behoeve van het gebruik mogelijk gemaakt.
Wonen
Voor het woonperceel Hoofdstraat 205 is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De bestaande woning Hoofdstraat 205 en de beoogde (extra) vrijstaande woning zijn aangeduid door middel van een bouwvlak.
Waarde - Cultuurhistorie 1
De bestaande woning Hoofdstraat 205 is als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt. Om deze waarden op een juiste manier te beschermen is, net als in het geldende bestemmingsplan 'Oude Dorp', de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen. Door middel van deze dubbelbestemming is de bestaande woning ook bestemd voor het in stand houden van de cultuurhistorische waarde van het object en het ensemble en/of cluster waar het object deel van uitmaakt.
Waarde - Cultuurhistorie 2
Het plangebied, en zijn omgeving, zijn van cultuurhistorische waarde. Om deze waarden op een juiste wijze te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' opgenomen. Door middel van deze dubbelbestemming worden hoofdvormen, gevelindelingen en andere bouwkundige aspecten van waarden beschermd.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Voor het verhaal van kosten zoals bedoeld in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening is tussen de initiatiefnemer en de gemeente een kostenverhaalsovereenkomst gesloten. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Onderhavig bestemmingsplan ziet op het juridisch-planologisch vastleggen van het vrijstellingsbesluit van 5 september 2008. Het verzoek om vrijsteling ex artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft destijds afzonderlijk van 19 maart 2008 t/m 29 april 2008 voor een ieder ter inzage gelegen en is gepubliceerd in het Leiderdorps Weekblad van 19 maart 2008. Vervolgens heeft ook het ontwerp-besluit nog ter visie gelegen van 19 juni 2008 t/m 30 juli 2008. Gelet op het voorgaande heeft er in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen aanvullende omgevingsdialoog plaatsgevonden.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat onderhavig bestemmingsplan ziet op het opnemen van een reeds genomen vrijstellingsbesluit ex artikel 19, lid 2 WRO, wordt afgezien van verder overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoofdstraat 205', heeft ter inzage gelegen van 22 december 2022 tot en met 1 februari 2023. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0547.BPhoofdstraat205-ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Leiderdorp. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend.