Plan: | Leidse Ring Noord Oude Spoorbaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0547.BPLRNOudeSpoorbaan-VA01 |
In 2015 hebben de gemeenteraden van Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest de 'Oplossing LAB071' vastgesteld. De Oplossing LAB071 heeft als doel de bereikbaarheid van de Leidse agglomeratie te verbeteren. De oplossing bestaat enerzijds uit het beter benutten van het bestaande wegennet (No-regret maatregelen) en anderzijds uit het versterken van een ringstructuur (de 'Agglo-ring', inmiddels omgedoopt tot Leidse Ring).
De Leidse Ring Noord (LRN) vormt samen met de A4, A44, N446 en de Rijnlandroute de Leidse Ring. De ringstructuur leidt doorgaand verkeer om het stadscentrum van Leiden en de dorpskern van Leiderdorp. Om de Leidse Ring goed te laten functioneren werd er als onderdeel van de Oplossing LAB071 een pakket van infrastructurele maatregelen voorgesteld om de doorstroming op de noordzijde van de ring te verbeteren.
Afbeelding 1.1: Ligging Leidse Ring. Aan de zuidkant de Rijnlandroute en aan de noordkant de Leidse Ring Noord.
Met het project LRN werken Leiden en Leiderdorp aan deze betere doorstroming van het verkeer op het noordelijk deel van de ring, namelijk de Plesmanlaan, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan en de Oude Spoorbaan. Hiervoor zijn aanpassingen aan de bestaande wegen nodig. Deze aanpassingen passen niet helemaal in de geldende bestemmingsplannen.
De LRN is opgedeeld in een aantal deeltrajecten. Per deeltraject wordt het ontwerp uitgewerkt. Om onnodige vertraging van de uitvoering van de LRN te voorkomen, is ervoor gekozen om per deeltraject een bestemmingsplan te maken. Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanpassingen van de huidige wegen bij deeltraject Oude Spoorbaan mogelijk. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de begrenzing van het plangebied.
Het doel van het project LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse ring te verbeteren en de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen. Daarmee ontstaat een robuust, betrouwbaar en toekomst bestendige ringstructuur die inspeelt op de mobiliteitsvraag. De LRN zorgt ook voor een ontlasting van verkeer in woonwijken en voor een leefbare en toegankelijke binnenstad en dorpskern. Dit leidt tot meer ruimte voor fietsers, voetgangers, openbaar vervoer en groen. Om als stad en dorp leefbaar, duurzaam en bereikbaar te blijven, moet al het verkeer dus goed kunnen doorstromen via de doorgaande regionale verbinding die de LRN is.
De aanleg van de LRN, als ruggengraat voor vele andere ontwikkelingen binnen de agglomeratie, is randvoorwaardelijk om deze ambities waar te kunnen maken. De LRN maakt de duurzame gebiedsontwikkelingen mogelijk zoals de Zwijger, de Baanderij, het Stationsgebied, het Bio Science Park, de Schipholweg, LEAD en het Vondelkwartier. Daarnaast is de LRN van wezenlijk belang voor de bereikbaarheid van de Leidse regio als geheel en daarmee voor de economie, werkgelegenheid en de borging van een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Verkenning LAB071, ambitiedocument en voorkeursoplossing
De gemeenten in de Leidse agglomeratie werken samen aan hun bereikbaarheid. Deze samenwerking is gestart met de Verkenning LAB071: Leidse Agglomeratie Bereikbaar. De basis is een gezamenlijke, overkoepelende hoofdambitie: we willen een regio zijn met internationale kennis, bedrijvigheid, historische cultuur en een hoogwaardige woonomgeving. Een goede bereikbaarheid is van essentieel belang voor de economische ontwikkeling en de woonkwaliteit in onze regio en dus voor het waarmaken van de ambitie.
In het Ambitiedocument LAB071 (september 2013) zijn de ambities, doelen en uitgangspunten beschreven. Op basis hiervan heeft een breed onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke oplossingen om de gestelde doelen te halen. Bij dit onderzoek is bovendien uitgebreid van gedachten gewisseld met belanghebbenden. Dit proces heeft geresulteerd in een voorkeursoplossing: de Oplossing LAB071. Naast maatregelen voor openbaar vervoer, langzaam verkeer en dynamisch verkeersmanagement vormt het versterken van de Leidse Ring het hoofdbestanddeel van deze oplossing. Door te investeren in de infrastructuur op de ring verbetert de bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen in de agglomeratie.
Geactualiseerd Kaderbesluit
Op 14 november 2019 is het geactualiseerde Kaderbesluit voor de Leidse Ring Noord vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden en op 20 april 2020 door de gemeenteraad van Leiderdorp. Het geactualiseerde Kaderbesluit is gebaseerd op de doelstellingen uit het eerdere besluit Oplossing LAB071 en vormt de basis voor de voorbereiding van vijf uitvoeringsbesluiten voor de volgende tracédelen:
Het vastgestelde geactualiseerde Kaderbesluit voor de LRN bevat referentieontwerpen per deeltracé. De referentieontwerpen zijn getoetst op haalbaarheid van de verkeerskundige en ruimtelijke uitgangspunten van het geactualiseerde Kaderbesluit. Ook de technische maakbaarheid is getoetst op deze ontwerpen.
Uitvoeringsbesluit Leidse Ring Noord – Deelproject Oude Spoorbaan
Op 22 november 2021 is het Uitvoeringsbesluit voor het deelproject Oude Spoorbaan vastgesteld door de gemeenteraad van Leiderdorp en op 2 december 2021 door de gemeenteraad van Leiden. Met dit Uitvoeringsbesluit zijn de financien (uitvoerings- en beheerkosten) voor dit deelproject geaccordeerd. Het ontwerp dat ten grondslag ligt aan het Uitvoeringsbesluit is een verdere uitwerking van het geactualiseerde Kaderbesluit waarbij de wensen van de omgeving zo goed mogelijk in het plan zijn verwerkt. Het ontwerp is niet structureel gewijzigd ten opzichte van het ontwerp in het geactualiseerde Kaderbesluit. Alle verkeerskundige en ruimtelijke uitgangspunten zoals vastgelegd in het geactualiseerde Kaderbesluit zijn van toepassing op het uitvoeringsbesluit.
In dit deelproject Oude Spoorbaan wordt met name ingezet op meer ruimte en veiligheid voor de fietsers en een betere doorstroming voor het autoverkeer en openbaar vervoer.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting, waarin de onderbouwing en toelichting op het bestemmingsplan zijn verwoord. Het eerste hoofdstuk van de toelichting gaat in op de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied en de vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 4 omschrijft het relevante beleidskader. De verschillende omgevingsaspecten die van invloed zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 6. Daar wordt ingegaan op de verschillende bestemmingen. Hoofdstuk 7 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
De ligging van Leiderdorp aan de Oude Rijn is in meerdere opzichten van belang geweest voor de ontwikkeling van Leiderdorp. Al in de IJzertijd (de periode van zo’n 3000 tot 2000 jaar geleden) werden de hoger gelegen oeverwallen langs de zijtakken van de Rijn - onder andere de Oude Rijn - bewoond en daarmee ook het grondgebied van het huidige Leiderdorp. In de Romeinse tijd is sprake van een tweede duidelijke ontwikkeling op het grondgebied van Leiderdorp. De Rijn werd de politiek-bestuurlijke grens van het Romeinse rijk en vormde tevens de belangrijkste verbinding tussen het achterland en het kustgebied. Langs deze grens ontstonden verbindingswegen en forten.
Het 'oudste dorp' Leiderdorp is in de 6e eeuw na Christus ontstaan op de locatie waar momenteel de tennisbanen (bij de Hoogmadeseweg) liggen. In diezelfde tijd vonden ook al ontwikkelingen plaats in de Boterhuispolder ten noorden van Leiderdorp. Uit bodemvondsten blijkt dat het grondgebied van Leiderdorp eveneens in de Karolingische tijd (vanaf de 8e eeuw) werd bewoond. Aan beide zijden van de Oude Rijn werd doorlopend vanaf de periode van het 'oudste' Leiderdorp, maar met name in de vroege middeleeuwen (rond de 9e en 10e eeuw) - door de vrije boerengemeenschappen die op de hoger gelegen oeverwallen woonden - het veenkleigebied ontgonnen ten behoeve van de akkerbouw. Zo is een verkaveling ontstaan van land en ontwateringssloten die loodrecht op de aanwezige waterlopen staan. De oudste ontginningen zijn erg onregelmatig van vorm: blokken en stroken die de natuurlijke waterlopen volgen.
Het Leiderdorpse grondgebied strekte zich uit tot aan het centrum van de stad Leiden. Toen Leiden rond 1200 grondgebied nodig had voor haar stadsuitbreiding, werd het grondgebied van de omliggende ambachtsheerlijkheden, waaronder dat van Leiderdorp, geannexeerd. Leiderdorp bestond toen nog voornamelijk uit agrarisch gebied en kende een aantal bebouwingslinten: het watergebonden historische lint (Lage Rijndijk/Hoofdstraat) dat aan het eind van de 13e eeuw door ophoging van de oevers van de waterlopen met klei was ontstaan; en de twee boerderijlinten van Leiderdorp: het lint langs de Ommedijk en het lint langs de Hoogmadeseweg, beide ontstaan in de late middeleeuwen.
Afbeelding 2.1 Kaart uit de gemeenteatlas van J. Kuyper (1865-70) met de toenmalige (zwart) en de huidige gemeentegrens (rood).
Pas in de 15e en 16e eeuw bloeide de nijverheidssector aan de Rijn op. Hierin was een grote rol weggelegd voor de steen- en pottenbakkerijen waarin de afgezette klei uit het omringende landschap werd verwerkt. Na het ontzet van Leiden was geen bebouwing meer mogelijk op het grondgebied van Leiderdorp, met uitzondering van boerderijen en bedrijven ten dienste van de stad Leiden. In 1582 werd Leiderdorp ook bestuurlijk opgenomen in de stad Leiden. Tijdens de Franse revolutie veranderde deze bestuurlijke organisatie; in 1795 werd Leiderdorp een zelfstandige gemeente. Tot aan de jaren dertig van de 20e eeuw bestond Leiderdorp uit niet meer dan enkele bebouwingslinten met daartussen kleinschalige (water)gebonden industrie (scheepsbouw, lijmwerven, kleiwaren, tuinderijen). Wel vond al voor de Tweede Wereldoorlog in Leiderdorp - hoewel in geringe mate - planmatige volkswoningbouw plaats. Na de oorlog werd er echter pas volop gebouwd, de industrie ontwikkelde zich goed, het omliggende landelijk gebied werd langzamerhand volgebouwd en de verkeersdrukte nam toe.
De rijksweg A4 werd halverwege de jaren vijftig aangelegd. Deze snelweg vormde lange tijd een barrière tussen het bestaande dorp en de daarachter gelegen weiden, tuindergebieden en agrarisch land. In de periode na 1960 werd het deel van Leiderdorp ten noordwesten van de Persant Snoepweg ontwikkeld, zoals de woonwijken Zijlkwartier, De Horsten en De Roden en De Steinen en Burgen. Typische jaren zestig wijken zijn de wijk Ouderzorg, de Vogelwijk en De Schansen. Met de ontwikkeling van deze nieuwe wijken, waarbij de Engelendaal de grens met het landelijk gebied was, nam het kenmerkende polderlandschap van Leiderdorp steeds verder af.
Vanaf de jaren zeventig is het deel van Leiderdorp tussen de Engelendaal, de Persant Snoepweg en de provinciale wegen N445 en N446 bebouwd. De uitbreiding bleef nog beperkt tot aan de Dwarswatering. De uitbreidingswijken Voorhof, Binnenhof, het voorzieningencluster Winkelhof en het sport- en recreatiegebied De Bloemerd zijn hiervan het resultaat. In de jaren tachtig werd de wijk Buitenhof-Oost aan de westzijde van de Winkelhof ontwikkeld. In de jaren negentig werd Buitenhof-West gerealiseerd. De laatst grote uitbreiding van Leiderdorp is de wijk Leyhof (eind jaren negentig).
Het plangebied bestaat uit een deel van de Oude Spoorbaan, het plangebied begint ten noordoosten van de Dwarswateringbrug en loopt tot aan de rotonde N445/N446, inclusief aansluiting op de Schildwacht. Zie afbeelding 2.1.
Afbeelding 2.2 Begrenzing plangebied
Het deel van de Oude Spoorbaan direct ten oosten van de Dwarswateringbrug is meegenomen in het bestemmingsplan Leidse Ring Noord Engelendaal. Deze keuze is gemaakt zodat het talud naar de Dwarswateringbrug en de brug zelf onderdeel uitmaken van één bestemmingsplan.
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 2.1, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk | |
De Hoven | 2 juli 2012 | ja | |
Boterhuispolder | 11 oktober 2010 | ja |
Op basis van deze geldende bestemmingsplannen heeft het plangebied voornamelijk de bestemmingen Verkeer, Groen, Water en Agrarisch. De aanpassingen van de Oude Spoorbaan passen niet helemaal binnen de geldende bestemmingsplannen, daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het plangebied bestaat uit een deel van de Oude Spoorbaan, ten noordoosten van de Dwarswateringbrug tot aan de rotonde N445/N446, inclusief aansluiting op de Schildwacht. Het plangebied bestaat grotendeels uit bestaande wegen en ten noorden van de Oude Spoorbaan tevens voor een klein deel agrarisch en groen gebied.
De Oude Spoorbaan heeft een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van Leiderdorp en Leiden en vormt een verbinding naar de A4.
Afbeelding 2.3: Ligging deeltraject Oude Spoorbaan in Leiderdorp
Direct grenzend aan de weg ligt aan de noordzijde de Boterhuispolder. Aan de zuidzijde liggen de woonwijken Buitenhof en Leyhof. De Leyhof wordt vanaf de Oude Spoorbaan ontsloten via de rotonde de Schildwacht.
Afbeelding 2.4: Huidige situatie Oude Spoorbaan met links de Boterhuispolder
Afbeelding 2.5: Huidige situatie de Schildwacht
De Leidse Ring Noord (LRN) vormt samen met de A4, A44, N446 en de Rijnlandroute de Leidse Ring.
Het doel van het project LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse ring te verbeteren en de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen. Daarmee ontstaat een robuust, betrouwbaar en toekomstbestendige ringstructuur die inspeelt op de toenemende mobiliteitsvraag.
De LRN is het aantrekkelijkste alternatief voor autoverkeer, dat om het stadscentrum van Leiden en de dorpskern van Leiderdorp geleid wordt zodat daar meer ruimte ontstaat voor bestemmingsverkeer, openbaar vervoer, fietsers en voetgangers. Daarnaast is het project gericht op verbetering van de infrastructuur voor het openbaar vervoer, de fiets en voetganger en draagt het project zorg voor inpassing in de omgeving. Hiermee verbeteren we de leefbaarheid van de binnenstad, woonwijken en de dorpskern.
De aanleg van de LRN, als ruggengraat voor vele andere ontwikkelingen binnen de agglomeratie, is randvoorwaardelijk om de ambities waar te kunnen maken. Het creëert ruimte voor duurzame gebiedsontwikkelingen in Leiden en Leiderdorp, zoals de Zwijger, de Baanderij, het Stationsgebied, het Bio Science Park, de Schipholweg, LEAD en het Vondelkwartier.
Daarnaast is de LRN van wezenlijk belang voor de bereikbaarheid van de Leidse regio als geheel en daarmee voor de economie, werkgelegenheid en de borging van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De Leidse Ring Noord is bij uitstek een project van regionaal belang, dat impact heeft op zowel regionaal als lokaal niveau.
Het noordelijk deel van de ring bestaat uit de Plesmanlaan, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan en de Oude Spoorbaan. Om deze route te verbeteren zijn aanpassingen aan de bestaande wegen nodig. De LRN is opgedeeld in een aantal deeltrajecten:
Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanpassingen van het tracédeel Oude Spoorbaan mogelijk. Hieronder wordt nader ingegaan op de verkeerskundige en ruimtelijk inpassing van dit tracédeel.
Het project LRN moet leiden tot een duurzame en substantieel verbeterde verkeerssituatie voor het gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer om zo bij te dragen dat de Leidse Ring functioneert als hoofddrager van het verkeerssysteem van de gehele stedelijke agglomeratie. Om dit te bereiken zijn in het geactualiseerde Kaderbesluit de volgende 10 verkeerskundige uitgangspunten geformuleerd:
Voor de uitwerking van de LRN zijn vijf ruimtelijke uitgangspunten opgenomen in het geactualiseerde Kaderbesluit. Deze vormen de basis voor de ruimtelijke / stedenbouwkundige inpassing. Deze uitgangspunten zijn abstract geformuleerd zodat er per tracédeel ruimte is om ze verder uit te werken. Voor ieder tracédeel wordt bij het uitvoeringsbesluit de ruimtelijke ambities verder uitgewerkt om te komen tot een integraal ontwerp. Ook de wensen en eisen van de omgeving worden hierin meegenomen.
Om de opgave om samenhang, continuïteit en integraliteit van de LRN te bewerkstelligen, wordt scherp gekeken naar de directe omgeving van de Ring. Behalve dat de verkeersfunctie bediend dient te worden is dit een leefomgeving voor velen. De ontwerpopgave voor de LRN gaat dus naast het robuust maken van de verkeersstructuur, met nadruk ook over de realisatie van een goede leefomgeving. De weg en de stad en het dorp zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het tracé van de LRN is in de loop der jaren uit verschillende onderdelen (wegsegmenten) tot stand gekomen. Het is van belang deze verschillen herkenbaar en beleefbaar te houden, nu ze integraal onderdeel van de stad zijn.
Centraal bij de inpassing van de LRN staat het netwerk van het stedelijk weefsel bestaande uit waterwegen en groenstructuren. Het beleven van en behoedzaam omgaan met deze waardevolle omgeving is leidend bij de verdere vormgeving van de LRN. Dat betekent dat de Ring niet als autonome entiteit door de regio getrokken wordt, maar dat de uitwerkingen van de verschillende onderdelen in samenhang met de ruimtelijke context tot een samenhangend geheel gebracht dient te worden. Daarmee is de inpassing van de Ring niet alleen een verkeerskundige opgave, maar biedt de transformatie van weg en omgeving ook een enorme kans voor de ontwikkeling van de Leidse regio in de 21e eeuw.
Vanuit de integrale ruimtelijke kaders zijn de volgende uitgangspunten voor inpassing van de LRN geformuleerd:
Het plan bestaat in hoofdlijn uit een verbetering van de fietsstructuur en van de doorstroming van de auto en (H)OV door verbreding van de weg naar 2x twee rijstroken
De fietsstructuur wordt verbeterd door de verbreding van de fietspaden naar 4,00 meter en de bouw van een ongelijkvloerse kruising onder de rotonde Oude Spoorbaan – Schildwacht waardoor het fietspad tussen beide rotondes aan de noordzijde van de Oude Spoorbaan komt te liggen. Deze onderdoorgang voor fietsers en voetgangers vervangt de huidige 2 gelijkvloerse fietsoversteken bij de rotonde N445/N446 en de gelijkvloerse oversteek over de Oude Spoorbaan bij de Schildwacht. In 2015 heeft de provincie Zuid Holland een onderzoek naar veiligheid van fietskruisingen in Zuid-Holland laten uitvoeren. In dit onderzoek is de bestaande fietsoversteek bij de rotonde N445/N446 als het meest urgente knelpunt van alle fietspaden in Zuid-Holland aangemerkt. Voorliggend plan leidt dan ook tot een grote verbetering van de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers.
Het fietspad in het plangebied wordt intensief gebruikt, onder andere door scholieren vanuit de gemeente Kaag- en Braassem naar de middelbare scholen in Leiden en Leiderdorp en heeft ook een intensief recreatief gebruik. Het bestaande fietspad ten zuiden van de Oude Spoorbaan, voorzover gelegen ten oosten van de Schildwacht, wordt omgezet naar een voetpad.
De nieuwe onderdoorgang voor fietsers en voetgangers is gepositioneerd bij de rotonde met de aansluiting naar de Leyhof, de rotonde Schildwacht. Dit is ook de locatie waar de bushaltes aan weerszijde van de weg komen. Hierdoor dient de onderdoorgang ook voor in- en uitstappende busreizigers, zodat ook zij veilig de bushaltes kunnen bereiken en de gelijkvloerse oversteek met de Oude Spoorbaan kan komen te vervallen. Via deze onderdoorgang wordt ook Boterhuispolder ontsloten voor voetgangers en fietsers,
Het tracédeel Oude Spoorbaan gaat uit van een verbreding naar 2x2 rijstroken en verhoging van de snelheid naar 70 km/h. Hiervoor wordt de bebouwde komgrens verplaatst naar de rotonde N445/446. De verbreding vindt, mede op verzoek van de bewoners, plaats in de richting van de Boterhuispolder, van de huidige woningen af. Uitbreiding aan de zuidzijde (van de polder af) is bovendien niet mogelijk vanwege de hier aanwezige gasleidingen en de 50kv-leiding.
Ten opzichte van het referentieontwerp zijn voor de inpassing van de weg twee optimalisaties in de verdere uitwerking meegenomen. In de eerste plaats is de breedte van het wegprofiel versmald, door de maat van de middenberm kleiner te maken en de rotonde bij de Schildwacht aan te passen. Daardoor schuift de verbreding van de weg minder verder op richting de polder en kan een groter deel van de historische waterstructuur behouden blijven. Dit valt tevens beter samen met de bestemming verkeer in het geldende bestemmingsplan. De wegverbreding valt grotendeels binnen de huidige verkeersbestemming. Omdat de weg nog iets kan wijzigen bij de uitwerking van het ontwerp is enige flexibiliteit opgenomen in de bestemming verkeer. Hierdoor wordt de verkeersbestemming ten opzichte van de huidige situatie circa 2 m verbreed richting de polder.
Afbeelding 3.1: Voorlopig ontwerp Oude Spoorbaan
Daarnaast komen het fietspad ten noorden van de rotonde met de Schildwacht en het talud van de weg bij de brug over de Dwarswatering buiten de huidige verkeersbestemming te liggen. Het fietspad komt wel in het groen te liggen en het talud wordt ook groen. Door de verschuiving van de weg worden een aantal delen van sloten geraakt. Deze worden iets omgelegd, zodat het slotenpatroon hersteld wordt.
Daarnaast herstellen we het oude slotenpatroon van de Boterhuispolder in de groenstrook tussen de Oude Spoorbaan en de Dijkwacht, als de benodigde waterberging voor de compensatie van de toegenomen verharding. Hierdoor wordt het landschap van de polder als het ware over de weg doorgetrokken en komt de polder dichter bij de woningen te liggen. De weggebruiker zal dan straks door de polder rijden en niet langer langs de polder.
Langs de Oude Spoorbaan worden aan de zuidzijde begroeide geluidschermen toegepast. Door de combinatie met stil asfalt, kan deze beperkt blijven tot een maximale hoogte van 85 centimeter ten opzichte van de bovenkant van het asfalt. De bovenkant van de geluidschermen ligt dan op - 0,25 NAP. Deze begroeide schermen krijgen het uiterlijk van een groene haag en door de rietbeplanting van de randsloot aan de bewonerszijde, gaat het scherm bovendien bijna geheel schuil achter deze rietkraag. Daarmee blijft het uitzicht vanaf de Dijkwacht op de Boterhuispolder intact en wordt het geluid van de weg toch voldoende geweerd.
Afbeelding 3.2: Rotonde Schildwacht
Het fietspad langs de Oude Spoorbaan wordt ter plaatse van de rotonde met de Schildwacht naar de overzijde geleid via een onderdoorgang. Hierdoor kunnen fietsers en voetgangers ongehinderd het autoverkeer kruisen. Om de slinger in de onderdoorgang voor fietsers en voetgangers overzichtelijker te maken, hellen de twee binnenbochten van de tunnel ruim achterover. Hierdoor ontstaat doorzicht en overzicht in de onderdoorgang. Bovendien wordt het dak van de onderdoorgang in het midden van de rotonde open gemaakt, zodat ruim daglicht binnenvalt. Dit komt de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid ten goede. De onderdoorgang zorgt ook voor een veilige oversteek voor voetgangers die willen gaan wandelen in de Boterhuispolder of naar de bushalte aan de noordzijde gaan. In de achterover hellende wand aan de noordzijde van de onderdoorgang is ook de trap naar de bushalte opgenomen, als integraal onderdeel van het ontwerp.
Afbeelding 3.3: Impressie onderdoorgang
Doordat de wegen in het plangebied zullen worden aangepast is er sprake van een reconstructie die getoetst is in het kader van de Wet geluidshinder (Wgh). Er zijn maatregelen nodig om het geluid op de omliggende geluidsgevoelige functies te beperken. De maatregelen bestaan allereerst uit het toepassen van stil asfalt en daarnaast uit het plaatsen van geluidsschermen. Zie voor een andere toelichting op het geluidsonderzoek paragraaf 5.5.3 Geluid.
Ondanks de verhoging van de maximumsnelheid en de verbreding van de weg leidt de realisatie van het plan tot een afname van de geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen. De geluidsbelasting is daar na uitvoering van dit tracédeel van de Leidse Ring Noord zelfs in 2030 met de geprognosticeerde verkeersgroei lager dan de geluidsbelasting anno 2021 in de huidige situatie.
De schermen worden als groene, begroeide schermen uitgevoerd zodat deze opgaan in het landschap en geen tot minimale verstoring van het uitzicht veroorzaken. Alleen een klein deel van het geluidsscherm aan de westzijde van de rotonde met de Schildwacht wordt in verband met de verkeersveiligheid (zicht) in transparant glas uitgevoerd.
Uit de geluidsberekeningen volgt dat er tussen de Dwarswateringbrug en de Leyhof geen scherm benodigd is. Aangezien over deze lengte wel een geleiderail (vangrail) langs de weg moet worden geplaatst, is er voor gekozen om deze vangrail ook als dicht en begroeid scherm uit te voeren zodat enerzijds een rustig doorlopend wegbeeld ontstaat en anderzijds de geluidsbelasting verder wordt gereduceerd.
Met de aanpassingen van de Oude Spoorbaan en de realisatie van de fietsonderdoorgang wordt de doorstroming van het langzaam verkeer (fiets- en voetgangers) verbeterd. Een andere maatregel op de gehele ring (waaronder het gedeelte Oude Spoorbaan) is het verbreden van alle fietspaden naar 4 meter. Op deze manier wordt het Regionale Fietsnetwerk versterkt.
De wegreconstructie zorgt voor de kwaliteit van de afwikkeling van het verkeer conform de uitgangspunten voor de Leidse Ring Noord zoals geformuleerd in het kaderbesluit. De betrouwbaarheid en vlotheid die hiermee wordt gerealiseerd, draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de Leidse Ring, als hoofdverbinding voor de Leidse agglomeratie. Er is uitgegaan van het toekomstjaar 2030 bij de dimensionering van het kruispunt. Hierbij is als basis de werkelijke (getelde) intensiteit op het kruispunt genomen en op basis van het verkeersprognosemodel RVMK is de invloed van toekomstige ontwikkelingen hier aan toegevoegd. Bovendien is uitgegaan van een verhoging van 15% van de intensiteit (en 25% bij kunstwerken) om zo te komen tot een robuuste oplossing.
Het deelproject van de Oude Spoorbaan van de LRN onderscheidt zich van de andere deelprojecten doordat het project in een open landschap is gelegen. In tegenstelling tot de andere deelprojecten is vanuit landschap, uitzicht, weidevogelbeheer en molenbiotoop de wens hier om een zo open mogelijk beeld te realiseren en minder bomen toe te passen. Hierover is in goed overleg met de Bomenbond, de omwonenden en de provincie Zuid-Holland besproken om in dit deeltraject de 68 te verwijderen bomen niet ter plekke te compenseren door bomen te verplaatsen of nieuwe bomen aan te planten, maar ter hoogte van het naastgelegen tracédeel Engelendaal. Hier worden 80 bomen extra aangeplant en bij de kruising Dijkwacht/Schildwacht nog twee bomen, zodat per saldo het aantal bomen met 14 toeneemt. Geen van de te verwijderen bomen staat op de lijst met waardevolle bomen van de gemeente Leiderdorp. Het groen wordt in het deeltraject Oude Spoorbaan met name gerealiseerd door middel van de 6.000 m2 rietvelden, alle natuurvriendelijke oevers, de 1.800 m2 groene wanden en de lage begroeiing (zie Bijlage 1 Bomenplan Oude Spoorbaan en Bijlage 2 Bomenplan Engelendaal). De inrichting van de openbare ruimte en beplanting is verder uitgewerkt in het Esthetisch Programma van Eisen (zie Bijlage 3 Esthetisch Programma van Eisen).
Het slotenpatroon van de Boterhuispolder zal in de groenstrook tussen de Oude Spoorbaan en de Dijkwacht hersteld worden. Deze watergangen dienen als benodigde waterberging voor de compensatie van de toegenomen verharding. Hierdoor wordt het landschap van de polder als het ware over de weg doorgetrokken en komt de polder dichter bij de woningen te liggen. Ook worden aan de zijde van de Boterhuispolder enkele sloten hersteld, die door de verbreding van de Oude Spoorbaan gedempt worden. Conform beleid in Leiderdorp zullen bij alle te graven watergangen natuurvriendelijke oevers worden toegepast.
Het polderlandschap heeft vanwege zijn historische en karakteristieke verkaveling de status van Kroonjuweel gekregen. Tevens is deze Boterhuispolder een beschermd weidevogelgebied. Hierin passen slechts kleinere oorspronkelijke bomen zoals knotwilgen die de historische verkaveling enigszins accentueren maar geen ruimte bieden aan roofvogels, die een natuurlijke bedreiging vormen voor de weidevogels. In het plan leveren de groene geluidsschermen ruimte aan bijen, vogels en vleermuizen.
Een groot deel van de bestaande bomen die gekapt worden liggen binnen de molenbiotoop van de Zijllaanmolen. Dit is gunstig voor de zichtbaarheid en vrije windvang van de molen. Voor een nadere toelichting hierop zie 4.2.2.2.
Uitgangspunt is dat de nieuwe bomen al enige maat hebben als ze worden aangeplant (stamomtrek van ongeveer 25 - 30 cm op 1,0 meter hoogte). In overleg met de bomenbond is gekozen voor een rijke variatie van inheemse boomsoorten. De inrichting met verschillende soorten draagt bij aan een vergroting van de biodiversiteit en voorkomt dat ziekten tussen de bomen worden overgedragen.
Het plan voor de LRN Oude Spoorbaan sluit aan bij de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Alle relevante duurzaamheidsthema's zijn beoordeeld zoals klimaat en biodiversiteit, energietransitie en circulaire economie. Waterberging draagt bij aan minder belasting van het riool, door toepassing van klimaatvriendelijke bermen wordt dit bewerkstelligt. Circulair toepassen van grondstoffen (zoals duurzaam asfalt) is vanzelfsprekend onderdeel van het project. Ook in de aanbesteding wordt stevig ingezet op harde CO2 eisen en wordt de markt geprikkeld om te komen tot duurzame innovaties.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van de bestaande weg Oude Spoorbaan. Met de aanpassing van deze weg draagt het bestemmingsplan bij aan een groter geheel, namelijk de aanleg van de Leidse Ring Noord. Deze is nodig om de bereikbaarheid van de Leidse Agglomeratie ook in toekomst te kunnen garanderen. Voor de aanleg van de aanleg Leidse Ring Noord zijn aanpassingen aan bestaande wegen voorzien. Het tracédeel Oude Spoorbaan is één deel van de bestaande wegen die ten behoeve van de Leidse Ring Noord worden aangepast. Door de Leidse Agglomeratie ook in toekomst bereikbaar te houden wordt bijgedragen aan de in de NOVI gestelde opgaven voor sterke en gezonde steden en regio's. Het voorliggende plan is daarmee in lijn met de NOVI.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd.
In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen met betrekking tot deze locatie. De regels van het Barro hebben geen directe invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt stedelijke ontwikkeling als volgt omschreven: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’ wordt niet nader omschreven in het Bro.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de aanleg van het tracédeel Oude Spoorbaan mogelijk waarmee wordt bijgedragen aan de bereikbaarheid van de Leidse Agglomeratie. Hiermee wordt de bestaande infrastructuur ter plaatse van de Oude Spoorbaan aangepast. Het voorliggende bestemmingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.
Afbeelding 4.1 Soorten ontwikkeling
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
De beoogde ontwikkeling kan grotendeels worden toebedeeld aan het type ontwikkeling 'inpassing', want het voornemen sluit aan bij de gebiedsidentiteit en voegt zich in de bestaande structuur. De realisatie van de LRN Oude Spoorbaan betreft aanpassing van bestaande wegen. De ruimtelijke structuur verandert niet door de ontwikkeling en de wegen zijn zorgvuldig en groen ingepast in de omgeving. Bij het gedeelte dat grenst aan de Boterhuispolder is sprake van 'aanpassen'. Een nadere onderbouwing ten aanzien van de Boterhuispolder is opgenomen in paragraaf 4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland.
De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en de ladder voor duurzame verstedelijking.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In paragraaf 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uit paragraaf 4.1.2 blijkt dat een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking voor het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde is.
Ruimtelijke kwaliteit
De ontwikkeling van de LRN Oude Spoorbaan betreft het type ontwikkeling 'aanpassen' (zie ook 4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland).
Ten noorden van de Oude Spoorbaan ligt de Boterhuispolder. Deze polder is in de Provinciale Verordening op de ruimtelijke kwaliteitskaart aangewezen als gebied met beschermingscategorie 1, als kroonjuweel cultureel erfgoed, als weidevogelgebied en als groene buffer.
Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling met het type 'aanpassen', tenzij het gaat om:
Daarnaast moet de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijven door:
Over de beschermde waarden in de Boterhuispolder heeft afstemming met de Provincie plaatsgevonden. Hieronder wordt nader toegelicht op welke wijze de ontwikkeling voldoet aan de Provinciale Omgevingsvisie en Verordening.
Bovenlokale infrastructuur
De realisatie van de Leidse Ring Noord betreft een ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur. De Leidse Ring komt voort uit de LAB71. Een gezamenlijk project van de gemeenten Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest. De 'Oplossing LAB071' heeft als doel de bereikbaarheid van de Leidse agglomeratie te verbeteren. De oplossing bestaat enerzijds uit het beter benutten van het bestaande wegennet (No-regret maatregelen) en anderzijds uit het versterken van een ringstructuur (de 'Agglo-ring', inmiddels omgedoopt tot Leidse Ring).
Maatregelen ruimtelijke kwaliteit
De bestaande Oude Spoorbaan wordt aangepast. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en worden waar nodig hersteld en ook deels versterkt. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
Kroonjuweel cultureel erfgoed
De Boterhuispolder is kroonjuweel cultureel erfgoed. Van belang hierbij is behoud van de landschappelijke polderstructuur en slotenpatroon en de openheid.
De Oude Spoorbaan vormt momenteel de grens tussen het historische landschap van de Boterhuispolder en de wijk Leyhof. De uitbreiding van de Oude Spoorbaan (van 2x1 naar 2x2) vindt, mede op verzoek van de bewoners, plaats aan de zijde van de polder. Uitbreiding aan de zuidzijde (van de polder af) is bovendien niet mogelijk vanwege de hier aanwezige gasleidingen en 50kV-leiding.
Ten opzichte van het referentieontwerp bij het Geactualiseerde Kaderbesluit zijn voor de inpassing van de weg twee optimalisaties in de verdere uitwerking meegenomen. In de eerste plaats is de breedte van het wegprofiel versmald, door de maat van de middenberm kleiner te maken en de rotonde bij de Schildwacht aangepast. Daardoor schuift de verbreding van de weg minder ver op richting de polder en kan een groter deel van de historische waterstructuur behouden blijven. Dit valt tevens beter samen met de bestemming verkeer in het geldende bestemmingsplan. De wegverbreding valt grotendeels binnen de huidige verkeersbestemming. Omdat de weg nog iets kan wijzigen bij de uitwerking van het ontwerp is enige flexibiliteit opgenomen in de bestemming verkeer. Hierdoor wordt de verkeersbestemming ten opzichte van de huidige situatie circa 2 m verbreed richting de polder. Daarnaast komt de weg bij de brug over de Dwarswatering buiten de huidige verkeersbestemming te liggen. Het talud wordt groen ingericht. Door de verschuiving van de weg worden een aantal delen van sloten geraakt. Deze worden iets omgelegd, zodat het slotenpatroon hersteld wordt.
Daarnaast zal het oude slotenpatroon van de Boterhuispolder in de groenstrook tussen de Oude Spoorbaan en de Dijkwacht worden hersteld. Dit dient tevens als waterberging voor de compensatie van de toegenomen verharding. Hierdoor wordt het landschap van de polder als het ware over de weg doorgetrokken en komt de polder dichter bij de woningen te liggen. De weggebruiker zal dan straks door de polder rijden en niet langer langs de polder.
Langs de Oude Spoorbaan, ter hoogte van de Boterhuispolder, worden aan de zuidzijde begroeide geluidschermen toegepast. Door de combinatie met stil asfalt, kan deze binnen voorliggend plangebied beperkt blijven tot een maximale hoogte van 85 centimeter. Deze begroeide schermen krijgen het uiterlijk van een groene haag en door de rietbeplanting van de randsloot aan de bewonerszijde, gaat het scherm bovendien bijna geheel schuil achter deze rietkraag. Daarmee blijft het uitzicht op de Boterhuispolder intact en wordt het geluid van de weg toch voldoende geweerd. Door de keuze van een begroeid, met aarde gevuld scherm is de reflectie richting de polder ook minimaal.
Het fietspad langs de Oude Spoorbaan wordt ter plaatse van de rotonde met de Schildwacht naar de overzijde geleid via een onderdoorgang. Hierdoor kunnen fietsers ongehinderd het autoverkeer kruisen. De onderdoorgang zorgt ook voor een veilige oversteek voor voetgangers die willen gaan wandelen in de Boterhuispolder of naar de bushalte aan de noordzijde gaan.
Weidevogelgebied
Het planvoornemen leidt als gevolg van een kleine verschuiving van de infrastructuur tot een beperkt ruimtebeslag binnen het weidevogelgebied. Naast dit ruimtebeslag leidt het planvoornemen niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het weidevogelleefgebied. Het geconstateerde planeffect met betrekking tot geluidsverstoring en optische verstoring leiden beide niet tot een wezenlijke kwaliteitsvermindering van het weidevogelleefgebied. Aangezien het beperkte ruimtebeslag plaatsvindt in een zone zonder noemenswaardige actuele waarden voor weidevogels, en bovendien sprake is van een afname van het geluidsbelaste oppervlak boven de kritische grens, wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een compensatieopgave voor ‘belangrijk weidevogelgebied’.
Voor een nadere toelichting hierop zie Bijlage 4 Notitie weidevogelgebied.
Groene buffer
De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap het contrast behouden tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte. Daarom zijn deze gebieden aangewezen als groene buffer en als zodanig beschermd.
Zoals hierboven al is aangegeven, zal de verbreding van de Oude Spoorbaan slechts beperkt leiden tot een bredere verkeersbestemming en ook slecht beperkt leiden tot aanpassing van de polderstructuur. De groene buffer blijft behouden.
Molenbiotoop
Ten zuiden van de Oude Spoorbaan ligt de Zijllaanmolen. Zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.2: Zijllaanmolen
Rondom deze molen ligt een molenbiotoop. Hiervoor gelden op basis van de Provinciale verordening de volgende regels:
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
Binnen de molenbiotoop wordt langs de Oude Spoorbaan een scherm gerealiseerd van 0,85 m hoog. De afstand tussen het scherm en het middelpunt van de molen is tenminste 155 meter. De maximale hoogte is dan 1/30ste x 155 = 5.17 m gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek (0,00 m NAP). De maximaal toegestane hoogte is daarom 5,17 m +NAP.
De bovenkant van het scherm komt op 5,10 m NAP. Hiermee voldoet het scherm aan de regels voor de molenbiotoop.
Er is geen nieuwe beplanting voorzien. Wel worden er diverse bomen binnen de molenbiotoop verwijderd. Wat gunstig is voor de zichtbaarheid en vrije windvang van de molen. Zie onderstaande afbeelding:
Afbeelding 4.3: Bestaande (groen) en te verwijderen (rood) bomen en molenbiotoop
De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Bereikbaarheid is essentieel voor de regio. De regio kiest voor het verbeteren van de doorstroming binnen de regio. Het tracédeel Oude Spoorbaan behoort tot de bestaande weginfrastructuur van Leiderdorp. Volgens de Mobiliteitskaart wordt het tracédeel Oude Spoorbaan aangemerkt voor 'Capaciteitsuitbreiding' (geel-rode stippellijn).
Afbeelding 4.4 Uitsnede Mobiliteitskaart (bron: Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020)
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van de bestaande infrastructuur ter plaatse van de Oude Spoorbaan. Hierdoor zal doorstroming van de auto en het openbaar vervoer verbeteren. Daarnaast wordt op dit tracé een extra ongelijkvloerse kruising voor het langzaam verkeer gerealiseerd en wordt het fietspad verbreed naar 4 m, waardoor de regionale fietsverbinding verbetert.
Met de beoogde aanpassingen wordt in het voorliggende bestemmingsplan volop invulling gegeven aan de kernbeslissingen die in het kader van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland zijn genomen.
Voor Leiderdorp is een toekomstvisie opgesteld welke is vastgesteld door de raad d.d. 19 december 2012. Hiermee is een raamwerk voor de toekomst van Leiderdorp tot stand gekomen. Deze toekomstvisie dient als kader voor de ruimtelijke en maatschappelijke structuurvisies. Het samenhangende geheel van deze documenten vormt de integrale toekomstvisie.
De visie wordt via 5 thema’s behandeld: maatschappij, ruimte, financiën, bestuur en economie. Elk thema is onderverdeeld in de aspecten ontwikkelingen, uitdagingen, overwegingen, koers en illustratie.
Voor het thema Ruimte zijn de volgende koersrichtingen benoemd:
Op 4 februari 2013 heeft de gemeenteraad de kaders vastgesteld voor het opstellen van een maatschappelijke en ruimtelijke structuurvisie. Deze structuurvisies maken deel uit van de Toekomstvisie Leiderdorp 2025, waarin het gemeentebestuur aangeeft welke koers zij wil varen op de thema’s maatschappij, ruimte, economie, bestuur en financiën. De eerste twee thema’s, maatschappij en ruimte, worden uitgewerkt in de maatschappelijke structuurvisie en ruimtelijke structuurvisie. De maatschappelijke en ruimtelijke structuurvisies geven aan hoe de gemeente op lange termijn om wil gaan met ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt een afwegingskader om bij nieuwe beleidskeuzes een afweging te kunnen maken tussen mogelijke scenario’s.
Beide structuurvisies zijn een concretere vertaling van de in de Toekomstvisie 2025 gekozen koers.
Met de herinrichting van de Oude Spoorbaan wordt een bijdrage geleverd aan een goede bereikbaarheid van Leiderdorp en Leiden en wordt de bereikbaarheid per fiets en voor voetgangers verbeterd. De Boterhuispolder blijft open en het talud naar de Dwarswateringbrug en het fietspad worden zorgvuldig ingepast.
De ruimtelijke structuurvisie is een thematische uitwerking van de Toekomstvisie (zie hierboven). In deze ruimtelijke structuurvisie schetst de gemeente de ambities voor de toekomst.
De belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen die de komende 20 jaar van belang zijn worden benoemd, rekening houdend met trends in de samenleving zoals vergrijzing en veranderende mobiliteit. Ook geeft de visie aan welke de rol de gemeente heeft in het verwezenlijken van de ambities. De gemeente zet in op versterking van de identiteit en cultuurhistorische structuren van Leiderdorp. Er worden 15 uitgangspunten (hoofdkeuzen) geformuleerd, welke vervolgens per deelgebied worden uitgewerkt.
Met de herinrichting van de Oude Spoorbaan wordt een bijdrage geleverd aan een goede bereikbaarheid van Leiderdorp en Leiden en wordt de bereikbaarheid per fiets en voor de voetganger verbeterd. Het betreft een regionaal project waarbij veel afstemming heeft plaatsgevonden met de regio en directe omgeving.
De nieuwe mobiliteitsvisie vraagt op grond van de evaluatie om voortzetting van succesvol beleid en ontwikkeling van een nieuwe, richtinggevende koers voor de toekomst. Dit laatste vanuit het perspectief van veranderende modaliteitsvoorkeuren in Leiderdorp. De gemeente Leiderdorp grijpt dit moment zodoende aan om een volledig nieuwe mobiliteitsvisie te ontwikkelen. Deze nieuwe mobiliteitsvisie biedt kaders voor de nieuwste trends en nieuwe majeure ontwikkelingen.
Er worden mede op basis van trends, ontwikkelingen en voorkeursmodaliteiten 5 (overkoepelende) doelstellingen geformuleerd.
1. Duurzaamheid:
Duurzaamheid gaat over het realiseren van zo min mogelijk belasting van het milieu door het verkeer. Duurzaamheid heeft betrekking op het beperken van uitstoot, materiaalgebruik en recycling en energiegebruik van het mobiliteitssysteem. Het is zaak om ervoor te zorgen dat een weg zo goed als mogelijk ingepast wordt met zo min mogelijk negatieve effecten voor de omgeving doelstelling vanuit de duurzaamheidsagenda is vermindering van de CO2-uitstoot van het mobiliteitssysteem.
2. Verkeersveiligheid:
Verkeersveiligheid gaat over het voorkomen van (bijna) ongelukken en incidenten tijdens verplaatsingen. Dat geldt voor alle verkeersdeelnemers en vraagt bijzondere aandacht voor kwetsbare verkeersdeelnemers en doelgroepen (waaronder kinderen en senioren). Cruciaal is voorspelbaarheid van situaties en het volgens de regels handelen van verkeersdeelnemers. Schijnveiligheid dient daarbij vermeden te worden. Onder veiligheid verstaan we zowel objectieve, subjectieve en sociale verkeersveiligheid.
3. Bereikbaarheid:
Bereikbaarheid is van belang om te zorgen dat bewoners en bezoekers van A naar B kunnen komen zowel binnen Leiderdorp, in de regio als daar buiten. Dat geldt ook voor het leveren van goederen. Het faciliteren van die vervoersbehoefte is belangrijk om Leiderdorp economisch vitaal te houden en een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoners en bedrijven te zijn. De verschillende modaliteiten kennen daarbij elk hun eigen voor- en nadelen. Afstand, tijd en motief zijn daarin belangrijke factoren.
4. Inclusiviteit:
Inclusiviteit betekent dat iedereen mee kan doen en op een passende manier van A naar B kan komen. Ongeacht of je een fysieke beperking hebt en meer of minder koopkrachtig bent. Zeker nu mensen tot op steeds hogere leeftijd zelfstandig blijven wonen is inclusiviteit van belang.
5. Gezondheid:
Gezondheid gaat over het welzijn van bewoners en bezoekers in hun omgeving. Het beperken van overlast van verkeer (qua geluid, ruimtebeslag en uitstoot) hoort daar bij. Gezondheid betekent verder ook dat bewoners en bezoekers worden uitgedaagd om gezond te zijn en blijven. Dat vraagt om een inrichting van de openbare ruimte die uitnodigt om actief te zijn. Een aantrekkelijk ingerichte leefomgeving draagt daaraan bij.
Dit leidt tot de volgende beleidsdoelen.
Vanuit de voorkeursmodaliteiten en de beleidsdoelen komen we tot zes uitgangspunten voor het mobiliteitsbeleid. Relevant voor dit plan is met name het doel: ‘autoverkeer meer buitenom en over hoofdroutes’.
Zeker voor langere verplaatsingen van en naar de Leidse regio is de auto voor veel bewoners onmisbaar. Daarin faciliteren de grofmazige hoofdroutes uitstekend. We verleiden automobilisten om gebruik te maken van de ring- en snelwegen om Leiderdorp heen. Door doorgaand regionaal verkeer zo veel mogelijk buitenom Leiderdorp te leiden, vermindert de hinder van dit gebiedsvreemd autoverkeer binnen de bebouwde kom van Leiderdorp. Ook verleiden we bewoners en bezoekers om in Leiderdorp meer gebruik te maken van de hoofdroutes, om zo sluipverkeer door de wijken te verminderen. Waar nodig doen we daarvoor in het belang van de verkeersveiligheid en voor het langzaam verkeer aanpassingen in de verkeerscirculatie. We zorgen er daarbij voor dat je in Leiderdorp wel altijd met de auto van A naar B kunt.
De realisatie van de LRN, waaronder LRN Oude Spoorbaan, draagt bij aan dit doel. De ringstructuur leidt doorgaand verkeer om het stadscentrum van Leiden en de dorpskern van Leiderdorp. Ook wordt het langzaamverkeersnetwerk verbeterd.
Doelstelling is om hoogwaardige fietsverbindingen te realiseren, ook tussen beide gemeenten en verder zoals naar Oud Ade. Hiertoe wordt het doorgaande fietspad langs de Oude Spoorbaan verbreed tot 4,0 meter. De twee fietsoversteken bij de rotonde N445/N446 worden opgeheven (op de westelijke en zuidelijke tak van de rotonde). Door de fietsoversteek ondergronds te brengen en te verplaatsen zal de verkeersveiligheid verbeterd worden. Er ontstaat een veilige, rechtstreekse verbinding zonder stoplichten of gelijkvloerse kruisingen.
Het doel van het Groenstructuurplan Leiderdorp 2000 is te bepalen waar de structuur van het groen en water in samenhang met het landschap en de ruimtelijke opbouw van Leiderdorp kan worden versterkt.
De kansen in het ruimtelijke beeld van water, wegen en groen van Leiderdorp vormen de bouwstenen voor de hoofdgroenstructuur. Dit zijn: 1) de groen-blauwe ruggengraat, 2) de landschappelijke contramal en 3) de confrontatie tussen stad en land.
Tot de "groen-blauwe ruggengraat" behoren het Engelendaal, de Ericalaan/Van der Valk Boumanweg met landschappelijke inrichting en de wijkontsluitingswegen met groenaankleding (en water) daar dwars op. De "groen-blauwe ruggengraat" valt eveneens samen met drie netwerken voor de natuur: waternatuur, bermnatuur en bosnatuur. De netwerken verbinden de groen-blauwe ruggengraat met de landschappelijke contramal.
Om Leiderdorp ("de mal") ligt een "landschappelijke contramal": de open gebieden en de hoofdwatergangen met een herkenbare groenaanleg. Kenmerkend zijn de Oude Rijn met bomenrij en Jaagpad langs het water, de Dwarswatering met open groene en bloemrijke taluds, de Does en Ruigekade met een open landschappelijk beeld. De watergangen vanaf de hoofdwatergangen (Dwarswatering en Oude Rijn) naar de Houtkamp liggen grotendeels parallel aan de wijkontsluitingswegen (de ribben) uit de groene ruggengraat.
In het centrum van Leiderdorp komen de stedelijke groene ruggengraat en de landschappelijke contramal bij elkaar in de Houtkamp en het winkelcentrum. Het stedelijke en het landelijke groen versterken elkaar op die plaats en bieden aanknopingspunten voor de inrichting van het nieuwe centrumgebied van Leiderdorp.
Naast de genoemde drie kansen of bouwstenen is een vierde bouwsteen vastgesteld.
Het gaat om de groene sferen in de wijken. Het beeld van het groen buiten de hoofdgroenstructuur wordt bepaald in verschillende wijksferen en de historische relicten die zich daarbinnen bevinden. De invulling van de wijksferen is een afgeleide van de invulling van de hoofdgroenstructuur. Voor de wijksferen geldt in algemene zin: behoud en versterking.
De confrontatie tussen stad en land lag in 2000 in het centrum van Leiderdorp. De ontwikkelingen in het centrumgebied werden gezien als mogelijkheid om het stedelijke groen rond de promenade en de uitbreiding van het winkelcentrum en het landelijke groen uit de Houtkamp en de Heemtuin elkaar te laten versterken.
Vanaf 2007 richten we ons als we het over de stad-landrelatie hebben steeds meer op de randen van de stad en hoe je van daaruit het land kunt beleven. Het liefst door er via de veranda in te kunnen stappen. Om die reden is het groenplan geactualiseerd in 2012. Het groenbeleid is er op gericht om de hoofdgroenstructuur verder te versterken en daar waar mogelijk verder uit te bouwen. Dat doet de gemeente door te werken aan de bouwstenen van de hoofdgroenstructuur.
De Leiderdorpse hoofdgroenstructuur is opgebouwd uit deze bouwstenen:
Afbeelding 4.5: Hoofdgroenstructuur Groenstructuurplan Leiderdorp
In het ontwerp van het groen rond de Oude Spoorbaan is specifiek rekening gehouden met de relatie tussen stad en land. Meer hierover staat in paragraaf 3.3 en het Esthetisch Programma van Eisen welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd (zie Bijlage 3 Esthetisch Programma van Eisen).
De doelstelling van het Bomenbeleidsplan is er voor te zorgen dat het gemeentelijk bomenbeleid, met een door de gemeenteraad vastgestelde integrale bomenvisie als basis, een voldoende scoort volgens de Bomenstichtingnorm. De visie is de bomen te beschermen. Bomen vervullen tal van functies:
De bomen die deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur verdienen ook een voorkeursbehandeling, zowel als het gaat om bescherming als om onderhoud.
Potentieel bijzonder waardevolle bomen verdienen extra bescherming. Het gaat om bomen die de potentie hebben om in de nabije toekomst te worden opgenomen op de lijst met bijzonder waardevolle bomen.
De zorg voor bomen is een kwestie van beheer en onderhoud maar speelt ook bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bestaande bomen vragen tijdens de (her)inrichting van een gebied beschermende maatregelen, zodat ze na de (her)inrichting van de openbare ruimte gezond verder kunnen groeien. Nieuwe bomen stellen andere eisen aan de openbare ruimte. Bij de aanleg van nieuwe bomen voldoende rekening gehouden moeten worden met de toekomstige ruimte (zowel bovengronds als ondergronds) die de boom nodig heeft om tot een volwassen exemplaar uit te groeien.
Op 29 mei 2017 is het bomenbeleidsplan 2017 vastgesteld. Het nieuwe Bomenbeleidsplan 2017 actualiseert het Bomenbeleidsplan 2007 en sluit hierbij aan. Het bevat een eenduidig handelingskader voor de gemeente om te reageren op meldingen van overlast. Met het beleid wil de gemeente beter aansluiten op de gewenste situatie, waarbij we het groene karakter van ons dorp behouden door te investeren in een bomenbestand van goede kwaliteit.
Verordening op de beplantingen 2018 Leiderdorp
De Verordening op de beplantingen 2018 Leiderdorp bevat de juridische verankering van het groenstructuurplan en het bomenbeleidsplan ten aanzien van het verwijderen van groen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen vereist de gemeente Leiderdorp dat er een groentoets wordt uitgevoerd. Dat is een ‘Bomen Effect Analyse’ (BEA) die is verbreed naar alle beplantingen. Hierin staat voor al het groen binnen het te ontwikkelen gebied aangegeven welk effect de ruimtelijke ontwikkeling hierop heeft. De groentoets voorziet in een plan van aanpak voor mitigerende en compenserende maatregelen die ervoor zorgen dat de effecten van de geplande ontwikkeling de kwaliteit van al het groen op en nabij de locatie van de ontwikkeling, alsook de groen- en ecologische structuren niet zal afnemen en liefst nog toeneemt.
De formele groentoets vindt plaats in het kader van de uitvoering op basis van het definitieve ontwerp voor de LRN. In paragraaf 3.3 en het Esthetisch Programma van Eisen welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd (zie Bijlage 3 Esthetisch Programma van Eisen) is uitvoerig toegelicht hoe rekening is gehouden met de beleidsdoelen uit het groenstructuurplan en het bomenbeleidsplan 2017. Het bestaande groen is geïnventariseerd en er is aangegeven op welke wijze het groen dat binnen het relevante onderzoeksgebied ligt ingepast kan worden in de geplande ontwikkelingen. Daar waar het niet mogelijk is het groen in te passen wordt onderbouwd waar en op welke wijze compensatie zal plaatsvinden. Met als uiteindelijk resultaat dat de groenstructuur binnen het plangebied er niet op achteruit gaat en daar waar mogelijk nog versterkt zal worden.
Gelet op bovenstaande en aangezien er rekening wordt gehouden met de aanbevelingen uit de groentoets, is het plan in overeenstemming met het Groenstructuurplan en het Bomenbeleidsplan 2017 alsook de verordening op de beplantingen.
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiderdorp is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda "Samenwerken en Verbinden". Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. De gemeente Leiderdorp vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. De gemeente streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van economie, maatschappij als milieu, zowel op de korte en lange termijn. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.DuBoPlusRichtlijn De gemeente Leiderdorp hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw < 10 woningen, utiliteitsbouw > 3000 m2 bvo en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 20081 als duurzaam bouwen-maatlat19. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw. Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10.
Voor alle bouwprojecten geldt nu 7,0 op thema’s, alleen voor thema Energie geldt 7,5 (voor gemeente Leiderdorp geldt 8,0). De GPR-waarde bouwbesluit bedraagt inmiddels eveneens ca. 7.0. Bij de omgevingsvergunning moet GPR-waarde aangetoond worden.
Klimaatprogramma
In 2008 heeft de gemeente Leiderdorp in samenwerking met de Milieudienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend, dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: „Woningen"; „Bedrijven"; „Duurzame energieproductie"; „Bouwers en projectontwikkelaars" en „Mobiliteit". Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen of 5.000 m2 bvo bedrijfsgebouwen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden een energievisie20 ontwikkeld dient te worden. Ook voor nieuwbouwprojecten onder de 200 woningen moet een energievisie worden opgesteld. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100% reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.
Het plan voor de LRN Oude Spoorbaan sluit aan bij de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Alle relevante duurzaamheidsthema's zijn beoordeeld zoals klimaat en biodiversiteit, energietransitie en circulaire economie. Waterberging draagt bij aan minder belasting van het riool, door toepassing van klimaatvriendelijke bermen wordt dit bewerkstelligt. Circulair toepassen van grondstoffen (zoals duurzaam asfalt) is vanzelfsprekend onderdeel van het project. Ook in de aanbesteding wordt stevig ingezet op harde CO2 eisen en wordt de markt geprikkeld om te komen tot duurzame innovaties.
Uit bovenstaande blijkt, dat de realisatie van de Leidse Ring Noord in overeenstemming is met zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk beleid.
Voor de vraag of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht, zal in eerste instantie moeten worden getoetst aan de activiteitomschrijvingen in kolom 1 en 2 van onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Behalve het Besluit m.e.r. kan er ook een plan-m.e.r.-plicht bestaan vanwege de eventueel vereiste passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet (zie artikel 7.2a lid 1 Wm).
In de bijlage bij het Besluit mer hebben de volgende onderdelen betrekking op wegen:
Om te bepalen of de LRN m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is gekeken naar de gehele LRN. Van belang daarbij is:
Autoweg of autosnelweg
De term autosnelweg wordt in het Besluit mer niet gedefinieerd. Om die reden kan worden aangesloten bij de verkeersregelgeving. Een autosnelweg is ingevolge artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) een weg aangeduid door bord G1 van bijlage I. De plaatsing van dit bord (en het daarbij behorende verkeersregime) maakt geen onderdeel uit van de LRN. Van de aanleg van een autosnelweg in de zin van C-1.2 is in dit geval geen sprake.
De term autoweg wordt in het Besluit mer wel gedefinieerd. De bijlage van Besluit m.e.r., onderdeel A geeft een definitie van het begrip autoweg. Een autoweg is:
De definitie in art. 1 RVV 1990 geeft aan dat een autoweg een weg is die is aangeduid door bord G3 van bijlage I bij het RVV 1990.
Er is geen sprake van bebording met een G1 of G3 bord.
De LRN is wel grotendeels aan te merken als een weg, zoals aangegeven onder categorie a. Zo geldt er een parkeer- en stopverbod en is de LRN vrijwel uitsluitend toegankelijk via knooppunten of door verkeerslichten gereguleerde kruispunten. Echter bestaat er op dat laatste punt één uitzondering, de gelijkvloerse aansluiting van de TNT Post bij de Schipholweg.
Aantal rijstroken
De LRN betreft grotendeels wijziging van een weg met 2x2 rijstroken (totaal 4 rijstroken) en deels (Oude Spoorbaan) een verbreding van een weg met twee rijstroken tot een weg met 2x2 rijstroken (totaal 4 rijstroken).
Lengte van het tracé
De wegaanpassingen betreffen een aantal delen van de LRN. Als alleen gekeken wordt naar de fysieke ingrepen, dan is de lengte minder dan 5km. Het gehele tracé van de LRN bedraagt 6,8 km.
(Informele) m.e.r.-beoordeling
De ontwikkeling valt onder categorie D-1.1.of categorie D-1.2 van de bijlage bij het Besluit mer. In beide gevallen is er sprake van een formele m.e.r.-beoordelingsplicht als het tracé langer is dan 5 km.
Omdat we voor het gehele tracé (6,8 km) willen weten of dit inpasbaar is en niet tot onaanvaardbare milieueffecten leidt is er een formele mer-beoordeling opgesteld. Hierin wordt vanwege de zorgvuldigheid de hele LRN beschouwd zie Bijlage 5 Mer-beoordeling
Wet natuurbescherming
Als er een significante toename is van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden kan er op basis van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling nodig zijn bij bestemmingsplannen. Er geldt dan op basis van de Wet milieubeheer een plan-m.er.-verplichting.
Uit de m.e.r.-beoordeling voor de LRN (zie Bijlage 5 Mer-beoordeling) blijkt dat de wegaanpassingen ten behoeve van de LRN niet leiden tot nadelige milieugevolgen.
In het kader van de m.e.r.-beoordeling is zijn er Aeriusberekeningen gemaakt voor de gebruiksfase van de gehele LRN. Er zijn berekeningen gemaakt met AERIUS Calculator 2020 en AERIUS Connect. De laatste berekening geeft ook inzicht zonder 5km afkap (zie Bijlage 6 Stikstofonderzoek)
SRM2-berekening
Uit de berekening voor de gebruiksfase met AERIUS Calculator 2020 volgt dat er tijdens de gebruiksfase van de Leidse Ring Noord geen toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
OPS-berekening
Op basis van de gecombineerde berekening uitgevoerd met de opties DEFAULT en OPS_ROAD binnen AERIUS Connect, voor het rekenjaar 2023, wordt voor de gebruiksfase een maximale toename van de depositie van 0,01 mol/ha/jaar berekend op de Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide, Kennemerkland-Zuid en Noordhollands Duinreservaat. Er worden geen deposities berekend op andere gebieden.
Deze toename heeft geen effect op de instandhouding van de relevante habitattypen. Dit blijkt uit de ecologische beoordeling (zie Bijlage 7 Ecologische beoordeling).
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering' (Wsn) in werking getreden. Een van de zaken die met de inwerkingtreding van de Wsn van kracht is geworden, is de partiële vrijstelling van de bouwsector als het gaat om stikstof. Als gevolg hiervan hoeft de aanlegfase niet nader beoordeeld te worden. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 5.4.2.1 Gebiedsbescherming.
Omdat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, is er geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft (gemandateerd aan de Omgevingsdienst West-Holland) op 13 december 2021 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen. Er is daarom geen plan-m.e.r.-verplichting (zie Bijlage 8 Mer-beoordelingsbesluit Leiderdorp en Bijlage 9 Mer-beoordelingsbesluit Leiden).
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
In het plangebied is archeologisch bureauonderzoek (zie Bijlage 10 Archeologisch onderzoek) uitgevoerd. Gezien de diepe ligging van het pleistocene zand worden archeologisch resten uit het paleolithicum en mesolithicum niet verwacht binnen de verstoringsdiepte.
Op in het plangebied aanwezige oeverwal-, kreek- of crevasse-afzettingen kunnen resten vanaf het laat neolithicum aanwezig zijn. De verwachting hierop is hoog. Op de komafzettingen geldt een lage verwachting. Op basis van historische kaarten worden in het plangebied waarschijnlijk geen resten van bebouwing uit de nieuwe tijd verwacht, hoewel de aanwezigheid van een molen in het oostelijke deel van het plangebied niet geheel kan worden uitgesloten.
In het plangebied hebben eerder reeds enkele onderzoeken plaatsgevonden. Op basis daarvan kan met zekerheid één deel vrijgegeven worden (zie afbeelding 5.1). Voor twee andere delen van het plangebied dient het advies uit het betreffende onderzoek gevolgd te worden.
Afbeelding 5.1: Advies vervolgonderzoek archeologie
Omdat er een hoge en middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied, dient in het overige deel van het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase, uitgevoerd te worden om de ligging van de stroomgordelafzettingen en eventuele archeologisch relevante niveaus in kaart te brengen.
De methode – een verkennend booronderzoek bestaande uit 6 boringen per hectare - is er niet primair op gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en –intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om:
Op basis van het resultaat van dit verkennend booronderzoek kan vastgesteld worden of vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek en/of proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provincinciaal archeoloog kan ook.
Voor het gehele plangebied is, conform de gemeentelijke archeologische waardenkaart de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Afhankelijk van de hoogte van de trefkans, dient vanaf een bepaalde oppervlakte en diepte archeologisch onderzoek verricht te worden.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig, ook ligt het plangebied niet in of nabij een beschermd stads- of dorpsgezicht.
Het plangebied valt deels binnen de invloedssfeer van een molenbiotoop van de Zijllaanmolen. Voor het bouwen binnen de molenbiotoop gelden regels op basis van de Provinciale verordening. Er moet rekening gehouden worden met de vrije windvang en het zicht op de molen.
Binnen de molenbiotoop wordt een geluidsscherm gerealiseerd. De hoogte van dit bouwwerk voldoet aan de regels van de Provinciale verordening. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland.
De Wet natuurbescherming is gericht op de bescherming van gebieden, soorten en bossen. Bij gebieden gaat het om het Natuurnetwerk, waaronder Natura 2000 gebieden. De bescherming van soorten is gebaseerd op de Vogel- en habitatrichtlijn, maar er zijn ook andere soorten beschermd. Dit kan per provincie verschillend zijn.
Voor houtopstanden (bos) binnen de bebouwde kom en in tuinen en erven is de Wet Natuurbescherming niet van toepassing. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom.
Het plangebied bevindt zich 7,5 km van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. Het gebied is aangewezen voor de stikstofgevoelige habitattypen Witte duinen, Grijze duinen (kalkrijk en -arm), Duindoornstruwelen, Duinbossen (droog, vochtig en binnenduinrand), Vochtige duinvalleien (open water, kalkrijk en hoge moerasplanten).
Het plangebied bevindt zich niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het plangebied grenst aan de Boterhuispolder. De Boterhuispolder is in de provinciale verordening aangewezen als weidevogelgebied. Het planvoornemen leidt tot een beperkt ruimtebeslag binnen het weidevogelgebied als gevolg van een kleine verschuiving van de infrastructuur. Het ruimtebeslag betreft ca 6.000 m2 (0,6 hectare). Deze verschuiving vindt plaats in een zone waar in de huidige situatie een hoogspanningsleiding door het gebied loopt, en die van daaruit weinig geschikt is voor weidevogels.
Het planvoornemen leidt daarnaast tot een afname van de oppervlakte geluidsverstoord weidevogelgebied met 9,8 hectare, gemeten op basis van de verschuiving van de 47 dB(A)- contour als kritische grens. Deze afname is toe te schrijven aan de toepassing van een geluidsarm verhardingstype in het wegdek.
Aangezien het beperkte ruimtebeslag plaatsvindt in een zone zonder noemenswaardige actuele waarden voor weidevogels, en bovendien sprake is van een afname van het geluidsbelaste oppervlak boven de kritische grens, wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een compensatieopgave voor ‘belangrijk weidevogelgebied’ (zie Bijlage 4 Notitie weidevogelgebied).
In het kader van de m.e.r.-beoordeling is zijn er Aeriusberekeningen gemaakt voor de gebruiksfase van de gehele LRN. Er zijn berekeningen gemaakt met AERIUS Calculator 2020 en AERIUS Connect. De laatste berekening geeft ook inzicht zonder 5km afkap. Tevens zijn er voor de LRN Oude Spoorbaan berekeningen gemaakt voor de realisatiefase (zie Bijlage 6 Stikstofonderzoek).
SRM2-berekening
Uit de berekening voor de gebruiksfase met AERIUS Calculator 2020 volgt dat er tijdens de gebruiksfase van de Leidse Ring Noord geen toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
OPS-berekening
Op basis van de gecombineerde berekening uitgevoerd met de opties DEFAULT en OPS_ROAD binnen AERIUS Connect, voor het rekenjaar 2023, wordt voor de gebruiksfase een maximale toename van de depositie van 0,01 mol/ha/jaar berekend op de Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide, Kennemerkland-Zuid en Noordhollands Duinreservaat. Er worden geen deposities berekend op andere gebieden.
Deze toename heeft geen effect op de instandhouding van de relevante habitattypen. Dit blijkt uit de ecologische beoordeling (zie Bijlage 7 Ecologische beoordeling).
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering' (Wsn) in werking getreden. Een van de zaken die met de inwerkingtreding van de Wsn van kracht is geworden, is de partiële vrijstelling van de bouwsector als het gaat om stikstof. Met de Wsn worden onder meer de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming gewijzigd. Overeenkomstig het nieuwe artikel 2.9a Wet natuurbescherming (Wnb), worden de gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van bepaalde activiteiten van de bouwsector vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. Het gaat hier dan om het bouwen en slopen van een bouwwerk en het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk. Voorbeelden van activiteiten die onder de vrijstelling vallen, zijn:
De vrijstelling heeft ook betrekking op de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden, zoals:
Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, kan voor dit onderdeel van het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld.
Voor LRN hoeft de aanlegfase daarom niet beoordeeld te worden.
Voor de volledigheid is er toch een aeriusberekening gemaakt voor de aanlegfase van LRN Oude Spoorbaan. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op relevante Natura 2000-gebieden (zie Bijlage 6 Stikstofonderzoek). Uitgangspunt voor dit plan is de tweede variant, waarbij uitgegaan wordt van ‘maximale maatregelen’ waarin het werk zoveel mogelijk elektrisch wordt uitgevoerd conform wat nu op de civiele aannemersmarkt al beschikbaar is en dus ingezet zou kunnen worden.
In maart 2021 is er een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 11 Ecologische quickscan) , waarbij een inschatting is gemaakt van de potenties voor beschermde natuurwaarden. Uit deze quickscan volgt dat als gevolg van de verbreding van de Oude Spoorbaan, de volgende effecten zijn te verwachten:
De volgende aanbevelingen worden gedaan in het kader van de Wet natuurbescherming:
Vervolgens heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de Platte schijfhoren, de Huismus en vleermuizen (zie Bijlage 12 Aanvullend ecologisch onderzoek).Binnen het plangebied is sprake van beschermd voorkomen van:
De soorten vallen onder respectievelijk de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn.
Platte schijfhoren en Huismus
Een ontheffing van de geldende verboden voor beide soorten conform de Wet natuurbescherming betreffende de platte Schijfhoren en huismus is nodig om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren. Hiertoe zal onder andere moeten worden aangetoond dat:
Voor de Platte schijfhoren en de Huismus zal, voorafgaand aan de werkzaamheden compensatie van het leefgebied plaatsvinden door het graven van nieuwe watergangen en het planten van groen. Daarmee wordt het leefgebied in stand gehouden. Voor de uitvoering wordt een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd.
Afbeelding 5.2: Waarnemingen Platte schijfhoren
Afbeelding 5.3: Esentieel leefgebied Huismus, met als inzet (rechts) het westerlijk deel van het plangebied
Vleermuizen
Buiten het plangebied, maar relevant in het kader van de Leidse Ring Noord, is sprake van beschermd gebiedsgebruik van de Dwarswatering door de Meervleermuis en de Watervleermuis en de mogelijke aanwezigheid van beschermd leefgebied van de Waterspitsmuis.
Ten aanzien van de werkzaamheden aan en rondom de Dwarswatering dient men rekening te houden met de essentiële vliegroute en essentieel foerageergebied van de Meervleermuis en de Watervleermuis.
De werkzaamheden aan en rond de Dwarswatering dienen uitgevoerd te worden onder ecologische begeleiding en ecologisch werkprotocol om overtredingen van verbodsbepalingen te voorkomen.
Rugstreeppad
Voorkomen moet worden dat tijdens de werkzaamheden de rugstreeppad migreert naar het plangebied. In het kader van de zorgplicht moeten daarom maatregelen worden getroffen:
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Wel moet er compensatie plaatsvinden voor de Platte schijfhoren en Huismus en moet het ecologisch werkprotocol toegepast worden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
De conclusie uit het indicatieve asfalt- fundering-, bodem- en waterbodem onderzoek (Bijlage 13 Bodemonderzoek) is dat uit de zintuiglijke waarnemingen, alsmede de analyse- en toetsingsresultaten het volgende is gebleken:
Asfalt:
In boring 01 (145-169 en 229-254 mm), 02 (257-288 mm), 03 (324-396 mm), 04 (450-500 mm), 05 (347-382 mm) en 06 (342-397 en 426-475 mm) is fluorescentie waargenomen. De lagen inclusief 20 mm aan onderzijde van deze lagen dienen als teerhoudend te worden afgevoerd. In alle overige boringen is indicatief geen teer waargenomen. Om de hergebruiksmogelijkheden te kunnen bepalen dient asfaltonderzoek conform CROW publicatie 210 te worden uitgevoerd.
Fundering:
Bodem:
Waterbodem:
Het grondonderzoek is indicatief van opzet en bezit niet de rechtsgeldigheid van een AP-04 onderzoek. Met het bovenstaande indicatieve onderzoek kan de grond alleen worden afgevoerd naar een erkend acceptant (grondbank), of onder dezelfde omstandigheden binnen hetzelfde werk worden hergebruikt, of binnen de gemeente worden hergebruikt op basis van de bodemkwaliteitskaart.
Ten behoeve van de uitvoering moeten de volgende aanvullende onderzoeken uitgevoerd worden:
Mocht uit de bovenstaande onderzoeken blijken dat wél sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging dan is het volgende van toepassing: Indien gegraven wordt in een sterk verontreinigde bodem is sprake van een “sanerende handeling”. Voor het verrichten van “sanerende handelingen” moet een melding in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) worden verricht (BUS-melding of saneringsplan).
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Voor externe veiligheid is voor dit project vervoer van gevaarlijke stoffen van belang. Het gaat daarbij om:
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Over delen van de Leidse Ring Noord worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. De Oude Spoorbaan in Leiderdorp is opgenomen in het routeringsbesluit van de gemeente Leiderdorp en wordt gebruikt voor de bevoorrading van bedrijventerrein De Baanderij.
De aanleg van de Leidse Ring Noord heeft geen effect op de hoeveelheid transporten van gevaarlijke stoffen. Aan de bedrijven die worden bevoorraad op De Baanderij verandert namelijk niets door de aanleg van de Leidse Ring Noord.
Vervoer gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Langs de Oude Spoorbaan liggen hoge druk aardgasleidingen. Rondom deze leidingen liggen veiligheidszones. Bij de planvorming is rekening gehouden met deze leidingen. De wijziging van de weg zal niet leiden tot aanpassing van het leiding tracé.
Het voornemen leidt niet tot een wijziging in het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. Er zijn geen effecten in relatie tot het onderwerp externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidzone langs de weg is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken en het type van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). Bij het bepalen van het aantal rijstroken tellen opstelstroken en in- en uitvoegstroken niet mee.
De grenswaarden van de Wet geluidhinder gelden voor de geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van de weg en het onderzoeksgebied liggen. Wat geluidgevoelige bestemmingen zijn, is bepaald in de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder. Het gaat hierbij om:
Voor de aanpassingen van de wegen heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Zie Bijlage 14 Akoestisch onderzoek
Gezien de samenhang met deeltraject LRN Oude Spoorbaan, is het akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de LRN Engelendaal en LRN Oude Spoorbaan samen.
Om het effect van de fysieke wijziging van de wegen op de geluidbelasting in kaart te brengen, is de geluidbelasting berekend in de volgende jaren:
Gezien de samenhang met de LRN Oude Spoorbaan worden in deze paragraaf de maatregelen voor de Oude Spoorbaan voor beide deeltrajecten weergegeven.
Afbeelding 5.4: Relevante wegen
Afbeelding 5.5: Wegontwerp rondom Oude Spoorbaan en Schildwacht
Uit de toets volgens de Wet geluidhinder blijkt dat er bij verschillende geluidgevoelige objecten reconstructies in de zin van de Wet geluidhinder optreden, en overschrijdingen van maximaal vast te stellen hogere waarden plaatsvinden.
Door de optimalisaties in het ontwerp, zoals bijvoorbeeld het versmallen van de middenberm, en het toepassen van een optimaal asfalttype (dubbele deklaag B) kan de hoogte van het scherm worden beperkt tot 0,85 m boven bovenkant asfalt en hoeft voor geen enkele woning een hogere grenswaarde te worden aangevraagd. Op de rotonde Schildwacht wordt het stille asfalt SMA NL8G+ toegepast dat beter bestand is tegen de verkeersbelasting op een rotonde. De schermhoogte van 0,85 meter boven bovenkant asfalt correspondeert met een hoogte van 0,25 meter onder NAP.
Daarnaast wordt er vanwege landschappelijke inpassing een scherm van 0,75 m ten zuiden van de Oude Spoorbaan vanaf de Dwarswatering in aansluiting op het scherm ter hoogte van de Leyhof. Dit scherm is niet nodig vanuit akoestisch oogpunt en ligt net buten het plangebied van dit bestemmingsplan.
De schermen worden als groene, begroeide schermen uitgevoerd zodat deze opgaan in het landschap en geen tot minimale verstoring van het uitzicht veroorzaken. Alleen een klein deel van het geluidsscherm aan de westzijde van de rotonde met de Schildwacht wordt in verband met de verkeersveiligheid (zicht) in transparant glas uitgevoerd. De ligging van de schermen is weergegeven in Afbeelding 5.6.
Afbeelding 5.6: Locatie schermen
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
In het kader van de uitvoering van de infrastructurele aanpassingen aan de Leidse Ring Noord (LRN) te Leiden en Leiderdorp is voor de gehele LRN een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 15 Onderzoek luchtkwaliteit
Hierbij is rekening gehouden met de veranderende verkeersstromen behorende bij de aanpassing van de wegenstructuur van de LRN. Dit leidt tot een verandering van emissies van luchtverontreinigende stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer. In het onderzoek zijn de berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) als gevolg van de realisatie van de infrastructurele aanpassingen aan de LRN weergegeven, getoetst en beoordeeld. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op betreffend punt te toetsen grenswaarden. Uit het onderzoek blijkt dat er een afname is van de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) bij de Oude Spoorbaan. Deze afname komt door de wijziging in ligging van de rijbanen. De grotere afstand tot het rekenpunt zorgt voor een afname van de concentraties, ondanks de toename in intensiteiten.
In het plangebied liggen gasleidingen en een bovengrondse hoogspanningverbinding (150 kV-verbinding). Voor de hoogspanningsverbinding en de gasleidingen geldt er een veiligheidszone. In het bestemmingsplan is deze zone opgenomen met de dubbelbestemmingen 'Leiding-Hoogspanning' en 'Leiding-Gas'. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De initiatiefnemer dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5000 m2 dient de aanvrager een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij het aanleggen van 500 m2 tot 5000 m2 verharding is het meldingsplichtig.
Beleid gemeente Leiderdorp
VGRP 2016 – 2018 en het Waterbeheerplan 2020-2029
Het doel van het waterbeheerplan is om voor de komende jaren inzichtelijk te maken welke kosten gemoeid zijn met de uitvoering van alle onderhoudsmaatregelen in relatie tot de watergangen. Vanuit het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) en het Waterbeheerplan zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiderdorp en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
In het kader van de watertoets (zie Bijlage 16 Watertoets LRN Oude Spoorbaan) heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft ingestemd met de locaties voor de watercompensatie en is akkoord met de uitgevoerde watertoets.
Watersysteem
Parallel aan zowel de noord- als zuidzijde van de Oude Spoorbaan liggen een aantal watergangen. Primair oppervlaktewater ligt zuidelijk van de Oude Spoorbaan ten noorden van de wijk Leyhof. Noordwestelijk van het plangebied liggen verschillende rietvelden. De Bospolder watert in twee richtingen af, naar het noorden via een stuw en duiker naar de Boterhuispolder, en oostelijk naar de Rodepolder. Het oppervlaktewater met de afwatering is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5.7: Legger met oppervlaktewater in en rondom het plangebied (bron: datalaag HHR)
De peilgebieden zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. De Boterhuispolder, gelegen aan de noordzijde van de Oude Spoorbaan, heeft een zomerpeil van NAP -2,16 m en een winterpeil van NAP -2,26 m. De Bospolder ligt aan de zuidzijde en heeft een vast peil van NAP -2,12 m. De grens van deze twee peilgebieden loopt langs de as van de bestaande weg. Peilgebied Rodepolder heeft een zomerpeil van NAP -2.38 m en een winterpeil van NAP -2.48 m.
Afbeelding 5.8: Peilgebieden in en rondom het plangebied (bron: datalaag HHR)
Grondwater
Bij het plangebied Oude Spoorbaan is een peilbuis (B30F4098-001) in het DINO-loket opgenomen met actuele metingen vanaf eind 2013. Uit de gegevens blijkt dat het plaatselijke grondwaterpeil varieert met een GLG van NAP -1,85 m en een GHG van NAP -1,55 m.
Waterkeringen
Het plangebied ligt buiten de kern van de regionale boezemkade. Ook de regionale kering met de (buiten)beschermingszone van de kade bevindt zich buiten het plangebied. In onderstaande afbeelding is de kering met beschermzone weergegeven. Het op de afbeelding aangegeven plangebied is het plangebied van de watertoets, dit is aan de westzijde iets ruimer dan het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.
Afbeelding 5.9 Regionale kering in de omgeving van het plangebied. Het plangebied op de afbeelding is aan de westzijde ruimer dan het plangebied van dit bestemmingsplan (bron: datalaag HHR)
Watercompensatie
Het verharde oppervlak neemt toe ten opzichte van de huidige situatie. In totaal neemt het verhard oppervlak met circa 8.000 m2 toe. Voor de toename aan verharding is de eis dat 15% van de toename aan verhard oppervlak wordt gecompenseerd in de vorm van aanleg van nieuw oppervlaktewater. Het bestaande oppervlaktewater dient hierdoor zowel aan de noordzijde als de zuidzijde van de weg met 600 m2 toe te nemen (totaal 1.200m2) om te voldoen aan de gestelde bergingseis. Omdat het aanvullende verhard oppervlak groter is dan 500 m2 is deze verhardingstoename vergunningsplichtig. In de plannen dient ook rekening gehouden te worden met compensatie voor de dempingen.
Ontwikkeling en maatregelen water
Aan de noordkant van de Oude Spoorbaan worden enkele smalle watergangen verbreed (zie afbeelding 5.10. Daarnaast wordt één van de rietvelden uitgebreid. In het oostelijk deel wordt onder de rotonde een fietstunnel aangelegd. In de zuidelijke polder worden bovendien enkele watergangen aangepast. De groenstrook tussen de woningen en de weg wordt opnieuw ingericht met onder meer bloemrijk grasland. In het westen is voorzien dat het huidige grasveld wordt vervangen door rietvelden. Landschappelijk versterken de rietlanden de verbinding tussen de beide zijden van de weg. Deze nieuwe rietlanden hebben permanent water en hebben dus bij peilstijging direct een functie in de waterberging. Het betreffen overige watergang’ met een waterdiepte van 0,6 m.
Afbeelding 5.10: Impressie van nieuwe inrichting Oude Spoorbaan met rietvelden (blauwgroen), bloemrijk grasland (heldergroen) en sloten (blauw). Boven westelijk deel, onder oostelijk deel.
Door de aanleg van nieuwe rietlanden en wateroppervlak neemt het wateroppervlak ten zuiden van de Oude Spoorbaan in de Bospolder toe. Noordelijk neemt het wateroppervlak af als gevolg van demping binnen de Boterhuispolder.
Als gevolg van de beoogde ontwikkelingen resulteert een toename van wateroppervlak van totaal 2.806 m2. De demping per peilgebied is weergegeven in Tabel 5-2. Hiermee wordt voorzien in voldoende watercompensatie.
In de Bospolder is er dus sprake van een overcompensatie van 5.376 m2. In de Boterhuispolder is er een tekort van 2.570 m2. In totaal is er een overschot van 2.806 m2 aan nieuw oppervlaktewater.
In beginsel is het beleid van Rijnland dat compensatie per peilvak en polder sluitend moet zijn. In het voorliggende geval wordt in het stedelijke gebied, de Bospolder, meer gecompenseerd dan noodzakelijk is. De afvoer naar de (iets) lager geleden Boterhuispolder met een agrarische functie neemt daardoor af. In de noordelijke polder wordt weliswaar minder gecompenseerd dan volgens het beleid wenselijk is, maar doordat er ook minder afvoer is, wordt evengoed geen toename van de wateroverlast verwacht. Aan Rijnland is verzocht of zij hiermee in kunnen stemmen. Rijnland is 14 juli per mail en telefonisch akkoord gegaan met dit voorstel waarbij in het naastgelegen peilvak wordt gecompenseerd.
Bij de nieuw te realiseren rietvelden wordt rekening gehouden met de ligging van de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Omdat de demping van water gedeeltelijk plaatsvindt bij de regionale kering en groter is dan 100 m2 is hiervoor een vergunning noodzakelijk (buiten plangebied).
Duikers
In het plangebied worden verschillende nieuwe duikers aangebracht ter hoogte van de nieuw te plaatsen schuine watergangen en rietvelden. In overeenstemming met het hoogheemraadschap wordt de grote duiker onder de Oude Spoorbaan (noordwestelijk in Figuur 2-6) van 3,0 x 2,2 m vervangen. Er is geen reden gevonden om de huidige hoge duiker toe te passen. Gezien de waterdiepte van 0,5 m is ingestemd met de toepassing van een nieuwe rechthoekige duiker van 3 m breed en 75 cm hoog.
Grondwater
Bij de fietstunnel ter hoogte van de Schildwacht is de hoogte van het grondwater van belang voor de uitvoering (drooglegging). Zandlagen bevinden zich hier lokaal vanaf het maaiveld tot circa NAP -7 m. Monitoring van het grondwater is hier dan ook belangrijk. Ter hoogte van de rotonde Schildwacht worden hiervoor momenteel peilbuizen geplaatst.
Bij de realisatiefase dient bemaling te worden ingezet om de werkzaamheden in den droge uit te voeren. Om de grootte en de duur van de bemaling te bepalen, dient een bemalingsadvies opgesteld te worden, hierbij is het mogelijk dat ten aanzien van de grondwateronttrekking een vergunning noodzakelijk is.
De werkzaamheden vinden op afstand plaats van leidingen van de Gasunie. In de keur eist het hoogheemraadschap monitoring van de grondwaterstand wanneer onttrekkingen plaatsvinden in de buurt van persleidingen van het hoogheemraadschap of andere grote leidingen.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht:
1. Schoonhouden;
2. Scheiden;
3. Zuiveren.
Voor de waterkwaliteit is het van belang dat de toekomstige verhardingen (waaronder de daarbij horende werken, zoals de fundering) geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) bevatten. Daarnaast moet er zorg voor worden gedragen dat er tijdens aanleg geen milieuvervuilende materialen en stoffen in het grond- en oppervlaktewater terecht komen (schoonhouden).
Afstromend wegwater dat via goten en kolken wordt opgevangen, mag niet rechtstreeks op het oppervlaktewater worden geloosd conform de BLBI (Besluit lozen buiten inrichtingen). Binnen dit project is onderzocht of het water vrij kan afstromen naar de berm, om zo een vertraagde afvoer richting het watersysteem te realiseren ook wordt HWA aangebracht bij de rotonde en mogelijk bij de aansluiting op de brug over de Dwarswatering en bij de aansluiting op de rotonde van de provincie. Deze lozing op de bermen zorgt voor een zuiverende werking. In de toekomstige situatie zorgt het afstromend hemelwater niet voor een verslechtering van het oppervlaktewater. Aanvullende zuiverende voorzieningen zijn daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Uit de watertoets is gebleken dat er voldoende watercompensatie plaatsvindt. Ook zal de ontwikkeling geen effect hebben op de waterkeringen, het grondwater en de waterkwaliteit.
In het plangebied zullen bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van Niet gesprongen explosieven (NGE) te worden uitgevoerd.
Voor de LRN Oude Spoorbaan heeft onderzoek plaatsgevonden naar niet gesprongen explosieven (Bijlage 17 Memo onderzoek NGE en Bijlage 18 Onderzoek conventionele explosieven). Hieruit blijkt dat er beperkingen zijn bij werkzaamheden (zoals werken volgens protocol en opsporingswerkzaamheden). Als bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de beperkingen, vormen de NGE geen belemmering voor het project.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan Leidse Ring Noord Oude Spoorbaan zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 9 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 10 t/m 13 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 14 en 15 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (Artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (Artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Groen (Artikel 3)
Gronden aangewezen voor 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Verkeer (Artikel 4)
Gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor hoofd- en gebiedsontsluitingswegen (waarbij ten hoogste 2x2 rijstroken, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken en in- en uitvoegstroken zijn toegestaan), voet- en (brom)fietspaden, inclusief onderdoorgangen en daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, straatmeubilair en afvalverzameling, nutsvoorzieningen en geluidswerende voorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
De as van de weg moet gerealiseerd worden ter plaatse van de as van de weg op de verbeelding. In de regels is een binnenplanse afwijking opgenomen voor het verschuiven van de as van de weg tot maximaal 5 meter.
Ten noorden van de Oude Spoorbaan en ten oosten van de rotonde is de aanduiding (sv-fp) opgenomen. Hier komt een fietspad. Hier zijn uitsluitend voet- en (brom)fietspaden, inclusief onderdoorgangen en daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen toegestaan.
Leiding - Gas (Artikel 6)
Ter plaatse van het plangebied zijn gasleidingen aanwezig. Deze gasleidingen zijn in dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 7)
Ter plaatse van het plangebied zijn een bovengrondse hoogspanningsverbindingen en een ondergrondse hoogspanningsverbinding aanwezig. Deze hoogspanningsverbindingen zijn in dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Waarde - Archeologie middelhoge trefkans ( Artikel 8 )
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge trefkans' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Waarde - Archeologie lage trefkans ( Artikel 9 )
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie lage trefkans' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 1000 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel ( Artikel 11 )
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels ( Artikel 12 )
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene gebruiksregels (Artikel 13)
Hierin is het strijdig gebruik opgenomen dat geldt voor elke bestemming.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 14)
In deze bepaling zijn de regels voor de molenbiotoop, ter bescherming van de functie van de molen, opgenomen. Tevens zijn regels voor de diverse vrijwaringszones van de waterkeringen en provinciale vaarweg, die in het plangebied gelden, opgenomen.
Algemene afwijkingsregels ( Artikel 15 )
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Overige regels ( Artikel 16 )
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels ( Artikel 17 )
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (Artikel 18)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Het gemeentelijke uitvoeringskrediet is door middel van het uitvoeringsbesluit op 2 december 2021 (Z/21/ 121575/ 248624) beschikbaar gesteld.
Het bestemmingsplan Leidse Ring Noord Oude Spoorbaan maakt geen bouwplannen mogelijk in de zin van de Grondexplotatiewet. Dit betekent dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.
Gelet op het voorstaande is er spake van een economisch uitvoerbaar bestemmingsplan.
Een deel van de gronden voor het fietspad ten noorden van de Oude Spoorbaan is nog niet in eigendom van de gemeente. Als deze gronden niet minnelijk verworven kunnen worden, is de gemeente bereid hiervoor het onteigeningsinstrumentarium in te zetten.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
In aanloop naar het geactualiseerde kaderbesluit is er een uitgebreid participatieproces doorlopen met de omgeving en belangrijke stakeholders in en rondom het gebied. De inzichten die daaruit zijn gekomen zijn de basis geweest voor het participatieproces van de afgelopen periode, om te komen tot het uitvoeringsbesluit. De uitgangspunten voor het participatieproces, conform de Participatie- en inspraakverordening 2019 en het geactualiseerde kaderbesluit uit 2019/2020, zijn:
Het doel van participatie en communicatie over de LRN is:
Er zijn plenaire informatiebijeenkomsten georganiseerd, per tracédeel zijn er klankbordgroepen samengesteld met omwonenden die hun reactie op de conceptvoorkeursuitwerking hebben gegeven, er zijn bewonersbrieven verstuurd om omwonenden te informeren en er heeft overleg plaatsgevonden met andere belanghebbenden, zoals ondernemers en belangenverenigingen.
Om te komen tot het uitvoeringsbesluit en voorliggend bestemmingsplan zijn verschillende vormen van participatie toegepast. In onderstaand overzicht zijn de betrokken stakeholders inzichtelijk gemaakt.
Type stakeholder | Stakeholder | Aanhaking bij het project |
Bedrijven/instellingen | Ondernemingsvereniging Leiderdorp, hulpdiensten, landbouwbedrijven in de omgeving | Bilaterale overleggen Bijeenkomsten meedenkgroep |
Omwonenden | Bewoners in de directe omgeving van het projectgebied, zoals Buitenhof en Dijkwacht, Ovaal | Bilaterale overleggen Bijeenkomsten meedenkgroep |
Belangenverenigingen | Bomenbond, Fietsersbond, Cumela, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Leiden, Vogelwerkgroep IVN | Bilaterale overleggen Bijeenkomsten meedenkgroep |
Werk derden | R-net, HOV, kabels en leidingen, WarmteLinq | Bilaterale overleggen |
Raakvlakprojecten/interne stakeholders | Projectorganisatie, ontwikkelaars Baanderij, Leiding over Oost | Bilaterale overleggen Bijeenkomsten meedenkgroep |
Bevoegde gezagen | Waterschap, provincie Zuid-Holland | Bilaterale overleggen |
Tabel 7.1: Participatieoverzicht
Het raadpleegproces voor het uitvoeringsbesluit en bestemmingsplan heeft betrekking gehad op de ruimtelijke inpassing van tracédeel Oude Spoorbaan, met onderwerpen zoals de inrichting van de groenvoorzieningen, water, de fietsverbindingen en aandacht voor de ecologische aspecten van het ontwerp. In het participatieproces voor dit tracédeel is met name veel aandacht geweest voor de thema's die betrekking hebben op geluid en geluidsbeperkende maatregelen, zoals vormgeving, materialisering, exacte positionering en kenmerken van de geluidsschermen. Hierbij is voortgeborduurd op de discussie die gevoerd is ten tijde van het participatieproces om te komen tot het geactualiseerde kaderbesluit, over geluid en geluidwerende maatregelen. Bovenstaande onderwerpen zijn met de desbetreffende partijen besproken in bilaterale overleggen of tijdens de verschillende bijeenkomsten die zijn georganiseerd voor de stakeholders.
Deze bijeenkomsten hebben in verband met corona-maatregelen digitaal plaatsgevonden. Hierover is door de stakeholders aangegeven dat dit een goede methode is om zowel geïnformeerd te worden als input te leveren. Er hebben drie online bijeenkomsten van de meedenkgroep plaatsgevonden om de betrokken stakeholders te informeren over de stand van zaken en te raadplegen over diverse onderwerpen. Hiervoor zijn alle eerder in kaart gebrachte stakeholders uitgenodigd en er zijn aanvullend bewonersbrieven verstuurd, om te garanderen dat alle betrokken partijen op de hoogte waren van de bijeenkomsten. Tijdens de eerste bijeenkomst is de groep hoofdzakelijk geïnformeerd over de ruimtelijke inpassing, verkeersoplossing en zijn de ruimtelijke uitgangspunten toegelicht. Tijdens de tweede bijeenkomst zijn de wensen en eisen voor het ontwerp opgehaald. Aangezien voor dit tracédeel met name de onderwerpen geluid en zicht van belang zijn heeft de derde participatiesessie in het teken gestaan van het akoestisch onderzoek. Tijdens deze sessie is het akoestisch onderzoek en de bijbehorende te treffen geluidsmaatregelen toegelicht en is veel ruimte geweest om vragen te stellen. Naar aanleiding hiervan is er nog contact geweest met enkele individuele stakeholders/omwonenden om restpunten en overgebleven vragen te beantwoorden.
Dit participatieproces heeft geleid tot een aantal verbeteringen van het ontwerp. Zo is met name in overleg met omwonenden gekozen voor waar mogelijk groene in plaats van transparante schermen.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan voor de Leidse Ring Noord Oude Spoorbaan heeft conform artikel 3.8 Wro jo. afd. 3.4 Awb voor zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen (in de periode van 30 december t/m 9 februari 2022). Gedurende de ter visielegging zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in de Nota Zienswijzen (zie Bijlage 19 Nota zienswijzen) samengevat en van een reactie voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn enkele tekstuele omissies in de toelichting hersteld.