Plan: | Bloemistenlaan 50a - 51 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.WP607-0301 |
Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie(s) van de (voormalige) wasserij (Bloemistenlaan 50a) en de (voormalige) naastgelegen tegelhandel (Bloemistenlaan 51). De ontwikkelaar is voornemens om de bestaande bedrijfspanden te slopen en hiervoor in de plaats 33 nieuwbouw woningen te realiseren (22 grondgebonden eengezinswoningen en 11 appartementen).
Het vigerende bestemmingsplan kent voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid, waardoor het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kan wijzigen om dit initiatief mogelijk te maken. Van deze bevoegdheid wordt middels dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.
Het plangebied omvat de contouren van wijzigingsgebied I, locatie Bloemistenlaan, zoals dat in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil', het 'moederplan' is opgenomen (art. 33.1.1). Het gebied wordt ingeklemd tussen de bestaande bebouwing langs de Zoeterwoudsesingel (noordzijde), de Lammenschansweg (oostzijde), de Bloemistenlaan zelf (zuidzijde) en tot slot de Wilheminastraat (westzijde). Onderstaand figuur geeft een globale impressie van zowel het plangebied als de plancontour. Voor een exacte begrenzing van het plangebied en de plancontour wordt u verwezen naar de bijbehorende verbeelding.
Figuur 1: glorbale begrenzing van het plangebied (paars omkaderd)
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk | |
Zuidelijke Schil | 12 november 2009 | 25 juli 2012 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 |
Figuur 2: Wijzigingsgebied I, locatie Bloemistenlaan in het bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil' (paarse arcering)
Het voorgenomen initiatief voldoet niet aan de huidige bestemming (Bedrijfsdoeleinden, art. 12) uit het bestemmingsplan, om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning. Om een omgevingsvergunning voor het woningbouwplan te verkrijgen zal gebruik worden gemaakt van de wijzigingsregels in het bestemmingsplan, om de bestemming ter plaatse te wijzigen.
Artikel 33.1.1 Wijzigingsgebied I (locatie Bloemistenlaan)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen binnen het op de kaart als wijzigingsgebied I aangegeven gebied te wijzigen in de bestemmingen Woondoeleinden, Gemengde Doeleinden 2, Tuin, Groen en Verblijfsgebied, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Onderhavig wijzigingsplan bestaat naast deze inleiding, met de aanleiding, de ligging van het plangebied en informatie over het vigerende bestemmingsplan, het 'moederplan' uit nog vijf hoofdstukken.
In hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen initiatief en de locatie nader omschreven en toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord waarom het initiatief past binnen het bestaande beleid van de gemeente Leiden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de (milieu)technische uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 bevat de verklaring van de planregels en tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
De Bloemistenlaan ligt in de Tuinstadwijk en behoort tot de zogenaamde Zuidelijke Schil. Dit is een belangrijk deel van de stad gebouwd in jaren 1900-1940. De Bloemistenlaan ligt net buiten de singel van de binnenstad van Leiden. Dit deel van Leiden behoort tot de eerste planmatige uitleggebieden van de stad en is ontstaan eind 19e eeuw. Voordat het gebied werd getransformeerd tot woonwijk, deed het dienst als buitenplaats voor de gegoede burgerij van Leiden. Tevens werden de gronden buiten de singels gebruikt voor bloemisterijen en later ook voor blekerijen. De Bloemistenlaan verwijst naar de eerste functie. In de 19e eeuw breidde de stad uit buiten de singels. Aan de Witte- en Zoeterwoudsesingel ontstonden vanaf 1850 de eerste herenhuizen. Ook verrees rond 1850 een blekerij aan de Prinses Wilhelminastraat, ten noorden van de Bloemistenlaan. Dit gaf aanleiding tot het ontwikkelen van zeer eenvoudige arbeiderswoningen aan de Prinses Wilhelminastraat en Bloemistenlaan. De straatprofieleen waren sober ingericht en zeer smal.
Vanaf begin 20e eeuw neemt de bebouwing buiten de singels gestaag toe, en krijgt de Tuinstadwijk vorm. Rond de eeuwwisseling (1900) ontstaat een kentering in stedenbouwkundige opvatting. Er wordt gebroken met de 'speculatiebouw' en ingezet op planmatige ontwikkeling waarbij er meer aandacht wordt geschonken aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de architectonische detaillering van de woningen. De Tuinstad-Staalwijk is als een eenheid ontworpen, hoofdzakelijk in gesloten bouwblokken met groene binnenruimtes. De ruimtelijke kwaliteit is vooral gelegen in de stedenbouwkundige ensembles met groene voortuinen en zorgvuldig vormgegeven woningen.
De Bloemistenlaan is gelegen tussen de Herenstraat en de Lammenschansweg. De Bloemistenlaan ligt op het snijvlak van de planmatige uitleg van Tuinstad-Staalwijk, de 19e eeuwse arbeiderswoningen en de aanwezigheid van de grote bedrijfscomplexen uit de jaren '60. Het profiel van de Bloemistenlaan is aan de zijde vanaf de Herenstraat verschillend ten opzichte van de zijde vanaf de Lammenschansweg. Aan de westzijde is het straatprofiel smal en grenzen achtertuinen aan de straat. Aan de oostzijde is sprake van een breder straatprofiel. De bebouwing sluit aan op het ruimtelijk karakter van de Tuinstad-Staalwijk, maar herbergt ook enkele grote bebouwingscomplexen. Dit maakt dat de Bloemistenlaan vele gezichten kent en daardoor niet over de ruimtelijke kwaliteiten beschikt die in het grootste dele van Tuinstad-Staalwijk kunnen worden ervaren. Juist de aanwezigheid van de grootschalige bedrijfscomplexen zijn een dissonant in de wijk. Transformatie van deze locaties biedt de kans het stedenbouwkundig weefsel te herstellen, door aansluiting te zoeken met de ruimtelijke taal van Tuinstad-Staalwijk.
Figuur 3: Het plangebied rondom circa 1850 (rood omkaderd)
Het plangebied wordt in de bestaande situatie gekenmerkt door de twee aanwezige bedrijfspanden. De bedrijfspanden vormen zoals gezegd een dissonant in de wijk. De panden vormen nagenoeg de grens van het plangebied. Naast de twee bedrijfspanden wordt het plangebied gekenmerkt door de aanwezige (gesloten) doorsteek vanaf de Bloemistenlaan naar de Zoeterwoudsesingel en aan de voorkant van beide bedrijven is op dit moment ook nog beperkte parkeerruimte aanwezig op eigen terrein.
Het initiatief waar dit wijzigingsplan op ziet voorziet in de sloop van de twee bestaande bedrijfscomplexen op het terrein (de tegelhandel en de wasserij). Na de sloop zal eerst de aanwezige bodemverontreiniging worden aangepakt en daarna zal begonnen worden met de realisatie van een halfverdiepte parkeerkelder. De parkeerkelder komt onder de woningen (type A en B) te liggen. De woningen komen hierdoor dan ook iets hoger te liggen. De woningen (type A, B en C) zijn eengezinswoningen bestaande uit twee bouwlagen en een kapverdieping. De type A woningen liggen aan de Bloemistenlaan en krijgen hun berging in de onderliggende parkeerkelder. De type B woningen liggen achter de type A woningen en worden gepositioneerd op een dergelijke manier dat hier een hofachtige structuur ontstaat. Ook voor de type B woningen geldt verder dat de bergingen in de parkeerkelder worden gesitueerd.
De type D woningen betreffen appartemenen. Dit complex bestaat uit vier bouwlagen aan de Bloemistenlaan en is daardoor in opzet iets hoger t.o.v. de overige bebouwing. De type C woningen hierachter zijn vervolgens weer eengezinswoningen, met een achterom en berging in de tuin. Tussen de type C en D woningen wordt getracht een 'woonerf' te creeren. Aan de rechterzijde van het plangebied worden tot slot de bestaande garageboxen behouden, waarbij het plan de mogelijkheid biedt om de boxen 1-op-1 te vervangen voor nieuwe garageboxen. Hierbij dient wel nadere aandacht te worden besteed aan de manier van ontsluiting.
Figuur 4: Globale impressie van het initiatief
In deze paragraaf is getoetst hoe wordt voldaan aan de in het 'moederplan' (Zuidelijke Schil) gegeven voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Per voorwaarde wordt het voorliggende wijzigingsplan getoetst aan de wijzigingsregels (art. 33.1.1).
33.1.1 Wijzigingsgebied I (locatie Bloemistenlaan)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen binnen het op de kaart als wijzigingsgebied I aangegeven gebied te wijzigen in de bestemmingen Woondoeleinden, Gemengde doeleinden 2, Tuin, Groen en Verblijfsgebied, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het gehele plangebied (wijzigingsgebied I) heeft een oppervlakte van circa 5.120m2. Dit betekent dat 2.560m2 (50%) van de gronden gebruikt mag worden voor bebouwing en nog eens 512m2 (10%) gebruikt mag worden voor extra bebouwing met een hoogte van maximaal 4m. In totaal mag 3.072m² dus worden bebouwd
Onderhavig wijzigingsplan maakt de onderstaande bebouwing mogelijk:
Alles bij elkaar optellend maakt het wijzigingsplan derhalve maximaal 3.049m² aan bebouwing mogelijk. Het blijft daarmee onder de maximale 3.072m², waardoor het plan voldoet aan de gestelde voorwaarde, zoals omschreven in artikel 33.1.1 aanhef en onder a van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009.
In het wijzigingsplan wordt de functie Gemengde Doeleinden 2 (Gemengd - 2) niet opgenomen. De gestelde voorwaarde is dan ook niet van toepassing op onderhaving wijzigingsplan.
De woningen die worden gerealiseerd boven op de (deels) ondergrondse parkeergarage hebben allen een maximale goothoogte van 6 meter, welke onder voorwaarde(n) kan stijgen tot maximaal 6.6 meter. De gestapelde bebouwing aan de Bloemistenlaan, haaks op de Lindestraat heeft een maximale goothoogte van 10 meter (zie sub d). De bebouwing achter de gestapelde bebouwing heeft conform de voorschriften een maximale goothoogte van 6 meter.
Zoals reeds hierboven beschreven heeft één bouwvlak langs de Bloemistenlaan een goothoogte van maximaal 10 meter. Dit bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 275m2 en voldoet dus aan de maximaal gestelde 300m2.
De benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd in een halfverdiepte parkeergarage. De parkeerplaatsen worden op deze manier allen uit het zicht onttrokken. Door deze oplossing past de ontwikkeling beter in het stedenbouwkundig enssemble en is er geen afbreuk van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden.
Naast de aangewezen bouwvlakken en de mogelijkheid om op diverse onderdelen bijgebouwen e.d. te realiseren blijven de overige gronden onbebouwd (circa . Deze gronden hebben een groen-, tuin-, of verkeers-verblijfsbestemming of maken onderdeel uit van de woonbestemming, maar zijn gelegen buiten het bouwvlak. De onbebouwde gronden bedragen minimaal circa 2.071m2, kortom minimaal 40%. Hiermee voldoet het wijzigingsplan ruimschoots aan de gestelde voorwaarde.
De ontsluiting van de halfverdiepte parkeergarage vindt plaats vanaf de Bloemistenlaan. De ontsluiting is zodanig dat hiermee de verkeersveiligheid ter plaatse gewaarborgd blijft. Ontsluiting op de Zoeterwoudsesingel (in de huidige situatie) is daarnaast onwenselijk, omdat dit niet op een verkeersveilige manier kan worden ingepast.
Het wijzigingsplan houdt rekening met bovenstaande criteria. De toetreding van dag- en zonlicht in belendende panden en tuinen wordt door het nieuwe ontwikkeling die het plan mogelijk maakt niet onevenredig nadelig benadeeld en zal zelfs op onderdelen verbeteren vanwege de afname van het totale bouwvolume in vergelijking met de bestaande situatie.
De artikelen 8, 11, 16, 17, 21 en 22 bevatten regels aangaande de diverse bestemmingen. Hiermee wordt rekening gehouden bij het opstellen van de planregels. Artikel 28 inzake de watercompensatie gaat voor onderhavig wijzigingsplan niet op, omdat de verharding ten opzichte van de huidige, bestaande toestand niet toeneemt en juist afneemt.
De Nationale Omgevignsvisie - NOVI (ontwerp)
De ontwerp-NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze ontwerp-NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte - SVIR
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - Barro
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld het bundelen van verstedelijking. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Besluit ruimtelijke ordening - Bro
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond en indien het wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijke gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voorliggend wijzigingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de transformatie van twee voormalige bedrijven langs de Bloemistenlaan te Leiden tot 33 (nieuwbouw) woningen. Dit betreft een (kleinschalige) lokale ontwikkeling, binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de nationale (ontwerp) beleidskader, zijnde de NOVI en de SVIR.
Bij het opstellen van onderhavig wijzigingsplan is het Barro (mede) als uitgangspunt genomen. De onderwerpen genoemd in het Barro staan de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten wordt derhalve verwezen naar paragraaf 3.2.2. Gelet op het gestelde in die paragraaf wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg staat.
Voorliggend wijzigingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de SVIR en de (ontwerp) NOVI niet in de weg. Ook het Barro en het Bro staan de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.
Beleidskader
De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 april 2019 in werkin getreden.
Hoofddoel van de omgevingsvisie Zuid Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Onderzoeksresultaten
Op basis van de Kwaliteitskaart van de provincie kan de locatie worden gekenmerkt als
Zuid Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlandsen met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn dan ook vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door de aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slibben, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Steden: Kenmerken als identiteit van de plek, de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Zie bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Naast het aspect Steden, spelen ook de aspecten Hoogbouw, Historische centra en kernen en Bedrijventerreinen een rol.
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.
De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur; steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier, de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.
Conclusie
Voorliggend plan is niet in strijd met de richtpunten uit de omgevingsvisie van de provincie die behoren bij de bovenstaande kenmerken. De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland staat de uitvoering van onderhavig plan dan ook niet in de weg.
Beleidskader
In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Deze verordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
Gemeentelijke plannen worden getoetst aan provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is een betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgezicht (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden primair plaats binnen het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen het BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Bro bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleggen vatbaar zijn, te verduidelijken, voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het wijzigingsplan, maar ook voor de inhoud.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsverordening is één van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Onderzoeksresultaten
Hieronder worden de belangrijkste aspecten t.a.v. de Omgevingsverordening beschreven, toegelicht en getoetst.
Uitsnede uit de kaart behorende bij de Omgevingsverordening Zuid-Holland
Hoofstuk 6 van de Omgevingsverordening geeft instructies voor het opstellen van bestemmingsplannen (wijzigingsplan).
Paragraaf 6.2.2 gaat in op de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de provincie tevens twee beschermingscategorieën onderscheid. Het plangebied is niet gelegen binnen een van de twee beschermingscategorieën en de voorgenomen ontwikkeling past ook binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
Paragraaf 6.2.3 gaat in op het mogelijk maken van (nieuwe) stedelijke ontwikkelingen. Indien een plan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet dit middels de ladder uit de Bro nader worden gemotiveerd c.q. worden toegelicht. Het voorgenomen bouwplan voorziet in de realisatie van 33 nieuwe woningen en kan daarmee worden bestempeld als een stedelijke ontwikkeling. Centrale vragen in het kader van de ladder zijn of er (voldoende) behoefte is voor nieuwe woningen en of de ontwikkeling plaatsvindt binnen of buiten bestaand stedelijk gebied?
De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van de andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland (RWA). De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de meest actuele driejaarlijkse provinciale woningbehoefteberaming en lokale woningmarktonderzoeken.
Vanuit de woningbehoefte in Leiden en het gemeentelijke beleid (zie ook paragraaf 3.3.3) is de voorgenomen ontwikkeling wenselijk. Wat betreft de woningaantallen blijkt dat het voorgenomen bouwplan c.q. programma past binnen de afspraken rondom de te bouwen woningen in de Leidse regio. Deze aantallen zijn tevens met de provincie Zuid-Holland afgestemd. Hiermee wordt ook voldaan aan dit gedeelte van de ladder, omdat er een duidelijke behoefte aanwezig is.
Tevens is de locatie van het plangebied in zijn geheel gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling die onderhavig wijzigingsplan mogelijk maakt voorziet dus in een behoefte en vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt derhalve voldaan aan de 'laddertoets'.
Naast de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet onderhavig plan ook in het 'wegbestemmen' van een bestaande bedrijfsbestemming. De provincie heeft ook hiervoor regels opgesteld (art. 6.12). In beginsel is het de bedoeling dat wegbestemde bedrijfsbestemmingen worden gecompenseerd. Compensatie is in onderhavig geval echter niet nodig. Het betreft hier namelijk geen watergebonden bedrijventerrein, er is ook geen sprake van milieucategorie 3 (of hoger) en het totale oppervlak bedraagt minder dan de gestelde 1 hectare.
Tot slot dient rekening gehouden te worden met paragraaf 6.2.8 van de verordening, die toeziet op de bescherming van cultureel erfgoed. Het plangebied is gelegen tegen de Romeinse Limes en het meest noordelijke stukje van het plangebied valt zelfs binnen de Limeszone. Om de Limes en de daarbijbehorende archeologische waarde te beschermen wordt de hiervoor bedoelde dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 mede in het plan opgenomen (zie ook paragraaf 4.1.2).
Conclusie
De Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland staat de uitvoering van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.
Beleidskader
Op 25 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Onderzoeksresultaten
Voorliggend wijzigingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de nieuwbouw van 33 woningen langs de Bloemistenlaan. Deze (her)ontwikkeling past binnen de hierboven benoemde uitgangspunten in de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan staat de uitvoering van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 niet in de weg.
Omgevingsvisie Leiden 2040
Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;
Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Voorliggend plan heeft raakvlakken met verschillende verhaallijnen uit de Omgevingsvisie. Het plan zorgt o.a. voor een stuk vergroening en verduurzaming van de locatie. Hiermee is het plan in lijn met de verhaallijn 'Groene en Gezonde stad'. Daarnaast wordt het plan op een goede manier ingepast binnen het beschermd stadgezicht, waarbinnen de locatie is gelegen. Hiermee past het voorgenomen plan ook in de verhaallijn 'Stad van Historie en Cultuur'. Tevens wordt ingezet op een toekomstgerichter woningaanbod en een meer divers woningaanbod in de buurt. Daarmee voldoet het plan ook aan de uitgangspunten van de verhaallijn 'Stad voor Iedereen'.
Voorliggend plan staat ook de uitvoerbaarheid van de ambities benoemd in 'Leiden, stad van ontdekkingen' niet in de weg. Eén van de hoofdambities in deze ontwikkelingsvisie is een maatschappelijke bewuste en krachtige samenleving, waarbij er wordt ingezet op maatschappelijke participatie. Onderhavig plan kent een uitgebreid participatietraject met verschillende belanghebbenden en is zodoende in lijn met de bepalingen uit de ontwikkelvisie.
De ambities en uitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Ontwikkelingsvisie staan de uitvoering van onderhavig plan niet in de weg,
Ruimtelijke strategie Bedrijventerreinen 2020-2030 'Ruimte voor bedrijven in Economie071-gemeenten' (ontwerp)
Bedrijven in onze regio groeien, innoveren en hebben ruimte nodig. Daarnaast staan we ook voor uitdagingen als verduurzaming, klimaatadaptatie en het behouden van een aantrekkelijke groene omgeving. In de verstedelijkte context van de regio 071 is daarnaast sprake van een groeiende vraag naar wonen, energie en andere functies. Al deze ontwikkelingen hebben ruimte nodig. Om in deze context een aantrekkelijk vestingsklimaat vor bedrijven te houden met voldoende en toekomstbestendige bedrijventerreinen, is de ruimtelijke strategie bedrijventerreinen 2020-2030 opgesteld.
De Bedrijventerreinenstrategie is een uitwerking van de ambities van de regionale omgevingsvisie 'Hart van Holland'. Uitgangspunt van deze visie is dat ambities moeten bijdragen aan een streke economische positie van de regio. Bovendien moeten ontwikkelingen duurzaam en robuust zijn. In 2018 is door gemeenten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de regio een convenant aangegaan. De uitgangspunten uit het convenant zijn randvoorwaarden voor deze bedrijventerreinenstrategie.
Bedrijven willen innoveren en uitbreiden. Er is behoefte aan extra hectares bedrijventerreinen in de regio. Gemeenten willen een aantal terreinen transformeren om functies als wonen en werken te combineren. Hierdoor ontstaat een vervangingsbehoefte. Uitgangspunt is het voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve match van vraag en aanbod van bedrijventerreinen in de regio. Met deze ruimtelijke strategie bieden gemeenten duidelijkheid aan bedrijven over het toekomstperspectief van hun bestaande locatie.
Convenant: Ruimte voor bedrijven 2018-2022
In 2018 is door gemeenten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de 071 regio een convenant aangegaan, genaamd 'Ruimte voor bedrijven 2018-2022'. In dit convenant is het belang van bedrijventerreinen onderschreven. Afgesproken is dat bij transformatie van bedrijventerreinen ingezet wordt op het compenseren van bedrijfshectares binnen de regio. Dit uitgangspunt is in lijn met de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. In het convenant is verder afgesproken dat wordt ingezet op een kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod. Vraag en aanbod van typen bedrijventerreinen dienen op elkaar aan te sluiten.
Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland
In de regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland zijn drie strategische doelstellingen geformuleerd waarmee de regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen wordt vormgegeven. Bij elke doelstelling hoort een aantal afspraken en nader uit te werken acties. De drie strategische doelstellingen zijn:
In de bedrijventerreinenstrategie zijn afspraken vastgelegd die de basis vormen voor de gemeenschappelijke strategie. Het doel is te komen tot een gezonde bedrijventerreinenmarkt, met sterke bedrijventerreinen die een drager zijn voor de economie van Holland Rijnland. Dit komt enerzijds neer op het vraaggericht ontwikkelen van voldoende ruimte voor nieuwvestiging, uit-/verplaatsing of uitbreiding van bedrijven. Anderzijds dient het aanbod niet té ruim te zijn, omdat in dat geval de drijfveer voor herstructurering en de prikkel voor zorgvuldig ruimtegebruik ontbreekt. Het profiel en de locatie van de bedrijventerreinen moet daarnaast aansluiten op de specifieke eisen die het bedrijfsleven aan de terreinen stelt.
Eén van de afspraken is het herstructureren en niet transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt daarmee uitgegaan van het zoveel mogelijk behouden van bestaande bedrijventerreinen en deze zo nodig te verbeteren door het opstellen van herstructureringsplannen. Voor bestaande bedrijventerreinen is onder meer het volgende vastgelegd.
Naast de primaire functie als vestigingsplaats voor bedrijven in de hogere milieucategorieën kunnen op bedrijventerreinen in beperkte mate ook andere functies worden toegelaten, zoals kleine zelfstandige kantoren (maximaal 1.000 m2 bvo), perifere detailhandel en leisure. Als vuistregel wordt aangehouden, dat hiervoor maximaal 15 % van het netto oppervlak van een bedrijventerrein kan worden gebruikt. Eventueel door gemeenten wenselijk geachte afwijkingen worden in het Portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken afgestemd en besproken. Zowel voor interne zonering als voor planontwikkelingen buiten de bedrijventerreinen moet onverkort worden vastgehouden aan de richtlijnen van de VNG-publicatie ´Bedrijven en Milieuzonering´. Voor verdiepingen op bedrijfspanden geldt het beleid, zoals is verwoord in het ´Uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie´ van de provincie Zuid-Holland. Op bedrijventerreinen waar door marktontwikkelingen reeds sprake is van een hoger aandeel kantoren, perifere detailhandel en/of leisure wordt uitgegaan van de feitelijke situatie op 1 januari 2009.
Van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio
Op 14 januari 2013 is het beleidskader 'van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio' door de wethouders economische zaken van Zoeterwoude, Voorschoten, Oegstgeest, Leiderdorp en Leiden vastgesteld.
Het doel van dit beleidskader is dat bedrijventerreinen ook in de toekomst aantrekkelijk blijven, zodat ze bij kunnen dragen aan de werkgelegenheid, economie en voorzieningenniveau van de Leidse regio.
De visie is om naar werklandschappen toe te gaan waar het kernwoord flexibiliteit is. Dat wordt bereikt door meer soorten economische functies op werklandschappen toe te staan dan alleen de traditionele functies, dus ook wonen. Ook is als doel gesteld om werklandschappen intensiever te gebruiken, zowel in functies, gebruik en bebouwingsmogelijkheden.
De huidige bestemming staat bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toe, alsmede specifiek een wasserijbedrijf, met chemisch gedeelte (milieucategorie 2) en een groothandel in bouwmaterialen (milieucategorie 2).
Het wegbestemmen van deze bedijfsbestemming (bedrijfsdoeleinden) ten behoeve van de voorgenomen woningbouw is niet in strijd met het relevante provinciale en gemeentelijke beleid. Het beleid van de provincie verzet zich niet tegen het wegbestemmen, zoals reeds is verwoord in paragraaf 3.2.
Het gemeentelijk beleid verzet zich ook niet tegen het voorgenomen wegbestemmen. De bedrijfslocatie wordt namelijk door de gemeente niet aangezien als een bedrijventerrein. Het is dan ook niet opgenomen in alle nulmetingen ten behoeve van het lokale beleid en het gesloten convenant. Compensatie van de bedrijventerreinen m2 is dan ook niet noodzakelijk.
Het economische beleid van de gemeente (c.q. de regio) staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Woonvisie Leiden 2020-2030: Goed wonen in Leiden
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:
Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.
Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar - dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.
Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:
Om de uitgesproken ambitie waar te kunnen maken streeft Leiden ernaar om:
Het voorliggend plan maakt de realisatie van extra woningen mogelijk. Zowel de woonvisie als het bijbehorende uitvoeringsprogramma hebben beiden als belangrijk uitgangspunt dat er veel woningen binnenstedelijk gerealiseerd dienen te worden in de (nabije) toekomst. Hoewel het wijzigingsplan formeel/juridisch niet het type woningen vastlegd, ziet het plan op vrije sector koopwoningen van diverse omvangen. Voor dit aanbod is bewust gekozen, omdat de buurt, met name ten zuiden van de projectlocatie reeds gekenmerkt wordt door veel sociale woningbouw. Door in te zetten op vrije sector (koop)woningen wordt voldaan aan de woningbehoefte binnen Leiden en wordt ook getracht om een meer gemengde wijk te realiseren. Daarnaast wordt een deel van de woningen uitgevoerd als levensloopbestendige appartementen gericht op met name senioren.
Het woonbeleid van de gemeente Leiden staat de uitvoering van onderhavig plan niet in de weg.
Warmtevisie
Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.
De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig
Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:
Leiden Duurzaam 2030
In het ambitiedocument Leiden Duurzaam 2030 (RV. 150105) is de lange termijn visie op wat duurzaamheid voor Leiden betekent vastgelegd. Voor Leiden zijn dit zestien concrete doelstellingen voor de periode 2016-2020. Deze ambities zijn in samenspraak met organisaties, groepen en personen in de stad geformuleerd.
In 2030 moet het stedelijk systeem zo ingericht zijn dat;
Duurzaamheidsagenda 2016-2020
Om de ambities uit Leiden Duurzaam 2030 te bereiken is de duurzaamheidsagenda 2016-2020 opgesteld. Deze duurzaamheidsagenda volgt de duurzaamheidsagenda van 2011 - 2014 op. In deze duurzaamheidsagenda zijn voor zes thema's prioriteiten geformuleerd;
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de ambities geformuleerd in Leiden Duurzaam 2030. Aan de hand van de duurzaamheidsagenda 2016-2020 kan een prioritering gemaakt worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De ontwikkelaar ziet de nieuwbouw als een uitgelezen kans om in het plangebied een toekomstbestendige en duurzmae leefomgeving te creëren. Hierbij zal voorzover haalbaar bij de bouw van de woningen en de inrichting van het openbaar gebied zoveel mogelijk circulair worden gebouwd. De woningen zullen daarnaast energieneutraal (EPC = 0) worden gebouwd.
In onderhavig wijzigingsplan is verder rekening gehouden met het treffen van eventuele (toekomstige) duurzaamheidsmaatregelen. Binnen alle bestemmingen zijn nutsvoorzieningen, zoals kabel, leidingen en trafostations toegestaan. Daarnaast zijn ook waterhuidhoudkundige voorzieningen overal mogelijk. Het treffen van maatregelen om de energie- en warmtevoorziening in het plangebied te verduurzamen en grotere hoeveelheden regenwater efficiënt af te voeren zijn daarmee op voorhand planologisch toegestaan.
Daarnaast maakt onderhavig plan minder bebouwing mogelijk t.o.v. de huidige situatie. Hiermee draagt het plan ook bij aan meer vergroening van de locatie en een betere klimaatadaptatie.
Onderhavig wijzigingsplan is niet in strijd met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.
Europees en nationaal beleid
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem niet wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de bijbehorende regels staan vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels van de provincie richten zich op het beschermen van de archeologische waarden ter plaatse en in onderhavig geval ook op de Romeinse Limes.
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
Inleiding
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspaningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het wijzigingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteitvan het archeologische bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te
worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumenten- vergunning vereist.
De negen waarderingsgebieden zijn:
Waarde - Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde - Archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde - Archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde - Archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde - Archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde - Archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie 8 | Limeszone zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte |
Waarde - Archeologie 9 | Gebied van zeer hoge archeologisch waarde zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte |
Plangebied
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart weer. Het plangebied is gelegen binnen de zwarte lijnen. In het plangebied zijn 3 archeologische waarden van toepassing, van boven naar beneden gaat het om:
Uitsnede archeologische waardenkaart van Leiden, plangebied (zwarte lijnen)
Archeologisch onderzoek
In lijn met het beleid, wat streeft naar het zo verantwoord mogelijk beschermen van archeologische bronnen is door de ontwikkelaar in het kader van het opstellen van onderhavig wijzigingsplan archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd. Hoewel de gemeente namelijk haar archeologische bronnen zo goed mogelijk wil beschermen, wil dit niet zeggen dat op dergelijke locaties geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Het onderzoek is noodzakelijk om te kijken of er daadwerkelijk sprake is van archeologische bronnen en zo ja hoe deze eventueel beschermd, vastgelegd en/of opgegraven kunnen worden, zodanig dat ze door de beoogde ontwikkeling niet verloren gaan.
Het uitgevoerde onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en inventariserend verldonderzoek. Het volledige onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 2).
De (middel)hoge archeologische verwachting in het gebied wordt door de onderzoeksresultaten bevestigd. In het plangebied bevinden zich naar alle waarschijnlijkheid historische bebouwings-/funderingsresten uit de nieuwe tijd. Dieper in de ondergrond zijn ook kreekoeverafzettingen aangetroffen. Deze afzettingen gaan gepaard met een middelhoge archeologische verwachting van voor de periode bronstijd-vroege middeleeuwen. Gelet op de (middel)hoge archeologische verwachting en de voorgenomen (bouw)ingrepen, waaronder het aanleggen van een halfverdiepte parkeerkelder is in een later stadium aanvullend onderzoek noodzakelijk, om de (eventuele) archeologische resten verder in kaart te brengen, middels een proefsleuvenonderzoek. Dit aanvullend onderzoek zal plaatsvinden na de sloop van de huidige bebouwing en is noodzakelijk om de diverse benodigde omgevingsvergunningen te verkrijgen. De ontwikkelaar is op de hoogte van deze situatie en zich bewust van het feit dat er later aanvullend archeologisch onderzoek nog dient plaats te vinden, waarbij de ontwikkelaar ook rekening heeft gehouden met de financiële effecten hiervan.
Ter bescherming van de archeologische waarden én om het uitvoeren van aanvullend onderzoek te garanderen zijn in het wijzigingsplan een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. Conform de archeologische waardenkaart van Leiden zijn in het plangebied de dubbelbestemming(en) Waarde - Archeologie 5, Waarde - Archeologie 6 en Waarde - Archeologie 8 opgenomen.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening heeft de provincie diverse regels opgenomen met betrekking tot (het beschermen van) cultureel erfgoed. De regels gelden voor molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen en archeologie en de Limes. Archeologie en de Limes zijn reeds in paragraaf 4.1 beschreven. De aspecten molen-, landgoed-, en kasteelbiotoop zijn voor dit plan(gebied) verder niet van toepassing.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
De locatie van onderhavig plan is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht 'Leiden Zuidelijke Schil'. Dit deel van de stad behoort tot de eerste planmatige uitleggebieden en is ontstaan eind 19e eeuw. Deze straat is een voorbeeld van de vrij willekeurige uitbreidingen uit het eind van de 19e eeuw. Deze straatjes zijn zonder stedenbouwkundige planning aangelegd vanuit de bestaande prestedelijke uitvalswegen, meestal op initiatief van particuliere investeerders. De bebouwing bestaat vaak uit kleine en dicht opeen gebouwde arbeidershuisjes. De lengte van de straat wordt bepaald door het aantal huisjes dat de investeerder wenste te bouwen. Andere voorbeelden zijn de Prinses Wilhelminastraat en de Rijndijkstraat. Het einde van de Bloemistenlaan sluit aan op Tuinstadwijk, een planmatige ontwikkeling in het begin van de 20e eeuw, waarbij aandacht was voor de openbare ruimte en groen.
Het bouwplan dat met dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt wordt sluit aan bij de randvoorwaarden uit het stedenbouwkundig programma van eisen uit 2013. Door het doorzetten van de rooilijn en typologie van de bebouwing van het eind van de Bloemistenlaan ontstaat er een homogene gevelwand. De tuinmuren zullen hier een belangrijk onderdeel in vormen. De overgang tussen voortuin en achtertuin wordt hiermee geduid. Er wordt in dit model gereageerd op de Wilhelminastraat en de Lindestraat. In het binnengebied ontstaat een perceelsgewijze verkaveling die hier goed passend is. Qua maat en schaal voegt dit plan zich goed in deze omgeving.
De locatie wordt verder niet gekenmerkt door een landgoed- en/of molenbiotoop. Wel is het bestaande pand op het adres Bloemistenlaan 50a aangemerkt als een karakteristiek pand. Hier dient bij de toekomstige sloop rekening mee te worden gehouden. Het pand op het adres Zoeterwoudsesingel 23 is ook onderzocht op karakteristieke waarden, maar deze zijn niet aangetroffen tijdens een bezoek.
Gemeentelijke monumenten en bouwhistorische waarden
De woningen aan de noordzijde van het plangebied zijn allen gemeentelijke monumenten (Zoeterwoudsesingel 15 t/m 22). Dit zijn panden die vanwege hun schoonheid, wetenschappelijke of cultuurhistorische betekenis van lokaal belang worden geacht. Kijkend naar de omschrijving van de panden, behorende bij de monumentale status, vormen ze een waardevol onderdeel van een stedelijk en architectonisch ensemble. Hierbij zijn enkel de woningen beschermd en maken de achtertuinen geen onderdeel uit van de monumentale status. De waardering van de gemeentelijke monumenten hangt verder niet samen met de bestaande aangrenzende bedrijfspanden en de waardering zal dan ook niet minder worden na sloop en bouw van de nieuwe woningen. Het voorliggende plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de gemeentelijke monumentale status en/of de waardering van de huizen.
In de bestaande bebouwing van de voormalige wasserij zijn (resten van) een oud(er) fabriekspand waarneembaar. Op voorhand is er door Erfgoed Leiden en Omsterken (ELO) gekeken of dit (voormalige) fabriekspand cultuurhistorische en/of bouwhistorische waarden vertegenwoordigt die beschermenswaardig zijn. Uitkomst van het bezoek is geweest dat deze waarden niet tot nauwelijks aanwezig zijn. Eventueel aanvullend onderzoek op dit punt is dan ook niet noodzakelijk en de beoogde sloop zorgt dan ook niet voor een aantasting van de cultuurhistorische en/of bouwhistorische waarde(n) ter plaatse.
Het onderhavige plan zorgt niet voor een onevenredige aantasting van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Daarnaast wordt in de regels de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen om dit ook in de toekomst te voorkomen.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.
Ecologische quickscan
Door bureau Taharo is in augustus 2019 een ecologische quickscan uitgevoerd. Daarvoor is op locatie en in literatuur onderzocht of en welke beschermde plant- en diersoorten (kunnen) voorkomen. Ook is onderzocht of de locatie deel uitmaakt / of in de nabijheid ligt van beschermde natuurgebieden genaamd Natura 2000-gebieden en/of het Nationale natuurnetwerk (NNN). Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen en conclusies. Het gehele rapport is als bijlage toegevoegd (Bijlage 3)
Uit de quickscan komt naar voren dat het plangebied niet is gelegen binnen een Natura 2000-gebied en/of het Natuurnetwerk.Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide op circa 6,5 kilometer van het plangebied. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling (van bedrijf naar wonen) is de verwachting niet dat deze ontwikkeling nadelige effecten zal hebben op het gebied. Ook worden de kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNN, gezien de aard van de voorgenomen plannen, niet aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van Natura 2000 en de NNN wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Naast de gebiedsbescherming is ook gekeken naar de soortenbescherming. Er is gekeken naar diverse beschermingsregimes, waarbij de vragen zijn of ze (kunnen) voorkomen én of het voorgenomen plan een effect heeft op de (beschermde) soort.In het kader van de soortenbescherming is gekeken naar: vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, beschermde ongewervelde diersoorten en vaatplanten.
Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van de huismus en vleermuizen noodzakelijk is. Bij met name de sloop ten behoeve van de nieuwbouw zijn negatieve effecten op de verblijfplaatsen van deze soorten immers niet uitgesloten. Dit vervolgonderzoek zal moeten plaatsvinden in het kader van de benodigde Omgevingsvergunningen ten behoeve van de sloop en bouw. Het kan zijn dat er in dit kader maatregelen getroffen dienen te worden en/of een ontheffing noodzakelijk is. Naast dit vervolg onderzoek dient bij alle (toekomstige) werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen en geldt daarnaast de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming (art. 1.11).
Nader ecologisch onderzoek
In lijn met de conclusies uit de uitgevoerde quickscan is door de ontwikkelaar een nader ecologisch onderzoek laten uitvoeren. Door bureau Taharo is in de periode september 2019 - juni 2020 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting (Bijlage 4). Hieronder gaan we in op de belangrijkste conclusies uit het uitgevoerde onderzoek.
Uit de eerder uitgevoerde quickscan bleek dat het plangebied met name (mogelijk) geschikt is voor vleermuizen. Er zijn mogelijk geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig, met name in de spouwmuren van de voormalige stomerij. Door het verdwijnen van met name dit gebouw en de kruiden-, struik- en boombegroeiing her en der op het terrein kunnen mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen en/of foerageergebieden en vliegroutes verdwijnen.
Binnen het plangebied gaan, door de voorgenomen ontwikkeling, geen vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen verloren. Het plangebied fungeert niet als essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor de gewone dwergvleermuis of andere soorten vleermuizen. Op grond hiervan kan gesteld worden dat het plangebied geen essentieel foerageergebied is of essentiële vliegroutes bevat voor vleermuizen.
Mogelijk kunnen wel vleermuizen verstoord worden. Dit dient uiteraard voorkomen te worden door tijdens de sloop en nieuwbouw allereerst de zorgplicht in acht te nemen en daarnaast geen verlichting te richten op de achtertuinen van de woningen langs de Zoeterwoudsesingel.
Negatieve effecten van de ingreep op vleermuizen zijn niet te verwachten. Indien rekening gehouden wordt met het voorkomen van verstorende verlichting op het aangrenzende foerageergebied aan de noordkant van het plangebied, wordt met het uitvoeren van de werkzaamheden de Wet natuurbescherming niet overtreden.
Bomeninventarisatie
Aangezien het plangebied binnen de bebouwde kom is gelegen en er ook geen volwassen bomen aanwezig zijn binnen het plangebied, is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet Natuurbescherming niet aan de orde bij dit plan.
Kijkend naar de huidige situatie van het plangebied komen hier op dit moment geen bomen voor. Het vellen van bomen is dan ook niet aan de orde. Wel dient bij de daadwerkelijke uitvoering (werkzaamheden) rekening te worden gehouden met de bomen aan de Bloemistenlaan en de bomen in de tuinen langs de Zoeterwoudsesingel. Hoewel de bomen in de tuinen geen monumentale bomen betreffen, hebben ze allen wel een bepaalde waarde. Sommige staan dicht tegen de perceelsgrens en hierbij dient door de ontwikkelaar uiteraard ook rekening te worden gehouden bij de uitvoering van de werkzaamheden. Het is onwenselijk dat de bomen door de werkzaamheden worden aangetast.
Aanwezige bomen rondom het plangebied
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken staat het aspect ecologie de uitvoering van het voorgenomen bouwplan niet in de weg. Wel zullen de benoemde maatregelen en aanbevelingen in de onderzoeken in acht moeten worden genomen. Daarbij dient bij de definitieve uitvoering uiteraard rekening te worden gehouden met het broedseizoen en de zorgplicht.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het wijzigingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een dergelijke zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij werkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen wijzigingsplannen passende regelingen bieden.
Om de aanwezigheid van kabels en leidingen in en rondom het plangebied inzichtelijk te maken is een Klic melding opgevraagd bij het Kadaster door de ontwikkelaar. De melding is bijgevoegd (Bijlage 5). Onderstaande afbeelding laat zien welke kabels en leidingen er in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Er lopen diverse reguliere kabels en leidingen langs en rondom het plangebied, maar de aanwezige kabels en leidingen noodzaken niet tot het opnemen van een specifieke (beschermende) regeling in onderhavig plan.
Naast de reguliere kabels en leidingen is er in het bestaande pand aan de Bloemistenlaan 50a een traforuimte aanwezig met kabels en leidingen van Liander, waaronder een middenspanningskabel. Deze traforuimte zal in het nieuwe plan op een nader te bepalen plaats terugkomen. Voor de exacte invulling zal de ontwikkelaar met de diverse partijen nadere afspraken moeten maken.
Op grond van artikel 7.19, eerste lid Wet milieubeheer dient - in het geval dat het bevoegd gezag eveneens degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b wil ondernemen - het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen, een beslissing te nemen omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede t/m vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Hierbij wordt opgemerkt dat lid 2 van dit artikel aangeeft dat onder een zo vroeg mogelijk stadium moet worden verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (Besluit m.e.r. bijlage onder D11.2) moet een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. De realisatie van een woningbouwproject is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in voornoemd besluit. Het doel hiervan is om te bepalen of voor dit plan een (formele) MER (milieueffectrapportage) moet worden opgesteld.
Bovenstaande volgt ui artikel 7.2, eerste lid sub b van de Wet milieubeheer (Wm) in samenhang met artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De artikelen 7.19 t/m 7.20a Wm zijn voor alle genoemde activiteiten van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempelwaarde betreft. Voor het al dan niet opstellen van een vormvrij m.e.r. besluit wordt gebruik gemaakt van de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), artikel 4, derde lid, bedoelde selectiecriteria.
Beschouwing
De gemeente Leiden heeft het plan om door middel van een wijzigingsplan woningbouw mogelijk te maken op de bedrijfslocatie van een voormalige tegelhandel en wasserij aan de Bloemistenlaan 50a-51 en Zoeterwoudsesingel 23 te Leiden. Het plan voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfspanden en de oprichting van 33 nieuwe woningen (gestapeld en grondgebonden).
Kenmerken van het project
De locatie betreft een voormalige bedrijfslocatie van een tegelhandel en een wasserij. De aanwezige bebouwing (twee grote hallen) zullen worden gesloopt. De op het terrein aanwezige garageboxen blijven gehandhaafd en worden eventueel op termijn vervangen Op de locatie zullen in totaal 33 woningen worden gerealiseerd met een ondergrondse (halfverdiepte) parkeervoorziening. Er worden verschillende typen woningen gerealiseerd, zowel grondgebonden eengezinswoningen (22) als levensloopbestendige appartementen (11).
Plaats van het project
Het plangebied ligt in de zuidelijke schil van de kern van Leiden, net buiten de singels, in de wijk Tuinstad. In de (directe) omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsmatige activiteiten bekend. De omgeving heeft het karakter van een woongebied.
Kenmerken van het potentiële effect
Ten beoeve van dit plan is een (vormvrije) aanmeldnotitie "wijzigingsplan Bloemistenlaan" (Dhondt, d.d. 5 maart 2020, kenmerk S200007) opgesteld (Bijlage 6). In deze aanmeldnotitie wordt in het hoofdstuk 'kenmerken van potentiële effecten', per (relevant) milieuaspect ingegaan op de mogelijke effecten ten gevolge van onderhavig plan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan niet ligt in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Daarnaast blijkt dat de aard en omvang van het plan niet zullen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. onder D11.2.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande en de aanmeldnotitie heeft de Omgevingsdienst West Holland, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden op 1 april 2020 een vormvrij m.e.r. besluit genomen (Bijlage 7).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling en of ter plaatse gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimale gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worde toegepast.
Milieucategorie | Richtafstand woongebied in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
Uit de bestemmingsplankaart kan worden afgeleid, zeker na uitvoering van onderhavige plannen, dat het gebied voornamelijk een woongebied betreft. Bij de Omgevingsdienst zijn verder ook geen bedrijfsmatige acitiviteiten in de omgeving bekend die voor mogelijke hinder kunnen zorgen. Verder voorziet deze ontwikkeling enkel in het realiseren van woningen. Door de afwezigheid van bedrijven (bedrijfsmatige activiteiten) vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het plan.
Bij de ontwikkeling van een wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een plan.
Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde standstill beginsel.
In het kader van het aspect 'bodem' zijn een 'verkennend bodemonderzoek' (Enviso Ingenieursbureau; kenmerk 181051; d.d. 6 december 2018), Bijlage 8 en een 'actualiserend bodemonderzoek' (Enviso Ingenieursbureau; kenmerk 190891; d.d. 5 november 2019) door de Omgevingsdienst beoordeeld.
De Omgevingsdienst heeft op 21 februari 2020 geconcludeerd dat de milieuhygienische bodemkwaliteit op dit moment nog onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, c.q. is vastgelegd om vast te kunnen stellen dat er geen belemmeringen zijn voor de bouw van de nieuwe woningen. Hierbij heeft de Omgevingsdienst onderstaande bevindingen medegedeeld aan de ontwikkelaar.
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen heeft de ontwikkelaar een nieuw rapport overlegd, 'actualiserend bodemonderzoek' (Enviso Ingenieursbureau; kenmerk 190891; d.d. 12 maart 2020), Bijlage 9. Dit (nieuwe) bodemonderzoek is wederom door de Omgevingsdienst beoordeeld, d.d. 3 april 2020. Op grond van dit tweede rapport komt de Omgevingsdienst tot onderstaande conclusie.
Nog steeds is niet met zekerheid vast te stellen of het aspect 'bodem' al dan niet een belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe woningen.
Om goed de bodemgesteldheid en een daaropvolgend saneringsplan op te stellen is derhalve aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. Ten aanzien van de milieuhygienische bodemkwaliteit en het aanvullend onderzoek naar asbest in de ondergrond en/of puinhoudende ondergrond, alsmede de omvang van de verontreiniging met koper en nikkel is echter geconcludeerd dat dit onderzoek het meest effectief kan plaatsvinden na sloop van de bestaande bedrijven. Kortom dit onderzoek is in deze fase nog niet noodzakelijk c.q. mogelijk. Om te garanderen dat dergelijk onderzoek wel plaatsvindt voordat er feitelijk zogeheten 'gevoelige' bestemmingen worden toegestaan (Tuin en Wonen) is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting is opgesteld in overleg met de Omgevingsdienst West-Holland.
Gelet op de locaties waar nu verontreinigingen zijn aangetroffen, de bodempeilen en de richting waarin de verontreiniging zich verspreidt, ligt het niet in de lijn der verwachting dat ook de percelen rondom het plangebied verontreinigd zijn. Geheel uitsluiten kan zonder aanvullend onderzoek echter ook niet. Bij de uitvoering van het aanvullend onderzoek zullen dan ook boringen worden uitgevoerd langs de (noordelijke) grenzen van het plangebied om dit goed in kaart te brengen. Mochten deze boringen aanleiding geven om ook daadwerkelijk op de aangrenzende percelen onderzoek te doen dan zal dit in overleg met de eigenaren worden opgepakt en meegenomen. Indien dit van toepassing is zal de ontwikkelaar hierover met belendende eigenaren in contact treden, waarbij ook de ontwikkelaar voor de kosten zal optreden.
Uiteindelijk zal de ontwikkelaar, op basis van het aanvullend onderzoek, een saneringsplan moeten opstellen. Hoe dit saneringsplan er daadwerkelijk uitkomt te zien is nu nog niet vast te stellen, maar in ieder geval zal voor de uitvoering van de werkzaamheden duidelijkheid zijn over de omvang van de verontreiniging en duur van de sanering. Het is dus niet zo dat omwonenden voor langere tijd in onzekerheid zullen zitten. Daarbij is de ontwikkelaar op de hoogte van de bodemgesteldheid en het feit dat er in meer of mindere mate gesaneerd zal moeten worden. De ontwikkelaar heeft dan ook in zijn plannen hiermee (financieel) rekening gehouden, waardoor de gemeente ook niet twijfelt aan de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.
Naast het bodemonderzoek is er recentelijk ook onderzoek gedaan naar het grondwater. Het grondwater is inmiddels gesaneerd en het evaluatieverslag van deze sanering ligt ter beoordeling bij het bevoegd gezag Wet bedombescherming. Hoewel er nog geen formele beschikking is (volgt op korte termijn) is het evaluatieverslag inmiddels wel beoordeeld. In het kader van de grondwatersanering zal er nog een nazorgplan moeten worden opgesteld. Dit nazorgplan kan echter ook gecombineerd worden met het op te saneringsplan. In de conclusies van het evaluatieverslag wordt aangegeven dat de locatie op dit moment nog niet geschikt is voor het toekomstige gebruik, zijnde wonen. Uit het evaluatieverslag blijkt dat er mogelijk nog steeds verontreinigingen aanwezig zijn, ook na de jarenlange grondwatersanering.
Gelet op de uitgevoerde onderzoeken, de grondwatersanering, de opgenomen voorwaardelijke verplichting tot het doen van aanvullend onderzoek (na sloop van de bedrijfspanden), alsmede het opstellen van een saneringsplan maakt dat het college op dit moment geen problemen ziet op het apsect bodem die de uitvoerbaarheid van het plan onder druk zetten.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, alsmede het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.
Het wettelijke kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit extrene veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Voor het aspect externe veiligheid geldt een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft de kans per jaar weer, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten de inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 ondereel p van het Bevi).
Voor het plaatsgebonden risico zijn wettelijke grenswaarden vastgesteld. Hier mag niet van worden afgeweken.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen weer dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as plaatsvindt, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het Bevi).
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, of geproduceerd. Ook ligt het gebied niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De locatie ligt wel in het effectgebied van de A4, maar wel op een geruime afstand van circa 1,7 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 (of: categorie LT2 heeft de N206), een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capacitiet voor hulpverleningsdiensten en/of de zelfredzaamheid. Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling (en latere uitvoering) van het bouwplan.
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, rail- en/of wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van vliegvelden. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidsgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het plan worden opgenomen rond geluidsbronnen. Het wijzigingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening toche en akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst West-Holland de herziene versie van de 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden' vastgesteld. Op basis van deze Richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarden van 58dB voor verkeerslawaai en 63dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Voor onderhavig plan is enkel het aspect wegverkeerslawaai relevant. De Omgevingsdienst heeft in dit kader het 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bloemistenlaan Leiden' met rapportnummer 17670, d.d. 25 september 2019 van NIPA milieutechniek b.v. beoordeeld op 21 februari 2020.
In het onderzoek is een prognose gemaakt van de geluidsbelasting door wegverkeer ter hoogte van de nieuwe woningen in 2030. Deze geluidsbelasting wordt getoetst aan de Wet geluidhinder en het principe van een goed woon- en leefklimaat. Het onderzoek is gestructureerd opgebouwd. De Omgevingsdienst geeft aan dat uitsluitend de volgende onderdelen in het rapport en de bijbehorende berekeningen aanpassingen behoeven: bodemfactor, reflecties en parallelbaan. Indien het onderzoek op genoemde punten wordt aangepast kan de Omgevingsdienst met betrekking tot het aspect geluid (wegverkeerslawaai) positief adviseren.
Op basis van het bovenstaande heeft de ontwikkelaar een aangepast akoestisch onderzoek overlegd. De Omgevingsdienst heeft dit rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bloemistenlaan Leiden', met rapportnummer 17670a, d.d. 12 maart 2020 (Bijlage 10), op 3 april 2020 beoordeeld en akkoord bevonden. De Omgevingsdienst concludeerd dat de eerder gemaakte opmerkingen zijn toegelicht en correct verwerkt. Het aspect geluid (wegverkeerslawaai) vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu (natuur) bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het "niet in betekenende mate" (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bi 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor stikstofdioxide en fijnstof.
Het wijzigingsplan voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfspanden en de bouw van 33 woningen. Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen of minder dan 100.000m2 b.v.o. kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en PM10.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om een project op deze locatie te realiseren. In dit geval is getoetst aan de ambities voor luchtkwaliteit uit regionaal/gemeentelijk beleid. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt.
Uitsnede NSL-kaart
Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijnstof nabij het plangebied nergens hoger zijn dan 35 µg/m3 (2020) en voldoet daarmee voor stikstofdioxide aan de gestelde norm zoals opgenomen in de Duurzaamheidsagenda Leiden 2016-2020. De PM2,5 concenstraties zijn nergens hoger dan 16 µg/m3 (2020). Voor alle stoffen wordt in ruime mate voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Het voorgenomen plan voldoet derhalve aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Het aspect Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
Conform de Wet natuurbescherming (Wnb 2017) dienen activiteiten getoetst te worden om na te gaan of significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten.
Tot circa mei 2019 was de omgang met emissie van stikstof in de Wnb 2017 geregeld via het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State stelt echter dat de passende beoordeling van het PAS niet de verieste motivering bevat om depositieruimte uit te geven voor toestemmingsbesluiten en om activiteiten toe te staan zonder toestemmingsbesluit. Voor activiteiten die eerder zijn toegestaan op grond van de grenswaarde, drempelwaarde of afstandsgrenswaarde zal een toestemmingsbesluit op grond van de Habitatrichtlijn nodig zijn. Er kan geen gebruik meer worden gemaakt van de drempelwaarde zoals was vastgesteld in het PAS van 0,05 mol/ha/jaar.
Vooralsnog dient uitgegaan te worden van de situatie zoals deze was voor 1 juli 2015. Daarmee dient iedere toename van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurwaarden, waarvoor binnen Natura-2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd, te worden uitgelegd als een significant negatief effect, tenzij uit een gebiedsspecifieke, ecologische beoordeling blijkt, dat dit niet het geval is.
In het kader van de gebiedsbescherming zal nagegaan moeten worden of de planvorming tot nadelige effecten leidt in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Hierbij zal ten aanzien van de stikstofdepositie onderscheid moeten worden gemaakt in de bouw- en gebruiksfase. Er is inmiddels de nodige ervaring opgedaan met berekingen van projecten van vergelijkbare grootte. Gezien de omvang van het bouwplan en de afstand tot Natura 2000-gebieden (circa 6,5 km) wordt voor beide fases geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar verwacht. Dit wordt ook bevestigd door de recent opgestelde Handreiking Woningbouw en AERIUS van het Ministerie. Hierin staat dat de bouw van 50 woningen op circa 7 kilometer afstand een stikstofdepositie oplevert van 0,00 mol/ha/jaar. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de sloop van de opstallen en bouw van 33 woningen ook een depositie van 0,00 oplevert. Hoewel het voorgenomen bouwplan naar verwachting dus niet tot nadelige effecten leidt in de nabij gelegen Natura 2000-gebieden zal dit bij de Omgevingsvergunning voor het bouwen moeten worden bevestigd middels een gedetailleerdere berekening.
Het project aan de Bloemistenlaan 50a-51 dient zowel in ruimtelijk als historisch opzicht zorgvuldig te gebeuren. Het gebied bevindt zich immers in het beschermd stadsgezicht van Leiden.
Historie
De Bloemistenlaan ligt in de Tuinstadwijk en behoort tot de zogenaamde Zuidelijke Schil. Dit deel van Leiden behoort tot de eerste planmatige uitleggebieden van de stad en is aan het einde van de 19e eeuw ontstaan. De gronden buiten de singels werden eerst gebruikt voor bloemisterijen (Bloemistenlaan!) en later ook voor blekerijen. Dit gaf ook aanleiding tot het ontwikkelen van de eenvoudige arbeiderswoningen aan de Wilhelminastraat en Bloemistenlaan. De straatprofielen waren sober ingericht en zeer smal. Rond de vorige eeuwwisseling ontstaat een kentering in stedenbouwkundige opvatting. Er wordt ingezet op planmatige ontwikkeling waarbij er meer aandacht wordt geschonken aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de architectuur. De Tuinstad-Staalwijk is als een eenheid ontworpen, de ruimtelijke kwaliteit is vooral gelegen in de stedenbouwkundige ensembles met groene voortuinen en zorgvuldig vormgegeven woningen.
Huidige situatie
De Bloemistenlaan ligt op de overgang tussen deze opvattingen. Het profiel van de Bloemistenlaan is aan de zijde van vanaf de Herenstraat verschillend ten opzichte van de zijde aan de Lammenschansweg. Aan de westzijde is het straatprofiel smal en grenzen achtertuinen van de woningen aan de Wilhelminastraat aan de straat. De andere zijde (richting Lammenschansweg) is voorzien van een breder profiel. De bebouwing sluit aan op het ruimtelijk karakter van Tuinstad-Staalwijk, maar herbergt ook enkele grote bebouwingscomplexen.
Dit maakt dat de Bloemistenlaan vele gezichten kent en daardoor niet over de ruimtelijke kwaliteiten beschikt die in het grootste deel van Tuinstad-Staalwijk kunnen worden ervaren. Juist de aanwezigheid van de grootschalige bedrijfscomplexen is een dissonant in de wijk.
Ontwikkeling
Door het gebied als een stedenbouwkundig ensemble te ontwerpen, wordt aansluiting gezocht met de nabij gelegen structuren van de stadsuitleg uit de 20e eeuw. De opgave is de reparatie van het stedenbouwkundige ensemble, gevormd door het bouwblok tussen Bloemistenlaan en Zoeterwoudsesingel. Daarnaast zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven voor het ontwerp:
Het onderhavige plan voldoet aan deze voorwaarden en is daarmee voor de gemeente akkoord. In het vervolgproces zal nog wel nader overleg plaatsvinden over de verdere detaillering met name met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte.
Tot slot wordt ten aanzien van de locatie van de voorgevelrooilijn van de woningen aan de Bloemistenlaan onderstaande nog mede in ogenschouw genomen.
In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen uit 2013 wordt als uitgangspunt meegeven dat de nieuwe ontwikkeling aan de zijde Bloemistenlaan moet aansluiten op de bestaande rooilijn(en) en dat hierbij ruimte moet worden gecreëerd voor voortuinen. Met het huidige ontwerp is aansluiting op de bestaande rooilijnen gezocht en is er ruimte voor voortuinen. Deze voortuinen zijn ook als zodanig bestemd. In het gebied is sprake van verschillende rooilijnen. In onderhavig geval worden hiermee vooral de bebouwingsgrenzen in stedenbouwkundig opzicht genoemd. De woningen oostelijk van het plangebied liggen op circa 4 meter van de straat (trottoir), waarbij rekening is gehouden met de erkers. Bij de bestaande bebouwing aan de westzijde ligt de rooilijn c.q. bebouwingsgrens (met de schuttingen van de achtertuin) feitelijk direct aan de straat. Daarbij wordt met de positionering van de rooilijnen in het nieuwbouwplan ook de bestaande knik opgevangen die de Bloemistenlaan maakt ter hoogte van het plangebied. Met de nu gekozen rooilijn op circa 2,5 meter afstand van het trottoir is er een logische overgang tussen deze verschillende rooilijnen/bebouwingsgrenzen gekozen. De conclusie is dat het plan, gelet op het voorgaande, stedenbouwkundig goed is ingepast en voldoende rekening houdt met de bestaande rooilijnen/bebouwingsgrenzen. Tot slot zorgt de positionering van de bebouwing ook niet voor extra schaduwwerking c.q. minder zonlicht in de betreffende woningen aan de overzijde en/of tast het direct andere belangen aan van omwonenden.
Bezonning
Uitgangspunt van het bouwplan is dat de bezonning niet onevenredig (nadelig) wordt beïnvloedt en dat daarmee het wijzigingsplan in lijn is met artikel 33.1.1 onder h van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009. Om te bepalen of onderhavig plan de bezonning niet onevenredig (nadelig) wordt beïnvloedt heeft de ontwikkelaar een bezonningsstudie uitgevoerd (Bijlage 11 Bezonningsstudie).
Om te bepalen of de bezonning niet onevenredig veranderd wordt vaak gebruik gemaakt van de lichte of zware norm van TNO. De lichte norm houdt in dat er op een gebouw gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode 19 februari tot en met 21 oktober. De zware norm betekent dat er in de periode van 21 januari tot en met 22 november bezonning mogelijk is gedurende drie uren per etmaal. De gemeente Leiden hanteert deze normen echter niet en sluit in de praktijk vaak aan bij de Haagse bezonningsnormen.
In de studie van de ontwikkelaar is andere data toegepast dan de data zoals die door TNO gehanteerd wordt. Het is echter wel vast te stellen of de bezonning niet onevenredig c.q. significant verslechterd en/of wordt aangetast. De conclusie is dat de bezonningsstudie aantoont dat op de getoonde dagen de situatie met betrekking tot de bezonning niet significant verslechterd en op onderdelen zelfs verbeterd.
Kortom het wijzigingsplan houdt dan ook voldoende rekening met de bezonningssituatie, waarmee het plan voldoet aan artikel 33.1.1 onder h van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009.
Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030 'Leiden Duurzaam Bereikbaar' (ontwerp)
Er wordt op dit moment hard gewerkt aan een nieuwe mobiliteitsnota. Deze nota is een actualisatie van de mobiliteitsnota die in 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. De nota uit 2015 is op onderdelen inmiddels niet meer actueel en verouderd, door o.a. de ambities van het college en door ontwikkelingen, zoals het klimaatakkoord.
Het college heeft de ambitie dat het mobiliteitssysteem schoner wordt. We willen een hoger gebruik van de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fiets en openbaar vervoer. Dit heet in vaktermen een modal schift. Die verschuiving naar duurzame modaliteiten gaat niet vanzelf en kan ook niet ineens. De condities daarvoor moeten worden gemaakt. Daarvoor is mobiliteitsbeleid nodig. Deze nota geeft inhoud aan het gehele beleidsveld van verkeer en vervoer en geeft een overzicht van de doelen die Leiden nastreeft en welke plannen daaraan bijdragen.
De maatregelen die in deze nota zijn opgenomen, leiden tot een totaalbeeld van het Leidse verkeers- en vervoersnetwerk Onderdelen hiervan zijn:
Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.
Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.
In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:
Parkeervisie Leiden Auto- en fietsparkeren 2020 - 2030
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad van Leiden de Parkeervisie Leiden Auto- en fietsparkeren 2020-2030 vastgesteld (RV 20.0038). Uit gesprekken over mobiliteit komt duidelijk naar voren; onze bewoners en ondernemers houden van de stad, maar maken zich zorgen over de leefbaarheid als we nog verder groeien. Parkeren wordt hierbij vaak als zorg genoemd: 'kan ik mijn auto nog wel kwijt', 'kunnen bezoekers nog wel naar het centrum komen' en 'hoe krijg en houd ik werknemers als ze straks niet meer met de auto kunnen'. Logische zorgen, die niet oplosbaar zijn door nog meer publieke garages te bouwen, of schaarse openbare ruimte op te offeren voor parkeerplaatsen. Dus is de rode draad van deze parkeervisie: 'de juiste parkeerder op de juiste plek'. Door te kijken hoe we parkeergedrag kunnen sturen, duidelijkheid te geven over waar parkeren wel, en niet meer mogelijk is, te bevorderen dat mensen alternatieven hebben als OV en fiets, willen we de schaarse ruimte optimaal benutten.
De gemeente wil voorkomen dat de bereikbaarheid van de stad nog verder onder druk komt te staan. Daarvoor is een verandering in mobiliteit nodig. De gemeente stimuleert deze verandering door de nadruk op voetgangers, fiets en openbaar vervoer te leggen. Autoverkeer gaat zoveel mogelijk buiten het centrum om, via de ringstructuur. De gemeente gebruikt ook parkeren om duurzame mobiliteit te versterken. Hiermee borduurt de Parkeervisie voort en verder op het Beleidsakkoord 2018-2022 en de nieuwe Mobiliteitsnota 2020-2030.
Samenvattend is de parkeervisie opgebouwd langs twee redeneerlijnen:
Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020
De nieuwe parkeervisie van de gemeente Leiden heeft ertoe geleid dat het parkeernormen beleid herzien moest worden. De keuzes die de gemeente Leiden in de nieuwe parkeervisie maakt hebben gevolgen voor het parkeernormenbeleid.
De gemeente zet met deze nieuwe beleidsregels in op een flexibelere omgang met parkeernormen. De wijze van berekenen geeft hier o.a. invulling aan. Daarnaast kiest de gemeente voor een nieuwe rolverdeling tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
Deze beleidsregels vervangen het parkeernormenbeleid uit 2012, voor het laatst herzien in 2019, op 18 oktober 2019. De nieuwe beleidsregels zijn op 20 juli 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld (BW 20.0379).
Beleidsregels parkeernormen Leiden d.d. 18 oktober 2019
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Deze paragraaf gaat in op vier belangrijke aspecten ten aanzien van Verkeer en Vervoer, namelijk: parkeren (auto's en fietsen), verkeersbewegingen, ontsluiting en situatie rondom de Wilhelminastraat. In het kader van de laatste twee aspecten is nader onderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting (Bijlage 12).
Parkeren
Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden en het bestemmingsplan 'parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' geldt:
"Indien een ruimtelijke activiteit daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het terrein waar die activiteit plaatsvindt of dat bij die activiteit behoort. De vereiste ruimte heeft alleen betrekking op een nieuw ontstane parkeerbehoefte.
De laatste zin impliceert dat een ontwikkeling alleen de extra parkeervraag conform de vastgestelde normen en beleidsregels hoeft op te lossen, dat de ontwikkeling realiseert ten opzichte van de bestaande situatie. Een bestaand parkeertekort hoeft niet opgelost te worden.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte bieden de beleidsregels allerlei verschillende normen voor verschillende functies. Bij de beoordeling van onderhavig plan zijn in beginsel de nu vigerende Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 overeenkomstig van toepassing. Echter wordt op basis van het in deze parkeernormen opgenomen overgangsrecht en de afgesloten overeenkomst tussen ontwikkelaar en gemeente (BW 20.0420 d.d. 8 september 2020) teruggevallen op de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2019.
Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2019 ligt het plangebied in de parkeerzone 'schil' en is de parkeervraag afgerond 50 parkeerplaatsen. Van deze afgerond 50 parkeerplaatsen zijn er 40 voor de nieuwe bewoners en 10 voor bezoekers (0,3 p.p. per woning).
Functie | norm | aantal | totaal p.p. |
Koopwoning boven 120 m2 b.v.o. | 1,7 per woning | 22 | 37,4 parkeerplaatsen |
Koopwoning tussen 65 en 90 m2 b.v.o. | 1,4 per woning | 7 | 9,8 parkeerplaatsen |
Koopwoning tot 65 m2 b.v.o. | 0,8 per woning | 4 | 3,2 parkeerplaatsen |
Totaal | 50,4 parkeerplaatsen |
In de bestaande situatie is er een parkeervraag van afgerond 9 parkeerplaatsen, welke voortkomt uit het gebruik van de Tegelhandel. De wasserij staat al geruime tijd leeg en heeft derhalve geen parkeervraag. Een deel van deze bestaande parkeervraag wordt opgelost op eigen terrein en deels in de openbare ruimte.
Functie | norm | aantal | totaal p.p. |
Tegelhandel B.V. (arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf) | 0,4 per 100 m2 b.v.o. | 2200 m2 b.v.o. | 8,8 parkeerplaatsen |
Totaal | 9 parkeerplaatsen |
Op basis van de bestaande en nieuwe parkeervraag ontstaat door de ontwikkeling een parkeereis van afgerond 41 parkeerplaatsen. Om de ontstane parkeereis op te lossen voorziet het wijzigingsplan in regels die de bouw van een (halfverdiepte) ondergrondse parkeergarage mogelijk maken. Om ook te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd bij de bouw is in de regels een voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 15) opgenomen.
Voor het fietsparkeren wordt voor alle woningen voorzien in stallingsruimte. Deze ruimte wordt door het wijzigingsplan mogelijk gemaakt. De bouw van deze stallingsruimte wordt geborgd door het bouwbesluit, dat bij nieuwbouw stallingsruimte, c.q. een berging eist.
Het aantal te realiseren parkeerplaatsen wordt verder niet beperkt door het wijzigingsplan en feitelijk kan de ontwikkelaar dan ook meer parkeerplaatsen aanleggen als strikt noodzakelijk. Hiervoor geldt uiteraard wel dat dit moet passen binnen de daarvoor bestemde (bouw)regels en een eventueel grotere en/of diepere parkeergarage aan de daarvoor bestemde NEN-normen dient te voldoen. Deze toetsing aan de bouwregels en NEN-normen zal echter pas plaatsvinden bij de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Verkeersbewegingen
De verkeersgeneratie is berekend voor de bestaande (oorspronkelijke situatie) en de nieuwe situatie. De verkeersgeneratie is berekend met behulp van de kencijfers van het kennisinstituut CROW. Hierbij is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
Onderstaande tabellen geven inzicht in de verkeersgeneratie in de bestaande (oorspronkelijke) en nieuwe situatie.
Bestaande (oorspronkelijke) situatie
Functie |
Kencijfer
(mvt/etm/100m²) |
Oppervlakte b.v.o. | Werkdagfactor | Verkeersgeneratie (mvt/etm) |
Tegelhandel | 4,9 | 2.200m² | x 1,33 | 143 |
Wasserij | 6,3 | 2.295m² | x 1,33 | 185 |
Totaal | 328 |
De bovenstaande tabel laat zien dat er in de bestaande situatie sprake is van 328 verkeersbewegingen op een werkdag. Hoewel er daarbij geen specifieke kencijfers zijn voor het aandeel vrachtverkeer kan wel worden aangenomen dat zeker in geval van de tegelhandel een significant deel van de verkeersbeweging van vrachtverkeer afkomstig is.
Nieuwe situatie
Functie |
Kencijfer (mvt/etm/won) |
Aantal | Werkdagfactor | Verkeersgeneratie (mvt/etm) |
Koopwoning boven 120 m² b.v.o. | 5,8 | 22 | x 1,11 | 142 |
Koopwoning tussen 65 en 90 m² b.v.o. | 4,1 | 7 | x 1,11 | 32 |
Koopwoning tot 65 m² b.v.o. | 3,2 | 4 | x 1,11 | 15 |
Totaal | 189 |
Uit de berekening blijkt dat de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 189 verkeersbewegingen per werkdag bedraagt. Veruit het grootste deel van deze bewegingen komt voort uit de (nieuwe) bewoners van de te bouwen woningen en een deel zal afkomstig zijn van bezoekers en overig verkeer, zijnde pakketbusjes en vuilniswagens
Kijkend naar beide situaties kan geconcludeerd worden dat in de nieuwe, toekomstige situatie het aantal verkeersbewegingen afneemt met 139 verkeersbewegingen per etmaal op een werkdag. Daarbij zal er in de nieuwe situatie nauwelijks sprake zijn van structureel vrachtverkeer en enkel incidenteel vrachtverkeer voor bijvoorbeeld verhuizingen, pakketbezorging e.d.
Ontsluiting
In het kader van de ontsluiting c.q. de verkeerseffecten is in het onderzoek gekeken naar vijf aspecten:
1. Ontsluiting van de planlocatie/wijk
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Leidse binnenstad in de Tuinstadwijk. Deze wijk kent verschillende erf-/gebiedstoegangswegen, en het verkeer zal zich in verschillende windrichtingen verspreiden. Voor het bouwplan zijn vooral de Bloemistenlaan, Lindestraat, Leliestraat en Herenstraat als erftoegangswegen van belang en de Lammenschansweg als gebiedsontsluitingsweg.
Ontsluiting van het plangebied en de wijk op de erf- en gebiedsontsluitingswegen.
2. Spreiding van verkeer over de verschillende wegen
De verkeersbewegingen zullen zich uitspreiden over de verschillende wegen. Omdat we niet precies weten hoe het verkeer daadwerkelijk zal rijden is een inschatting gemaakt. Hierbij is wel de aanname dat het meeste verkeer uiteindelijk gebruik zal maken van de Bloemistenlaan, omdat hier een volledige uitwisseling mogelijk is met de Lammenschansweg.
Er is gekeken naar logische routes en naar de voor de hand liggende bestemmingen. Deze inschatting is uiteindelijk vertaald naar de verwachtte verkeerstoe- of afname per straat, uitgaande van de maximale verkeersgeneratie, rondom het plangebied. De resultaten hiervan zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Wegvak | Toe- of afname verkeer door planontwikkeling | Aandeel van planeffect | |
t.o.v. huidige situatie (mvt/etm) | t.o.v. oorspronkelijke situatie (mvt/etm) | (worst-case) | |
Bloemistenlaan | + 189 | - 47 | 100% |
Lindestraat | + 189 | - 47 | 100% |
Leliestraat (ten oosten van Lindestraat) | + 151 | - 37 | 80% |
Leliestraat (ten westen van Lindestraat) | + 95 | + 95 | 50% |
Maximale toe- of minimale afname van verkeer op de omliggende wegen ten gevolge van de planontwikkeling
3. Effecten op de Bloemistenlaan
Ten opzichte van de huidige situatie verwachten we per etmaal 189 extra motorvoertuigen over de Bloemistenlaan, dit zijn er 47 minder dan in de oorspronkelijke situatie. Daarnaast zal het vrachtverkeer aanzienlijk dalen door het verdwijnen van de Tegelhandel. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede en zal ook zorgen voor minder trillingshinder. De nieuwe sitautie, met meer personenauto's en minder vrachtverkeer is dan ook positief.
De Bloemistenlaan wordt gezien als een erftoegangsweg/woonstraat, waarbij dagelijkse verkeersintensiteiten van 4.000-6.000 verkeersbewegingen als maximum worden beschouwd. Omdat de Bloemistenlaan smaller is qua profiel dan in de ideale situatie is dit aantal voor deze casus op 1.000 bewegingen gesteld. Bovenstaande aantallen zijn conform Duurzaam Veilig (Duurzaam Veilig is een door verkeersprofessionals gedeeld beeld van de veilige en optimale inrichting van wegen en straten en wordt onderschreven door het CROW en het SWOV).
Uit een verkeerstelling blijkt dat het aantal verkeersbewegingen op de Bloemistelaan dagelijks schommelt tussen de 150 en 200. Indien de planontwikkeling daadwerkelijk zorgt voor de maximale verkeersgeneratie van 189 extra verkeersbewegingen, dan nog blijft het aantal verkeersbewegingen ruim onder de maximale acceptabele norm van 1.000 verkeersbewegingen. T.o.v. de oorspronkelijke situatie is er zelfs een afname van het verkeer en bovendien sprake van veel minder vrachtverkeer.
4. Veiligheid rond in-uitrit parkeergarage
Bij relatief 'kleine' parkeergarages voor bewoners (een stallingsgarage) is een gecombineerde in/uitrit gebruikelijk. Deze dient wel voorzien te zijn van een systeem dat de voorrangssituatie regelt. Daarnaast dient de parkeergarage qua maatvoering e.d. te voldoen aan de geldende NEN-norm (NEN24443:2013). De beoogde locatie van de parkeergarage is akkoord. Bij de daadwerkelijk bouwvergunning zal de parkeergarage nader worden getoetst. Hierbij zal vooral worden gekeken naar de exacte maatvoering van parkeervlakken, draaicirkels en bijvoorbeeld de - hoek van de - hellingsbaan.
5. Effecten andere straten in de wijk
Het verkeer van en naar het plangebied zal zich naar verwachting uitspreiden over verschillende wegen. De grootste effecten zullen zichtbaar zijn dicht bij het plangebied. Naast de Bloemistenlaan zullen dit de Leliestraat en de Lindestraat zijn. Hoe verder weg, hoe meer het verkeer zich zal uitspreiden.
Zowel de Bloemistenlaan als de omliggende straten kunnen de nieuwe verkeersintensiteiten prima aan, en bovendien is er sprake van een verkeersafname ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. De intensiteiten op de omliggende wegen blijven onder de maximaal acceptabele grenswaarde o.b.v. Duurzaam Veilig. In de praktijk kan e.e.a. anders uitpakken, maar ook bij een andere spreiding van verkeer over de verschillende straten zal de planontwikkeling niet tot waarneembare of significante nadelige effecten zorgen.
Wilhelminastraat
In de woningbouwontwikkeling Bloemistenlaan wordt geanticipeerd op een eventuele toekomstige opening van de Wilhelminastraat. Primair wordt hierbij gericht op fiets- en voetgangersstromen. De Wilhelminastraat komt in het ontwerp dan uit op een pleintje. Verkeerskundig wordt door de gemeente geadviseerd de Wilhelminastraat alleen te openen voor langzaam verkeer in combinatie met het autoluw maken van de Wilhelminastraat (opheffen bestaande parkeergelegenheid in de Wilhelminstaraat). Dit vanwege verkeersveiligheid. Aan deze voorwaarde kan op dit moment nog niet worden voldaan. Daarom blijft de bestaande fysieke afsluiting vooralsnog gehandhaafd.
Locatie in- en uitrit parkeergarage
Hoewel het voorliggend wijzigingsplan (verbeelding en planregels) diverse locaties van een in- en uitrit mogelijk maken wordt er in de planvorming wel voorgesorteerd op een in- en uitrit langs de Bloemistenlaan, centraal gelegen in het plangebied. In de optiek van het college hebben de gemeente en de ontwikkelaar in het doorlopen planproces zorgvuldig gekeken naar de beoogde locatie van de in- en uitrit van de parkeergarage. Tijdens dit proces heeft zij tevens naar verschillende mogelijkheden c.q. alternatieven gekeken en die ook onderzocht en afgewogen.
Uitgangspunt(en)
De gemeenteraad heeft in de wijzigingsbevoegdheid die voor deze locatie in het bestemmingsplan Zuidelijke Schil (2009) bepaald dat er “rekening wordt gehouden met het aanwijzen van voldoende ruimte voor parkeerplaatsen in de vorm van gebouwde, zo veel mogelijk ondergronds gesitueerde, parkeervoorzieningen” (Art. 33.1.1 onder e Bestemmingsplan Zuidelijke Schil, 2009).
Het realiseren van een (gedeeltelijk) ondergrondse parkeergarage is niet verplicht gesteld, maar het maken van voldoende ruimte voor parkeervoorzieningen op eigen terrein is dit wel. Dit betekent dat er derhalve altijd sprake zal zijn van een in-/ uitrit vanuit het plangebied naar de openbare weg.
In de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is tevens aangeven dat de ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer op twee manieren kan plaatsvinden. Dat kan zowel vanaf de Zoeterwoudsesingel als vanaf de Bloemistenlaan, maar wel op zodanige wijze dat de verkeerveiligheid gewaarborgd blijft (Art. 33.1.1 onder g. Bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009).
Beoordeling
Bij de beoordeling van de diverse varianten is rekening gehouden met diverse aspecten, waaronder maar niet uitsluitend, de verkeersveiligheid, stedenbouwkundige wensen/eisen en mogelijke overlast voor omwonende(n).
Ontsluiting op de Zoeterwoudsesingel
Ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is door het college onderzocht, waarbij vanuit verkeerkundig oogpunt is aangegeven dat de ontsluiting van de parkeergarage via de Zoeterwoudsesingel ongewenst is. De aangedragen argumenten hiervoor zijn:
Gelet op de bovenstaande argumenten is geconcludeerd dat de ontsluiting via de Zoeterwoudsesingel niet kan plaatsvinden op een verkeersveilige manier. Deze conclusie heeft geleidt tot het niet verder overwegen van deze ontsluiting in het verdere planproces. Ten overvloede wordt vermeld dat gelet op de conclusie(s) ten aanzien van de verkeersveiligheid een dergelijke ontsluiting ook niet mogelijk is op grond van de wijzigingsbevoegdheid, omdat gelet op het bepaalde in artikel 33.1.1 onder g uit het Bestemmingsplan Zuidelijke Schil het een verplichting is dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft.
Ontsluiting op de Bloemistenlaan
Gelet op de wijzigingsbevoegdheid en hiervoor genoemde conclusie blijft enkel de mogelijkheid over om het plangebied, voor wat betreft gemotoriseerd verkeer te ontsluiten op de Bloemistenlaan. De vraag is daarbij welke (exacte) locatie langs de Bloemistenlaan het meest geschikt is.
Voor wat betreft de exacte locatie aan de Bloemistenlaan is er verkeerskundig een voorkeur uitgesproken om de parkeergarage als 'vierde tak' (als in-/uitrit) aan te laten sluiten op de bestaande t-splitsing Bloemistenlaan/Lindestraat en zodoende een kruispunt te creëren. Als dat echter niet goed in het plan is in te passen kan de aansluiting ook op de Bloemistenlaan in de zone tussen nummer 33 en nummer 45 plaatsvinden. Beide opties kunnen zodanig worden vormgegeven dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft. Vanuit verkeersveiligheid mag de aansluiting in ieder geval niet tegenover het parkeerpleintje langs de Bloemistenlaan plaatsvinden.
Stedenbouwkundig is het wenselijk om de ontsluiting centraal in het plangebied op de Bloemistenlaan te laten plaatsvinden. Bijna alle woningen zullen gebruik maken van de parkeervoorziening en een centrale positie van de entree van de garage is dan ook logisch en geniet de voorkeur. De plaats van de parkeergarage is centraal in het plan gekozen. Dit leidt niet alleen tot een efficiëntere inrichting van de garage, het zorgt er ook voor dat alle woningen zich op korte afstand van de garage bevinden. Er is daarbij bewust gekozen om de (entree van de) garage niet meer naar de Wilhelminastraat te schuiven. De ruimte aan de oostzijde is wat groter en heeft een gelijkmatiger vorm. Daarbij is in het plan ruimte gemaakt om de Wilhelminastraat, in ieder geval ruimtelijk/visueel, ook aan de oostzijde weer een verbinding met de openbare straat te geven. Hiervoor is de Wilhelminastraat ruimtelijk doorgezet. Het situeren van de garage aan deze zijde van het plangebied zou deze relatie verstoren.
Om de relatie en verbinding met de Wilhelminastraat (in de toekomst) te realiseren is een ontsluiting ter hoogte van de Bloemistenlaan/Lindestraat geen optie. Een ontsluiting op deze locatie, maakt deze wens onuitvoerbaar. Ook zou bij het ontsluiten op deze locatie de parkeergarage aangepast dienen te worden, wat economisch moeilijk uitvoerbaar is, of moet de hele parkeerbak worden verplaatst naar de westzijde van het plangebied. Het resultaat daarvan is naast het niet meer kunnen betrekken van de Wilhelminastraat dat de goothoogte(n) en daarmee ook de bouwhoogte aan de bloemistenlaan verder omhoog gaan. Dit is stedenbouwkundig ook onwenselijk, omdat dan te grote verschillen ontstaan tussen de nieuwe bebouwing en de bestaande, aanzienlijk, lagere bebouwing aan de Wilhelminastraat.
Gelet op alle aangedragen argumenten is er dus voor gekozen om een centrale plek te zoeken in het plangebied langs de Bloemistenlaan. Deze locatie is vanwege de verkeersveiligheid gelegen tussen nummer 33 en nummer 45. Het college begrijpt dat een dergelijke locatie voor sommige omwonenden kan leiden tot lichthinder. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, althans niet meer te laten zijn, is er gekozen voor de nu voorliggende locatie. Hierbij speelt ook mee dat in de huidige situatie hier ook reeds een in- en uitrit is gesitueerd van het voormalige gevestigde bedrijf. Dit, plus het feit dat verkeersstudies uitwijzen dat de verkeersintensiteiten zullen afnemen, maakt dat het college heeft geoordeeld dat de eventuele lichthinder op deze locatie niet onevenredig zal toenemen c.q. onacceptabel is.
Tot slot merkt het college op dat ook de ontwikkelaar gekeken heeft naar diverse alternatieven, rekening houdend met de uitgangspunten vanuit de gemeente. Het nu voorliggende voorstel voldoet aan deze uitgangspunten c.q. kaders en ook heeft de ontwikkelaar aangetoond dat andere varianten zijn onderzocht en afgewogen. Het college zal deze studie voor de volledigheid als bijlage toevoegen aan het wijzigingsplan (Bijlage 13).
Conclusie
Het college stelt zich dan ook, gelet op het bovenstaande, op het standpunt dat zij de diverse alternatieven voor wat betreft de ontsluiting op een goede en nauwkeurige manier heeft afgewogen, waarbij zij rekening heeft gehouden met de diverse – van belang zijnde - belangen en uiteindelijk een integrale keuze c.q. afweging heeft gemaakt. Het college ziet dan ook geen aanleiding om de voorgenomen locatie van de in- en uitrit te wijzigen.
Ten overvloede meldt het college dat de in-/uitrit uiteindelijk, mede, conform het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte van de gemeente Leiden zal moeten worden uitgevoerd, waarbij er voldoende (over-) zicht te zijn bij het in- en uitrijden. Deze toetsing zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan is een structuurvisie die in december 2015 door het rijk is vastgesteld als opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de belangrijkste kaders voor de landelijke waterhuishouding beschrijft. Het Nationaal Waterplan richt zich met name op landelijke watersystemen en het bieden van ruimte voor die systemen op de tijdstippen dat het nodig is, bijvoorbeeld met behulp van de beschikbaarstelling van uiterwaarden bij grote rivieren. Het Nationaal Waterplan heeft geen direct raakvlak met die wijzigingsplan, omdat in het plangebied geen bovenlokale watersystemen aanwezig zijn.
Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021
In het Regionaal Waterplan Zuid-Holland is de provinciale sturingsvisie met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie voor de periode tot 2021 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld splitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciale waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt en betreffen het waarborgen van de waterveiligheid, het realiseren van mooi en schoon water, de ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening en het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het plangebied voor dit wijzigingsplan valt geheel binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het beheer van een deel van de watergangen en de bijbehorende kunstwerken in het plangebied, en heeft in het kader van die taak beleidsregels vastgesteld in het zogenaamde Waterbeheerplan. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat het werk van het Hoogheemraadschap in het teken van drie hoofddoelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestursakkoord Water, renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.
Keur en Uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmings-, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het Waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het Waterschap.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland biedt gemeenten de gelegenheid de planeigenschappen op een digitaal formulier in te vullen, waarna een digitale watertoets moet uitwijzen of het bestemmings-, wijzigingsplan of de omgevingsvergunning een 'groot waterbelang' omvat en ook feitelijk contact met de afdeling plantoetsing van het Hoogheemraadschap dient te worden opgenomen.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2014-2018
De functie van riolering is het beschermen van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. Vanwege het belang van de functie van riolering, de economische waarde van het rioolstelsel en de interacties tussen riolering, wegen en groen, is het voor de gemeente van belang een goede integrale beleidsafweging te maken. De gemeente Leiden heeft daarom in 2013 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld. In tegenstelling tot het eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zijn in dit 'verbrede' plan ook de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen. Die taken vallen sinds de inwerkingtreding van de 'Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken' in 2008 ook onder de gemeenten.
Het gemeentelijke rioleringsplan bevat onder andere de doelstelling om het hemelwater en afvalwater los te koppelen bij nieuwe ontwikkelingen of wanneer onderhoud van het bestaande riool loskoppeling toelaat. In tegenstelling tot gemengde rioolsystemen worden het hemelwater (regelval) en afvalwater bij losgekoppelde rioolsystemen apart opgevangen en wordt het hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater, terwijl het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt getransporteerd. Dat maakt dat minder water door de RWZI's hoeft te worden verwerkt. Hetgeen kostenbesparend en duurzamer is.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Binnen het project-/plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig in de huidige situatie. Het complete plangebied is in de huidige situatie bebouwd c.q. verhard. In de nieuwe situatie zal de bebouwing aanzienlijk minder worden. De regels uit de wijzigingsregels staan immers toe dat slechts 60% bebouwd mag worden met hoofd- en bijgebouwen in totaal. Het voorgenomen bouwplan zorgt dus voor een vermindering van de bebouwing/verharding ter plaatse, iets dat de waterberging ten goede komt en waardoor ook geen watercompensatie noodzakelijk is.
Om de verdere waterhuishouding te bevorderen wordt een deel van de gronden expliciet bestemd met de bestemming 'Groen' en 'Tuin', waardoor bebouwing en zoveel mogelijk verharding wordt voorkomen. Dit alles draagt bij aan een betere klimaatadaptatie. Tevens zijn binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige werken mogelijk. Daarbij wordt bij de nieuwe woningen het afvalwater en hemelwater gescheiden opgevangen en afgevoerd. Dit zorgt voor een minder grote belasting van het riool.
Ook zorgt de (halfverdiepte) ondergrondse parkeergarage niet voor significante (nadelige) effecten op het grondwater. Rondom de parkeerbak zal bij de bouw rekening worden gehouden met de afwatering, het grondwaterpeil en de grondwaterstand. Er zal o.a. een drainagesysteem worden aangelegd rondom. Uiteraard kan het bij piekbuien voorkomen dat door de parkeerbak water blijft staan tegen de wanden, alleen zal ook dit door het toe te passen systeem 'snel' wegzakken. Ook zal de parkeerbak niet zorgen voor ophopend grondwater, zodanig dat dit voor schade zal zorgen. Daarnaast zal eventueel water gelet het aanwezige peil, zich verplaatsen richting de Bloemistenlaan en dus ook niet voor problemen zorgen richting de Zoeterwoudsesingel.
Concluderend kan worden gezegd dat het plan i.i.g. voldoet aan het de belangrijke minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat een plan niet mag zorgen voor een verslechtering van de waterhuishouding ter plaatse, iets wat in onderhavig geval niet van toepassing is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van wijzigingsplan Bloemistenlaan 50a - 51 zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 10 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 11 t/m 16 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 17 en 18 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Groen (artikel 3)
De bestemming Groen is gegeven aan gronden waarvoor hoofdzakelijk een groene invulling is voorzien. Verharding in de vorm van o.a. wandel- en fietspaden, trottoirs en speel- en nutsvoorzieningen zijn toegestaan, maar verhardingen ten behoeve van autoverkeer of autoparkeerplaatsen niet.
Door deze bestemming te geven aan de strook grond aan de westzijde van het plangebied wordt een groene overgang tussen de bestaande en nieuwe bebouwing gewaarborgd. Daarnaast is de bestemming Groen ook bedoeld om het maximaal aantal te bebouwen m2 te beperken.
Tuin (artikel 4)
Veel (voor)tuinen bij woningen hebben de bestemming Tuin. Deze bestemming is erop gericht dat de tuinen ook daadwerkelijk een tuin blijven. Er is derhalve weinig bebouwing mogelijk binnen deze bestemming.
Verkeer (artikel 5)
De bestemming Verkeer (vervangt de bestemming Verblijfsgebied in de nieuwe SVBP) omvat wegen, groen en water, met o.a. bijbehorende erftoegangswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, trottoirs, in- en uitritten, fietsenstallingen, leidingen en nutsvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn passende bouwwerken toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn ook nadere aanduidingen aangegeven voor de locaties van gebouwde parkeervoorzieningen en de (halfverdiepte) ondergronde parkeergarage.
Wonen (artikel 6)
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen (inclusief beperkte kamerbewoning en zorgwoningen) en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen. De bestemming Wonen is gegeven aan de bouwvlakken en de deels bijbehorende (achter)tuinen.
Binnen deze bestemming is ook de nadere aanduiding aangegeven voor de locatie van de (halfverdiepte) ondergrondse parkeergarage.
Waarde - Archeologie 5 (artikel 7), Waarde - Archeologie 6 (artikel 8), Waarde - Archeologie 8 (artikel 9)
Leiden kent een rijk en divers archeologisch erfgoed. Door middel van deze dubbelbestemmingen worden deze waarden beschermd. In de dubbelbestemmingen is aangegeven welke werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden en voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht is.
Waarde - Cultuurhistorie (artikel 10)
Het gehele plangebied is in 2011 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van de karakteristieken en kenmerken van het beschermd stadsgezicht zijn in deze bestemming de bestaande goothoogten, bouwhoogten, kapvorm, kaprichting, kaphelling, parcellering en het bestaand aantal bouwlagen vastgelegd. Deze kenmerken van de gebouwen mogen niet wijzigen ten opzichte van de situatie ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp-wijzigingsplan. Ook is het niet toegestaan om gebouwen samen te voegen.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 11)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het wijzigingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het wijzigingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 12)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene gebruiksregels (artikel 13)
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en zijn bijzondere verboden opgenomen ten aanzien van de uitoefening van prostitutie en de opslag van vuurwerk.
Algemene afwijkingsregels (artikel 14)
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het wijzigingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig wijzigingsplan gaat het onder andere om het afwijken van de maatvoering.
Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 15)
In deze regel is bepaald dat er voldoende parkeerplaatsen (auto's en fietsen) en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar dient te zijn bij de oprichting van een nieuw gebouw, een functiewijziging van gronden en/of gebouwen of een uitbreiding van het bestaande gebruik.
Ter bepaling wanneer sprake is van voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen geldt het beleidskader 'Beleidsregels parkeernormen Leiden', maar die beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het wijzigingsplan worden aangepast. Daarom is in de regel een zogenaamde dynamische verwijzing opgenomen.
Overige regels (artikel 16)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 17)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het wijzigingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 18)
In de slotregels worden de regels van dit wijzigingsplan aangehaald.
Een wijzigingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het wijzigingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat aan één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Ter voorbereiding op voorliggend (ontwerp)wijzigingsplan hebben verschillende participatiemomenten plaatsgevonden. Gelet op de omvang en de zorgvuldigheid van het participatietraject en de mate van informatie verstreking aan belanghebbende(n) en omwonenden heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen inspraakfase doorlopen hoeft te worden, maar dat de feitelijke ruimtelijke procedure start met de ter inzage legging van het ontwerp-wijzigingsplan.
De gemeente en de initiatiefnemer zijn samen een participatieaanpak overeengekomen. De initiatiefnemer is daaarbij verantwoordelijk voor het participatieproces en de afstemming met belanghebbenden. De gemeente neemt deel aan de participatie en bewaakt het publiek belang.
Het wijkcomité Tuinstad-Staalwijk heeft een belangrijke rol gespeeld tijdens de planvorming. In een vroeg stadium van het planproces is het wijkcomité betrokken geraakt. De initiefnemer, gemeente en het wijkcomité overleggen periodiek. Omwonende wijkbewoners zijn persoonlijk benaderd en de wijkvereniging heeft via haar communicatiekanalen (website/nieuwsbrief) informatie over de voorgenomen ontwikkeling gecommuniceerd aan haar achterban. Medio 2019 heeft er een drukbezochte informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden uit de buurt. Tijdens deze informatiebijeenkomst waren deskundigen van de initiatiefnemer en de gemeente aanwezig om een toelichting te geven en vragen van belanghebbenden te beantwoorden. Tevens konden mensen een reactie achterlaten.
Daarnaast overlegt de initiatiefnemer, samen met de wijkvereniging, met direct omwonenden en belanghebbenden over de raakvlakken. Tijdens deze gesprekken heeft de initiatiefnemer aan belanghebbenden teruggekoppeld op welke manier ontvangen reacties in het plan zijn verwerkt. Op basis van de uitkomst van de informatieavond en de gevoerde gesprekken met belanghebbenden is het plan verder uitgewerkt.
Tijdens de verdere voorbereidings- en uitvoeringsfase zal de initiatiefnemer in gesprek blijven met de wijkvereniging en belanghebbenden. Ook zullen omwonenden verder worden geïnformeerd bij de start van de formele zienswijzentermijn van onderhavig wijzigingsplan.
Onderhavig wijzigingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. In die termijn zijn 12 afzonderlijke zienswijzen tegen het ontwerp naar voren gebracht. De ingediende zienswijzen hebben voor diverse aanpassingen c.q. wijzigingen gezorgd.
De ingediende zienswijzen zijn beantwoord in de nota zienswijzen en vooroverleg (Bijlage 14) waarin ook alle wijzigingen zijn weergegeven t.o.v. het ontwerp wijzigingsplan. De ingebrachte zienswijzen zijn betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het wijzigingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van het bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het beplaen van een tijdvak of fasering noodzakleijk is.
Een exploitatieplan is niet noodzakelijk indien het (kosten)verhaal van grondexploitatie anderszins is verzekerd en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen hoeven te worden vastgesteld. Ten aanzien van onderhavig wijzigingsplan is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente, met betrekking tot onder meer de afwikkeling van planschade, ambtelijke kosten en andere zaken. De economische uitvoerbaarheid van het plan is door het aangaan van de anterieure overeenkomst verzekerd.
Daarnaast heeft de ontwikkelaar in zijn plannen (en financiën) voldoende rekening gehouden met het feit dat er voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering nog aanvullend onderzoek noodzakelijk is op het gebied van Archeologie en de Bodem. Ook is de ontwikkelaar op de hoogte van het feit dat hier (financiële) vervolgacties uit kunnen voortkomen in de vorm van o.a. opgravingen en bodemsanering. Gelet op het feit dat de ontwikkelaar voldoende op de hoogte is van de gesteldheid van de bodem (archeologie en verontreiniging) en derhalve hiermee rekening heeft gehouden is ook op basis hiervan de conclusie dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is geborgd.