Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Pesthuislaan 8 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.TAM00003-0201 |
De Pesthuislaan 8 is gelegen binnen de grenzen van het Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LBSP is het grootste Life Sciences & Health (LSH) kennispark van Nederland. De clustering van hoogwaardig onderwijs, onderzoek, zorg en bedrijfsleven trekt studenten, wetenschappers en ondernemers vanuit de hele wereld naar kennisstad Leiden. Het huidige gebouw is achterstallig en draagt niet bij aan de beeldkwaliteit.
Figuur 1 Vogelvlucht zicht van de locatie.
Erfpachter "De commanditaire vennootschap Familie Van Dijk Vastgoed II C.V" is voornemens het gebouw, locatie Pesthuislaan 8, te slopen en wenst hier een nieuwe ontwikkeling te realiseren. Met deze ontwikkeling worden vier kansen benut:
1. Het versterken van de gewenste branchering voor Life Science & Health gerelateerde bedrijvigheid op deze aantrekkelijke gelegen locatie; inclusief het toevoegen van een laboratoriumfunctie in het gebouw;
2. Verbeteren van de beeldkwaliteit van het Leiden Bio Science Park (LBSP) in algemene zin en op de locatie in het bijzonder;
3. Met de ontwikkeling op en rond de betreffende kavel kan de verbinding tussen de binnenstad en het LBSP versterkt worden en toegankelijker gemaakt worden. Dit wordt bereikt door herinrichting van de omliggende openbare ruimte, met veel aandacht voor vergroening. Dit laatste draagt ook bij aan de groene spaak tussen de Singelpark - route en de toekomstige Tweede Groene Ring;
4. Het draagt bij aan de verdichtingsopgave van het LBSP;
De initiatiefnemer wil het huidige gebouw herontwikkelen naar een nieuw gebouw met laboratorium- en kantoorruimte. De beoogde ontwikkeling zal in hoogte en vierkante meters hoger en groter zijn dan de huidige bebouwing. Op grond van de vigerende planologische regeling is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van het Omgevingsplan Leiden nodig.
Onderhavig plangebied betreft globaal het gebouw dat momenteel gehuurd wordt door de Huurmij (begane grond) ten westen van de binnenstad van Leiden en gedeeltelijk de gronden daaromheen.
Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en aan de zuidzijde door de Plesmanlaan. In het westen wordt het plangebied begrensd door het Pesthuiscomplex.
Figuur 2 Globale locatie plangebied.
De gemeenteraad van Leiden heeft op 23 januari 2014 het bestemmingsplan Leiden Bio Science Park en Station vastgesteld. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld met betrekking tot het perceel Pesthuislaan 8 te Leiden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 december 2014 uitspraak gedaan (zaaknummer 201404014/1/R4). Daarbij is het besluit van de gemeenteraad vernietigd voor zover daarin aan het perceel Pesthuislaan 8 te Leiden de bestemming "Groen" en de aanduiding "specifieke vorm van groen - ambulancegebouw" is toegekend, omdat de bestemminglegging niet uitvoerbaar was.
De ontwikkeling is daarmee in strijd met het Omgevingsplan Leiden, en dan voornamelijk in strijd met het onderdeel bestemmingsplan ‘Leeuwenhoek 1992’ van het Omgevingsplan Leiden. De beoogde ontwikkeling is in strijd met dit onderdeel van het Omgevingsplan Leiden, aangezien op grond van artikel 15 uit het bestemmingsplan ‘Leeuwenhoek 1992’ slechts het gebruik ten behoeve van een post voor ambulancevervoer alsmede ten behoeve van ander bijzonder personenvervoer tot 25% van de bebouwde grondoppervlakte, is toegestaan. De gronden mogen tevens voor maximaal 80% worden bebouwd en de hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 9 meter.
Figuur 3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Leeuwenhoek Station 92.
Vigerende onderdelen uit het Omgevingsplan Leiden zijn:
Onderdelen | Identificatienummer |
Bestemmingsplan Leiden Bio Science park en station | NL.IMRO.0546.BP00089-0302 |
Bestemmingsplan Leeuwenhoek Station 92 | Geen identificatienummer. |
RVS BP Leiden Bio Science Park en station (gerechtelijke uitspraak) | NL.IMRO.0546.RVS00016-0301 |
Parapluplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening |
NL.IMRO.0546.BP00145-0301 |
Parapluherziening fietsparkeren | NL.IMRO.0546.BP00162-0301 |
Parapluherziening beleidsregels parkeren Binnenstad en Stationsomgeving | NL.IMRO.0546.BP00166-0301 |
Tevens is de gemeenteraad opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak en hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Gelet op het voorstaande, voorziet voorliggend bestemmingsplan tevens in het nieuwe besluit, zoals opgedragen door de Raad van State.
De opzet van deze motivering is zo opgebouwd dat alle aspecten die van belang zijn voor het omgevingsplan in beeld worden gebracht.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke stijging van de zeespiegel, ongeveer 5000 jaar geleden, raakte het Hollandse landschap steeds meer geïsoleerd van directe invloeden van de zee. Door het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen veranderde het milieu en ontstond er langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden speelde de Oude Rijn een belangrijke rol in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde regelmatig haar oevers, waardoor aan beide zijden grote hoeveelheden klei en zand werden afgezet. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar ook klei en zand werden afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en de aangrenzende kreken waren van oudsher ideale plekken voor ijzertijdnederzettingen vanwege hun hogere ligging en stevige ondergrond. De oudst bekende vermelding van bewoning dateert uit het jaar 860 na Christus. De nederzetting die toen Leython werd genoemd lag waarschijnlijk op de noordelijke oever van de Rijn. In de 9e of 10e eeuw werd ook de eerste burchtheuvel aangelegd. Later werd deze heuvel verhoogd en bouwde men er een stenen ringmuur op. Op de zuidelijke oever van de Rijn ontstond in het begin van de 12e eeuw een nederzetting die in korte tijd uitgroeide tot de stad Leiden die rond het jaar 1200 stadsrechten kreeg.
De stad Leiden ontstond op het kruispunt van belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en Oude Rijn kwamen hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare mondden hier uit in de Rijn. De stad vervulde een centrale rol als markt- en handelscentrum voor het omringende platteland.
Door bevolkingsgroei ontstond tegen het einde van de 17de eeuw ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen vonden vier stadsvergrotingen plaats: de Hoge Woerd, de uitbreiding in de Waard, de uitbreiding in de Mare en uiteindelijk de uitbreiding van het Nieuwland en Rapenburg in 1386. Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) was een zelfstandige woonkern gelegen. Aan de westzijde langs de Maredijk en de weg over de Mors werd in 1355 een deel van de bebouwing binnen de stadsgrenzen gebracht. Nieuwe bruggen werden aangelegd om de stadsdelen met elkaar te verbinden.
Door bevolkingsgroei begon men aan het eind van de 17de eeuw met de bebouwing van raamlanden (afgesloten moerassige gebieden) in het Nieuwland. Vanwege de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet genoeg. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. In 1611 vond een grote uitbreiding plaats ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw daalde de welvaart sterk, maar Leiden bleef zijn functie als streekcentrum behouden. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw waren er geen grote uitbreidingen buiten de singels. Langs uitvalswegen, de Rijnoevers, de Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven zoals houtzagerijen gebouwd. Aan het einde van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste geordende stadsuitbreiding buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw vonden verschillende uitbreidingen plaats in de Kooi, Noord, de Tuinstadwijk, het Haagwegkwartier en de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren vooral bedoeld voor arbeiders, terwijl uitbreidingen in het zuiden werden gebouwd voor de middenklasse en welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw. De uitbreidingen in de Vogelwijk en de wijken Poelgeest en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920, die dit gebied bij de gemeente Leiden voegde. De tramlijn langs de Rijnsburgerweg zorgde voor een goede verbinding met het stadscentrum.
Eeuwenlang lagen het Pesthuiscomplex en het Pesthuislaantje in het buitengebied. De aanleg van de spoordijk en de Plesmanlaan zorgden ervoor dat het Pesthuiscomplex in de tweede helft van de 20e eeuw werd afgesneden van de binnenstad.
Figuur 4 Historische kaarten.
De locatie van Pesthuislaan 8 vormt onderdeel van de oorspronkelijk aanleg van het Pesthuiscomplex. De belangrijkste ontsluiting van het complex vanuit de stad via een vaarroute en een weg liep over dit terrein. Als hoofdverbinding met de stad was het gebied ook voorzien van de bij het Pesthuis behorende miasmabeplanting (dit was beplanting waarvan werd gehoopt dat de verontreinigde pestlucht er door zou worden verdreven) bestaande uit meerdere bomenrijen.
Figuur 5 Historische kaarten.
Op de kruising tussen de oude Pesthuislaan en de nieuwe Plesmanlaan verscheen in de jaren '80 het huidige gebouw, dat tot een aantal jaren geleden dienst deed als ambulancegebouw voor het naastgelegen LUMC. Na verbouwingen van het ziekenhuis verhuisde de ambulancepost naar een andere locatie. Het oude ambulancegebouw werd daarna verhuurd aan Huurmij, een autoverhuurbedrijf.
Figuur 6 vooraanzicht gebouw Huurmij.
Figuur 7 Omgeving plangebied.
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de versterking van het Life Science & Health cluster. Het biedt ruimte aan bedrijven in de sector Life Science & Health. Deze bedrijven kunnen (deels) beschikken over (gen-) laboratoria en kunnen bestaan uit hoogwaardige distributie en -productie. De bedrijven beschikken over maximaal 50% bedrijfsgebonden kantoorruimte per bedrijf, het overige deel van het bedrijf bestaat uit laboratoria, R&D-ruimten, productie- en distributiefaciliteiten.
De toekomstige bebouwing kan gericht zijn op multi-tenant gebruik of gericht zijn op (door)startende bedrijven. Het kan tevens gericht zijn op single-tenant gebruik, ingericht naar behoefte van één bedrijf passend in het cluster. Daarnaast zal het nieuwe gebouw uit maximaal vier bouwlagen (16 meter) bestaan aan de kant van het Pesthuiscomplex en uit maximaal zeven bouwlagen (28 meter) bestaan langs de Plesmanlaan.
Figuur 8 Impressie van mogelijke nieuwe situatie.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het Omgevingsplan Leiden, aangezien op grond van artikel 15 uit het voormalige bestemmingsplan slechts het gebruik ten behoeve van een post voor ambulancevervoer alsmede ten behoeve van ander bijzonder personenvervoer tot 25% van de bebouwde grondoppervlakte, is toegestaan. De gronden mogen tevens voor maximaal 80% worden bebouwd en de hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 9 meter. Zie tevens paragraaf 1.3.
Participatieplan
Op 12 maart 2024 is het participatieplan (zie bijlage 1 Participatieplan) door het College vastgesteld. In het participatieplan is de wijze van participeren over de Omgevingsplanwijziging onderbouwd. De gemeente Leiden neemt hierin het initiatief in samenwerking met de ontwikkelaar, Jobo de Bouwers B.V. In het participatieplan zijn de diverse stakeholders beschreven en is tevens beschreven hoe ze in het proces worden betrokken. Het beschrijft de stappen die worden genomen om het benodigde draagvlak te creëren. Belanghebbenden en omwonenden kunnen hun input leveren op het initiatief die met de Omgevingsplanwijziging wordt vastgesteld. Met name de hoogte en het volume van de bouwblokken staan open voor inbreng van participanten. Belanghebbenden zijn betrokken op het niveau 'Raadplegen' en hebben hun mening kunnen geven over de herontwikkeling van Pesthuislaan 8.
Kennisgeving
Op 11 april 2024 is de verplichte kennisgeving volgens artikel 16.29 van de Omgevingswet gepubliceerd. In deze kennisgeving heeft de gemeente laten weten dat er gestart wordt met een wijziging van het omgevingsplan. Er is tevens in de kennisgeving aangegeven dat er een participatieplan is gemaakt, waarin is aangegeven hoe inwoners, bedrijven en andere organisaties worden betrokken bij het maken van deze wijziging van het omgevingsplan. Ook is in de kennisgeving aangegeven waar het participatieplan digitaal is te raadplegen.
Participatie
Op 16 april 2024 is er een inloopavond georganiseerd. Tijdens de inloopavond konden bezoekers langs een aantal visuals en een tijdlijn van de herontwikkeling op grote borden lopen. Daarbij konden vragen worden gesteld aan ambtenaren van de gemeente en aan de projectontwikkelaar Jobo Vastgoed B.V. Aan bezoekers werd ook actief hun mening en input gevraagd. De algemene sfeer van de avond was gemoedelijk en positief. De herontwikkeling lijkt vooralsnog goed te landen in de omgeving.
Er is een aantal aandachtspunten meegegeven, waarvan de belangrijkste hieronder staan beschreven.
Belangrijkste opgehaalde punten tijdens de inloopavond zijn o.a.
Daarnaast heeft het initiatief op het participatieplatform DoeMee gestaan. Op het participatieplatform DoeMee kon men reageren op de visuals van de herontwikkeling. Er kon een open reactie op de volgende twee vragen worden achtergelaten:
Er is een aantal reacties hierop ontvangen. Er is bijvoorbeeld aangegeven dat er sprake is van een groot en hoog bouwvolume en er worden zorgen geuit over de verkeersafwikkeling.
Zie voor een nadere omschrijving van de participatie het Participatieverlsag dat als bijlage 2 Participatieverslag is toegevoegd.
Wanneer de omgevingsplanwijziging is afgerond, start de herontwikkeling van de Pesthuislaan 8. Hierna zal een apart nieuw participatietraject volgen gericht op de herontwikkeling van het pand.
Het voorgestelde programma in de Life Science & Health secrtor draagt bij aan de versterking van het Bio Science Park en is ook in overeenstemming met die visie voor het park.
Daarnaast ligt Pesthuislaan 8 in een hoogbouwcluster op grond van het vastgestelde hoogbouwbeleid, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1 – versie die door de gemeenteraad op 9 november 2021 is vastgesteld. Dit betekent dat op deze locatie overwegend middelhoogbouw (20-30 meter) met accenten (tot maximaal 70 meter) gebouwd mag worden. Het plan is hiermee passend in het hoogbouwbeleid.
De ontwikkeling draagt daarnaast tevens bij aan de wens is om in dit gebied een groene verbinding tot stand te brengen tussen Leeuwenhoekpark en Singelpark. Als onderdeel van de groene verbinding wordt een wandelroute tussen Pesthuis en de Binnenstad gerealiseerd. Het historische laantje naar het Pesthuis wordt hiervoor als aanknopingspunt gebruikt.
Aangezien het initiatief passend is binnen de reeds bestaande gemeentelijke kaders is het voor deze ontwikkeling niet nodig om een nota van uitgangspunten door de gemeenteraad vast te laten stellen.
In de nabije omgeving wordt het Pesthuiscomplex ontwikkeld tot een multifunctioneel complex met horeca, hotel en culturele faciliteiten. Ook komen er werkruimtes. Het complex en de programmering vormen hiermee een schakel tussen het Leiden Bio Science Park en Binnenstad.
Aan de overzijde van de Plesmanlaan, aan de Vondellaan, worden bedrijfsgebouwen herontwikkeld voor wonen en werken. Langs de Mendelweg ontstaan met de aanleg van een openbare parkeergarage en de tuin van Naturalis ook publiekstrekkers. Ook aan de oostzijde van het spoor vinden stedelijke ontwikkelingen plaats langs het spoor. Al met al zal het gebied door al deze ontwikkelingen meer een onderdeel worden van de stad. De locatie maakt ook deel uit van het grotere geheel; het Leiden Bio Science Park (LBSP). Dit gebied ontwikkelt zich tot een innovatiedistrict, een stuk stad met meerdere functies, maar wel met een primaire focus op Life Science & Health (LSH).
Figuur 9 ontwikkelingen in de nabije omgeving.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Hoewel de NOVI geldend is voor het gehele Nederlandse grondgebied, is er geen sprake van directe doorwerking in het projectgebied. Gelet op de aard en locatie van de ontwikkeling zijn er geen nationale belangen in het geding. Afwegingen met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen dienen in dat geval te worden gemaakt op gemeentelijk niveau.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) richt zich op bestuursorganen en geeft inhoudelijke normen waaraan zij hun taken en bevoegdheden ontlenen. Dit is onder andere bij het opstellen van omgevingsplannen, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen en het vaststellen van omgevingsvergunningen en projectbesluiten. In hoofdstuk 5 van het Bkl zijn de instructieregels opgenomen die de gemeente bij het opstellen van het omgevingsplan in acht moet nemen. Deze instructieregels kunnen worden opgevat als de minimale vereisten waaraan een omgevingsplan in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet voldoen.
Het Bkl bevat instructieregels voor de volgende hoofdonderwerpen:
Daarnaast kent het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. Over de onderwerpen waarvoor het Bkl geen instructieregels heeft opgenomen (onderwerpen die buiten het toepassingsbereik van de instructieregels vallen) is de gemeente vrij om regels te stellen, mits dat past binnen de andere kaders natuurlijk.
Een belangrijke verbeterdoelstelling van de Omgevingswet is dat decentrale overheden meer bestuurlijke afwegingsruimte krijgen. Deze afwegingsruimte is in de instructieregels van het Bkl vormgegeven door voor een aantal thema´s (geluid, geur en trillingen) standaardwaarden en grenswaarden op te nemen. Overname van de standaardwaarde kan in beginsel zonder aanvullende motivering. Gebruikmaking van de ruimte tussen standaard- en grenswaarde vergt wel een aanvullende motivering.
In deze ruimtelijke motivering wordt in diverse hoofdstukken (o.a. over de aspecten milieu, water, erfgoed) beschouwd hoe het plan rekening houdt met de voor dit plan relevante hoofdonderwerpen waarvoor in het Bkl instructieregels zijn opgenomen.
Op 16 juni 2021 is de laatste versie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze versie is in werking getreden op 7 augustus 2021. Het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving is samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Herziening module Wonen, Werken en Werelderfgoed
Provinciale Staten (PS) hebben, in het kader van de Herziening Omgevingsbeleid module Wonen, Werken en Werelderfgoed, op 31 januari 2024 besluiten genomen over de wijziging van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en de wijziging van de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Gedeputeerde Staten (GS) hebben op 2 oktober 2023 een besluit genomen over de wijziging van het Omgevingsprogramma Zuid-Holland.
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening is op 25 maart 2024 gepubliceerd, en daarmee op 26 maart 2024 in werking getreden. De Omgevingsvisie Zuid-Holland en het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn 30 april 2024 gepubliceerd, en daarmee op 1 mei 2024 in werking getreden.
De Herziening Omgevingsbeleid module Wonen, Werken en Werelderfgoed betreft een gedeeltelijke wijziging van de Omgevingsvisie, de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma. Het regelmatig aanpassen van het Omgevingsbeleid is nodig en wenselijk om het beleid actueel en toepasbaar te houden.
De Module omvat de volgende onderwerpen:
De beoogde ontwikkeling kan worden toebedeeld aan het type ontwikkeling 'inpassing'. Het plan bouwt voor op de ambitie om het Leiden Bio Science Park en de groenstructuur in het park te versterken. De ontwikkeling past bij de schaal en aard van het landschap. Er wordt geen nieuw landschap of stedelijk gebied toegevoegd.
Per 1 januari 2024 is de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) in werking getreden. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.
Stedelijke ontwikkelingen
Op basis van artikel 7.44 dient een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen, bedrijventerreinen of kantoren mogelijk maakt rekening te houden met de op de behoefteramingen van gedeputeerde staten gebaseerde regionale afgestemde behoefte aan deze ontwikkeling. De regionaal afgestemde behoefte kan blijken uit de instemming met of vaststelling van regionale bestuurlijke afspraken door gedeputeerde staten of uit een door gedeputeerde staten openbaar gemaakt document.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
In paragraaf 7.3.7 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling opgenomen. In geval van het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook 3.2.1 Provinciale omgevingsvisie) speelt de ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling, moet eveneens worden voldaan aan artikel 7.45 van de Omgevingsverordening; de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Als over de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling regionale bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd of die door gedeputeerde staten zijn vastgesteld, dan kan de motivering van de behoefte, bestaan uit een verwijzing naar die afspraken.
Herziening module Wonen, Werken en Werelderfgoed
Provinciale Staten (PS) hebben, in het kader van de Herziening Omgevingsbeleid module Wonen, Werken en Werelderfgoed, op 31 januari 2024 besluiten genomen over de wijziging van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening is op 25 maart 2024 gepubliceerd, en daarmee op 26 maart 2024 in werking getreden.
De Herziening Omgevingsbeleid module Wonen, Werken en Werelderfgoed betreft een gedeeltelijke wijziging van de Omgevingsverordening. Het regelmatig aanpassen van het Omgevingsbeleid is nodig en wenselijk om het beleid actueel en toepasbaar te houden.
De Module omvat de volgende onderwerpen:
Werelderfgoed
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Omgevingswet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
In de omgevingsverordening regelt de provincie de bescherming van drie typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes, de Neder-Germaanse Limes Verwachtingszone en gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen (art. 7.68a, 7.68b en 7.70).
Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Omgevingswet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.
In de Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes en de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Waar dit niet mogelijk is, dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd. De Neder-Germaanse Limes verwachtingszone kent een planologische bescherming die het behoud van archeologische resten via onderzoek waarborgt.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 7.23 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat in het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's van bodemdaling. Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
In paragraaf 5.2 Klimaatadaptatie en biodiversiteit van deze motivering is uitgebreid toegelicht, op welke wijze er rekening moet worden gehouden met de risico's van klimaatverandering.
De locatie is gelegen binnen kantorengebied categorie 2 van de Omgevingsverordening. Kantorengebieden categorie 2 zijn de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties.
Figuur 10 uitsnede van de ZHOV.
Kantoren kunnen op deze locatie gerealiseerd worden, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op die locatie. Dit is niet van toepassing op bedrijfsgebonden kantoren met een bruto-vloeroppervlakte dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto-vloeroppervlakte van het bedrijf, zie artikel 7.51 lid 2 onder d (ZHOV). Met onderhavige ontwikkeling is dat het geval.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Aangezien de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 7.51 lid 2 onder d van de ZHOV voldoet het plan tevens op grond van artikel 7.45 lid 2 van de ZHOV aan de ladder van duurzame verstedelijking.
De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020, die een beleidsmatige doorkijk biedt tot 2030, is op 25 juni 2009 en in 2012 deels herziend vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio blijven, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan speerpunt 6: "Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis". Het gaat hierbij om opschaling van de kenniseconomie op nationaal en internationaal niveau, door uitbreiding van vooral het cluster Bio Science in en om Leiden. Met de beoogde ontwikkeling wordt het cluster Bio Science op het Bio Science Park versterkt.
Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie vastgesteld (RV 21.0078). De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Leiden. De ontwerp Omgevingsvisie Leiden 2040 is opgedeeld in vier thema's: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. Per thema zijn verschillende keuzes gemaakt voor de lange termijn. Elke keuze bevat een verdere uitwerking over hoe dit bereikt kan worden.
In aanloop naar 2040 wordt ingezet op het verder versterken van (internationale) kennis, (historische) cultuur en in het realiseren van een duurzame, leefbare, innovatieve en inclusieve stad met plek voor iedereen. Er is meer groen en water, er is ruimte voor beweging en ontmoeting in de buurt en er zijn voldoende woningen en banen. Belangrijke stadskeuzes in de ontwerp Omgevingsvisie Leiden 2040 zijn:
Onderdeel van de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is de Integrale visiekaart. Het plangebied bevindt zich in het Innovation District LBSP en de Spoorzone, ten noordwesten van de binnenstad van Leiden. Het betreft een dynamisch gebied, in de buurt van HOV. Extra aandachtspunten in het dynamisch gebied zijn:
Figuur 11 Omgevingsvisie Leiden 2040
Per thema is een kaart vastgesteld, waarop de visie is weergegeven van de gemeente. Op de themakaart groen-blauw raamwerk is het plangebied gelegen langs het groen-blauwe raamwerk:
Op het themakaart aantrekkelijk vestigingsklimaat is het plangebied gelegen in het 'Innovation District LBSP + Spoorzone'.
Op de themakaart duurzame mobiliteit is het plangebied gelegen in autoluw gebied:
Op de themakaart bodem als fundament is het plangebied gelegen in een 'oeverwal laag'.
Het planinitiatief draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040. Er wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan. Het planinitiatief versterkt de verbinding tussen de binnenstad en het LBSP. Dit wordt bereikt door herinrichting van de omliggende openbare ruimte, met veel aandacht voor vergroening. Dit laatste zorgt voor een verbetering van de groene spaak tussen de Singelpark route en de toekomstige Tweede Groene Ring. Het zorgt ook voor een verbetering van een looproute tussen LBSP-station-binnenstad.
Met het toepassen van de gewenste branchering voor Life Science & Health gerelateerde bedrijvigheid op deze aantrekkelijke gelegen locatie en het tevens toevoegen van een laboratoriumfunctie, draagt het plan bij aan de verdere ontwikkeling van het innovatiedistrict.
Met de beoogde nieuwe inrichting wordt bijgedragen aan de thema's uit de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie. De Omgevingsvisie Leiden 2040 staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan niet in de weg.
In de omgevingsvisie Leiden 2040 1.1 (zie paragraaf 3.4.1) is opgenomen dat voor hoogbouwinitiatieven getoetst moet worden aan een nog nader uit te werken Kwaliteitstoets Hoogbouw. Deze Kwaliteitstoets Hoogbouw is inmiddels uitgewerkt in de vorm van het 'Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw', vastgesteld in december 2021. In het vastgestelde erratum op het raadsvoorstel voor het Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw is opgenomen dat ruimtelijke plannen waarvoor al een Nota van Uitgangspunten of een (ontwerp)bestemmingsplan is vastgesteld vóór inwerkingtreding van het Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw, nog beoordeeld worden aan de hand van het toetsingskader van de Hoogbouwvisie uit 2007.
In de Omgevingvisie Leiden 2040 heeft de gemeente Leiden beschreven op welke plaatsen en onder welke omstandigheden hoogbouw wenselijk is. Daarbij is onderscheid gemaakt in:
Naast het versterken van de identiteit van de stad, kan hoogbouw ook letterlijk en figuurlijk zijn schaduw werpen op de stad, het uitzicht belemmeren of de horizon vervuilen. Het hoogbouwbeleid schrijft daarom voor dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor projecten met hoogbouwelementen wordt getoetst aan het toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw. Niet ieder aspect hoeft voor iedere hoogte getoetst te worden. Het toetsingskader geeft de volgende handreiking:
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gevallen waarbij sprake is van een aantoonbare ruimtelijk kwalitatieve toevoeging van hogere bebouwing dan die in de visie genoemd is. Een eventuele afwijking van de visie dient voldoende onderbouwd te worden.
Hoogbouwvisie
De hoogbouwvisie heeft verschillende locaties in Leiden aangewezen waar 'hoog' gebouwd mag worden. Pesthuislaan 8 valt binnen het gebied van zowel het hoogbouwcluster (Stationsgebied) als het gebied 'hoofdwegen" (Plesmanlaan). In het hoogbouwcluster wordt voornamelijk middelhoogbouw met torens van 20 tot 30 meter toegestaan, met accenten tot maximaal 70 meter. Langs de hoofdwegen zijn torens van 20 tot 30 meter toegestaan, met accenten tot maximaal 50 meter.
In de 'Kwaliteitstoets Hoogbouw' staat onder andere het volgende:
Hoogbouwclusters: Dit zijn locaties die goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer, een voorzieningencluster hebben en mogelijkheden voor ontwikkeling bieden. Hier mag tot 70 meter hoog worden gebouwd. Op enkele locaties mag zelfs hoger worden gebouwd: Trafolocatie (max. 100 m), Schipholweg (max. 90 m), Westerpoort (max. 100 m) en KPN/Monuta (LEAD) (max. 115 m).
Hoofdwegen: Langs belangrijke hoofdwegen mag verspreid tot 50 meter hoog worden gebouwd. Hierbij moet voorkomen worden dat hoge bebouwing langs deze wegen concurreert met de hoogbouwclusters.
De ontwikkeling op Pesthuislaan 8 valt niet binnen het zicht van belangrijke zichtlijnen vanuit de historische binnenstad en ook niet binnen een molenbiotoop.
Ook is er in de stedenbouwkundige verkenning rekening gehouden met het Pesthuis. Het gebouw zal niet 'te hoog' worden vanwege het Pesthuis en de hoogte zal geleidelijk afnemen richting het Pesthuis. Het bouwdeel dat naar het Pesthuis gericht is, is daardoor lager dan het bouwdeel langs de Plesmanlaan.
Figuur 12 Impressies stedenbouwkundige verkenning
Massa en plaatsing gebouw
De nieuwe bouwmassa moet zorgen voor meer rust in de stedenbouwkundige structuur. Het gebouw sluit aan bij de bestaande verkavelingsrichtingen: Die van het LUMC-complex, de Pesthuislaan en/of de Plesmanlaan. Het Pesthuis blijft als iconisch gebouw zichtbaar en beleefbaar. Aan de zijde van het Pesthuislaan is een hoogte van maximaal vier lagen. Het gebouw heeft een minimale afstand van 10 meter tot het bestaande LUMC-gebouw. Het gebouw bestaat maximaal uit een deel van 28 meter hoog en een deel van 16 meter hoog.
Het initiatief bestaat uit twee bouwdelen van vier en zeven lagen. Het is wenselijke dat de zeven lagen zich bevinden langs de Plesmanlaan en de vier lagen langs de Pesthuislaan. De beide delen van het gebouw staan met elkaar in verbinding doormiddel van een atrium.
Figuur 13 Kavelpaspoort stedenbouwkundige verkenning
Bijdrage aan een levendig straatbeeld
Het gebouw wordt alzijdig ontworpen en heeft geen 'blinde' gevels. Aan de Plesmanlaan komt een logische en uitnodigende entree. Deze entree omvat onder andere:
Daarnaast zorgt transparant glas voor contact tussen binnen en buiten. Het is niet de bedoeling dat de ramen op de begane grond worden afgeplakt. Voor privacy kunnen de hogere verdiepingen worden gebruikt, waar minder kans is op ongewenste inkijk.
De begane grond kan levendig en uitnodigend worden ontworpen door er onder andere de bedrijfskantine, welkomstbalie en werkplekken te realiseren.
Ontwerp publieke buitenruimte
Het gebouw staat in een spaak van de 'Tweede Groene Ring' (een project van de gemeente Leiden dat verschillende parken met elkaar verbindt). Daarom is gekozen om het voorterrein groen in te richten en het de bestemming 'Groen' te geven. Het gebouw wordt zo ontworpen dat het op een 'groentapijt' lijkt te staan, waardoor het een verbinding vormt tussen het 'Singelpark' en het 'Schilperoortpark'.
Visualisaties voor participatie
Tijdens de participatieavond zijn visualisaties gebruikt waar belangstellenden langs konden lopen.
Bezonningsstudie
Bouwprojecten in de Gemeente Leiden moeten zich houden aan de 'Haagse Norm', die de bezonning van gevels meet in plaats van de plaats van de ramen, in tegenstelling tot de TNO-norm. Een bezonningsdiagram toont de invloed van het nieuwe gebouw op de bezonning van de directe omgeving. De volgende dagen zijn maatgevend:
- 19 februari en 21 juni op de volgende tijden:
Wanneer een ruimtelijk plan nieuwe bebouwing toestaat, moet worden beoordeeld of deze bebouwing effect heeft op de omgeving. Hoewel de TNO-norm wettelijk niet verplicht is, hanteren veel gemeenten hem. De Gemeente Leiden gebruikt de Haagse Norm en vraagt om een bezonningsdiagram, dat wordt meegenomen in het Omgevingsplan. Bij een toename van schaduw kan het toch een wenselijke ontwikkeling zijn, waarbij verschillende belangen worden afgewogen.
De bezonningstudie (zie bijlage 3 Bezonningsstudie) laat zien dat in februari geen sprake is van zonuren verlies bij de woningen achter het Pesthuis. Daarom zullen zij ook geen zonuren verliezen in juni. Beelden van juni zijn daarom niet nodig.
Gebouw in park
Vanuit stedelijk perspectief is versterking van de groene corridor tussen Singelpark en Leeuwenhoekpark belangrijk. De wens is om in dit gebied een groene verbinding tot stand te brengen tussen Leeuwenhoekpark en het Singelpark. Vergroening van de omgeving is een belangrijk uitgangspunt, maar ook het verbeteren van de verblijfskwaliteit en de uitstraling van het gebied. Dat geldt ook voor de toegang naar het LUMC-terrein. Daarvoor moet voldoende groene ruimte aan de voorzijde van een nieuw gebouw gewaarborgd blijven.
Als onderdeel van de groene verbinding wordt een wandelroute tussen Pesthuis en de Binnenstad gerealiseerd. Het historische laantje naar het Pesthuis wordt hiervoor als aanknopingspunt gebruikt. Doordat de Plesmanlaan bij de reconstructie iets naar het noorden schuift is het van belang voldoende groene ruimte te behouden tussen de Plesmanlaan en de rooilijn van een nieuw gebouw. Er wordt daarom vastgehouden aan de bestaande rooilijn.
Door de bestaande rooilijn vast te houden wordt gegarandeerd dat de zichtlijnen vanuit de Plesmanlaantunnel richting het Pesthuis in stand blijven. De rooilijn van het gebouw wijkt om deze reden op de hoek naar achteren. Belangrijk is dat de aanzet van de Pesthuislaan en de zijgevel van het Pesthuis goed kan worden ervaren. De beeldbepalende bomen langs de Pesthuislaan en voor gebouw de Pelikaan worden niet aangetast. Er zal voldoende afstand zijn tussen de bomen en de nieuwbouw aan de zijde van de Pesthuislaan.
Figuur 14 Zichtlijnen op Pesthuis
Nieuwbouw op de locatie van Pesthuislaan 8 biedt ook kansen om de rest van de omgeving te herinrichten. In het kader van de opwaardering van de groene route tussen Singelpark en Pesthuis is er een kans voor aan een betere inpassing van de ‘achterkant’ van het LUMC.
Voor het LUMC is een logistieke doorgang aan deze zijde van het complex essentieel. Onderzocht moet worden hoe het LUMC kan bijdrage aan een ‘vergroening’ van de omgeving. Een mogelijke maatregel hiervoor is bijvoorbeeld het verwijderen van de fietsenstalling bij de Pelikaan. Met eenvoudige maatregelen is meer vergroening en verfraaiing langs de route te bereiken. Dit biedt ook kansen om het nieuwe gebouw Pesthuislaan 8 een alzijdige oriëntatie te geven. Rond het gebouw is verder ruimte voor een onderhoudsstrook. Het LUMC zal tevens de benodigde erfscheidingen een groene uitstraling geven.
Figuur 15 Groene verbindingen
Welstand gaat over hoe de uiterlijke kenmerken van een bouwwerk in de omgeving passen. Denk hierbij aan vorm, kleur of gebruik van materialen. De redelijke eisen van welstand zijn uitgewerkt in de Welstandsnota Leiden 2022 of, voor specifieke ontwikkelingen, in beeldkwaliteitsplannen, die zijn vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota.
In de Bruidsschat (BS) zijn regels opgenomen met betrekking tot repressief welstandstoezicht (art. 22.7 BS), oftewel de excessenregeling en de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk (art. 22.29 BS).
Artikel 22.29 lid 1 onder b BS bepaalt dat een omgevingsvergunning met betrekking tot een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerken alleen wordt verleend als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota of beeldkwaliteitsplan. Tijdelijke bouwwerken, niet zijnde seizoensgebonden werken zijn uitgesloten van deze welstandstoets.
De excessenregeling ziet erop toe dat de gemeente een eigenaar kan verplichten om aanpassingen aan het bouwwerk te verrichten waarmee de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand wordt opgeheven. Onder de Omgevingswet gebeurt dit middels een maatwerkvoorschrift (art. 22.4 BS).
Het project bevindt zich nog in de beginfase, waarin alleen wordt gekeken naar welke massa past op deze locatie. De volgende stap is om het gebouw verder te ontwerpen en te onderzoeken welk materiaal- en kleurgebruik het beste past. Over het algemeen geeft de gemeente aan dat een nieuw gebouw moet passen in de omgeving en aansluiten op het materiaal- en kleurgebruik van de gebouwen in de directe omgeving. Dit zal op een later moment worden afgestemd met de Welstand.
Het aspect stedenbouw staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect stedenbouw is er aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. Het omgevingsplan zal dusdanig gewijzigd moeten worden dat een gebouw van deels maximaal 16 meter en deels maximaal 28 meter hoog gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt het omgevingsplan aangepast om een groene verbinding aan de voorkant van het gebouw te garanderen tussen het Leeuwenhoekpark en het Singelpark.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze motivering, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de raad de Parkeervisie vastgesteld. In de parkeervisie wordt het toekomstbeeld geschetst van parkeren in Leiden, samengevat in visiepunten voor de auto en de fiets. De Parkeervisie geeft een beeld van de parkeersituatie voor de auto en de fiets in Leiden in 2030 en hoe stapsgewijs naar die nieuwe situatie toegewerkt wordt.
De Parkeervisie bevat de ambities en uitgangspunten voor het beleid van de komende jaren, waarbij er in het bijzonder aandacht is voor het inpassen van de verstedelijkings- en woningbouwopgave en het wijzigen van de modal shift (het bevorderen van schone vervoersvormen, zoals lopen, de fiets en het openbaar vervoer, en het terugdringen van het autogebruik en autobezit).
De Parkeervisie is opgebouwd langs drie redeneerlijnen:
In het omgevingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten.
Pesthuislaan 8 is op een zeer goed bereikbare locatie gelegen, nabij doorlopende voet- en fietspaden, het intercity station Leiden Centraal, de bushalte aan de Darwinweg, en langs een uitvalsweg voor autoverkeer. Vanwege de ligging in het stationsgebied zal er voor de ontsluiting en bereikbaarheid van Pesthuislaan 8 vooral worden ingezet op het OV, lopen, en fietsen. De locatie zal autoluw en groen worden ingericht.
Autoparkeren
De locatie Pesthuislaan 8 valt volgens de gebiedsindeling autoparkeren (uit de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020) in het gebied “Stationsgebied”. In dit gebied geld er voor bijna alle functies een 0-norm als parkeernorm. Aangezien er met de beoogde ontwikkeling sprake is van een Life Science & Health bedrijf is er in deze specifieke situatie dus ook sprake van een autoparkeernorm van 0.
Het is hiermee mogelijk om de locatie Pesthuislaan 8 autoluw en groen in te richten, zonder autoparkeerplaatsen en zonder toegangsweg voor autoverkeer.
Fietsparkeren
Het is de ambitie om voor de bereikbaarheid in te zetten op de combinatie tussen lopen, fietsen, en het OV. Om deze ambitie te ondersteunen zal er voldoende fietsparkeergelegenheid geboden moeten worden voor de functie die hier zal komen. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling moeten er 67 fietsparkeerplaasten op eigen terrein gerealiseerd te worden.
De locatie is bovendien gunstig gelegen voor wat betreft de aansluiting op het stedelijke fietsnetwerk van Leiden, aangezien het direct grenst aan het doorgaande fietspad langs de Plesmanlaan, welke het LBSP met het centrum van Leiden verbindt.
Het aspect mobiliteit staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect mobiliteit is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
De Kadernota geeft de kaders en uitgangspunten voor de inrichting van de openbare ruimte.
Het Handboek is de uitwerking van de Kadernota kwaliteit openbare ruimte 2025. (Eigenlijk geen beleid).
Het gebouw staat in een spaak van de 'Tweede Groene Ring' (een project van de gemeente Leiden dat verschillende parken met elkaar verbindt). Daarom is gekozen om het voorterrein groen in te richten en het de bestemming 'Groen' te geven. Het gebouw wordt zo ontworpen dat het op een 'groentapijt' lijkt te staan, waardoor het een verbinding vormt tussen het 'Singelpark' en het 'Schilperoortpark
Het aspect openbare ruimte staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect openbare ruimte is er aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. Het omgevingsplan wordt aangepast om een groene verbinding aan de voorkant van het gebouw te garanderen tussen het Leeuwenhoekpark en Singelpark.
De regels rondom het beschermen en kappen van houtopstanden zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de beleidsregels
houtopstand 2023 van de gemeenteraad van de gemeente Leiden. Deze regels zijn in december 2023 in werking getreden. De boomregels 2013 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2023. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn er houtopstanden die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2023 vastgestelde Register ecologische bomen.
In de omgevingsvisie 1.1 (paragraaf 5.1) staat dat om de grote en urgente opgaven op het gebied van onder andere klimaatadaptie, biodiversiteit, gezondheid, duurzame mobiliteit en ruimte voor groene recreatiemogelijkheden in en rondom de stad het hoofd te bieden, heeft Leiden niet voldoende aan de huidige groene plekken, groenstructuren en waterlopen in de stad. Die huidige groene plekken en waterlopen komen al onder druk te staan vanwege de verstedelijkings- en verdichtingsopgave in de stad en voldoen niet voor het opvangen van gevolgen van de klimaatveranderingen (droogte, extreme neerslag en hitte). Daarom is het belangrijk om op de schaal van de stad na te denken over het versterken van de groen-blauwstructuur in Leiden, zowel wat betreft de ruimtevraag als de kwaliteit. Een aantrekkelijke groen-blauwstructuur en een goed ingerichte openbare ruimte spelen in op deze urgente opgaven, dragen bij aan de leefbaarheid en verblijfskwaliteit in de stad. Daarnaast draagt het ook bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor mensen en bedrijven en heeft het daarmee ook economische waarde voor de stad. Er wordt ingezet op:
Het gebouw staat in een spaak van de 'Tweede Groene Ring' (een project van de gemeente Leiden dat verschillende parken met elkaar verbindt).Vanuit stedelijk perspectief is versterking van de groene corridor tussen Singelpark en Leeuwenhoekpark belangrijk. Er zal met deze ontwikkeling in dit gebied een groene verbinding tot stand worden gebracht tussen het Leeuwenhoekpark en Singelpark. Daarvoor moet voldoende groene ruimte aan de voorzijde van een nieuw gebouw gewaarborgd blijven. Vergroening van de omgeving is een belangrijk uitgangspunt, maar ook het verbeteren van de verblijfskwaliteit en de uitstraling van het gebied.
Het aspect Landschap staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect Landschap is er aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. Het omgevingsplan wordt aangepast om een groene verbinding aan de voorkant van het gebouw te garanderen tussen het Leeuwenhoekpark en Singelpark.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn ter bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 Bkl regels gesteld voor de beoordeling van de rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in plannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020, vastgesteld door de raad op 19 december 2013 en bij raadsbesluit voor onbepaalde tijd gecontinueerd in 2021 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnd wijzigingsbesluit omgevingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 9”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het omgevingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt een vergunningplicht.
Initiatiefnemers kan verzocht worden om bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties. Archeologisch onderzoek in Leiden vindt plaats volgens de doelstellingen en onderzoeksvragen uit de onderzoeksagenda archeologie en bouwhistorie Leiden (2013). Deze worden vooraf voor elk onderzoek verwerkt in een programma van eisen dat ter goedkeuring aan de gemeente Leiden wordt aangeboden.
De ondergrond van Leiden is rijk aan archeologische resten. Het plangebied bevindt zich op de overgang van het stroomgebied van de Oude Rijn en de hogere oevers van deze rivier. Daardoor bestaat de ondergrond uit een overstromingsdek op oeverafzettingen. In de diepere ondergrond kan ook veen aanwezig zijn. Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Leiden geldt voor dit gebied een relatief lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de steentijd en bronstijd, omdat het landschap in die tijd nat en ongeschikt was om op te wonen.
Vanaf de ijzertijd veranderde dit en werd de ondergrond droger (oeverafzettingen). Hierdoor is de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de late ijzertijd (vanaf ca. 250 v.Chr.) en later hoog. Bij archeologisch onderzoek in het park ten noorden van Naturalis en aan de westzijde van de Darwinweg werden sporen en vondsten aangetroffen uit de late ijzertijd of Romeinse tijd. Deze lagen vrij diep, want het gebied is in de loop der tijd flink opgehoogd. Archeologische resten uit de ijzertijd worden daardoor pas verwacht vanaf een diepte van meer dan 1 meter.
In latere perioden lag het plangebied in de randzone van het Pesthuiscomplex. Gezien de ligging van het plangebied langs de toegangsweg naar het Pesthuis is het niet uit te sluiten dat er sporen uit deze gebruiksperiode aanwezig zijn, zoals o.a. de toegangsweg en een watergang die uitmondde in het grachtenstelsel van het complex. Op historische kaarten is te zien dat sommige delen van het pesthuiscomplex in gebruik waren als begraafplaats. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat men gedurende het gebruik van het pesthuis ook op andere plaatsen rondom het gebouw menselijke resten heeft begraven. Bij de bouw van de huidige bebouwing kan de bodem deels verstoord zijn geraakt. De verwachting is echter dat de diepere (oudste) niveaus nog intact zijn, waardoor ook onder het gebouw sprake is van een archeologische verwachting.
Vanwege de archeologische verwachting is voor het plangebied de functieaanduiding 'Waarde -Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing en worden regels gesteld die erop gericht zijn de archeologische waarden te behouden.
Het aspect archeologie staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect archeologie is er aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.Op basis van de ondergrond en vondsten van de laatste jaren krijgt deze locatie een iets hogere waardering. Waarde - Archeologie 6 zal worden omgezet naar 'Waarde - Archeologie 5'.
Met het ingaan van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is een deel van de Erfgoedwet opgegaan in de Omgevingswet en zijn stelsel. Regels over onroerend erfgoed moeten in het omgevingsplan worden opgenomen voor zover het gaat om activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen. Het Rijk kan nog steeds op grond van de Erfgoedwet objecten aanwijzen als rijksmonument. De bescherming van rijksmonumenten wordt geregeld door een vergunningplicht voor de rijksmonumentenactiviteit, opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), en algemene regels. De Omgevingswet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden bedoeld groepen van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden. Het Bkl verplicht de gemeente om regels te stellen in het omgevingsplan ter bescherming van het beschermd stads- of dorpsgezicht en aantasting van het karakter van het in het omgevingsplan beschermde stads- of dorpsgezicht te voorkomen. De Omgevingswet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf gemeentelijke monumenten aan te wijzen in het omgevingsplan.
Het beleid van provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen en ook de Neder-Germaanse Limes. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van de bijzondere objecten/structuren, waarbij in dit verband de Neder-Germaanse Limes relevant is, molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen.
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed is opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het omgevingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken deel uit van het omgevingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren het omgevingsplan qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
De gemeente Leiden hanteert de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020 (Vfl). Afdeling 2.3 van deze verordening geeft regels over het gemeentelijk erfgoedregister, de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht. De bescherming van de beschermde gemeentelijke monumenten wordt hoofdzakelijk geregeld in het omgevingsplan. Het bevoegd gezag moet de regels in de Vfl omtrent erfgoed (voor het eind van de overgangsfase) overhevelen naar het omgevingsplan.
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende wijzigingsbesluit omgevingsplan. De bescherming heeft betrekking op het exterieur van het betreffende pand: de hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, de dakvorm, de nokrichting, de dakhelling en de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers. In de welstandsnota Leiden 2022 zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
De locatie vormt onderdeel van de historische aanleg van het Pesthuiscomplex. De eerste fase in de ontwikkeling van het complex is de aanleg en bouw van het Pesthuis met bijgebouwen en terreinen in, en kort na 1661. Belangrijk onderdeel van deze aanleg vormen de grachten, de vaart naar Leiden en de beplanting op en rondom het terrein. Deze aanleg vormt een belangrijke verwijzing naar de kennis van en de omgang in de 17e eeuw met de pest en andere infectieziekten. De ligging, de afzondering en de beplanting komen voort uit de miasmatheorie volgens welke besmetting zou plaatsvinden doormiddel van kwade dampen.
De tweede fase van de ontwikkeling is die waarin het complex de functie krijgt van militair hospitaal (1672-1822). Hierop volgt de functie van strafgevangenis en heropvoedingsgesticht (1822-1939) en museum (1941-2019).
Over het terrein liep het weggetje van de stad naar het Pesthuis met aan de zuidzijde een vaart waarmee het complex ook varend te bereiken was. Deze vaart was van groot belang, omdat pestlijders zo vanuit de stad vervoerd konden worden met een sterk verkleind besmettingsgevaar. Dit deel van de vaart is in 1965 gedempt bij de aanleg van de Plesmanlaan. Het weggetje is verlegd bij de bouw van het huidige gebouw in 1986. Op de locatie met dat gebouw heeft het voorliggende TAM-omgevingsplan betrekking. Het exacte tracé van deze verbinding is dus niet bewaard, maar de aanwezigheid van deze langzaamverkeersroute naar de binnenstad vertegenwoordigt een cultuurhistorische waarde.
De locatie zelf bevat beperkte cultuurhistorische waarden die verbonden zijn aan het Pesthuis. De bomenrij en de langzaamverkeersroute, die zijn oorsprong heeft in de verbinding met de stad, liggen beide buiten het plangebied.
De locatie maakt, op basis van de Cultuurhistorische Verkenning Pesthuiscomplex Leiden 2017, onderdeel uit van de 'omgeving van het monument' zoals staat in de betreffende instructieregel in artikel 5.130 lid 2 sub d onder 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Op grond van die instructieregel moeten regels worden gesteld in het omgevingsplan ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed. Daarbij moet rekening worden gehouden met het voorkomen van aantasting van de omgeving van het rijksmonument, voor zover het rijksmonument door die aantasting wordt ontsierd of beschadigd.
Voor de beleving van het rijksmonumentaal ensemble van het Pesthuis is de beleefbaarheid en zichtbaarheid van het complex vanaf de Plesmanlaan van groot belang omdat het ensemble aan de overige zijden door hoogbouw is ingebouwd. De afbouwende hoogte aan de zijde van het Pesthuis is een middel om de beleefbaarheid te borgen en te voorkomen dat het monument letterlijk en figuurlijk zal worden overschaduwd door het nieuwe buurpand. Deze opbouw zal worden vastgesteld in een regel om zodoende ontsiering van het rijksmonument te voorkomen. Daarnaast bevindt de locatie zich zodanig in de nabijheid van het gebouwd rijksmonument, dat er regels gesteld moeten worden met als doel het fysiek in gevaar brengen (beschadigen) van het rijksmonument te voorkomen.
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect cultuurhistorie is er aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. De afbouwende hoogte aan de zijde van het Pesthuis is een middel om de beleefbaarheid te borgen en te voorkomen dat het monument letterlijk en figuurlijk zal worden overschaduwd door het nieuwe buurpand. Deze opbouw zal worden vastgesteld in een regel om tot maximaal 16 meter te kunnen bouwen om zodoende ontsiering van het rijksmonument te voorkomen.
Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiversiteit circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.
Leiden heeft een bodemenergiesystemenverordening, volgens welke het plangebied in een interferentiegebied valt. De verordening stelt algemene regels en binnen het interferentiegebied kunnen andere regels worden opgesteld door het college.
Het klimaat staat onder druk. Om klimaatverandering tegen te gaan, is het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, oftewel CO2, belangrijk. Dat betekent onder andere het stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen, zoals aardgas. In plaats daarvan gaan we gebruik maken van duurzame warmte -en energiebronnen, zoals restwarmte, geothermie, aquathermie, luchtwarmte en waterstof. Deze omschakeling van fossiele energie naar duurzame energie wordt 'energietransitie' genoemd.
Ook Leiden is volop bezig met de vraag: hoe zorgen we er voor dat Leiden in 2050 energieneutraal en CO2-vrij is? We doen dat op 3 manieren:
In 2017 stelde de gemeenteraad de Warmtevisie vast. Deze is in 2022 bijgewerkt en opnieuw vastgesteld als 'Transitievisie Warmte 2022-2026, De omschakeling naar een aardgasvrij Leiden'.
In deze visie staat dat Leiden inzet op een mix van duurzame warmtebronnen als andere mogelijkheden voor aardgas, zoals restwarmte, aquathermie en geothermie. Via grotere en kleinere warmtenetten kan deze warmte geleverd worden aan woningen en bedrijfspanden. Hoe dat er in 2050 precies uit komt te zien, welke volgorde van wijken het slimst is, welke warmtebron het beste bij een bepaalde wijk past wordt de komende jaren samen, met de bewoners en ondernemers, bepaald.
Er is een ontwikkeling om in het aangrenzende Vondelkwartier een bodemenergieplan op te stellen. Mochten er op Pesthuislaan 8 een WKO systeem worden ontwikkeld, dat dient dit afgestemd te worden met het bodemenergieplan van het Vondelkwartier, alsmede de aanwezige WKO systemen in de directe omgeving. Daarnaast bieden de aanwezige of toekomstige WKO-systemen wellicht mogelijkheden voor Pesthuislaan 8 om hierbij aan te sluiten.
Het aspect energietransitie staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Er is vanuit het aspect energietransitie geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In het Deltaprogramma staan drie deltaplannen met onderzoeken, maatregelen en voorzieningen voor de waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en de zoetwatervoorziening in Nederland. Het doel van het Deltaprogramma is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en de inrichting van het land klimaatbestendig maken.
De plannen om het land klimaatbestendig te maken zijn vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Hierin zijn 7 ambities vastgelegd voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting van Nederland.
In de omgevingsvisie Zuid-Holland is het omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Daarin zijn ook ambities vastgelegd om de gevolgen van klimaatverandering tegen de gaan. De verwachting is dat er meer extreem weer komt, en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.
In artikel 7.23 van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
Alsmede de effecten van de bovengenoemgde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Voor nieuwbouw is in 2018 (in het kader van de verstedelijkingsalliantie) door de provincie Zuid-Holland met verschillende partners het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gesloten (link naar richtlijnen). Volgend op het Convenant Bouw Adaptief Zuid-Holland en een advies van de Deltacommissaris, ontwikkelde het ministerie van BZK, LNV en I&W op landelijke niveau richtlijnen voor klimaatadaptief bouwen in een Maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving. Op 23 maart 2023 is de Maatlat aangeboden aan de Tweede Kamer van de Staten Generaal (link). Net als het Convenant kent de Maatlat momenteel nog geen juridische borging. De minister roept gemeenten en andere initiatiefnemers wel alvast op om de richtlijnen te gebruiken. Met de Leidse richtlijnen geven we hier uitvoering aan en wordt klimaatadaptatie voor nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering in het beleid verankerd en zorgen we ervoor dat we klimaatadaptief ontwerpen, ontwikkelen en realiseren. Omdat de richtlijnen vanuit het Convenant Bouw Adaptief in een breed publiek-private samenwerking zijn opgesteld hebben we deze één op één vertaald naar de Leidse richtlijnen.
Biodiversiteit
Om de biodiversiteit te stimuleren is het wenselijk dat er natuurinclusief wordt gebouwd en dat daarmee hoogwaardige habitats worden gecreëerd met als ambitie het genoemde toetsingskader uit het Convenant Toekomstbestendige Woningbouw. Natuurinclusief bouwen is een vorm van duurzaam bouwen waarbij zodanig gebouwd en ingericht wordt dat het bouwwerk bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Om een hoogwaardig habitat te creëren moet er in ieder geval de mogelijkheden zijn voor voedsel, verblijf en veiligheid voor de soorten. Het puntensysteem natuurinclusief bouwen (link naar puntensysteem) is een hulpmiddel om tot een hoogwaardig habitat voor een soort of soorten te komen. Voor elk bouwplan is voor natuurinclusief bouwen besloten in de gemeente Leiden te handelen volgens het principe 'pas toe, of leg uit'. Het puntensysteem vraagt om maatregelen te nemen op basis van een ecologisch advies. Het advies maakt inzichtelijk welke maatregelen het beste passen bij de situatie van het gebied en hoe een hoogwaardig habitat wordt gecreëerd.
Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (link naar uitvoeringsprogramma). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
De gemeente Leiden heeft het convenant Toekomstbestendige Bouw (convenant TBB) ondertekend. Bij (sloop/nieuw)bouw woningbouwprojecten wordt hier naar verwezen met een inspanningsverplichting (‘pas toe of leg uit-principe’). Bij utiliteitsbouw wordt met klem aanbevolen vergelijkbare indicatoren te gebruiken om tot een duurzaam en toekomstbestendig project te komen.
De indicatoren van het convenant zijn te vinden op: http://www.toekomstbestendigbouwen.nl"www.toekomstbestendigbouwen.nl
Het is belangrijk om in een vroeg stadium de mogelijke oplossingen en maatregelen te inventariseren en ze vervolgens mee te nemen in het ontwerp van het totale gebouwconcept en overige programma zoals de buitenruimte.
Op dit moment is er nog geen concreet bouwplan aanwezig voor de toekomstige ontwikkeling. Bij de concrete bouwaanvraag zal de beoogde ontwikkeling straks moeten voldoen aan de gestelde kaders en beleidsstukken die zijn vastgesteld op het gebied van duurzaamheid en toekomstbestendig bouwen. Het doel is een klimaatneutraal en klimaatbestendig Leiden in 2050. Dit houdt in dat ook op deze locatie wordt ingezet op het verlagen van de CO2-uitstoot en milieu-impact, klimaatadaptieve maatregelen worden getroffen, de biodiversiteit wordt behouden en versterkt, het besparen van energie en het creëren van duurzaam opgewekte energie, het verbeteren van de luchtkwaliteit en inzet op duurzame mobiliteit.
In deze ontwikkeling wordt er daarom ingezet op onderstaande thema's:
Om deze doelen en thema's integraal aan te pakken, heeft de gemeente Leiden het convenant Toekomstbestendige Woningbouw ondertekend. In dit convenant zijn ambitieniveaus opgenomen voor de verschillende duurzaamheidsthema's.
Ondanks dat dit project geen woningbouw betreft zijn de indicatoren uit het convenant goed bruikbaar voor deze ontwikkeling. Aangezien er nog geen concreet bouwplan is voor deze locatie, kunnen er nog geen concrete maatregelen worden voorgesteld hoe er aan de beoogde doelen invulling gegeven gaat worden. Hier zal in een latere fase (bij de concrete bouwaanvraag) aan de hand van de indicatoren uit het convenant Toekomstbestendige Woningbouw, de richtlijnen klimaatadaptief bouwen en inrichten en het puntensysteem voor natuurinclusief bouwen invulling aan gegeven gaan worden.
Het aspect duurzaamheid staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect duurzaamheid is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
De ruimtelijke strategie bedrijventerreinen bevat de regionale, ruimtelijke afspraken over bedrijventerreinen in de regio 071. Dit heeft veel raakvlakken met de ontwikkelagenda ‘ruimte voor werk.’ Aan de hand van de bedrijventerreinenstrategie wordt gewerkt aan een sterk vestigingsklimaat voor bedrijven in de 071-regio en krijgen ondernemers duidelijkheid over hun (toekomstige) bedrijfsomgeving.
Bedrijven innoveren en groeien, hebben ruimte nodig en stellen nieuwe eisen aan vastgoed en omgeving. Daarnaast valt op het gebied van verduurzaming en klimaatadaptatie een grote winst op onze bedrijventerreinen te behalen. Dat levert voor de regio nieuwe uitdagingen op. Gemeenten staan voor de uitdaging om aan toekomstbestendige bedrijventerreinen te werken en moeten slim omgaan met de bestaande bedrijventerreinen en de ruimte in onze regio. Samen slaan overheid en bedrijfsleven de handen ineen om het vestigingsklimaat in de 071-regio te versterken en te werken aan toekomstbestendige bedrijventerreinen.
Voor het thema mengen en verdichten is het belangrijkste uit dit beleidsstuk dat er compensatieregels gelden in de regio. Bedrijventerreinen die getransformeerd worden naar een andere functie, zoals wonen, moeten gecompenseerd worden. Dit geldt voor alle meters die verdwijnen van iedere milieucategorie. Compenseren gebeurt in hectaren. De meters bedrijvigheid moeten elders dus terugkomen op het platte vlak. Bedrijvigheid stapelen op meerdere etages wordt nu nog niet als compensatie gezien, maar zorgt wel voor verdichting en daarmee het beter benutten van de bestaande ruimte. Het is dus een wel een essentiële component in het creëren van meer meters bedrijvigheid en vitalere werklocaties. Volgens de strategie vindt in eerste instantie plaats binnen de eigen gemeentegrenzen. Als dit niet lukt mag er ook in een andere 071-gemeente gecompenseerd worden, door middel van een bestuursovereenkomst.
Ook de bijlage van de bedrijventerreinenstrategie is van belang. Hierin staan alle bedrijventerreinen van de regio benoemd en hebben deze een profiel gekregen, die de huidige situatie op het terrein beschrijft. Idealiter werken we met profielen die een toekomstperspectief beschrijven. Hier wordt momenteel door de ruimtemaker aan gewerkt. Wel geven deze profielen al aan welke kansen en uitdagingen er op de terreinen liggen en of het terrein getransformeerd mag worden of niet. Dit is zeer belangrijk om mee te nemen in de ontwikkelagenda en de profielen van de ruimtemaker. Het geeft namelijk aan waar mengen wel en niet mag. Bovendien geeft dit duidelijkheid aan de ondernemers. Door deze profielen in de bijlage staat het vast of het terrein wel of niet getransformeerd of gemengd mag worden tot 2030 en of de ondernemer hier kan blijven ondernemen. De profielen van de ruimtemaker moeten de positie van deze terreinen verder versterken om nog meer duidelijkheid te geven.
Tot slot gaat de regionale bedrijventerreinenstrategie in op koppelkansen die er zijn voor de bedrijventerreinen met andere belangrijke beleidsthema’s. Denk hierbij aan mobiliteit en de duurzaamheidsambities.
In de regionale bedrijventerreinenstrategie is de Life Science & health sector één van de speerpuntbranches waar de komende jaren op ingezet wordt. De beoogde ontwikkeling voldoet met een uitbreiding van Life Science & health bedrijvigheid aan deze wens.
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Ruimtelijke strategie bedrijventerreinen 2020-2030 en de ruimtelijke strategie staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit de Ruimtelijke strategie bedrijventerreinen 2020-2030 is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
De ontwikkelagenda ‘ruimte voor werk’ zal zich focussen op alle typen werklocaties in Leiden, zo ook de kantoren. Leiden conformeert zich betreft kantorenbeleid aan de regionale kantorenstrategie van Holland Rijnland. Deze richt zich voor Leiden op het verminderen van incourante kantoren op slecht lopende locaties, het versterken van kantoren op goede locaties en het toevoegen van grootschalige kantoren gebeurt in principe alleen in de Spoorzone van Leiden. Het Leiden Bio Science Park heeft een aparte status als campus van nationaal belang en valt buiten deze kantorenstrategie. Beleidsmatig mag volgens de regionale kantorenstrategie 90.000m2 BVO worden toegevoegd. Daarvan is tot op heden ruim 60.000 m2 opgenomen in de gebiedsvisies in het Stationsgebied en Vondelkwartier. Op de Schipholweg betreft de kantoorontwikkeling met name herontwikkeling van bestaand kantoorareaal en de menging met woningen en ondersteunende functies. Kleinschalige kantoren zijn voorzien in het plan Energiepark en in iets grotere maat in Westerpoort. Daar zal het deels om herontwikkeling van bestaand gaan en deels toevoeging van kantoren.
In onderhavig plan gaat het om het toevoegen van Life Science & Health bedrijvigeheid met bedrijfsgebonden kantoren met een bruto-vloeroppervlakte dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto-vloeroppervlakte van het bedrijf op het Leiden Bio Science Park. De Regionale kantorenstrategie Holland - Rijnland staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De Ruimtelijke strategie bedrijventerreinen 2020-2030 staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Is er is vanuit de Regionale kantorenstrategie Holland - Rijnland geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. In het Bkl zijn de instructieregels voor geluid opgenomen in § 5.1.4.2. (Geluid door activiteiten) en § 5.1.4.2a. (Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen). In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.
Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de
gewenste geluidskwaliteit vorm. Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Blootstelling aan omgevingsgeluid kan gepaard gaan met negatieve effecten zoals hinder, slaapverstoring en hart- en vaatziekten. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen zijn via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
Geluidproductieplafonds
Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Geluid door activiteiten
In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 Bruidsschat waar waarden gelden).
Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
Wet- en regelgeving/beoordelingskader
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Ingevolge de Omgevingswet dient voor het opstellen van een omgevingsplan of in het kader van de beoordeling van een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) rekening te worden gehouden met het geluid door wegen op (bestaande en/of beoogde) geluidgevoelige gebouwen, waarbij wordt beoordeeld in hoeverre het geluideffect aanvaardbaar is en daarmee, vanuit optiek van geluid, sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In onderstaande paragrafen wordt dit nader uitgewerkt.
Als basis voor beoordeling worden de instructieregels ingevolge het Besluit kwaliteit leefomgeving gehanteerd in samenhang met de regels die volgen uit het vigerende omgevingsplan (Bruidsschat).
Geluid op geluidgevoelige objecten door omliggende wegen
Regels tijdelijk omgevingsplan gemeente Leiden
In het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Leiden zijn geen regels opgenomen voor
wegen.
Beoordelen aanvaardbaarheid/evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Artikel 5.78t. (hoofdregel toelaten van geluidgevoelig gebouw)
Tabel 5.78t Standaardwaarde geluidgevoelige gebouwen
Tabel 5.78u Grenswaarde geluidgevoelige gebouwen
Artikel 5.78ab. (belang van een geluidluwe gevel)
Artikel 5.78ac. (beoordelen aanvaardbaarheid gecumuleerd geluid)
Bij de toepassing van de artikelen 5.78u, 5.78v, 5.78w, 5.78x, 5.78y en 5.78aa wordt de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelige gebouw beoordeeld.
Artikel 5.78ad. (bepalen van gezamenlijk geluid)
Bij de toepassing van de artikelen 5.78u, 5.78v, 5.78w, 5.78x, 5.78y en 5.78aa wordt het gezamenlijke geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen bepaald en in het omgevingsplan vastgelegd.
Geluidaandachtsgebied
Een geluidaandachtsgebied is het gebied langs een weg, spoorweg of rond industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde (artikel 3.20 Bkl). Voor de bepaling van het geluidaandachtsgebied is in de Omgevingsregeling het volgende opgenomen:
Artikel 17.5. (overgangsrecht geluidaandachtsgebied voor gemeentewegen, lokale spoorwegen en waterschapswegen)
De toekomstige ontwikkeling heeft als uitgangspunt ruimte te bieden aan bedrijven in de sector Life Sciences & Health, in de volle breedte van farma, biotech, materialen tot diagnostiek en medische technologie. Er is geen sprake van een geluidgevoelig gebouw met geluidgevoelige ruimten. Teneinde aan te tonen dat het plan niet evident onuitvoerbaar is, dient in het kader van de wijziging van het Omgevingsplan over het algemeen akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai te worden uitgevoerd. Wanneer er geen sprake is van een geluidgevoelig gebouw met geluidgevoelige ruimten, is dit onderzoek echter niet nodig. In onderhavige situatie is dit het geval.
Voor het plan hoeft geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit aspect vormt geen belemmering. Het aspect geluid staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect geluid is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft instructieregels voor het beschermen van de gezondheid en van het milieu. In paragraaf 5.1.4.1 zijn regels voor de beoordeling van de kwaliteit van de buitenlucht opgenomen. Gemeente Leiden behoort tot een aandachtsgebied voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Dit betekent dat moet worden beoordeeld of de (aangevraagde) activiteiten tot een verhoging van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de buitenlucht leiden. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:
Als het toelaten van de activiteiten tot een verhoging van de concentratie van stikstofdioxide of PM10 in de buitenlucht leidt, dan worden in het omgevingsplan de omgevingswaarden voor deze stoffen in acht genomen (art. 5.51 Bkl). Dit is niet van toepassing op activiteiten die een 'niet in betekenende bijdrage' (NIBM) leveren (bij een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 ?g/m3 of minder). Het Bkl geeft in art. 5.54 standaardgevallen waarvoor 'niet in betekenende mate' van toepassing is.
De instructieregels in het Bkl voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de rijksregels waaraan moet worden getoetst bij de vaststelling of wijziging van het omgevingsplan. De gemeente heeft echter ook de mogelijkheid om eigen beleid of eigen ambities mee te wegen in de motivatie van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente kan rekening houden met de lokale specifieke omstandigheden en de gevolgen van de activiteiten voor de gezondheid van haar burgers (artikel 2.1 en artikel 2.4 Omgevingswet). De gemeente kan bijvoorbeeld met het oog op het beschermen van de gezondheid sturen in het wel of niet toelaten van scholen of kinderdagverblijven bij een drukke weg. De vraag die hierbij moet worden beantwoord is of de locatie geschikt is voor de functie, of dat functie misschien beter op een andere locatie kan worden geplaatst. De afweging rond de gevolgen van de activiteit voor de gezondheid kan in overleg met GGD Hollands Midden worden gemaakt. De ambities die voortvloeien uit de projecten van het Schone Lucht Akkoord spelen hierbij een rol. De gemeente Leiden heeft dit akkoord ondertekend en onderschrijft hiermee het belang van schone lucht en wil op termijn aan de gezondheidsnormen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voldoen.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. In de Omgevingswet staat dat de overheid bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening moet houden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Omgevingswet). Hierbij moet de gemeente rekening houden met de lokale specifieke omstandigheden en de gevolgen van de activiteiten voor de gezondheid van haar burgers (artikel 2.1 en 2.4 Omgevingswet). Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat verschillende instructieregels en omgevingswaarden, waaronder omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht. Dit ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente Leiden behoort tot een aandachtsgebied voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10, PM2,5), daarom is beoordeling van de luchtkwaliteit wel verplicht (art. 5.51 Bkl). Er moet worden beoordeeld wat de effecten van het plan op de luchtkwaliteit zijn en of de luchtkwaliteit op de planlocatie aanvaardbaar is. Beoordelingsregels voor lucht staan in hoofdstuk 5.50 Bkl e.v.
Het gaat hier om een ontwikkeling van beperkte omvang met zeer geringe parkeerfaciliteiten. Deze ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Daarnaast moet worden beoordeeld of de luchtkwaliteit op de planlocatie aanvaardbaar is. Dit moet worden gedaan met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een bedrijfsbestemming is dit niet nodig, omdat de omgevingswaarden niet gelden voor arbeidsplaatsen. Indien de beoordeling van de luchtkwaliteit wel aan de orde zou zijn, omdat er sprake is van een gevoelige functie dan zou de luchtkwaliteit hier wel aanvaardbaar zijn. Dit is al eerder aangetoond in het onderzoek luchtkwaliteit dat is opgesteld voor de Leidse Ring Noord.
Voor het plan hoeft geen onderzoek naar de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd. Dit aspect vormt geen belemmering. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft instructieregels voor het aspect bodem die een gemeente in het omgevingsplan moeten verwerken. Daarnaast zijn in de bruidsschat voor het thema bodem regels opgenomen. Tot slot zijn er instructieregels die volgen uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) en de voorbeschermingsregels wijziging ZHOV (VBR ZHOV). Om een inzicht te krijgen in bodemverontreiniging, kan de initiatiefnemer tevens kijken op bodemloket.nl. Hierop staan alle bekende onderzoeken en uitgevoerde saneringen.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Deze regels uit het Bkl hebben betrekking op:
1) Bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie
De instructieregels hebben betrekking op het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet daarom regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem opnemen in het omgevingsplan.
De gemeenten moeten:
De instructieregels staan in paragraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl. Het tijdelijk deel van het omgevingsplan (paragraaf 22.2.7.2 (bruidsschat)) bevat ook regels over bouwen op verontreinigde bodem. Dit betreft Bkl artikel 5.89n.
2) Nazorg
De gemeente zorgt ervoor dat nazorg en instandhouding van bodemmaatregelen na het saneren in het omgevingsplan komt. Het kan zowel gaan om een sanering die is uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 van het Bal, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.
3) Bodemfunctieklassenkaart: Er is sinds 1 januari een nota bodembeheer vastgesteld (voor de regio, ODWH-gemeenten), inclusief bodemfunctieklassekaarten. Die kunnen hiervoor gebruikt worden.
De gemeente neemt in het omgevingsplan een bodemfunctieklassenkaart op. Deze kaart geeft de bodemfunctieklassen van de landbodem van het gemeentelijk grondgebied weer. De bodemfunctieklasse beschrijft het gebruik van de bodem voor drie klassen van bodemfuncties:
De gemeente houdt bij het aanwijzen van deze klassen rekening met de functie die in het omgevingsplan aan die locatie is toegedeeld. Bijvoorbeeld: wonen met tuin komt in de bodemfunctieklasse wonen.
Het bevoegd gezag gebruikt de bodemfunctieklassen voor het vaststellen van de toepassingseisen voor de milieubelastende activiteit toepassen van grond en baggerspecie. De bodemfunctieklassen zijn nader uitgewerkt in de Regeling bodemkwaliteit. De maximale waarden van deze bodemfunctieklassen zijn mede bepalend voor de vraag aan welke kwaliteit de toe te passen grond of baggerspecie moet voldoen (artikel 5.89p van het Bkl.).
4) Bodembeheergebieden
Als de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid van maatwerk om een soepelere kwaliteitseis op te nemen voor het toepassen van grond en baggerspecie, geldt de instructieregel voor het bodembeheergebied. Dit volgt uit artikel 4.1273, 4.1275, 4.1277 en 4.1279 van het Bal. De instructieregel richt zich zowel tot gemeenten als waterbeheerders. Een belangrijke voorwaarde voor soepelere kwaliteitseisen is dat toe te passen partijen grond of baggerspecie afkomstig moeten zijn uit dat aangewezen bodembeheergebied.
Bruidsschat
De regels uit de bruidsschat hebben betrekking op
Met betrekking tot deze regels moeten gemeenten besluiten of ze de regel overnemen, aanpassen of schrappen in hun definitieve Omgevingsplan.
Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en de voorbeschermingsregels wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 grondwaterkwaliteit
In de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) de Voorbeschermingsregels wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 grondwaterkwaliteit (VBR ZHOV) zijn voor het thema bodem instructieregels opgenomen die de gemeente in het Omgevingsplan moeten verwerken. Deze regels hebben betrekking op:
Het verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 Pesthuislaan 8 (ABO Milieuconsult B.V. kenmerk ANL24-8746, d.d. 22 maart 2024) (zie bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek) is uitgevoerd op de ontwikkelingslocatie. Het onderzoek voldoet aan de geldende normen. Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:
De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek.
Voor het plan hoeft geen aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit aspect vormt geen belemmering. Het aspect bodem staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect bodem is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Met het oog op de bescherming van de fysieke leefomgeving kunnen gemeenten in het omgevingsplan regels opnemen voor trillingen. In paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl staan de instructieregels voor trillingen. Deze instructieregels zijn gericht op de bescherming van trillinggevoelige ruimten (Bkl artikel 5.81) in trillinggevoelige gebouwen (Bkl artikel 5.80).
De instructieregels voor trillingen door activiteiten gelden voor:
Het gaat hierbij om activiteiten die trillingen veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, in een frequentie van 1 tot 80 Hz.
De regels gelden niet voor
In artikel 5.87 en 5.87a van het Bkl staan de standaardwaardwaarden voor respectievelijk continue en herhaald voorkomende trillingen. Continue trillingen worden meestal veroorzaakt door stationaire installaties zoals compressoren of koelmachines en stans- en ponsactiviteiten. Herhaald voorkomende trillingen worden meestal veroorzaakt door het aan- en afrijden van vrachtwagens en andere transportmiddelen.
De standaardwaarden voor continue trillingen zijn ook opgenomen in het tijdelijk omgevingsplan (artikel 22.88 bruidsschat) De gemeente hanteert deze standaardwaarden bij het opnemen van waarden voor trillingen door activiteiten voor een bepaald gebied in het omgevingsplan. Een gemeente kan uit oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gemotiveerd kiezen voor andere waarden waarbij hogere waarden als minder streng moet worden gezien.
Weg- en spoorverkeer
Ook trillingen door weg- en spoorwegverkeer kunnen trillingen veroorzaken in woningen, scholen en andere trilling gevoelige gebouwen. Dit moet het bevoegd gezag betrekken bij de ruimtelijke inpassing van spoor(wegen) en/of trillinggevoelige gebouwen, in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Voor gemeentelijke wegen en/of trillinggevoelige gebouwen bij wegen gelden geen instructieregels van het Rijk. In deze situatie kan het bevoegd gezag gebruikmaken van de SBR-richtlijn; de meet- en beoordelingsrichtlijn voor trillingen van Stichting Bouwresearch Rotterdam. Bij de ruimtelijke inpassing van trillinggevoelige functies dicht bij een spoorweg kan ook gebruik worden gemaakt van deze richtlijn. In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillinghinder worden beoordeeld. In sommige gevallen is het zelfs nodig om het onderzoeksgebied uit te breiden tot 250 meter aan weerszijden van het spoor (zie Handreiking Nieuwbouw en spoortrillingen).
Een beschouwing van het aspect trillingen is van belang indien het plan voorziet in de realisatie van een trillinggevoelig gebouw met trillinggevoelige ruimten en er zich trillingsbronnen nabij het plangebied bevinden. De beoogde activiteiten zijn in het Bkl niet aangemerkt als trillinggevoelige gebouwen.
Het plan voorziet niet in trillingsgevoelige functies op grond van het Bkl. Het aspect trillingen staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect trillingen is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De risico's voor de omgevingsveiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties geldt dat met deze contour rekening gehouden moet worden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Aandachtsgebieden
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om ongevallen vanwege brand, explosie en een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl.) Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingshuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan de gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.
Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen. Ook heeft de provincie Zuid-Holland in de omgevingsverordening vastgelegd dat in aandachtsgebieden met een verhoogd groepsrisico in bepaalde situaties het groepsrisico berekend dient te worden en welke maatregelen en overwegingen voor de beheersing van het groepsrisico betrokken moeten worden.
Overige bepalingen
Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
Er is geen sprake van een Besluit kwaliteit leven (Bkl)-activiteit en er is geen risicobron dan wel aandachtsgebieden in het kader van explosie, gif en brand relevant voor de ontwikkeling. Het LPG-tanstation aan de Plesmanlaan is sinds november 2023 gewijzigd in een onbemand tankstation (zonder LPG) en inmiddels helemaal verdwenen.
Het aspect omgevingsveiligheid staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect omgevingsveiligheid is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
De verwachting is dat in oktober 2024 de nieuwe handreiking Activiteiten en milieuzonering als opvolger van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 zal worden gepubliceerd.
Op de VNG website is aangegeven hoe in de tussenperiode kan worden omgegaan met enkele situaties te weten:
Dit TAM-IMRO plan zal als hoofdstuk 22b worden opgenomen in het (tijdelijk) Omgevingsplan van de gemeente Leiden. In hoofdstuk 22, dat eveneens onderdeel is van het tijdelijk omgevingsplan, zijn de Bruidsschatregels opgenomen. Afdeling 22.3 gaat over Milieubelastende activiteiten. In deze afdeling zijn de relevante voorschriften voor ondermeer de aspecten geluid en geur opgenomen die voor de in artikel 6 genoemde activiteiten van toepassing zijn. Wanneer deze in acht worden genomen is in principe sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal). Deze laatste veronderstelling kent enige nuancering. In de onderbouwing van het betreffende plan zal moeten worden aangetoond dat hiervan sprake is. Daarbij zal toetsing aan de instructieregels uit het Bkl moeten plaatsvinden. De verwachting is dat dit niet tot enige belemmeringen zal leiden.
De geplande activiteiten zullen naar alle waarschijnlijkheid niet tot hinder bij de dichtst bijgelegen gevoelige functies binnen het LUMC en het Pesthuis leiden. Verwacht wordt dat de geplande activiteiten kunnen voldoen aan de voorschriften voor milieubelastende activiteiten uit het tijdelijk deel van het Omgevingsplan.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect milieuzonering is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r.) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit. Of een plan of project MER- of mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V van het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen Artikel 16.36 Omgevingswet en artikel 11.1 (planMER beoordeling) van het Omgevingsbesluit. Bijlage V heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het project. Passen de voorgenomen activiteiten in het plan binnen de omschrijvingen genoemd in kolom 1, dan is de regelgeving over m.e.r. (beoordeling) van toepassing. Wanneer wordt vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkeling een plan is dat wel moet worden aangemerkt als een activiteit in bijlage V van het Omgevingsplan en dat het te wijzigen plan hiervoor een kader gaat vormen, dan geldt als basis dat er bij de voorbereiding van een wijziging van dit omgevingsplan een planMER moet worden opgesteld. Het opstellen van een planMER is eveneens nodig als voor het te wijzigen plan ook een passende beoordeling van de gevolgen voor een Natura 2000-gebied moet worden gemaakt (artikel 16.36 Omgevingswet).
Sinds het in werking treden van de Omgevingswet gelden hiervoor twee uitzonderingen. Betreft het een klein plan (oppervlakte van het plan moet ten opzichte van de oppervlakte van de gemeente klein zijn, er bestaat inmiddels een Nederlandse uitspraak waarin het percentage 1% wordt genoemd) of de voorgenomen wijzigingen moeten klein (ondergeschikt) zijn. In deze gevallen is het opnemen van een m.e.r. beoordeling aan de hand van de criteria in bijlage II van voornoemde SMB richtlijn in de toelichting met de conclusie voldoende. Als hieruit blijkt dat er een planMER nodig is, dient uiteraard dit proces te worden opgestart.
Het plan betreft het slopen van 1-3 laags bebouwing. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van 4 tot 7 laagse bebouwing ten behoeve van kantoren en bedrijvigheid in de Life Science & Health-sector. Het bebouwde oppervlak 678 m2 (massa, alle verdiepingen) zal, afhankelijk van de gekozen optie variëren van 5.300 tot 5.800 m2. Dit betreft een behoorlijke toename.
Daarnaast geldt op dit moment de bestemming groen (met ambulancegebouw als specifieke aanduiding) en deels de bestemming maatschappelijk (zonder bouwvlak). Hoewel de omvang fors zal toenemen is hier wel sprake van een opvulling van bestaand stedelijk gebied, met functies passend in de omgeving, bestaande uit het LUMC, het Pesthuis en aan de overzijde van de Plesmanweg, kantoorgebouwen met 6-7 bouwlagen. Daarnaast zal de toekomstige ontwikkeling aan de locatie Pesthuislaan 8 autoluw ingericht worden, met alleen minder valide (miva)-parkeerplaatsen en bevoorrading. De impact van het realiseren van deze ontwikkeling is gegeven de ligging, direct naast het LUMC, te beperkt om het te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld onder J11 van bijlage V van het Omgevingsbesluit (voorheen D 11.2 van de D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). Wel wordt opgemerkt dat wanneer de exacte bedrijfsfuncties in het te realiseren gebouw bekend zijn, nog wel sprake kan zijn van een activiteit uit kolom 1 van bijlage V van het Omgevingsbesluit en daarmee een m.e.r. beoordelingsplicht.
Conclusie
Met de realisatie van de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld onder J 11 van bijlage V van het Omgevingsbesluit. Wel merkt de Omgevingsdienst op dat, afhankelijk van de exacte invulling op bedrijfsniveau het mogelijk is dat een andere activiteit in bijlage V van het Omgevingsbesluit van toepassing kan zijn. Hoewel deze ook kleinschalig van aard zullen zijn wordt hierbij met name gedacht aan de activiteiten die betrekking hebben op chemische of radioactieve (produktie) activiteiten en/of behandelingen. In dat geval kan wel sprake zijn van een mer-beoordelingsplicht.
Het aspect milieueffectrapportage staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect milieueffectrapportage is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het Omgevingsplan Leiden.
Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (Ow) is een gezonde fysieke leefomgeving (artikel 1:3 Ow). In artikel 2.1 lid 4 Ow is bepaald dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Voorzorg kan daarbij een rol spelen. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten.
Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door.
Milieuaspecten
De Omgevingswet zet in op het realiseren van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Daarmee heeft het thema gezondheid een centrale rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Gezondheid is een breed thema waarbij gedacht kan worden aan diverse thema's en aspecten die zich richten op de bescherming van de gezondheid van inwoners. Te denken valt bijvoorbeeld aan aspecten als geluid en luchtkwaliteit. De milieuaspecten, die nauw verband houden met gezondheid en die in deze ruimtelijke motivering worden belicht, bevestigen dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoorstel. Tevens sluit het plan aan bij het hiervoor genoemde beleid.
Gezonde leefomgeving
De kernwaarden voor een gezonde leefomgeving van de GGD GHOR Nederland geven handvatten voor een gezonde leefomgeving.
In het kader van de kernwaarde gezond gewicht is sporten een essentieel onderdeel van bewegen en is het goed om te zorgen voor voldoende plek om te sporten en ook sporten en bewegen te stimuleren. Met de realisatie van het nieuwe en sport- en tentamencentrum in de nabije omgeving van de beoogde ontwikkeling wordt er gezorgd voor meer ruimte om te sporten. Het nieuwe sport- en tentamencentrum staat straks midden in het Leiden Bio Science Park, krijgt een open karakter en met het ontwerp van het nieuwe sportpark is het gebied straks vrij toegankelijk. Ook zullen er op het lage dak van het sportcentrum vaste fitness apparaten worden neergezet die vrij toegankelijk zijn. In het nieuwe gebouw zal er meer ruimte zijn en het sportcentrum wil daarom ook meer gaan organiseren voor de bedrijven in het Leiden Bio Science Park. De medewerkers van de toekomstige ontwikkeling kunnen dus straks eventueel door het vrij toegankelijke sportpark wandelen en ook gebruik gaan maken van de vrij toegankelijke fitness apparaten die op het lage dak van het sportcomplex worden geplaatst.
Een ander belangrijk aspect vanuit gezondheid is het bevorderen en stimuleren van de gezondheid van inwoners. Het aspect groen speelt daarbinnen onder meer een belangrijke rol. Zo draagt groen bij aan het realiseren van een positieve mentale gezondheid van mensen, nodigt groen uit tot bewegen en ontmoeten en heeft groen een verkoelende werking. Met onderhavige planontwikkeling zal de verbinding tussen het Leeuwenhoekpark en het Singelpark worden verbeterd. De medewerkers in het Leiden Bio Science Park kunnen dan tijdens de lunch door het park wandelen.
Onderhavig plan ligt dichtbij Leiden Centraal en er zullen geen reguliere parkeerplaatsen rond het gebouw gerealiseerd worden. Toekomstige medewerkers worden dus gestimuleerd om met het openbaar vervoer te komen en daarna te wandelen naar de locatie of eventueel met de fiets te komen in plaats van met de auto.
Het aspect gezondheid staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Er is vanuit het aspect gezondheid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl regels met betrekking tot:
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven.
Ten slotte zijn de regels van art. 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de Bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de Bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.
De Kaderrichtlijn Water (2020) biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.
De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van kracht. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. Het programma in het WBP6 ziet toe op:
Sinds 1 januari 2024 heeft Rijnland een waterschapsverordening. Deze verordening vervangt de keur. De Waterschapsverordening is benodigd vanuit de Waterwet. De verordening bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De verordening is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de verordening horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m² is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.
Door klimaatadaptief bouwen kunnen problemen, zoals wateroverlast bij extreme buien, worden voorkomen. Enkele adapterende maatregelen tegen de negatieve effecten van klimaatverandering zijn bijvoorbeeld: regenwaterinfiltratie, een groen dak, minder terrasverharding, waterdoorlatende verharding, meer beplanting en het plaatsen van een regenton. De klimaatkaarten van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn te vinden via: https://rijnland.klimaatatlas.net/.
Door de bevolkingsgroei, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de druk op de schaarse ruimte binnen Rijnland toe. Tegelijkertijd worden waterkeringen ook steeds meer gebruikt voor andere functies als recreatie, natuur, infrastructuur en wonen.
Om aan al deze facetten het hoofd te kunnen bieden, heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland onder meer de Nota Waterkeringen opgesteld, gericht op de primaire en regionale keringen. De Nota bestaat uit twee delen. In deel I staat de visie en doelstellingen op het waterkeringsbeheer. In deel II staan de beleidsregels. Deel II van de Nota Waterkeringen is sinds 1 juli 2015 vervangen door uitvoeringsregels.
De Hemelwaterverordening (2023) bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De ontwikkeling is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland en op 18 juni 2024 heeft Rijnland aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van het omgevingsplan.
De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding als onderstaande punten worden meegenomen. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies. Voor de werkzaamheden is geen omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van Rijnland nodig.
Klimaatadaptatie
De gemeente Leiden heeft het Convenant Klimaatadaptief bouwen ondertekent. Dit betekent dat er een groot deel van de neerslag op het eigen terrein moet worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. De eisen zijn te vinden via https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/klimaatadaptatie/klimaatadaptief/.
Klimaatadaptief bouwen
De klimaatkaarten zijn te vinden via https://rijnland.klimaatatlas.net/. Door klimaat adaptief te bouwen kunnen problemen, zoals wateroverlast bij extreme buiten, worden voorkomen.
Denk hierbij aan de juiste indeling van een klimaat-robuuste wijk: bebouwing op terpen, stoepen daaronder, wegen verlaagd en waterminnende groen/bomen in het laagste deel van de wijk. Zo ontstaat er maximale berging en minimale overlast en kosten.
Gebruik het principe vasthouden – bergen/hergebruiken – afvoeren.
Enkele adapterende maatregelen tegen de negatieve effecten van klimaatverandering zijn bijvoorbeeld: regenwaterinfiltratie, een regenwatervijver, minder (terras)verharding, meer beplanting, waterdoorlatende verharding, regentonnen (voorziet ook in hergebruik van water), groene/blauwe daken, ondergrondse infiltratiekratten (zorg ervoor dat hierboven bijvoorbeeld geen auto's worden gewassen).
Probeer zoveel mogelijk regenwater te hergebruiken en in de bodem te infiltreren maar zonder dat hierbij grondwateroverlast ontstaat.
Denk bij infiltratie aan laagtes in het maaiveld maar ook zoveel mogelijk gebruik maken van (half)openverharding.
Waterdicht uitvoeren mogelijke kelder/souterrain
Er wordt geadviseerd om een mogelijke (half-verdiepte) kelder/souterrain volledig waterdicht te maken.
Grondwateronttrekking
Het hoogheemraadschap acht de kans groot dat voor het plaatsen van een mogelijk souterrain/kelder/riolering een grondwateronttrekking nodig is.
Het onttrekken van grondwater moet altijd worden gemeld (of valt mogelijk onder de vergunningsplicht). Doe dit ruim van tevoren vanwege mogelijke indieningsvereisten, zie vanaf artikel 12.60, https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR702806. De melding of vergunningsaanvraag kan het beste worden gedaan via https://omgevingswet.overheid.nl/home.
Het aspect water staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Vanuit het aspect water is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In artikel 5.1. van de Omgevingswet zijn diverse regels ter bescherming van de natuur opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de voormalige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van plant- en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een omgevingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten.
Stikstof
Stikstofdepositie is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet (Ow). De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. Na de -nog te bepalen- datum dient stikstof te worden gemonitord als omgevingswaarde.
Soortenbescherming
Onder de Ow zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Dit vorm krijgen in wet- en regelgeving, maar in fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Ow zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hiervoor actief beleid voeren. Gedacht kan worden aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.
Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
In artikel 5.1. van de Omgevingset wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
Gebiedsbescherming
Uit het stikstofonderzoek, zie bijlage 5 Stikstofonderzoek, wordt geconcludeerd dat met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebieden in zowel de aanleg als de gebruiksfase van deze nieuwe functies. Dit betekent dat significant negatieve effecten op de instandhouding van die gebieden kunnen worden uitgesloten en dat het aspect stikstofdepositie niet leidt tot belemmeringen voor de ontwikkelingen op deze locatie. De resultaten van de berekening van de aanleg- en gebruiksfase zijn in bijlage 6 Aanlegfase en 7Gebruiksfase gepresenteerd.
Soortenbescherming
Rijksregels flora- en fauna-activiteit
Om de natuur te beschermen, geeft het Rijk regels voor flora- en fauna-activiteiten. Dat zijn activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren en planten in het wild. Degene die zo'n activiteit uitvoert, moet voldoen aan die regels, zoals de specifieke zorgplicht. Ook kan een vergunningplicht gelden.
Voor bijna alle activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) geldt een specifieke zorgplicht. Sommige regels zijn niet precies uitgespeld in het Bal, maar vallen onder deze zorgplicht. De specifieke zorgplicht doet dus een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van een initiatiefnemer. Meer eigen verantwoordelijkheid en meer ruimte voor de initiatiefnemer is een groot verschil met eerdere wetgeving.
Specifieke zorgplicht
Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.
Iemand die een flora- en fauna-activiteit wil verrichten op een plek, moet controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt bepaalde soorten of habitats voorkomen.
Nagaan of nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten uit te sluiten zijn
Als er aanwijzingen zijn dat de hiervoor genoemde soorten of habitats aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Bij de diersoorten gaat het dan ook om hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen, rustplaatsen en eieren. Het uitsluiten of er nadelige gevolgen zijn, moet plaatsvinden aan de hand van objectieve gegevens.
Nagaan wat nadelige gevolgen zijn als uitsluiten daarvan niet mogelijk is
Het is niet altijd mogelijk om nadelige gevolgen uit te sluiten voor dier- en plantensoorten. In dat geval moet degene die de activiteit verricht, nagaan wat de nadelige gevolgen kunnen zijn van de activiteit.
Passende preventieve maatregelen om nadelige gevolgen te voorkomen
Als nadelige gevolgen niet uit te sluiten zijn, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen. Ook moet diegene tijdens en na de flora- en fauna-activiteit nagaan of die maatregelen wel het bedoelde effect hebben.
Stoppen met activiteit of herstelmaatregelen treffen
Als er ondanks de genomen maatregelen toch nadelige gevolgen zijn door de activiteit, moet die activiteit stoppen. Als stoppen niet mogelijk is, dan moet degene die de activiteit verricht passende herstelmaatregelen treffen.
Omgevingsvergunning
Voor een flora- en fauna-activiteit kan een vergunningplicht gelden. De provincie is vaak het bevoegd gezag voor een aanvraag die alleen gaat over flora- of fauna-activiteiten of Natura 2000-activiteiten. Soms is de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dat.
Op dit moment is er nog geen concreet bouwplan voor de beoogde ontwikkeling opgesteld. Aangezien de specifieke zorgplicht een beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van een initiatiefnemer zal in een latere fase bij de concrete bouwaanvraag dus beschouwd moeten worden of er beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn.
Op voorhand mag worden verwacht dat de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten de uitvoerbaarheid van het plan niet in gevaar brengt. Voor eventueel te verwachten soorten kan mogelijk ontheffing worden verleend, of bijstelling van de plannen behoort tot de mogelijkheden.
Het aspect natuurwaarden en ecologie staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Er is vanuit het aspect natuurwaarden en ecologie geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Onderzoeksresultaten
Langs het plangebied loopt een hoospanningsleiding. Deze leiding valt niet binnen het plangebied. Het plangebied bevindt zich in een hoog stedelijke omgeving, waarbij veel functies samen komen zowel boven- als ondergronds. Dit betekent dat er bij het concrete bouwplan in ieder geval een check moet gebeuren op aanwezige kabels en leidingen, inclusief gewenste toekomstige inrichting ondergronds. Denk hierbij ook aan de relatie tussen parkeren, vergroening en kabels en leidingen (inclusief bijbehorende elementen, zoals wko-putten, transformatorhuisjes) etc.
Conclusie
Het aspect nutsvoorzieningen staat de uitvoering van de wijziging van het Omgevingsplan Leiden niet in de weg.
Gevolgen omgevingsplan
Er is vanuit het aspect nutsvoorzieningen geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
De Omgevingswet streeft naar een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Artikel 1.2 van de Omgevingswet beschrijft dat de wet van toepassing is op de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Er is geen precieze definitie van de fysieke leefomgeving, maar volgens de Omgevingswet omvat het in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed. Ook kunnen de gevolgen voor de fysieke leefomgeving en voor mensen deel uitmaken van een omgevingsplan, zoals emissies, hinder, risico's, gezondheid en duurzaamheid.
Een omgevingsplan moet zorgen voor een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Dit betekent dat er regels worden gesteld aan activiteiten op (een deel van) het grondgebied, en dat functies worden gekoppeld aan locaties met toegestane activiteiten (en bijbehorende regels). Bij deze evenwichtige toedeling moet de gemeente rekening houden met alle betrokken belangen.
In het omgevingsplan worden de beslissingen van de gemeente, zoals vastgesteld in de omgevingsvisie, gedetailleerd uitgewerkt in regels voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente en wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan Leiden van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder andere regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale software en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM's) ontwikkeld voor organisaties die niet van alle functionaliteiten van het DSO gebruik kunnen maken. Een van deze TAM's is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan juridisch gewijzigd volgens de Omgevingswet maar is deze wat betreft vormgeving gemaakt met de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening).
Dit TAM-IMRO omgevingsplan blijft qua vorm zo dicht mogelijk bij een bestemmingsplan. Daarbij wordt uiteraard wel aan alle eisen van de Omgevingswet en bijbehorende AMvB's voldaan.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2026 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
Dit plan is een wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Leiden. Het geldende omgevingsplan van rechtswege biedt geen mogelijkheid dit project te realiseren.De initiatiefnemer wil het huidige gebouw herontwikkelen naar een nieuw gebouw met laboratorium- en kantoorruimte. Om dit project mogelijk te maken wordt het omgevingsplan gewijzigd. We maken gebruik van de tijdelijke alternatieve maatregel TAM - IMRO om mee te kunnen werken aan de realisatie van de beoogde ontwikkeling. Enerzijds, omdat de nodige software om met de nieuwe standaard (STOP/TPOD) te kunnen werken lokaal en landelijk nog niet stabiel functioneert. Anderzijds, omdat we met STOP/TPOD eerst stappen moeten zetten met de opbouw van het gemeentebrede Leids Omgevingsplan voordat we deze standaarden kunnen toepassen voor concrete projectlocaties.
De wijziging van het omgevingsplan vervangt onder andere de huidige (paraplu)bestemmingsplannen in het projectgebied, die sinds de start van de Omgevingswet onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan.
De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Pesthuislaan 8, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0546.TAM00003-0201 zoals vastgelegd op https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/. In paragraaf 1.2 Hoofdstuk 1 is een globale overzicht van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.
De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit TAM-IMRO omgevingsplan gewijzigd. De volgende wijzigingen zijn aangebracht:
De preambule is direct zichtbaar boven de regels. In de preambule staat dat het TAM-IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk hoofdstuk 22b en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar de algemeen geledende begrippen. En daarnaast de begrippen die zijn opgenomen die specifiek gelden voor het TAM-IMRO omgevingsplan.
Artikel 2 Toepassingsbereik
In de toepassingsbereikbepaling wordt in het eerste lid bepaald dat de ruimtelijke plannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld.
In het tweede lid is bepaald dat de regels uit de Bruidsschat niet van toepassing zijn, als deze regels in strijd zijn met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
In het derde lid worden de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan gekoppeld aan de bijbehorende verbeelding.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
Het omgevingsplan van rechtswege bevat in artikel 22.24 al meetbepalingen. In dit artikel zijn alleen meet- en rekenbepalingen opgenomen die specifiek gelden voor dit TAM-IMRO omgevingsplan.
Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies of activiteiten.
Artikel 6 Bedrijf - Life Science & Health - Pesthuislaan 8
De locatie heeft de bestemming 'Bedrijf - Life Science & Health - Pesthuislaan 8''. Het plangebied biedt plaats aan gespecialiseerde Life Science & Health bedrijven met een hoog innovatief karakter. Het LBSP behoort tot een van de kennisclusters in Zuid-Holland.
De bestemming 'Bedrijf - Life Science & Health biedt ruimte aan Life Science & Health gerelateerde bedrijven. Deze bedrijven mogen over maximaal 50% bedrijfsgebonden kantoorruimte beschikken. Ook mogen deze bedrijven beschikken over gen-laboratoria.
Er is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om zogenaamde cross-overs toe te staan. Dit is een bedrijf dat niet direct een Life Science & Health bedrijf is, maar wel gerelateerd is aan het Life Science & Health kenniscluster.
Artikel 7 Groen - Pesthuislaan 8
De bestemming 'Groen - Pesthuislaan 8' is opgenomen voor groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn toegestaan: groenvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, inritten en uitritten, voorzieningen voor laden en lossen, kunstobjecten en parkeervoorzieningen ten behoeve van mindervaliden.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 9 Waarde - Archeologie 5.
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de regels van omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan een bepaalde maatvoeren en groter zijn dan een bepaalde oppervlakte, afhankelijk in welke beschermingscategorie 3 of 5 de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel is aangegeven dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede keer mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Artikel 11 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen of voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactviteit bouwen verbinden met betrekking tot de plaats en afmeting van de bebouwing.
Artikel 12 Algemene regels voor functies en activiteiten
In dit artikel zijn regels voor functies opgenomen die gelden voor het gehele werkingsgebied. Er zijn regels opgenomen over ondergronds bouwen en over parkeren.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 5% van die maten.
Artikel 12 Overige regels
Dit artikel bevat een verwijzing naar de aanvraagvereisten uit paragraaf 22.5.2 van de Bruidsschat.
Artikel 13 Overgangsrecht
In dit artikel zijn de regels voor het overgangsrecht opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, functioneel gebruik en overige activiteiten.
In deze motivering is onderbouwd dat met het besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt. Ook wordt gesteld dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden uitgevoerd.
Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies niet binnen een redelijke tijd kunnen worden uitgevoerd om financiële redenen.
Kostenverhaal houdt de verplichting voor de gemeente in om er in dat geval voor te zorgen dat de kosten, die zij maakt om deze ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken, verhaald worden op de initiatiefnemer. Op basis van artikel 13.14 lid 3 van de Omgevingswet is kostenverhaal verplicht.
De begroting van de plankosten voor de wijziging van het omgevingsplan maakt deel uit van de reparatie van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de gemeente de plankosten dekt.
De uitvoering van de ontwikkeling zal volledig voor rekening en risico van een particuliere initiatiefnemer zijn. De grond is op dit moment in bezit van de gemeente en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Het LUMC is bereid om de aan hen behorende grond aan de gemeente te verkopen om een grotere kavel te kunnen realiseren.
Met de initiatiefnemer zal na vaststelling van het gewijzigde Omgevingsplan, het opstellen van het definitief ontwerp en de overdracht van de grond een erfpachtovereenkomst worden opgesteld voor pacht van het kavel voor de tijdsduur van 75 jaar.
Op grond daarvan kan de gemeenteraad afzien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat het verhaal van de kosten anderszins is verzekerd.
Er zijn geen omstandigheden aan de orde, waarop de financiële uitvoerbaarheid van het initiatief ter discussie staat. De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond
Volgens artikel 16.29 van de Omgevingswet is op 11 april 2024 een vooraankondiging van het wijzigingen van het omgevingsplan gedaan.
Voor de resultaten van het participatieproces wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 2.3.1.2.
In het kader van de wijziging van het omgevingsplan Leiden is er overleg geweest met de Provincie Zuid - Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 5 juni 2024 heeft de provincie Zuid -Holland aangegeven akkoord te zijn met het plan en op 18 juni 2024 heeft Rijnland aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van het omgevingsplan.
Door de vrijgave voor publicatie van de ontwerp wijziging van het omgevingsplan Leiden door het college van burgemeester en wethouders zal het plan gepubliceerd worden. Gedurende een zienswijzentermijn van zes weken kan een ieder een zienswijze indienen met betrekking tot de wijziging van het omgevingsplan.
Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke afweging van het omgevingsplan.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Het zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is een taak die dus primair bij de gemeente ligt. Deze beleidsvrije taak is een vervolg op het criterium van een goede ruimtelijke ordening uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), maar dan in de bredere strekking van de fysieke leefomgeving.
Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. De vraag moet uiteindelijk beantwoord worden of er een balans is tussen “beschermen en benutten”. Wordt de schaarse ruimte binnen de fysieke leefomgeving op een zo goed mogelijke wijze verdeeld, ingericht en benut?
In de huidige planologische situatie heeft de locatie de bestemming post voor ambulancevervoer en is er in de praktijk een autoverhuurbedrijf gevestigd. De ambulancepost is in het verleden al verhuisd naar een andere locatie en ook het autoverhuurbedrijf zal op korte termijn niet meer op de locatie gevestigd zijn. Er kan hierdoor gesteld worden dat er op korte termijn geen sprake (meer) is van een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie, aangezien de huidige bestemming de lading niet meer dekt voor de locatie en het huurcontract binnenkort afloopt en niet meer verlengd gaat worden.
Bij de herontwikkeling zal met de realisering van de gewenste branchering voor Life Science & Health gerelateerde bedrijvigheid op deze aantrekkelijke gelegen locatie en het tevens toevoegen van een laboratoriumfunctie het plan bijdragen aan het belang van de verdere ontwikkeling van het innovatiedistrict.
Vanuit stedelijk perspectief is versterking van de groene corridor tussen Singelpark en Leeuwenhoekpark erg belangrijk. Er is namelijk de wens om in dit gebied een groene verbinding tot stand te brengen tussen Leeuwenhoekpark en het Singelpark. Vergroening van de omgeving is een belangrijk uitgangspunt, maar ook het verbeteren van de verblijfskwaliteit en de uitstraling van het gebied.
Daarvoor moet voldoende groene ruimte aan de voorzijde van een nieuw gebouw gewaarborgd blijven. Als onderdeel van de groene verbinding wordt een wandelroute tussen Pesthuis en de Binnenstad gerealiseerd. De groene bestemming in het plangebied draagt bij aan het belang om de gewenste groene verbinding tussen het Leeuwenhoekpark en het Singelpark te realiseren.
Voor de toekomstige gebruikers van het gebied e.o., kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Men wordt niet blootgesteld aan bijvoorbeeld een hoge geluidsbelasting of milieubelastende activiteiten. Verwacht wordt namelijk dat de geplande activiteiten kunnen voldoen aan de voorschriften voor milieubelastende activiteiten uit het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. Daarnaast worden er ook geen bestaande functies in en om het gebied beperkt door de ontwikkeling. Er is dus sprake van een balans tussen “beschermen en benutten”.
Met onderhavige motivering zijn alle relevante belangen in het kader van de beoogde ontwikkeling beschouwd en kan de conclusie getrokken worden dat de regels van onderhavige wijziging van het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.