direct naar inhoud van 4.3 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Morsweg Rijnoever
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.PB00003-0301

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Inleiding

Het plangebied voor de bouw van een appartementencomplex met woontoren op de Morsweg-Rijnoever, bestaat uit de percelen 2960, 2457 en 2458, sectie P. Het plangebied is gelegen in een gebied met een Waarde Archeologie 3 (gebied met een archeologische waarde). Bij de bouw van de woontoren zal de bodem tot op grote diepte verstoord worden, waarbij aanwezige archeologische resten voorgoed verloren gaan. De woontoren die buiten reeds bebouwd gebied valt, bevat een oppervlak van ca. 350 m2. In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.

Landschappelijke context

Het plangebied Morsweg 82 ligt in de stroomgordel van de Oude Rijn. Gezien het feit dat de locatie in de buitenbocht van de Rijn ligt, zijn de oudste afzettingen door erosie vermoedelijk verdwenen. Een veel voorkomend fenomeen in de buitenbocht van een rivier is het ontstaan van crevasse-afzettingen. Dergelijke afzettingen ontstaan als gevolg van plaatselijke doorbraken van de oeverwal waarbij zandige of zavelige sedimenten worden afgezet. Op de bodemkaart van Van der Meer (1952) staan iets ten zuidwesten van de locatie een tweetal zavelige banen aangegeven. Deze twee armen kunnen de weerslag zijn van twee fenomenen. Ofwel er is sprake van een tweetal Rijnarmen, ofwel er is sprake van een crevasse-afzetting. In beide gevallen zijn zavelige gronden afgezet die hoog in het landschap lagen en daardoor in het verleden een geschikte vestigingsplaats vormden.

Bewoningsgeschiedenis

Archeologische onderzoeken zijn in de directe nabijheid van het plangebied niet verricht. Wel zijn er in de omgeving sporen gevonden van ijzertijd nederzettingen en sporen uit de Romeinse tijd. Deze zijn onder andere aangetroffen in de ten zuiden gelegen Boshuizerpolder en de ten zuidwesten gelegen Stevenshofjespolder. Er kan niet uitgesloten worden dat er in het plangebied sporen aanwezig zijn uit voorgenoemde periodes.

Op de kaart van Jacob van Deventer (1560) staan in de buurt van het perceel korenmolens afgebeeld. Deze molens zijn in 1573/1574 gesloopt en verplaatst naar de stadswallen vanwege de dreiging van de Spanjaarden tijdens het beleg van Leiden. Na het beleg zijn er geen korenmolens meer teruggekomen op dit stuk van de Oude Rijn. Daarnaast was er een galgenveld aan de Morsdijk - de dijk aan de noordzijde van de Rijn. Deze galg lag op het kruispunt van de Morsdijk en de Lage Morsweg. De galg is afgebroken met het afschaffen van de doodstraf, in 1795. Het laatste cultuurhistorisch object betreft een verdedigingsschans uit 1574. Deze werd bij het galgenveld door de Spanjaarden gebouwd, omdat de ze verdreven waren uit de schans bij de Boshuizerwetering.

Archeologisch onderzoek

In januari 2011 is in het plangebied een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek middels boringen uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Ook is gebleken dat de bodemopbouw van het plangebied bestaat uit sedimenten die zijn afgezet in de geul van de Oude Rijn tijdens de verlanding. Het plangebied kent hierdoor een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit alle periodes. Dientengevolge is geconstateerd dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

Aanbevelingen

Conform de bepalingen in het bestemmingsplan moet ten behoeve van archeologie een omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning) worden aangevraagd. Gezien de resultaten van het archeologisch vooronderzoek worden in deze vergunning geen voorschriften opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

4.3.1.2 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.3.1.3 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het plangebied behorend bij het projectbesluit bevat geen cultuurhistorische elementen. Door de relatief jonge bebouwingsgeschiedenis van het gebied zijn er geen oude bouwwerken, monumentale panden of structuren met cultuurhistorische waarden te vinden. Deze zijn, voor zover bekend, ook niet recentelijk in het gebied aanwezig geweest. Rondom het gebied, buiten de plangrenzen, zijn ook geen monumentale gebouwen aanwezig die een beperkende invloed hebben op het plangebied zelf.

4.3.3 Molenbiotoop

Belangrijk is de 'Visie op Zuid-Holland', die op 2 juli 2010 door Provinciale Staten is vastgesteld. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. In dit beleid is ook het toetsingskader uiteengezet waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen.

De provincie Zuid-Holland vindt het culturele erfgoed een belangrijke kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding van dit culturele erfgoed draagt bij aan versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. Om belangrijke cultuurhistorische waarden te beschermen, zijn hierin regels opgenomen voor molen- en landgoedbiotopen.
De Verordening Ruimte geeft regels voor de bouwmogelijkheden binnen molenbiotopen. Voor traditionele windmolens, aangemerkt als Rijksmonument (zijnde complete molens en incomplete molens, maar niet zijnde molenstompen en molenrestanten), moeten de windvang en het zicht op de molen voldoende zijn gegarandeerd. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen.

In dit geval zijn binnen het plangebied zelf geen molens aanwezig. Buiten het plangebied bevinden zich twee molens waarvan de biotopen deels wél binnen het plangebied vallen, Molen d'Heesterboom en Molen De Put. Deze bouwlocatie bevindt zich niet binnen een straal van 400 meter van een traditionele windmolen. Een windvangonderzoek is hier niet noodzakelijk. De dichtstbijzijnde molens zijn molen D' Heesterboom aan de Haagweg en molen De Put in Park de Put. Molen D' Heesterboom ligt op 450 meter van het plangebied en Molen De Put ligt op ongeveer 350 meter van het plangebied. Aangezien Molen De Put geen beschermd monument is, zijn in het bestemmingsplan Transvaal geen beschermende regels voor deze molen opgenomen. De molen is een replica van een molen, die hier van 1619 tot 1729 heeft gestaan. Daarnaast zijn er meerdere hoge gebouwen tussen de nieuwe woontoren en Molen De Put gesitueerd, waardoor het bouwplan geen belemmering zal zijn voor de windvang van de molen en het zicht op de molen.