direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 8 Tiny houses Kopermolen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00142-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het percelen S2045 en S5501 (deels), winkelcentrum Kopermolen. Op 12 december 2022 is voor deze locatie een aanvraag gedaan voor het realiseren van 8 tiny houses en toebehoren, zoals een kas en toegangspaden. Omdat deze ontwikkeling c.q. uitbreiding niet mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan, dient een planologische procedure te worden doorlopen.

De planologische procedure wordt doorlopen aan de hand van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’. Onderdeel van deze omgevingsvergunning is de motivatie om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan, de zogenoemde Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO). Voorliggende rapportage betreft de GRO, waarin het project aan de hand van zowel ruimtelijke als milieutechnische aspecten wordt gemotiveerd.

1.2 Begrenzing projectgebied

Het winkelcentrum Kopermolen in de wijk Merenwijk wordt omsloten door de Ketelmeerlaan, Papiermolen, Rosmolen en Poldermolen. De projectlocatie waar voorliggende rapportage betrekking op heeft is gelegen aan de Houtzaagmolen en de Rosmolen in Leiden. Ten noorden van de locatie waar de tiny houses beoogd worden is het Wijkpark Merenwijk gelegen. Ten oosten van de projectlocatie bevinden zich appartementen en ten westen bevinden zich nog enkele winkels zoals een slijterij en een gordijnwinkel. Ook is hier een bibliotheek en een huisartsenpraktijk gevestigd.

Kadastraal is het winkelcentrum bekend onder het perceelnummer: 2045, sectie S, gemeentecode LDN01 van de kadastrale gemeentenaam Leiden. Het openbaar gebied rondom het winkelcentrum is kadastraal bekend onder nummer 5501, sectie S. Op onderstaand figuur is de locatie van de tiny houses weergegeven (blauw omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0001.png"

1.1 Projectlocatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Merenwijk   28-02-2006  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31-05-2018  
Parapluherziening fietsparkeren   18-02-2021  

Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan “Merenwijk” vigerend. Dit plan is op 28 februari 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. Binnen het bestemmingsplan heeft de projectlocatie hoofdzakelijk de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’. Er geldt ter plaatse een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden met een bouwhoogte van 13 meter. Naast de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’ is ook de bestemming ‘Verblijfsgebied’ van kracht. Een en ander is weergegeven in onderstaand figuur, waar de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’ in het oranje is weergegeven, de bestemming ‘Verblijfsgebied’ in het grijs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0002.png"

1.2 Uitsnede plankaart BP Merenwijk

De Tiny Houses zijn voor een beperkt deel in strijd is met het vigerend bestemmingsplan. Dit geldt voor het gedeelte dat binnen de bestemming ‘Verblijfsgebied’ is gelegen, zowel voor wat betreft de functie als voor wat betreft de bouwmogelijkheden. Binnen de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’ is de realisatie van woningen wel mogelijk, mits deze op de verdiepingen wordt gerealiseerd. De toegestane bouwhoogte binnen de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’ ter plaatse van de Tiny Houses is 13 meter. In onderstaand figuur zijn de overschrijdingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0003.png"

1.3 Overschrijding tiny houses

Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening

In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.

Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.

De gemeente Leiden wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en de binnenstad autoluw en deels autovrij maken. Met de fiets wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden. Het realiseren van meer en kwalitatief betere parkeergelegenheid voor de fiets draagt bij aan het bevorderen van het fietsgebruik. Om deze ontwikkeling te stimuleren is zowel het parkeerbeleid als de parkeernormen voor fietsen aangepast.

Parapluherziening fietsparkeren (vastgesteld op 18 februari 2021)

De nieuwe parkeervisie geeft de kaders voor het parkeren van auto én fiets. Binnen deze kaders maakt de gemeente Leiden de komende jaren keuzes. Daarbij staat de verstedelijkingsopgave centraal. Omdat de gemeente duidelijke doelen heeft voor het vervoer per fiets, is fietsparkeren een integraal onderdeel van de parkeervisie. De gemeente wil in de toekomst meer voorzieningen voor de geparkeerde fiets hebben. Zowel in bestaande wijken en buurten als in nieuwbouw en in gebouwen en gebieden die een andere functie krijgen. De hoofdlijnen van de parkeervisie worden uitgewerkt in beleidslijnen, oplossingsrichtingen en concrete maatregelen. De regels voor de parkeernormen, en ook de parkeernormen zelf, staan in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.

Het doel van de parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

De bebouwing op de projectlocatie is in de huidige situatie in gebruik als winkelcentrum, genaamd de Kopermolen. Het gebied bij het winkelcentrum is verouderd en vormt geen aantrekkelijk hart van de Merenwijk. Winkelcentrum de Kopermolen is in de jaren zeventig gebouwd en heeft overdekte binnenstraten. Aan de buitenkant zijn vooral dichte gevels en bevoorradingsstraten te zien.

2.2 Beschrijving van het project

In september 2018 is de gemeente Leiden een denk-en-doe-mee-traject gestart en in september en oktober 2018 dachten ruim 1.700 wijkbewoners mee over het gebied via een vragenlijst en op een bijeenkomst. In 2019 is voor de Kopermolen en omgeving het 'Gebiedspaspoort Hart van de Merenwijk' vastgesteld door de gemeenteraad. Het bevat de uitgangspunten en ambities voor de ontwikkeling van het winkelcentrum De Kopermolen en de directe omgeving. Een van de uitgangspunten is onder andere het realiseren van één extra laag op de hoek van het winkelcentrum met zicht op het park. Tevens is in het gebiedspaspoort ingegaan op het vernieuwen van het winkelcentrum en het vergroenen van het dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0004.png"

2.1 Uitsnede gebiedspaspoort De Kopermolen

Het doel is om het winkelcentrum te revitaliseren en tevens te voorzien in woningbouw. Kern van de ingreep aan het winkelcentrum is het creëren van een centrum en ontmoetingsplek voor Merenwijk. Door het winkelcentrum aan de zuidzijde uit te breiden en de, momenteel op enige afstand van het centrum gelegen, Lidl supermarkt te integreren, ontstaat een levendig en prettig winkelgebied voor de dagelijkse boodschappen. Het winkelcentrum heeft 3 passagegangen die in het midden bijeenkomen. Door een vloeiende, continu doorgaande lijn aan te brengen worden loopbewegingen logisch en aangenaam. Het winkelcentrum zal aan de zuidzijde voorzien worden van een nieuw passage dak. Het nieuwe dak wordt hoger geplaats wat de uitstraling en beleving van de passage ten goede zal komen. In het middendeel wordt in het extra verhoogde dak een bijzonder voorgegeven daklicht aangebracht. Samen met de veel volwassen planten en zitelementen wordt hierdoor een ruimte gemaakt die als hart van het winkelcentrum gaat functioneren.

Aan de noordzijde wordt een deel van het winkelcentrum gesloopt. Er wordt een nieuwe gevellijn aangebracht die meer ruimte creëert t.o.v. het water. Hierdoor wordt de relatie met het Merenpark versterkt. Het gebouwvolume wordt voorzien van een geleidelijk oplopend dak waarop acht “tiny houses” worden geplaatst. De tiny houses hebben een omvang van circa 40 m2. Aan de noordzijde wordt de relatie met het Merenpark dus verstrekt door een letterlijke verbinding te maken met het landschap. Op het oplopende maaiveld ontstaat een bijzonder woonmilieu.

In de plint onder de “tiny houses” wordt een verhuurbare ruimte aangebracht en een openbare fietsenstalling waardoor in de inrichting van de openbare ruimte het fietsparkeren minder beeldbepalend wordt. Op onderstaand figuur is de locatie van de uitbreiding van het winkelcentrum, nieuwe passage en locatie van de tinyhouses weergegeven. Het betreffen de gearceerde delen. Voorliggende rapportage heeft betrekking op de beoogde 8 tiny houses (blauw omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0005.png"

2.2 Schets toekomstige situatie winkelcentrum Kopermolen

2.3 Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Kern van de ingreep is het creëren van een centrum en ontmoetingsplek voor de Merenwijk. Door looplijnen vloeiend te begeleiden en een prettig binnenplein te maken ontstaat een hart voor de wijk. Door het winkelcentrum aan de zuidzijde uit te breiden en de, momenteel op enige afstand van het centrum gelegen, Lidl supermarkt te integreren, ontstaat een levendig en prettig winkelgebied voor de dagelijkse boodschappen. Het winkelcentrum heeft 3 passagegangen die in het midden bijeenkomen. Door een vloeiende, continu doorgaande lijn aan te brengen worden loopbewegingen logisch en aangenaam. Het winkelcentrum zal aan de zuidzijde voorzien worden van een nieuw passage dak. Het nieuwe dak wordt hoger geplaatst wat de uitstraling en beleving van de passage ten goede zal komen. In het middendeel wordt in het extra verhoogde dak een bijzonder voorgegeven daklicht aangebracht. Samen met de veel volwassen planten en zitelementen wordt hierdoor een ruimte gemaakt die als hart van het winkelcentrum gaat functioneren.

De uitbreiding maakt het mogelijk de “blik” van het centrum “wat meer naar buiten te richten “. De entree aan de zuidzijde komt meer aan de Ketelmeerlaan te liggen waarmee het winkelcentrum hier een echt adres krijgt. De andere 2 entrees worden prominenter en uitnodigender vormgegeven wat de helderheid ten goede komt. Aan de zuidzijde wordt onder de nieuwbouw een garage aangebracht waardoor het parkeren in het gebied minder beeldbepalend wordt en er ruimte ontstaat voor het toevoegen van een woongebouw. De garage onder het plein wordt dieper aangelegd waardoor het grondpakket geschikt is voor het wortelen van bomen.

De nieuwe garage wordt gekoppeld aan de bestaande garage onder het woongebouw aan de Ketelmeerlaan. Hierdoor kunnen de in- en uitrit van deze garage vervallen en worden de verkeersbewegingen geconcentreerd en meer buiten het gebied gehouden. De levering van goederen vindt momenteel plaats in een expeditiehof. Onderdeel van het plan is om van dit hof een expeditieruimte te maken met een geluidsabsorberend dak. Hierdoor zal geluidoverlast naar de buurt verminderd worden. De ruimte wordt visueel van de omgeving gescheiden door een zorgvuldig vormgegeven open gevelafwerking.

Het integreren van groen in het plan is een belangrijk thema. Aan de buitengevel worden voorzieningen voor het begroeien van gevels opgenomen in combinatie met een beplantingsplan. Het bestaand dak heeft een beperkt draagvermogen, maar daar waar mogelijk worden plantbakken aangebracht. De nieuwe daken worden draagkrachtig genoeg voor het aanbrengen van groen en pv cellen. Streven is het groen van het park “naar binnen te laten vloeien” en in het centrum veel volwassen groen te plaatsen wat een bijdrage zal leveren aan beleving en atmosfeer. In de passage worden in de randen voorzieningen voor het laten groeien van planten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0006.png"

2.3 Impressie tiny houses

De daken van de passages worden voorzien van daklichten. In het glas van deze daklichten worden PV cellen opgenomen. Hiermee wordt (een deel van) de energiebehoefte van het winkelcentrum opgewekt. Daar waar mogelijk zal voor de constructie van het passagedaken gebruikt gemaakt worden van hout. Ook de afwerking van delen van de passage worden uitgevoerd in hout.

Aan de noordzijde wordt een deel van het winkelcentrum gesloopt. Er wordt een nieuwe gevellijn aangebracht die meer ruimte creëert t.o.v. het water. Hierdoor wordt de relatie met het Park Merenwijk versterkt. Het gebouwvolume wordt voorzien van een geleidelijk oplopend dak waarop een aantal “tiny houses” worden geplaatst. Aan de noordzijde wordt de relatie met het Merenpark dus verstrekt door een letterlijke verbinding te maken met het landschap. Op het oplopende maaiveld ontstaat een bijzonder woonmilieu. In de plint onder de “tiny houses” wordt een verhuurbare ruimte aangebracht en een openbare fietsenstalling waardoor in de inrichting van de openbare ruimte het fietsparkeren minder beeldbepalend wordt. Het dak van het winkelcentrum wordt vanaf de noordzijde tussen de tiny houses door bereikbaar/beloopbaar. Aansluitend hierop is de mogelijkheid voor het aanleggen van een doorgaande (wandel-)route over het dak van het winkelcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0007.png"

2.4 Weergave tiny houses

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

Aangezien het plan geen raakvlakken heeft met ruimtelijk beleid op nationaal niveau (de omvang is te klein om daadwerkelijk op rijksbelangen van invloed te zijn), zullen nationale beleidsstukken niet worden genoemd in dit hoofdstuk.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Per 1 april is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen. Van de Omgevingsverordening is inmiddels een geconsolideerde versie beschikbaar, welke beschikbaar is gesteld op 7 augustus 2021. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the net level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Ruimtelijk beleid

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. De provincie hanteert met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

- De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een veenweidepolder.

- Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.

- Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

- Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaar is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0008.png"

3.1 Soorten ontwikkelingen

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, opgesteld in samenwerking met regionale partijen. De gebiedsprofielen bieden een gebied specifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het algemene kwaliteitsbeleid, geldend voor de gehele provincie, wordt een tweetal bescherming categorieën onderscheden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Onderstaand is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn de kaarten ‘Laag van cultuur- en natuurlandschappen’, ‘Laag van de beleving’ en ‘Gebiedsprofiel grenzen’ niet van toepassing. Op de kaarten ‘Laag van de ondergrond’ en ‘Laag van de stedelijke occupatie’ wordt hieronder nader ingegaan.

Laag van de ondergrond

Op basis van de Kwaliteitskaart ‘Laag van de ondergrond’ is de beoogde projectlocatie gelegen in Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei. In dit type gebied geldt het volgende richtpunt: Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Op het aspect water wordt nader ingegaan in paragraaf 4.7 van voorliggende rapportage. Hierop vooruitlopend kan geconcludeerd worden dat de projectlocatie is niet gelegen is in de deltawateren of in buitendijks gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0009.png"

3.2 Kwaliteitskaart ‘Laag van de ondergrond’ (projectlocatie van de tiny houses omlijnd)

Laag van de stedelijke occupatie

Op basis van de Kwaliteitskaart ‘Laag van de stedelijke occupatie’ is de beoogde projectlocatie gelegen in Steden en dorpen. In dit type gebied gelden de volgende richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kernmerken/identiteit van stad, kern of dorp
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door waar ze mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Op basis van de Kwaliteitskaart ‘Laag van de stedelijke occupatie’ is de beoogde projectlocatie ook gelegen in het gebied 'Bouwwerken voor energieopwekking'. In dit type gebied geldt het volgende richtpunt: Bij plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energieopwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en de aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0010.png"

3.3 Kwaliteitskaart ‘Laag van de stedelijke occupatie’ (projectlocatie omlijnd)

De voorgenomen ontwikkeling die middels voorliggende rapportage mogelijk gemaakt dient te worden, betreft het realiseren van acht Tiny Houses. Aan de noordzijde wordt een deel van het winkelcentrum de Kopermolen gesloopt. Er wordt een nieuwe gevellijn aangebracht die meer ruimte creëert t.o.v. het water. Het gebouwvolume wordt voorzien van een geleidelijk oplopend dak waarop de acht Tiny Houses worden gerealiseerd. De toekomstige ontwikkeling past bij de gebiedsidentiteit en de richtpunten leggen geen restricties op. Het beoogde plan kan worden beschouwd als het soort ontwikkeling ‘inpassen’ aangezien het initiatief aansluit op de in de omgeving aanwezige functies en bebouwing.

3.2.1.3 Conclusie

De Omgevingsvisie Zuid-Holland legt geen restricties op voor de beoogde ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling kan op basis van de richtpunten bij de relevante kwaliteitskaarten worden gezien als het soort ontwikkeling ‘inpassen’.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

Met ingang van 7 augustus 2021 is, naast de Omgevingsvisie, ook de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

Molenbiotoop

In artikel 6.25 van de Omgevingsverordening staat het beschermen en versterken van de molenbiotoop centraal. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling geldt in beginsel dat de vrije windvang en het zicht op de molen in voldoende mate gegarandeerd wordt, waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • 2. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen bedraagt de maximale hoogte voor bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand weergegeven.

Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

In artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsverordening is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In geval van het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook voorgaande paragraaf 3.2.1 Provinciale omgevingsvisie) speelt voorliggende ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel. Geconcludeerd kan worden dat bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

risico's van klimaatverandering

In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • A. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • B. overstroming;
  • C. hitte;
  • D. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat acht Tiny Houses ter plaatse het noordelijke deel van het winkelcentrum De Kopermolen te Leiden. Deze ontwikkeling kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, niet worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de wel de nut en noodzaak aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

De gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.180 nieuwe woningen tot 2030, en specifiek voor het gebied van het winkelcentrum De Kopermolen, op het toevoegen van circa 150 woningen (bron: Gebiedspaspoort). Daarmee kan gesteld worden dat er voldoende kwantitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling is. De kwalitatieve behoefte volgt onder meer uit het voor deze ontwikkeling opgestelde gebiedspaspoort, waarin de ambitie is uitgesproken om woningen in alle prijsklassen te realiseren. Naast de realisatie van 8 tiny houses wordt ook gewerkt een de realisatie van een woontoren aan de Papiermolen die zich bij uitstek leent voor het realiseren van woningen in het middeldure en dure segment.

De kwalitatieve behoefte volgt onder meer uit het voor de gehele herontwikkeling opgestelde gebiedspaspoort.

3.2.2.3 Conclusie

Aan de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening wordt, voor zover relevant in het kader van voorliggende ontwikkeling, voldaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld. Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere versie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijke keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen, zoals bodem en mobiliteit, toegevoegd.

De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter te laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.

De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema’s met bijbehorende stadskeuzes, namelijk:

  • Groenblauw raamwerk;
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • Duurzame mobiliteit;
  • Bodem als fundament.

De stadskeuzes binnen de thema’s geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn:

  • Leiden maakt ruimte voor een groenblauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterken en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden;
  • Leiden kiest voor binnenstedelijke verdichting in plaats van bouwen in het buitengebied;
  • Leiden bouwt naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden.

De gemeente doet dit op duurzame, klimaat adaptieve en natuur inclusieve wijze. Leiden wijst nieuwe hoogbouwclusters en bouwhoogtes aan in de stad. Leiden kiest voor duurzame mobiliteit; gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad. Leiden brengt de ondergrond in kaart en breidt de ondergrond voor op de toekomst, waardoor ontwikkelingen onder en boven de grond goed op elkaar afstemmen.

Leiden is opgedeeld in drie leefmilieus. Per leefmilieu zijn gebiedsgerichte aandachtspunten en kernmerken geformuleerd, die samen met de stadskeuzes, helpen bij concrete projecten of gebiedsontwikkelingen. Er zijn drie leefmilieus te onderscheiden:

  • Dynamisch
  • Levendig
  • Luw
3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040, namelijk het realiseren van geschikte en een groot deel betaalbare woningen, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Ook wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan. Daarom sluit het aan bij de verhaallijnen ‘groene en gezonde stad’ en ‘stad voor iedereen’ in de Omgevingsvisie Leiden 2040.

3.3.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Leiden 2040.

3.3.2 Woonbeleid
3.3.2.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030 & Uitvoeringsagenda Wonen in Leiden 2020-2023

Het woonbeleid is neergelegd in de Woonvisie Leiden 2020-2030 en de Uitvoeringsagenda Wonen in Leiden 2020-2023 (rv. 19.0104). De Woonvisie heeft als ondertitel "Goed wonen in Leiden". Om deze ambitie waar te maken zijn 5 doelstellingen uitgewerkt. Om deze ambitie waar te kunnen maken streeft Leiden ernaar om:

  • te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • de voorraad wooneenheden voor studenten vergroten;
  • extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer maken;
  • de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten.

Daarbij hebben we in de Uitvoeringsagenda verschillende acties opgenomen om deze ambitie waar te maken. Zo gaan we uit van een toevoeging van 30% sociale huurwoningen en stellen we voorwaarden aan de bouw van sociale huurwoningen. Tevens is opgenomen dat woningen een minimale gebruiksoppervlakte van 45m² moeten hebben. We borgen de beschikbaarheid van sociale- en middeldure huurwoningen. Dit is vastgelegd in de Verordening doelgroepen woningbouw (rv. 21.0007).

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling sluit draagt bij aan de ambitie waar de gemeente Leiden naar streeft. Er worden acht Tiny Houses in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving gerealiseerd.

De woningen hebben een gebruiksoppervlakte kleiner dan 45m2. Het betreft hier een klein project, waarbij het de doelstelling is om er een community van te maken. Dit kader biedt de mogelijkheid om een kleiner gebruiksoppervlak te realiseren.

3.3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie Leiden 2020-2030.

3.3.3 Duurzaamheidsbeleid
3.3.3.1 Beleidskader

Algemeen

Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.

Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen

Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Warmtevisie

Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.

De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig

  • de komende jaren moeten er meer huizen aangesloten worden op het warmtenet
  • in wijken waar het uitbreiden van het warmtenet wat complexer is kan gekozen worden voor geheel elektrische verwarming;
  • voor de huizen die (nog) niet op het warmtenet kunnen worden op het warmtenet, geldt dat er in ieder geval flink geïsoleerd moeten worden zodat deze gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld een warmtepomp.

Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:

  • 1. Leiden Zuidwest
  • 2. Merenwijk
  • 3. De Kooi/Noorderkwartier
  • 4. Bio Science Park/Stationsgebied
  • 5. De Mors/Slaaghwijk
  • 6. Stevenshof

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Merenwijk is aangewezen als prioritaire wijk, met als doel om daar in 2035 aardgasvrij te zijn. Het initiatief biedt de kans om de tiny houses klimaatadaptief en natuurinclusief te ontwikkelen en hiermee bij te de dragen aan de doelen met betrekking tot klimaatadaptatie en biodivers vergroenen.

Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen initiatief dat middels voorliggende rapportage mogelijk gemaakt dient te worden in lijn is met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet

De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2023 in werking treedt.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte 2014

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.

Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0011.png"

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

4.1.2.2 Onderzoek

De projectlocatie is op grond van het geldende bestemmingsplan niet aangewezen met een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden. Daarnaast blijkt uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Leiden dat de locatie waar de tiny houses beoogd zijn, zich niet bevindt ter plaatse van een zone met archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0012.png"

4.1 Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Leiden (Winkelcentrum Kopermolen met ster aangewezen)

Volgens de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart is er op de projectlocatie sprake van verstoringen, namelijk onderheid en onderkelderd. De trefkans op waardevolle archeologie is in grote mate afhankelijk van de verstoringen die in een gebied hebben plaatsgevonden. Ten behoeve van de aanleg van de Merenwijk is de bebouwing over grote oppervlakten onderheid en onderkelderd. Door deze ingrepen is de bodem in deze delen van het plangebied zeer diep geroerd. Hierdoor zijn in de bodem eventueel aanwezige archeologische resten voorgoed verloren gegaan. De kans op archeologische resten is op basis van bovenstaande minimaal. Wel geldt de meldingsplicht, dit wil zeggen dat archeologische vondsten moeten worden aangemeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0013.png"

4.2 Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Leiden (Winkelcentrum Kopermolen met ster aangewezen).

4.1.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.4 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.

Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresullaten

De CHW-kaart van de gemeente Leiden is weergegeven in onderstaand figuur. Hierop is inzichtelijk gemaakt dat er in de directe omgeving van De Kopermolen geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Er zijn geen Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of karakteristieke panden aanwezig en het plangebied is eveneens niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is er geen sprake van een molen- en landschapsbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0014.png"

4.3 Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Leiden (Winkelcentrum Kopermolen met ster aangewezen).

4.2.2.1 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.


Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

    • a. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002

Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is juni 2021 vastgesteld door de raad. Deze geeft een nieuwe, pragmatische invulling aan het behoud van waardevolle en monumentale bomen en vervanging van zieke bomen.


Uitvoeringsprogramma biodiversiteit

In 2020 heeft de stadsecoloog een breed advies gegeven aan het college van B&W over het verbeteren van de biodiversiteit. Dit advies is grotendeels overgenomen door B&W en sluit aan op het Uitvoeringsprogramma klimaat en biodiversiteit 2020-2023 (eveneens door B&W vastgesteld, inclusief budget voor biodiversiteit), waarin ambitie en doelen zijn vastgesteld.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.

4.3.2 Onderzoeksresultaten
4.3.2.1 Inleiding

Ten behoeve van de ontwikkeling is door IDDS een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten en gebieden (Bijlage 3). De rapportage is bijgevoegd in de bijlagen bij voorliggende onderbouwing. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.

4.3.2.2 Soortenbescherming

Deels zal dit deel van het winkelcentrum gesloopt worden. In de huidige situatie bestaat dit deel uit één bouwlaag en heeft een plat dak van bitumen. Hiermee is het ongeschikt voor algemene broedvogels. De gevel is opgetrokken uit baksteen, afgewisseld met glaswerk en kunststof platen. De delen van baksteen bevatten open stootvoegen welke door vleermuizen gebruikt kunnen worden als verblijfplaats. Tevens wijkt op sommige plekken de metalen dakrandafwerking, dit is vooral het geval op de hoeken van het gebouw. Hierdoor kunnen ook op deze plekken vleermuisverblijven niet worden uitgesloten. Ook hier zijn de openingen allen ongeveer 1cm en daarmee enkel geschikt voor dwergvleermuizen. Onderstaand figuur betreft een uitsnede uit de rapportage van IDDS en geeft weer op welke locaties van dit deel van het plangebied potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn. Er is derhalve nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen (Bijlage 4)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0015.png"

4.4 Uitsnede quickscan

Vleermuizen: het noordelijk deel van het winkelcentrum is op meerdere plekken geschikt als zomer-, individueel winter-, paar- en kraamverblijfplaats voor de gewone, kleine en ruige dwergvleermuis. Een functie als massawinterverblijf wordt uitgesloten wegens het ontbreken van meer dan vier verdiepingen. Nader onderzoek naar gebouw bewonende soorten moeten uitwijzen of het plangebied een functie vervult voor vleermuizen. Het vervolgonderzoek naar vleermuizen heeft uitgewezen dat in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld. Buiten het plangebied zijn drie paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Een ontheffing van de Wnb met betrekking tot vleermuizen is niet nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Buiten het plangebied zijn drie paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze verblijfplaatsen zullen niet fysiek worden aangetast, echter kan niet worden uitgesloten dat als gevolg van het gebruik van de verlichting, individuen opzettelijk worden verstoord. Het advies is om in de actieve periode van vleermuizen geen verlichting op de panden met verblijven en naast gelegen park te schijnen. Eb de werkzaamheden uit te voeren tussen zonsopkomt en zonsondergang. Zo kan verstoring voorkomen worden en is een ontheffing van de Wnb voor vleermuizen niet nodig. Een overzicht van de vleermuis bevindingen is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0016.png"

4.3.2.3 Gebiedsbescherming

In het kader van gebiedsbescherming is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofemissie en stikstofdepositie ten gevolg van het plan in de gebruiksfase als mede de bouwfase. De onderzoeken zijn als Bijlage 5 aan voorliggend plan toegevoegd. Daarbij is ook rekening gehouden met de cumulatieve effecten als gevolg van alle ontwikkelingen rond de revitalisatie van winkelcentrum De Kopermolen (zoals het gebiedspaspoort voorschrijft).

Uit de berekening is gebleken dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Dit geldt zowel voor de aanleg- als gebruiksfase. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

4.4.1.1 Onderzoeksresultaten

De projectlocatie kent de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’ en ‘Verblijfsgebied’. De Merenwijk bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen maar heeft ook een gemengd gebied, het centrumgebied. Dit centrumgebied heeft een gemengd karakter. Het betreft een menging van allerlei functies waaronder detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven en wonen.

Gelet op de aard van het plangebied worden activiteiten toegestaan uit categorie 1 en 2, zoals deze in de staat van inrichtingen genoemd zijn. Dit zijn bedrijven (en andere activiteiten), die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gebieden met een gemengde functies. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied, kunnen de richtafstanden met één stap worden verlaagd.

Op de Papiermolen 8 is een nutsvoorziening toegestaan. Vermoedelijk betreft het hier een transformatorstation met een transformatorvermogen kleiner dan 10 MVA (SBI-2008 code 35, C1). Dergelijke transformatorstations vallen binnen milieucategorie 2 waarvoor binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt. De projectlocatie van de tiny houses is op circa 125 meter gelegen.

Het leeuwendeel van het winkelcentrum kent de bestemming 'Gemengde doeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel, maatschappelijke doeleinden, dienstverlening en horeca uit ten hoogste categorie 2. Een supermarkt, warenhuizen en warenhuizen voor zover (n.e.g.) (SBI – 2008: 47, 471) worden gekwalificeerd als milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 0 meter binnen een gemengd gebied. Maatschappelijke doeleinden, bijvoorbeeld een kerk of kinderdagverblijf (SBI – 2008: 9491, 8891) betreft milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter binnen een gemengd gebied. De bestemming 'Gemengd' voorziet immers in de mogelijkheid om op pandniveau de commerciële functies 'te mengen' met de functie wonen. De commerciële functies dienen rekening te houden met de woonfunctie in het eigen gebouw.

Doordat de tiny houses bouwkundig afgescheiden zijn van de commerciële functies kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

4.4.1.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.4.2 Bodem
4.4.2.1 Beleid

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

4.4.2.2 Onderzoeksresultaten

In opdracht van gemeente Leiden heeft AA milieu- en adviesbureau B.V., handelsnaam en hierna (Milieu adviesbureau) Adverbo is in november en december 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd nabij winkelcentrum de Kopermolen te Leiden. De aanleiding van het milieukundig bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen graafwerkzaamheden ten behoeve van de beoogde herinrichting bij de Kopermolen te Leiden. Uit dit onderzoek is gebleken dat aanvullend bodem- en/of verhardingsonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Op basis van de resultaten uit het bodemonderzoek worden geen belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden voorzien. Daarnaast geldt dat het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van 8 tiny houses op het winkelcentrum De Kopermolen. De toekomstige bewoners komen zodoende niet in aanraking met eventueel vervuilde grond.

4.4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.4.3 Externe veiligheid
4.4.3.1 Beleid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.

4.4.3.2 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaand figuur betreft hier een uitsnede van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0017.png"

4.5 Uitsnede risicokaart (plangebied aangeduid met ster)

Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat:

  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. De meest nabij gelegenminrichting betreft de afwaterzuiveringsinstallatie vanwege de opslag van biogas en methanol. De PR10-6 contour ligt binnen de inrichtingsgrenzen. Het effectgebied blijft tevens binnen de inrichtingsgrenzen.
  • Het plangebied niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.
  • Het plangebied op circa 3,5 kilometer van de Rijksweg A4 is gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A4 heeft immers als gevolg van het transport van toxische vloeistoffen (LT3- stoffen) een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Op de ligging binnen het invloedsgebied wordt na deze opsomming nader ingegaan.
  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. De hoge druk aardgasleidingen W515-03 en W515-05 ten zuiden, langs de Willem de Zwijgerlaan, kennen een invloedsgebied van 70 meter en reiken niet tot binnen het plangebied.

Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de Rijksweg A4 een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A4, maar ruim buiten het relevante deel van het invloedsgebied (355meter) vanwege het transport van GF3- stoffen. De Rijksweg A4 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied, te weten 375 meter. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. Wel dienen de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te worden beschouwd.

Beschouwing rampbestrijding en zelfredzaamheid calamiteit met LT3-stoffen op A4

Ten behoeve van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid is het volgende scenario beschouwd:

  • Calamiteit met een tankwagen met toxische vloeistoffen (LT3-stoffen) op de Rijksweg A4.

Scenario

Bij een calamiteit bij een tankwagen met een toxische vloeistof (LT3-stoffen) kan de inhoud vrijkomen. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Deze toxische wolk kan afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden richting het plangebied drijven en over het plangebied komen te liggen.

Bestrijdbaarheid

Bij het vrijkomen van een toxische gaswolk kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten.

Mobiliteit van de aanwezigen

De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van acht tiny houses. Uitgangspunt is dat de personen zelfredzaam zijn.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Indien desalniettemin bij een toxische wolk door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Gerichte risicocommunicatie met bewoners en tevens ook bezoekers van het winkelcentrum (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).

4.4.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van acht tiny houses ter plaatse van de projectlocatie.

4.4.4 Geluid
4.4.4.1 Beleid

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

4.4.4.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van acht tiny houses ter plaatse van de Kopermolen te Leiden en dit betreffen geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Door ZRI is het akoestisch onderzoek uitgevoerd en de rapportage is als Bijlage 7 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing (documentcode: WKL2102M002). De resultaten worden hieronder samenvattend weergegeven.

wegverkeer

De projectlocatie is gelegen binnen de geluidzone van de Ketelmeerlaan (50km/uur). Naast dit wegdeel zijn er alleen wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur rondom de locatie, namelijk:

  • Ketelmeerlaan (30 km/uur);
  • Horstenrode (30 km/uur);
  • Tuinbank (30 km/uur);
  • Bergmolen (30 km/uur);
  • Zilverschoontuin (30 km/uur);
  • Kokkelbank (30 km/uur);
  • Lariksrode (30 km/uur);
  • Uilenhorst (30 km/uur);
  • Sperwerhorst (30km/uur);
  • Condorhorst (30 km/uur);

Beoordeling 30 km/u wegen

De wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt worden - conform de Wet geluidhinder - niet meegenomen in het akoestisch onderzoek. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen, indien ze invloed hebben op de geluidniveaus ter plaatse van het plangebied, wel meegenomen. Dit aandachtsgebied is conform de werkinstructie een afstand van 50 meter vanaf het plangebied. Ook worden deze wegen meegenomen bij het bepalen van de gecumuleerde geluidbelasting voor de toetsing aan het Bouwbesluit.

Spoorweglawaai

De locatie ligt op een afstand van circa 630 meter van het nabijgelegen spoortraject. De referentiepunten rond het spoor hebben een geluidproductieplafond tussen 53,8 dB en 68,1 dB, waarvoor een breedtezone geldt van 600 meter. Het spoorweglawaai dient zodoende niet meegenomen te worden in het akoestisch onderzoek.

Industrielawaai

Het project bevindt zich niet binnen de zone van een industrieterrein.

De maximale geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de Ketelmeerlaan (50 km/uur) is 29 dB (inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wgh). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale gecumuleerde geluidbelasting (Lcum) in de dagperiode bedraagt 39 dB (exclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wgh).

4.4.4.3 Conclusie

Ten behoeve van de acht tiny houses is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. De locatie ligt buiten de geluidzones van spoorwegen en er is geen sprake van industrielawaai.

De Tiny Houses liggen binnen de geluidzone van één weg, namelijk een deel van de Ketelmeerlaan waar een maximale snelheid geldt van 50 km/uur. Dit resulteert in een geluidbelasting van 34 dB (inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wgh). De gecumuleerde geluidbelasting op de Tiny Houses is bepaald ten gevolge van het wegverkeer, inclusief de 30 km/uur wegen. Dit heeft geresulteerd in maximale gecumuleerde geluidbelasting van 39 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai (exclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wgh).

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de planologische procedure die middels voorliggende rapportage mogelijk gemaakt dient te worden.

4.4.5 Luchtkwaliteit
4.4.5.1 Beleid

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van ‘niet in betekenende mate’ is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m2 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

4.4.5.2 Onderzoeksresultaten

In onderhavig geval is sprake van de ontwikkeling van acht tiny houses ter plaatse van de Kopermolen te Leiden en op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 ìg/m2 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 15 september 2022) met bijbehorende grenswaarden.

Jaar   Totale concentratie rekenpunt 15846233  
  NO2 (µg/m3)   PM10 (µg/m3)   PM2,5 (µg/m3)  
2020   18.32   17.25   9.01  
2030   12.49   15.17   7.51  
Grenswaarden   40   40   25  

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden.

4.4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

4.5 Milieueffectrapportage

4.5.1 Beleid

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling omvat de realisatie van acht tiny houses, daarmee kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Daarnaast valt uit vast jurisprudentie op te maken dat het realiseren van minder dan 12 woningen in bestaand stedelijk, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarmee bestaat er ook geen noodzaak tot het maken van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.5.3 Conclusie

Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing. Voor dit plan bestaan geen verplichtingen op basis van dit Besluit. Er is geen sprake van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Beleidskader
4.6.1.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.

4.6.1.2 Mobiliteitsnota

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren openbaar vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technieken

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.6.1.3 Parkeervisie

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.

Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

  • Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken.
  • Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
  • Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
  • De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
  • In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
  • Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.

De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.

4.6.1.4 Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.6.2 Onderzoeksresultaten
4.6.2.1 Verkeersgeneratie

Door BOOT is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersgeneratie- en afwikkeling als gevolg van voorliggend initiatief. In de rapportage is daarnaast ook gekeken naar de samenhang met de andere twee ontwikkelingen in de directe omgeving, te weten de te realiseren woontoren en het uitbreiden van het winkelcentrum.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de publicatie Toekomstbestendig parkeren van het kennisinstituut CROW. In deze publicatie wordt op basis van stedelijkheidsgraad, ligging, type woning en prijssegment de verkeersgeneratie per woning bepaald. Dit betreft het aantal autobewegingen per woning op een gemiddelde weekdag. Andere modaliteiten van transport, zoals OV, fietsen en wandelen, zijn hierin niet opgenomen. Op basis van de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk', de ligging binnen 'rest bebouwde kom' en het type woningen kan geconcludeerd worden dat de ritgeneratie per woning minimaal 1,8 en maximaal 2,1 bedraagt. De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve minimaal 14,4 en maximaal 16,8. De hoeveelheid verkeer ten gevolge van de ontwikkeling van de Tiny Houses is dusdanig laag, zeker in verhouding met het bestaande verkeer dat ten gevolge van de deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn op het gebied van verkeersafwikkeling.

4.6.2.2 Parkeren

Door Spark is de parkeerbehoefte van het voorgenomen initiatief inzichtelijk gemaakt. In de notitie van 15 november 2022 is een inschatting gegeven van de te verwachten parkeerbehoefte van alle veranderingen aan het winkelcentrum, waaronder de realisatie van 8 tiny houses. Het programma met alle wijzigingen aan het winkelcentrum zal gefaseerd worden uitgevoerd en op basis hiervan is een indicatie gemaakt van de parkeerbehoefte aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. De notitie is als Bijlage 8 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing meegenomen. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de normatieve parkeerbehoefte inclusief saldering 0 bedraagt.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 6

Voor de planperiode 2022 - 2028 zal het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. De ondertitel van het programma luidt: Water wijst de weg. Binnen het programma worden er 5 maatschappelijke opgaves benoemd, waar het Hoogheemraadschap de kerntaken aan koppelt:

  • Bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw;
  • Tegengaan van bodemdaling;
  • Versterking van de biodiversiteit;
  • Energieneutraal werken;
  • Nederland circulair in 2050.

Per deelgebied heeft het Hoogheemraadschap een interactieve visiekaart gemaakt, met de 4 landschapstypen (veen, steen, zand en zout). Afhankelijk van het plangebied geldt een ander visie. Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en wordt er meer water afgevoerd via de grote rivieren. Dit kan grote gevolgen hebben voor de (primaire) waterkeringen. Rijnland beschrijft in het WBP6 dat het als taak heeft het leefgebied, de inwoners en bedrijven te beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, de rivieren en het regionale watersysteem. Voor het beschermen van het gebied is samenwerken van belang. Rijnland zorgt er op die manier voor dat er bij ruimtelijke plannen waterveiligheid wordt meegenomen. Ook de overige (water gerelateerde) onderwerpen zoals peilbeheer, het watersysteem en wateroverlast) komen aan bod in het WBP6).


Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.


Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.7.2.2 Watertoets

Beschrijving van het watersysteem

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van Rijnland. Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de legger oppervlaktewater. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat ten noordwesten van de projectlocatie een watergang gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0018.png"

4.6 Uitsnede legger Rijnland

Waterkwaliteit

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit

Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de bestaande situatie en nieuwe situatie. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen aanvullende verharding plaats vindt als gevolg van het initiatief. De nieuwe bebouwing was voorheen bestraat en de nieuwe bestrating van voorheen reeds bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00142-0301_0019.png"

4.7 Bestaande toestand en nieuwe toestand

Beschermde gebieden

Om grond van de vigerende legger van het hoogheemraadschap kan geconcludeerd worden dat de projectlocatie niet gelegen is binnen een beschermingszone van een watergang.

Riolering

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering.

4.7.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 17 november 2017 heeft de raad van Leiden besloten (RV 17.0100) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien.

Het planvoornemen om 8 tiny houses te realiseren op winkelcentrum Kopermolen, wordt benoemd onder artikel 4 lid 1 en is daarmee aangewezen als een bouwplan waarvoor een vvgb niet is vereist.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project wordt door initiatiefnemer uitgevoerd. De kosten in verband met de realisatie zijn voor rekening van initiatiefnemer. De gemeentelijke plankosten worden verhaald middels het sluiten van een anterieure overeekomst. Er is geen aanleiding om aan de economische haalbaarheid van het plan te twijfelen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

In september 2018 is de gemeente Leiden een denk-en-doe-mee-traject gestart en in september en oktober 2018 dachten ruim 1.700 wijkbewoners mee over het gebied via een vragenlijst en op een bijeenkomst. In 2019 is voor de Kopermolen en omgeving het 'Gebiedspaspoort Hart van de Merenwijk' vastgesteld door de gemeenteraad, waarin ook realisatie van de tiny houses is opgenomen. Ter plaatse van het winkelcentrum is tevens een zogenoemde pop-up locatie geopend (woensdag en zaterdag) waar de beoogde plannen in te zien zijn.

6.2.2 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.

De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.

De beantwoording van eventuele zienswijzen vindt plaats in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota vormt een onderdeel van het uiteindelijke besluit tot al dan niet verlening van de omgevingsvergunning.

Het ontwerpbesluit heeft vanaf vrijdag 17 november 2023 tot en met vrijdag 29 december 2024 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.