Plan: | Brahmslaan 80 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00157-0301 |
Aan de Brahmslaan 80 te Leiden ligt een verouderde sporthal. Het voornemen is om op deze locatie een woongebouw te realiseren. Het gaat om een duurzame en 100% sociale ontwikkeling van 25 appartementen voor woonstichting Ons Doel. Het woongebouw zal als eerste in Leiden gebouwd worden met cross laminated timber (CLT).
Met CLT-bouw wordt kruislaaghout gebruikt als bouwmateriaal. Het bouwen met CLT is duurzaam omdat deze vorm van houtbouw CO2 opslaat in plaats van uitstoot, het kent een beperkte realisatietijd, heeft een hoge brandwerendheid en een erg hoge isolatiewaarde. De vloer-, wand- en bouwdelen worden geprefabriceerd en op locatie in elkaar gezet.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestaande juridisch-planologische kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidwest'. Binnen dit plan is de locatie aangegeven met de bestemming 'Sport'.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is er voor gekozen om een postzegelbestemmingsplan op te stellen. Een nieuw bestemmingsplan dient te worden voorzien van een toelichting waarin wordt beschreven dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit document bevat deze toelichting.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen aan het adres Brahmslaan 80 te Leiden. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Brahmslaan, Kinderdienstencentrum Holland Rijnland: De Walnoot, de Apollo Montessorischool en het Clara Wieckpad. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven op een luchtfoto.
Figuur 1.1 Het plangebied weergegeven op een luchtfoto
Voor het plangebied, zoals aangegeven in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het bestemmingsplan 'Zuidwest' welke op 15 juni 2017 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan geeft het plangebied de enkelbestemming 'Sport' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 6' (gebieden met een middelhoge archeologische verwachting).
Op het plangebied geldt ook een parapluplan, namelijk het bestemmingsplan 'Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan 'Zuidwest'. De bestemming 'Sport' staat de functie wonen niet toe zonder aanduiding 'wonen'. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld.
Figuur 1.2 Plangebied weergegeven in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidwest'
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk | |
Zuidwest | 15 juni 2017 | 18 april 2018 | |
Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 | 31 mei 2018 |
Deze wijk Zuidwest is voor het overgrote deel bebouwd in de jaren '50, '60 en '70. Voorheen was het gebied een polder, namelijk de Bosch- en Gasthuispolder. De wijk is destijds ontwikkeld als grootschalig uitbreidingsplan van Leiden om de constante druk op de woningmarkt van na de Tweede Wereldoorlog tegen te gaan. Dit uitbreidingsplan bestond uit open geometrische verkaveling met 'stempel' bebouwing en veel groen.
Het plangebied is in de jaren '60 ontwikkeld als sportvoorziening voor de wijk Zuidwest. De bebouwing direct naast het plangebied is grotendeels later gebouwd, vanaf de jaren '90, als verdere verdichting en vernieuwing van de wijk.
Het plangebied bestaat uit de gymzaal aan de Brahmslaan 80 en de aangrenzende verharding en groen op het perceel. De bebouwing is o.a. gebruikt als locatie voor een tafeltennisvereniging.
De bestaande bebouwing bestaat uit een sporthal van ruim 6 meter hoog en bijbehorende ruimtes met een hoogte van ruim 3 meter. De totale oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 640 m2. Het totale plangebied is ongeveer 1145 m2.
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de nieuwbouw van het Kinderdienstencentrum Holland Rijnland: De Walnoot. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het perceel van de basisschool de Apollo Montessorischool. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een groenstrook met het aanliggende Clara Wieckpad. Tot slot grenst het plangebied aan de westzijde aan het trottoir van de Brahmslaan.
Binnen de gemeente Leiden worden globaal twee typen bestemmingsplannen onderscheiden: actualisatieplannen en ontwikkelingsplannen.
Actualisatieplannen worden veelal opgesteld voor een groter plangebied, bijvoorbeeld een wijk of stadsdeel. Het doel van een actualisatieplan is vooral het conserveren van de bestaande situatie. Hiertoe wordt de bestaande situatie in een actueel juridisch kader gegoten. Hierbij vinden geen (grote) wijzigingen plaats in de planologische situatie.
Dit bestemmingsplan 'Brahmslaan 80' is geen actualisatieplan maar een ontwikkelingsplan: het plan is bedoeld om een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken en hiertoe de bestaande planologische situatie te wijzigen.
De locaties is gelegen in Leiden Zuidwest, dit gebied is in 2018 geactualiseerd in de vorm van het bestemmingsplan 'Zuidwest'.
Voor deze locatie is een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Deze Nota is september 2019 vastgesteld en geeft onder andere de kaders aan waarbinnen de locatie tot definitieve ontwikkeling kan worden gebracht.
Met onderhavig bestemmingsplan 'Brahmslaan 80' wordt de nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Deze nieuwe ontwikkeling bestaat uit sloop van de huidige gymnastiekzaal ter plaatse en de nieuwbouw van een wooncomplex van 25 sociale huurappartementen.
In de nadere uitwerking van de plannen, zoals voorgesteld in dit bestemmingsplan, is op twee punten afgeweken van het eerder vastgestelde Nota van Uitgangspunten.
Het aantal woningen is teruggebracht naar 25 huurappartementen als gevolg van planwijzigingen die te maken hebben met het realiseren van een inpandige fietsenstalling met voldoende ruimte. Om tot een goede indeling te komen van het gebouw is er voor gekozen om één appartement te laten vervallen.
In de Nota van Uitgangspunten is het uitgangspunt opgenomen dat de bestaande bomen op het perceel behouden blijven. Daarbij is aangegeven dat indien uit een boomeffectanalyse zou blijken dat de bomen om bouwtechnische redenen niet behouden kunnen blijven dan dienen de te kappen bomen in de directe omgeving van het plangebied gecompenseerd te worden. Uit een nadere bomen analyse is nu gebleken dat aan de oostzijde van de toekomstige kavel 2 krimlinden niet behouden kunnen blijven tijdens de sloop en nieuwbouw. Deze bomen staan op het terrein van de Apollo Montessorischool. Een aanvullend rapport is opgesteld waarin boombeschermende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt voor 3 platanen aan de westzijde van het plangebied. Hierin is ook nader onderzoek gedaan naar de linden en de mogelijkheid van herplanting en compensatie. Dit rapport is als bijlage toegevoegd.
In overleg met de school zal in de directe omgeving een locatie worden gezocht voor herplanting van de bomen.
Nieuwbouw
De beoogde ontwikkeling bestaat uit één gebouw. Dit gebouw is als volgt opgezet:
Aan de westzijde bevindt zich de kopgevel en tevens entreegevel van het gebouw (zie figuur 2.1). Langs de zuidzijde bevinden zich de entrees van de appartementen (zie figuur 2.2).
Er zijn drie woonlagen in het gebouw. De onderste woonlaag is verbonden met een veranda die gelegen is boven het maaiveld. Op de begane grond bevinden zich naast appartementen ook fietsenbergingen voor de bewoners.
De bovenste twee woonlagen zijn voorzien van een galerij. Het dak wordt voorzien van zonnepanelen.
Figuur 2.1 Impressie westzijde gevel
Figuur 2.2 Impressie zuidzijde gevel
Het gebouw heeft een hoogte van ca 9,5 meter. Het bouwblok beslaat een oppervlakte van ca 500m2.
Omgeving van het woongebouw
De noord- en zuidzijde van het perceel blijven vrij van bebouwing. Deze groene ruimtes worden onder andere gebruikt voor ontsluiting van het gebouw. Hiernaast worden ze gebruikt als gemeenschappelijke tuin en ontmoetingsplek. Met name de ruimte aan de zuidzijde van de bebouwing wordt gebruikt als laagdrempelige ontmoetingsplek en schakel tussen de bewoners en de directe omgeving. Zie ook 3.5 waarin de uitgangspunten voor de inrichting van de buitenruimte is opgenomen.
Conform de Wet ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen worden vastgesteld wanneer het getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Wat al dan niet moet worden verstaan onder een goede ruimtelijke ordening wordt deels bepaald door de (wettelijke) kaders op gebieden als wateropvang, geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en parkeervoorzieningen. Daarnaast komt de gemeente als bevoegd gezag een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe bij het formuleren van ruimtelijk beleid voor aspecten waarvoor geen wettelijke kaders van hogere overheden gelden. In dit hoofdstuk worden de van belang zijnde ruimtelijke beleidskaders behandeld en wordt kort toegelicht hoe zich het bestemmingsplan met deze beleidskaders verhoudt.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR. Het betreft een lokale ontwikkeling, binnen bestaand stedelijk gebied. Deze ontwikkeling is niet in strijd met het nationale belang.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verder uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten wordt derhalve verwezen naar de betreffende paragraaf 3.2.2.3. Gelet op het gestelde in die paragraaf wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
De provincie stuurt in haar Omgevingsvisie op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden.
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit woningbouw binnen bestaand stadsgebied. De transformatie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte in de stad. Hiernaast draagt de ontwikkeling bij aan de woningbehoefte van sociale huurwoningen. In paragraaf 3.2.2.3 wordt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking verder ingegaan op deze woningbehoefte.
Bij het ontwerp is rekening gehouden met diverse duurzaamheidsaspecten zoals beschreven in de Omgevingsvisie. In paragraaf 3.6 wordt verder ingegaan op dit onderwerp.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De verordening is samen met de Omgevingsvisie per 1 april 2019 in werking getreden.
Enkele speerpunten uit de Omgevingsverordening zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is een betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling?
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De huidige bestemming is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan 'Zuidwest' maakt geen woningen mogelijk en het nieuwe plan gaat uit van 25 woningen (sociale huurappartementen).
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. De locatie heeft al een stedelijke functie en is volledig omsloten door andere stedelijke functies.
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat Leiden binnen de regio Holland Rijnland.
Uit bovenstaande blijkt dat er in het geval van Brahmslaan 80 sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied en dat hiermee een toets aan de ladder noodzakelijk is. Dit geldt voor de woningen waarvoor hierna een onderzoek naar de behoefte zal worden gedaan.
Beschrijving behoefte
De woningbehoefte in de gemeente Leiden blijkt uit diverse beleidsstukken en onderzoeken die hierna worden behandeld.
'Woonvisie 2020-2030; Goed wonen in Leiden' en 'Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2023' (2019)
In de nieuwe 'Woonvisie 2020-2030; Goed wonen in Leiden' maakt de gemeente Leiden een analyse van de huidige Leidse woningmarkt, formuleert zij haar visie op de toekomst van wonen in Leiden en vertaalt deze naar een ambitie en vijf doelstellingen die zij tot 2030 wil nastreven. De concrete uitwerking van de visie is opgenomen in de 'Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2023'. De agenda geeft aan met welke maatregelen, spelregels en keuzes de gemeente de doelstellingen uit de woonvisie wil realiseren. Ook benoemt de Uitvoeringsagenda wat de gemeente verwacht van de partners op de woningmarkt.
Enkele concrete acties uit de agenda zijn:
De woonvisie loopt van 2020 tot 2030. De uitvoeringsagenda heeft een looptijd van vier jaar (tot en met 2023) en wordt geactualiseerd zodra zich belangrijke veranderingen voordoen die effect hebben op de Leidse woningmarkt.
Specifieke behoefte sociale huur
De huizenprijzen stijgen, zowel in de koop- als de huursector. Vooral nieuwkomers op de woningmarkt en huishoudens met een laag of middeninkomen hebben veel moeite om een geschikte woning te vinden.
Het aantal personen dat is aangewezen op een sociale huurwoningen is toegenomen, onder andere door het stimuleren van de uitstroom uit instellingen, de extramuralisering van de zorg en de toegenomen aantallen vergunninghouders (vluchtelingen die in Nederland mogen blijven wonen).
Er stonden eind 2017 in Leiden 19.109 woningzoekenden in WoningNet Holland Rijnland ingeschreven voor een sociale huurwoning, waarvan 27% actief woningzoekend is. Het aantal woningzoekenden in de hele regio toont vanaf 2014 een stijgende lijn. Het gemiddeld aantal reacties op aangeboden woningen is in Leiden het hoogst van alle regiogemeenten (166, bij een regionaal gemiddelde van 107). In Leiden geldt net als bij de meeste andere gemeenten: hoe goedkoper de woning, hoe meer reacties. De benodigde inschrijftijd voor het verkrijgen van een woning in Leiden is 6,3 jaar. In 2017 was regionaal de slaagkans 15,3%, in 2016 was dit nog 16,9%. Deze daling komt omdat het aantal aangeboden en verhuurde woningen is afgenomen, terwijl het aantal actief woningzoekenden is gestegen. De slaagkans is het grootst voor de 65-plussers (27%) en het kleinst voor de woningzoekenden tot 23 jaar (5%).
De ambitie is dat tussen 2017 en 2030 van alle nieuwbouwwoningen minimaal 30% een sociale huurwoning is. In het uitvoeringsprogramma is dit verder vertaald.
Uitgangspunt 1: We bouwen 30% sociaal: 2.450 sociale huurwoningen tussen 2017-2030
De gemeente wil dat er voldoende woningen zijn voor mensen die vanwege hun inkomen zijn aangewezen op sociale huurwoningen. Zodat zij passend kunnen worden gehuisvest en dat de wachttijden voor een nieuwe sociale woning niet groter worden. In de RWA is geraamd en afgesproken dat er minimaal 25% sociaal moet worden toegevoegd om voldoende sociale woningen te hebben in 2030. In het beleidsakkoord Samen maken we de stad is opgenomen dat Leiden 30% sociaal bouwt. Dit laatste percentage is de inzet. Vanuit de opgave om in de periode 2017-2030 8.180 woningen te realiseren betekent dit dat de gemeente in deze periode 2.450 sociale huurwoningen wil toevoegen. Met dit initiatief wordt daar mede invulling aan gegeven.
Figuur 3.1 Sturing Woningbouwprogramma huur tot 2030
Figuur 3.2 Spreiding sociale huur
In gebieden met sociale problematiek bepaalt de gemeente het programma sociaal op basis van een gebiedsgerichte kwalitatieve analyse ('rode' gebieden).
In gebieden met meer dan 30% sociaal kan 30% sociaal worden toegevoegd ('blauwe' gebieden).
In gebieden met minder dan 30% sociaal kan minimaal 30% sociaal worden toegevoegd ('groene' gebieden).
Het plangebied ligt in een gebied met minder dan 30% corporatiebezit.
Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017 (2018)
In de Regionale woonagenda is op basis van de provinciale Woningbehoefteraming 2016 gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van woningbouwontwikkeling. Het doel is om het aanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. In de Regionale Woonagenda hebben de gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie gemaakt over:
Het regionale woningbouwprogramma is in 2018 geactualiseerd en met de provincie afgestemd. In Leiden wordt op basis van de regionale afspraken uitgegaan van een eigen behoefte van circa 7.000 woningen tot 2030. De aanvullende behoefte aan woonmilieus verschilt tussen de gemeenten en tussen de subregio's, vanwege het karakter van de verschillende delen van de regio. In Holland Rijnland West is de behoefte vooral gericht op stedelijk wonen.
Figuur 3.3 Woningbehoefte woonmilieus 2017-2030
Figuur 3.4 Uitsnede Woonmilieus regio Holland Rijnland (bron: regionale woonvisie)
In de subregio West was er op basis van de woningbehoefteraming uit 2016 al onvoldoende plancapaciteit om te kunnen voorzien in de woningbehoefte: Er was vraag naar 11.650 woningen en de plancapaciteit was 9.290. Hiervan is slechts een deel hard (vastgesteld bestemmingsplan of uitwerkingsplicht).
Figuur 3.5 Indicatie behoefte woonmilieus 2017-2030 afgezet tegen planaanbod (bron: regionale woonvisie)
Woningbehoefteraming (WBR 2019)
Uit de actuele provinciale Woningbehoefteraming blijkt dat de woningbehoefte in de regio Holland Rijnland groter is dan in 2016 was berekend. In de periode 2019 - 2030 zijn (op basis van de Trendraming) meer dan 27.000 woningen nodig, waarvan 7.000 in de gemeente Leiden.
Figuur 3.6 Gewenste woningvoorraadtoename Holland Rijnland en Leiden (bron: WBR, 2019)
De gemeente houdt zelf een woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte. De gemeentelijke planning blijft binnen de woningbehoefteraming zoals opgenomen in de WBR 2019, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.
In het uitvoeringsprogramma Wonen Leiden 2020-2023 is aangegeven dat vanaf 2017 tot 2030 de Leidse opgave 8.180 woningen is. Na aftrek van de gerealiseerde aantallen in 2017 en 2018 resteert een opgave van 6.680 woningen voor de periode 2019 tot 2030.
Woondeal zuidelijke Randstad (2019)
In de Woondeal zuidelijke Randstad is afgesproken dat het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten in de regio samen optrekken om de woningbouwproductie te versnellen. Gezien de hoge woningbehoefte hebben alle gemeenten in de zuidelijke Randstad een woningbouwopgave, waarbij de tekorten aan (centrum)stedelijke woonmilieus in de woningmarktregio's Haaglanden en Rotterdam en in de studentenstad Leiden het grootst zijn.
Om de druk op de woningmarkt te verminderen, moeten er in de periode tot 2025 100.000 woningen extra bijkomen in de zuidelijke Randstad, oplopend tot 230.000 in 2040.
Leiden Campus (Stationsgebied/Bioscience Park) is aangewezen als een van de 12 ontwikkelingsgebieden. Buiten de 12 locaties van de Verstedelijkingsalliantie doen zich ook kansen voor om binnenstedelijke woningbouwprojecten nabij hoogwaardig openbaar vervoer (HOV), in de regio's Haaglanden en Rotterdam of de gemeenten Leiden of Dordrecht, in de periode tot 2025 te versnellen. De locatie ligt binnen 10 minuten fietsafstand van hoogwaardig OV (station De Vink).
Met bovenstaande is aangetoond dat er sprake is van een woningbehoefte.
In de Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
In artikel 6.9 lid 1 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
In artikel 6.9 lid 1 is opgenomen:
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Voor deze beoogde ruimtelijke ontwikkeling is er sprake van inpassen.
Op de kwaliteitskaart is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als 'steden en dorpen'. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingsgebied.
Uitgangspunt is een ontwikkeling die past binnen de gebiedsidentiteit, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit is het geval: het plan past binnen de aangewezen zones 'steden en dorpen'. Het plan is hiermee ingepast in de omgeving en voldoet daarmee aan de eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
In de structuurvisie worden geen specifieke richtinggevende uitspraken voor de projectlocatie gedaan. Het beperkte aanbod van woningen maakt dat de beschikbare woningen relatief duur zijn, waardoor voornamelijk jonge mensen, maar ook de midden- en hogere inkomens de stad en zelfs de regio verlaten. Met deze ontwikkeling wordt (in beperkte mate) het woningaanbod uitgebreid.
Op 17 oktober 2019 is het ontwikkelperspectief voor Leiden Zuidwest vastgesteld. Het plangebied Brahmslaan 80 is gelegen in in dit deel van Leiden.
Het ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest beschrijft de gewenste ontwikkelrichting richting 2040 van het gebied Zuidwest. Het bestuur van Leiden wil met ambitie de stad ontwikkelen. Er spelen daarbij verschillende grote ruimtelijke opgaven zoals woningbouw, energietransitie, klimaatadaptatie, biodiversiteitverbetering en sociale opgaven. Het bestuur heeft in het beleidsakkoord aangegeven die uitdagingen en transities met veel ambitie aan te gaan in de regio, stad en wijk. Het Ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest schetst de ambitie voor de ontwikkeling van deze wijk richting 2040.
De locatie Brahsmlaan is onderdeel van een groter gebied dat in de wederopbouwperiode is gebouwd en waar wordt ingezet om het karakter van "Modern wonen in het groen" te versterken.
De locatie ligt in een wederopbouwwijk. aan de zuidzijde tussen bestaande woningen en aan de noordzijde tussen maatschappelijke en commerciële voorzieningen. De voorgestelde ontwikkeling bestaat enkel uit een woonfunctie en wordt onderdeel van het karakter van de wederopbouwwijk, waarbij stempels met rijtjes woningen in het groen zijn gepositioneerd. In het algemeen gelden daarvoor de volgende uitgangspunten van de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet:
In reactie op het functioneren van de huidige gebouwen in de wederopbouwbuurt, worden er de volgende extra uitgangspunten voor nieuwe gebouwen aan toegevoegd:
Voor deze ontwikkeling aan de Brahmslaan is concreet een verdere vertaling van de uitgangspunten gemaakt. De randvoorwaarden die hiervoor gelden zijn als volgt:
Er kan worden geconcludeerd dat het voorgestelde plan voldoende rekening houdt met de gestelde uitgangsgpunten voor het gebied en de te realiseren bebouwing. Er is zodoende sprake van een zorgvuldige stedebouwkundige inpassing.
De volgende randvoorwaarden voor de inrichting van de buitenruimte zijn meegegeven:
De inrichting voor de buitenruimte van het woningcomplex aan de Brahmslaan 80 valt uiteen in drie zones:
A. de gezamenlijke tuin
B. de entree
C. het Clara Wiekpad
A. De gezamenlijke tuin
Dit is privé terrein en mag naar eigen inzicht ingericht worden met in acht name van een paar spelregels. Het gebouw staat in een open ruimte, schuttingen, hekken en andere erfafscheidingen worden in het groen niet toegepast. De inrichting is 'open' met lage beplanting. Het zou waarde toevoegen aan de wijk als de inrichting meer is dan een grasveld, bijvoorbeeld door toevoeging van bloeiende planten die bij vookeur meerwaarde hebben voor insecten zoals vlinders en bijen.
B. De entree
Het entreegebied is verhard, de oppervlakte van de verharding wordt geconcentreerd en gekoppeld aan de hoofdtoegang van het gebouw. Er wordt niet meer verhard dan noodzakelijk voor de toegang van het gebouw en fietsparkeren voor bezoeker. Voor het bezoekersparkeren dienen op eigen terrein 0,5 fietsparkeerplekken per woning gerealiseerd te worden. Het materiaal waarin verhard wordt is vrij te kiezen, liefst passend bij de uitstraling van het gebouw.
C. Het Clara Wiekpad
Deze zone is gemeente eigendom maar zal vanwege het bouwplan heringericht moeten worden. Om een overgang te maken van het (openbare) woonpad naar het (private) terrein bij het nieuwe woningcomplex wordt deze strook ingericht met kleurrijke bodembedekker.
Langs het Clara Wiekpad staan een aantal bomen. Deze dienen gehandhaafd te worden. Een boomeffectrapportage moet aantonen of het mogelijk is de bomen tijdens en na de bouwwerkzaamheden te behouden. De boomeffectrapportage is als bijlage opgenomen, hieruit is gebleken dat de bomen langs het Clara Wiekpad behouden kunnen blijven.
Flink Fietsen is een campagne van de gemeente Leiden en omliggende gemeenten om fietsen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Samen met de omliggende gemeenten werkt Leiden aan acht recreatieve fietsroutes door de Leidse Ommelanden. Deze belevingsroutes lopen over het bestaande fietsknooppuntennetwerk. Daarnaast worden er diverse verbeteringen aangebracht in de infrastructuur om fietsen te bevorderen en zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Denk hierbij aan beïnvloeding van de verkeerslichten en meer en verbeterde fietsenstallingen. Ook worden pilotprojecten uitgevoerd om nieuwe technieken te beproeven. Een voorbeeld is het 'groenlichtlint' in de Klokpoort.
Met de campagne Leiden Gaat Goed wil de gemeente inwoners helpen om de juiste keuzes te maken op het gebied van energie en natuur.
Dit beleid beoogt om energiezuinig wonen in een historisch pand mogelijk te maken: juist in oude gebouwen zijn grote winsten te halen. Bij Erfgoed Leiden en Omstreken wordt al jaren gewerkt met het verduurzamen van gebouwd erfgoed. Erfgoed Leiden en Omstreken adviseert op het gebied van energiebesparing, vergunningen en beschikbare subsidies.
Operatie Steenbreek is een landelijke actie om inwoners enthousiast te maken hun tuin te vergroenen. Hierbij kunnen tuintegels worden ingeleverd bij de gemeente en kan de onverharde grond ingezaaid worden met bijvoorbeeld insectenvriendelijke kruidenmixen.
Geveltuintjes zijn vrij eenvoudig zonder al teveel kosten zelf aan te leggen. De gemeente heeft bepaalde voorwaarden waarin getoetst wordt of het aanleggen van een geveltuin op subsidie kan rekenen.
De Klimaatverbond Energy Battle is de energiebespaarwedstrijd van Nederland. Gemiddeld besparen deelnemers 15% op hun energieverbruik.
Algemeen
Op 4 oktober 2017 is de projectopdracht 'Op weg naar een klimaatbestendig Leiden' vastgesteld. Stevige ambities en concrete doelstellingen die moeten zorgen dat Leiden in 2030 geen wateroverlast meer kent in de stad.
Leiden werkt met tien andere partijen samen in het internationale SPONGE2020 project om kennis op te doen en te delen én om samen met bedrijven en burgers een klimaatbestendige stad te bouwen.
SPONGE2020 is een internationaal samenwerkingsverband tussen Nederlandse, Britse en Vlaamse overheden. De naam SPONGE - spons - is een vertaling van deze opgave: Hoe kunnen wij, samen met burgers en bedrijven de waterbergende mogelijkheden in steden beter maken zodat de stad, net als een spons meer water opneemt na hevige regenval en afgeeft in droge periodes. Leiden gaat de komende vier jaar met drie pilotprojecten aan de slag om de opgedane kennis en nieuwste inzichten voor klimaatbestendige stadsontwikkeling in praktijk te brengen. De pilotprojecten komen in Noorderkwartier Oost, het Lakenplein en het Stationsgebied. Voor het SPONGE project is €793.348,- beschikbaar: "Leiden heeft een complexe opgave om de dichtbebouwde stad klimaatbestendig te maken. Dat gaat verder dan de openbare ruimte, we zetten dan ook in op intensieve samenwerking met bewoners en bedrijven. Deze pilots bieden bovendien de kans om in internationaal verband kennis te delen."
Pilotprojecten
De eerste pilot waarmee de gemeente start is de herinrichting van het Noorderkwartier-Oost. De ambitie is om al het hemelwater in de wijk op te vangen, te bergen of te infiltreren zodat de wijk 100% hemelwaterproof wordt. In de pilot Stationsgebied onderzoeken diverse partijen op welke manier de al vastgestelde ambities met betrekking tot leefbaarheid, energietransitie en klimaatbestendigheid kunnen worden meegenomen in de plannen. Bij de pilot Lakenpark wordt samen met diverse partners gewerkt aan een duurzame en aantrekkelijke openbare ruimte als onderdeel van het Singelpark.
Blue Deal
Bijzonder binnen de SPONGE2020 pilots is samenwerking met alle partijen, zoals bewoners, woningcorporaties, architecten, stedenbouwkundigen, lokale overheden, belangenverenigingen, etc. Dit draagt bij aan waterbewustzijn en een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid. Samen met stadspartners maken we concrete afspraken voor een gezamenlijke aanpak om wateroverlast en hittestress tegen te gaan en biodiversiteit te vergroten. Doel is dat deze afspraken worden vastgelegd in een zogeheten "Blue Deal", die in 2018 door alle betrokkenen wordt ondertekend.
Dit bestemmingsplan is opgesteld met de gedachte van duurzame stedenbouw. De basis voor de gemaakte keuzes wordt gevormd door de volgende aspecten:
Het plangebied is onderdeel van de wijk Zuidwest. Deze wijk is aangewezen als één van de prioriteitswijken in de Leidse Warmtevisie. Voor de beoogde ontwikkeling is de hoogste prioriteit binnen het thema duurzaamheid dan ook toegekend aan het onderwerp 'energie', gevolgd door 'klimaatadaptatie en biodiversiteit' en tot slotte 'circulaire economie'.
Voor het onderwerp 'energie' gelden de volgende maatregelen:
Voor het onderwerp 'klimaatadaptatie en biodiversiteit' gelden de volgende maatregelen:
Voor het onderwerp 'circulaire economie' gelden de volgende maatregelen:
Gezien bovenstaande maatregelen is het bestemmingsplan Brahmslaan 80 in overeenstemming met de duurzaamheidsambities van de gemeente Leiden.
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de gemeente Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken).
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor gecertificeerde bedrijven of organisaties.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een aanlegvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een aanlegvergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de aanlegvergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
De negen waarderingsgebieden zijn:
Waarde archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Waarde archeologie 8 | De Romeinse limeszone, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte |
Waarde archeologie 9 | AMK-terreinen, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte |
In het plangebied is waarderingsgebied 6 van toepassing.
Landschappelijke context
De ondergrond van Leiden bestaat uit Pleistocene afzettingen, gelegen op een diepte van 12 tot 16 m - NAP, met daarop Holocene afzettingen bestaande uit veen- en mariene zand- en kleipakketten. In de loop van het Holoceen, vanaf ca. 5000 jaar geleden, werd voor de kust een rij strandwallen gevormd, waardoor het achterland grotendeels werd afgeschermd van de zee. In het Hollandse getijdebekken achter de kustbarrière ontstonden afzettingen van zand en klei die tot het Wormer laagpakket van de Formatie van Naaldwijk worden gerekend. Verder landinwaarts kon als gevolg van de zeespiegelstijging veenvorming optreden (Basisveen, Nieuwkoop formatie).
Alleen via de mondingen van rivieren, zoals bij de Oude Rijn, bleef de zee toegang tot het achterland houden. Naarmate de mondingen dichtslibden en de zeespiegel bleef stijgen, verzoette het milieu gaandeweg en ontstond een dik veenpakket, het Holland Laagpakket. In perioden van grote zee-activiteit werden vanuit de zeegaten soms delen van het veen geërodeerd en vond opnieuw afzetting van klei en zand plaats (transgressiefasen, Walcheren Laagpakket van de Naaldwijk formatie).
Landinwaarts had de Oude Rijn de meeste invloed op de vorming van het landschap. De invloed van de Oude Rijn begon rond 4400 voor Chr., waarbij de bedding van de rivier zich regelmatig verlegde en aan weerzijden van de actieve geul oever- en komafzettingen (klei en zand) werden afgezet. Ook ontstonden in het lage achterland achter de oeverwallen kreek- en geulsystemen. De oeverafzettingen langs deze kreken en geulen lagen relatief hoog in het landschap. Op deze afzettingen kan bewoning vanaf de ijzertijd voorkomen.
In januari 2019 is er een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de beoogde ontwikkeling. Dit onderzoek is uitgevoerd door IDDS. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in bijlage 4 bij deze toelichting.
Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren:
In het plangebied geldt er voor -3,2 tot -3,3 m NAP een middelhoge archeologische verwachting. Voor de overige niveaus geldt er een lage archeologische verwachting. Tijdens de werkzaamheden voor de beoogde ontwikkeling wordt de laag met een middelhoge archeologische verwachting niet gestoord.
Vanwege de middelhoge archeologische verwachting tussen -3,2 tot -3,3 m NAP wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen in de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Erfgoednota 2014–2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken – uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het plangebied omvat de locatie waarop de gymnastiekzaal Brahmslaan 80 staat. De ruimtelijke structuur van de locatie en de directe omgeving is grotendeels bepaald door het naoorlogse uitbreidingsplan voor Zuid-West. Hierin heeft de Brahmslaan een beeldbepalende waarde, deze is dan ook aangeduid met een hoge cultuurhistorische waarde in de Cultuurhistorische waardenkaart van Erfgoed Leiden. Het plangebied bevindt zich in een deel van de wijk dat grotendeels in de jaren '60 is ontwikkeld, en daarna in de loop van der jaren steeds meer is verdicht.
Het plangebied is niet in of in de nabijheid van een beschermd dorps- of stadsgezicht gelegen.
Het plangebied bevindt zich niet in een landgoederenbiotoop.
Het plangebied bevindt zich niet in een molenbiotoop.
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig.
In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig.
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. In de wet wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming, soortenbescherming en de bescherming van houtopstanden. De Wnb heeft hiermee de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet vervangen. De Wnb beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
3. Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft haar ecologisch beleid vastgelegd in de Omgevingsverordening. Hiermee worden bepaalde gebieden en landschapselementen beschermd, zoals het Natuurnetwerk Nederland, gebieden uit de strategische reservering natuur en het weidevogelgebied.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet, en daarna de Wet natuurbescherming, stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.
De gemeente is zeer terughoudend met het kappen van bomen. Het beleidsakkoord 2018-2022 "Samen maken we de stad" geeft de ambitie van de gemeente weer om de stad zichtbaar te vergroenen. Dit doet de gemeente om in te spelen op klimaat adaptie en het tegengaan van hittestress. De gemeente stimuleert bij nieuwbouwplannen actief om extra te vergroenen en overbodige verharding te verwijderen. Het behouden van bomen past binnen deze ambitie.
Ter plaatse van het plan staan op basis van de Groene Kaart geen waardevolle houtopstanden aangegeven. Er zijn wel bomen met een stamomtrek van 45 cm of meer (gemeten op 130 cm hoogte), (bron: Groene Kaart 2012 Leiden d.d. 11 februari 2016, Gemeente Leiden). Eventueel kunnen beeldbepalende of monumentale bomen als zodanig worden beschermd in het bestemmingsplan. Dergelijke waardevolle bomen komen hier echter niet voor.
Uit een nader gedane bomeneffectanalyse (zie bijlage) is gebleken dat tijdens de sloop en nieuwbouw 2 bomen op een naastgelegen perceel niet behouden kunnen blijven. Deze constatering was nog niet gedaan ten tijde van de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten. Hierin is het uitgangspunt opgenomen dat de bestaande bomen op het perceel behouden blijven, mocht blijken uit nader onderzoek dat de bomen om bouwtechnische redenen niet behouden kunnen blijven dan dienen de te kappen bomen in de directe omgeving van het plangebied gecompenseerd te worden. De betreffende bomen bevinden zich niet op het perceel zelf maar ten oosten daarvan op het aangrenzende terrein van de Montessori school. Intitiatiefnemer is in overleg getreden met de school en gezamenlijk met de gemeente zal een compensatieplan worden opgesteld met herplant van de bomen in de omgeving.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal een compensatieplan duidelijk maken waar de 2 bomen herplant zullen worden. Binnen de directe omgeving is hiervoor voldoende ruimte. De definitieve inrichting zal tijdens de omgevingsvergunningaanvraag aan bod komen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide bedraagt circa 5,6 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied circa 740 meter. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.
Gezien de grote afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen naar verwachting ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten.
Er zal met dit project naar verwachting geen sprake zijn van negatieve effecten op natuurgebieden (stikstof).
In de gebruiksfase zal er minder stikstofuitstoot zijn dan in de huidige situatie. Het project betreft een aardgasloosproject, de huidige sporthal is daarentegen voorzien van een gasgestookte CV installatie. Zoals hiervoor beschreven in 3.5.3 worden er in dit project veel maatregelen ten aanzien van duurzaam bouwen genomen. Daarbij is er door het plan sprake van een afname van de verkeergeneratie van 9,2mvt/etm. Zie ook 4.7.2. Rekenresultaten van Aerius Calculator zijn opgenomen in bijlage 2.
Voor wat betreft de aanlegfase zal een berekening worden gemaakt bij de Wabo-omgevingsvergunning. De stikstofdepositie zal dan voorafgaand aan de bouwvergunningsprocedure bepaald moeten worden. Op dat moment zal vast komen te staan of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig zal zijn. Op basis van reeds uiitgevoerde berekeningen van andere bouwprojecten is de verwachting dat het project uitvoerbaar is.
Quick scan flora en fauna
De huidige ecologische waarden in het plangebied zijn vastgesteld aan de hand van een ecologische quick-scan. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau Stadsnatuur. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:
Voor de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen is er een vervolgonderzoek gedaan. Dit vleermuisonderzoek, dat wederom uitgevoerd is door Bureau Stadsnatuur, is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek komende de volgende conclusies naar voren:
Naar aanleiding van deze conclusies wordt het volgende aanbevolen:
Voorgenomen gebiedsontwikkeling leidt niet tot het wegnemen van beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen. Verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis zijn echter aanwezig in aangrenzende bebouwing. Deze locaties kunnen mogelijk gedurende de bouwfase ingeschikt raken als gevolg van verstoren.
Voorzie in een ecologisch werkprotocol om uit te sluiten dat er sprake is van negatieve externe werking op de verblijfplaatsen. Hierin opgenomen staan mitigerende maatregelen om verstoren te voorkomen. Vooral bij inzet van verlichting dient men bedacht te zijn op beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen in de directe omgeving. Een werkprotocol is opgesteld door Bureau Stadsnatuur.
Ten aanzien van overige natuurwaarden:
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die de voorgenomen nieuwbouw ernstig belemmeren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruikt gemaakt van de 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimale gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De inde handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Milieucategorie | Richtafstand woongebied in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 100 | 50 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als stille woonwijk. Er liggen zowel woningen, maatschappelijke functies als winkels in de nabijheid van elkaar.
Er zijn twee functies aanwezig in de directe nabijheid van het plangebied die zijn opgenomen in de 'Handreiking Bedrijven en mileuzonering'. Dit zijn de Apollo Montessorischool ten oosten van het plangebied en het kinderdagcentrum De Walnoot. Beide functies hebben een richtafstand van 10 meter tot een gemengd gebied met betrekking tot het aspect geluid.
De richtafstand tussen het plangebied en het kinderdagcentrum De Walnoot wordt niet behaald. Hierom is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden besproken in paragraaf 4.5.4. Hieruit wordt geconcludeerd dat het aspect geluid het plan niet in de weg staat.
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.
Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand stillbeginsel.
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieu Adviesbureau Adverbo (d.d. 16 februari 2017). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Samenvattend wordt geconcludeerd dat in de grond en in het grondwater geen verontreinigingen zijn aangetroffen.
Naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling is er ook een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieu Adviesbureau Adverbo (d.d. 23 september 2019). Tijdens het aanvullend onderzoek uit 2019 zijn inpandige boringen verricht om de bodemkwaliteit onder het pand te bepalen. In de grond onder het pand zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. De grond onder de bebouwing is indicatief onderzocht op de aanwezigheid van asbest. In het aangeleverde grondmonster is geen asbesthoudend materiaal aangetoond. Aangezien tijdens de veldwerkzaamheden zintuiglijk geen afwijkingen aan het monstermateriaal zijn waargenomen is er geen aanleiding tot het verrichten van een asbestonderzoek conform de NEN 5707. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt:
Samenvattend wordt geconcludeerd dat plaatselijk ten hoogste lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De betreffende onderzoeken kunnen worden gebruikt voor de verlening van de omgevingsvergunning bouwen. Ten behoeve van de verlening van die vergunning kunnen de volgende voorwaarden aan de aanvrager worden medegedeeld:
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR)4, en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR)5.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Landelijk beleid
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet weg geldt de Regeling basisnet, daarin zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: een afstand voor het risicoplafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Provinciaal Beleid
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een heldere en transparante toelichting geven, waarin zij uitleggen waarom een ontwikkeling noodzakelijk is.
Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2014 de omgevingsvisie externe veiligheid geactualiseerd (Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel op basis van zonering van het groepsrisicodiagram opgesteld en richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd.
Uit de professionele risicokaart Nederland blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen transporten van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water of door buisleidingen plaatsvinden met een externe werking op het plangebied. Wel worden op circa 390 meter ten oosten van het plangebied gevaarlijke stoffen vervoerd over de N206. De weg heeft geen PR10-6 risicocontour. Het plangebied is wel gelegen binnen het effectgebied van deze weg. Gezien de afstand tot het plangebied (meer dan 200 meter) is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het maatgevende invloedsgebied (GF3) is 355 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico van deze weg.
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst West-Holland de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze Richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Wegverkeerslawaai
Geluidzone
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidgevoelige objecten. Hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde wegen. De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 265 meter van de Voorschoterweg (N447, maximum snelheid 70km/uur). Deze weg heeft een geluidzone van 350 meter breed. De Brahmslaan langs de te ontwikkelen locatie hebben een maximum snelheid van 30 km/uur en is in het kader van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook het akoestisch klimaat ten aanzien van deze weg beoordeeld.
Grenswaarden Wet geluidhinder
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB en de maximale ontheffingswaarde 63 dB vanwege de ligging van de woningen in stedelijk gebied. Voor de niet gezoneerde Brahmslaan gelden deze grenswaarden als richtwaarden.
Uitgangspunten
N447
Voor de intensiteit van het verkeer op de N447 is gebruik gemaakt van het telcijfer uit 2018 voor een gemiddelde weekdag, zoals deze is vermeld op de website van de Provincie Zuid Holand. Deze bedraagt 17.767 mvt/etmaal. Uitgaande van een autonome groei van het verkeer van 1% per jaar zal de intensiteit in 2030 (planperiode) circa 20.000 mvt/etmaal bedragen. Voor de etmaal- en voertuigverdeling is uitgegaan van een een standaardverdeling voor provinciale wegen in Zuid-Holland ('Grenzen aan de groei', Rho, 2009). In bijlage 9 staan alle berekeningsuitgangspunten. Voor de verharding is uitgegaan van dicht asfalt beton en de wettelijke snelheid bedraagt 70 km/h.
Brahmslaan
De Brahmslaan is een 30 km/uur weg met een intensiteit van ca. 1.050 mvt/etmaal (RVMK 2030). De verharding bestaat uit dicht asfaltbeton.
De nieuwbouw zal bestaan uit maximaal drie bouwlagen met een bouwhoogte van circa 10 meter. Er is gerekend op de maatgevende toetshoogte van 7,5 meter.
Resultaten
Voor de N447 is een indicatieve SRM-I berekening uitgevoerd, vanwege de grote afstand tussen de weg en het plangebied. Deze rekenmethode houdt geen rekening met de afschermende werking van de tussenliggende gebouwen. De 48 dB contour is berekend, zie bijlage 9. Uit de berekening blijkt dat de 48 dB contour op circa 300 meter uit de as van de N447 ligt. Direct naast het plangebied ligt bebouwing, waarvan langs de Apollolaan zelfs bebouwing die hoger is dan in het plangebied wordt mogelijk gemaakt. Deze bebouwing vervult een goede afschermende functie voor het plangebied. Daarom is het aannemelijk dat de verwachte geluidbelasting op de nieuwe woningen lager of gelijk zal zijn aan 48 dB. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder.
Vanwege de Brahmslaan bedraagt de geluidbelasting 48 dB op een afstand van 11 meter vanuit de as van de weg, zie bijlage 11. De nieuwe woningen worden voorzien op een grotere afstand uit de wegas namelijk circa 16 meter. Daarom wordt voldaan aan de richtwaarde van 48 dB. Vanaf deze afstand zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen aan het woningcomplex nodig.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg. De woningen kunnen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Akoestisch onderzoek kinderdagcentrum
Door Kraaij Akoestisch Adviesbureau is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 9. Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies naar voren.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
De richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode wordt met 2 dB(A) overschreden ten gevolge van spelende kinderen op het speelterrein. De overschrijding van de richtwaarde wordt aanvaardbaar geacht omdat:
In de avond- en nachtperiode bedraagt het equivalent geluidniveau ten hoogste 35 dB(A) vanwege de luchtbehandelingsinstallatie bij een bronvermogen van 75 dB(A) en een gebruiksduur van 100 % in de dag- en 70% in de avond- en nachtperiode. De richtwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, dus inclusief een eventuele tonaalcorrectie van 5 dB(A), van 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nachtperiode wordt niet overschreden.
Maximaal geluidniveau
De richtwaarde van 70 dB(A) in de dagperiode wordt met 3 dB(A) overschreden ten gevolge van spelende kinderen op het speelterrein. De overschrijding van de richtwaarde wordt aanvaardbaar geacht omdat:
De richtwaarde van 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode wordt niet overschreden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van in totaal 25 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Daarnaast blijkt uit de NSL-monitoringstool dat ter plaatse van de N447 en de N206 ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een Mer-plicht voor plannen (planMer)en een Mer-plicht voor besluiten. Een plan is planMer-plichting als het plan kaders stelt voor Mer-plichtige activiteiten.
Het plan omvat een nieuwe activiteit die genoemd is in het Besluit milieueffectrapportage in bijlage D, onder 11.2 (stedelijk ontwikkelproject). Het aantal wooneenheden, de bedrijfsvloeroppervlakte dan wel de totale oppervlakte van het plan blijven ruim onder de drempelwaarden zoals die zijn genoemd in die bijlage bij het besluit. Voor wat betreft het gestelde in het Besluit is geen formele milieueffectrapportage nodig en kan worden volstaan met een vorm-vrije m.e.r.beoordeling.
Of een passende beoordeling/Mer nodig is op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is nader onderzocht in de Mer-aanmeldingsnotitie die is opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie is als bijlage opgenomen. De Omgevingsdienst heeft vervolgens, voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan een (vormvrij) m.e.r. beoordelingsbesluit genomen, ook deze is bijgevoegd. De basis van deze notitie vormt hoofdstuk 4 (omgevingsaspecten) van de toelichting op het bestemmingsplan met onderliggende onderzoeken.
De onderwerpen die in de beoordeling aan bod komen zijn terug te vinden in bijlage III van de Europese Mer-richtlijn(2011/92/EU), artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria. Het gaat hierbij om:
De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.
Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.
In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:
Met deze ambities wil Leiden bijdragen aan het bovenliggende doel dat ook in de Verkenning LAB071 is gebruikt: de Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.
Leiden zal een aantal belangrijke maatregelen nemen ter verbetering van de structuur van het wegennet. De basis hiervoor is een ring die de hoofdontsluitingsstructuur van Leiden en de Leidse agglomeratie vormt. Deze hoofdstructuur wordt mogelijk door de komst van de Rijnlandroute en de verbrede A4. De Rijnlandroute sluit in feite de ring rond de Leidse agglomeratie. De ring die zo ontstaat wordt gevormd door de A44, Rijnlandroute, A4, en de streng N446 ¡V Oude Spoorbaan ¡V Willem de Zwijgerlaan ¡V Schipholweg ¡V Plesmanlaan, en heet vooralsnog de Leidse Ring. Door ook op het gemeentelijke deel maatregelen te nemen, versterken we deze Leidse Ring en functioneert deze als de snelle en betrouwbare hoofdstructuur van de Leidse agglomeratie. Het bundelen van meer verkeer op deze route, maakt het mogelijk in andere delen van de stad aanpassingen van de wegenstructuur uit te voeren.
Met de Leidse Ring als basis is in deze nota een keuze gemaakt welke wegen de gemeente ziet als wegen met een ontsluitende functie, en welke wegen gelden als verblijfsgebieden. Hiertoe is gebruik gemaakt van de wegencategorieen conform het programma Duurzaam Veilig: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Leiden voegt hier een categorie aan toe, namelijk wijkontsluitingswegen. Het gaat daarbij om wegen waar de verblijfsfunctie belangrijk is, maar het verkeeraanbod zodanig is en blijft, dat hier ook de verkeersfunctie op een verantwoorde wijze moet worden geborgd. Deze wijkontsluitingswegen liggen vooral in en rond de binnenstad. Uit de resulterende kaart die de gehele ontsluitingsstructuur van Leiden weergeeft, volgen opgaven voor weginrichtingen.
Naast de categorisering van de wegen is ook gekozen voor een aantal andere maatregelen die het functioneren van de wegenstructuur bepalen:
De nota bevat ook maatregelen op het gebied van duurzaamheid en leefbaarheid. Voor leefbaarheid is de introductie van de Leidse Ring al een positieve ontwikkeling: bundelen op de Leidse Ring betekent dat andere wegen minder verkeer te verwerken krijgen en op de Leidse Ring zijn extra maatregelen mogelijk om de gevolgen voor de leefbaarheid te beperken. Voor duurzaamheid is het belangrijk meer gebruik te maken van duurzame vormen van transport. Vooral het bevorderen van het gebruik van de fiets en het OV dragen hieraan bij. De nota noemt ook andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid, zoals stedelijke distributie en het toepassen van mobiliteitsmanagement.
Leiden kent geen black spots (locaties met bovenmatige ongevallencijfers), maar er zijn wel locaties waar verbetering van de verkeersveiligheid wenselijk is. De nota benoemt een aantal locaties voor projecten om de veiligheid te verbeteren. Daarnaast zijn verkeerseducatie en publiekscampagnes manieren om de veiligheid te verbeteren. Voor die laatste maatregelen sluit de gemeente aan bij Holland-Rijnland.
Bij het OV-beleid is gekeken naar gedetailleerde gegevens over het reisgedrag van OV-reizigers die beschikbaar zijn als gevolg van de introductie van de OV-chipkaart. Vervolgens is beschreven hoe aan een beter OV gewerkt zal worden. Eerder is al gekozen voor de komst van een aantal lijnen met Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV). Deze HOV-lijnen en het spoornet zijn de dragers voor het OV-systeem. Hieronder zijn er vooral ontsluitende buslijnen die de wijken bedienen. Ten behoeve van de volgende concessie (waar de gemeente niet de bepalende partij in is, maar waar de gemeente wel invloed op heeft) zal de gemeente zoeken naar mogelijkheden die beter aansluiten op het werkelijke reisgedrag van OV-gebruikers en die meer rekening houden met andere belangen in de stad (zoals leefbaarheid). Ook innovatieve mogelijkheden (zoals nieuwe soorten vervoermiddelen voor het OV) komen hierbij aan bod.
In de nota is sprake van het verplaatsen van het busstation naar de zeezijde van het station. Het busstation zal echter op de huidige locatie aan de stadszijde blijven, zo is na vaststelling van de nota door het college besloten.
De beleidsnota noemt op het gebied van voetgangers een beperkt aantal projecten: het verbeteren van de routes voor de voetganger van station Leiden Centraal naar het Bio Science Park en naar de binnenstad, en het realiseren van goede looproutes vanaf de nieuwe parkeergarages. Voor het overige is het voor de voetganger vooral belangrijk dat in de ontwerpen van de openbare ruimte altijd goed naar de belangen voor de voetganger wordt gekeken, ook van de kwetsbare doelgroepen hierbinnen.
Voor de fiets wordt het staande beleid uit de Nota Herijking Fietsroutes Leiden 2013-2020 doorgezet, met daarbij een aantal aanvullingen. Voor meer fietsgebruik is het vooral belangrijk dat de fietser beschikt over snelle en directe routes. Daar worden projecten voor uitgevoerd, voor een deel tussen Leiden en andere gemeenten, voor een deel binnen Leiden zelf. Ook komen er extra inspanningen op het gebied van fietsparkeren.
Op het gebied van parkeren is al een aantal belangrijke keuzen ingezet: de realisatie van nieuwe parkeergarages en de uitbreiding van gereguleerd parkeren. De beleidsnota benoemt de verschillende achterliggende doelen van het parkeerbeleid en somt de maatregelen om de doelen te halen op, waarvan eerdergenoemde parkeergarages en het gereguleerd parkeren de voornaamste zijn.
Bij verplaatsingen met het OV is er nagenoeg altijd sprake van ketenmobiliteit. Dat wil zeggen, bij de verplaatsing gebruikt de OV-reiziger ook voor- en natransport. Door het voor- en natransport beter te laten plaatsvinden, wordt het gebruik van het OV bevorderd. De voornaamste maatregelen hiertoe zijn het verbeteren van het fietsparkeren en de looproutes bij de stations. Hier worden inspanningen toe verricht.
Ook maatregelen op het gebied van verkeersmanagement maken deel uit van de Mobiliteitsnota. De meest omvangrijke maatregel die de gemeente zal nemen, is het sterk uitbouwen van het monitoringssysteem van het verkeer. De gegevens die als gevolg hiervan beschikbaar komen, bieden verschillende mogelijkheden om het verkeer beter te laten afwikkelen, waaronder het gebruiken van geavanceerdere algoritmes voor verkeerslichten, en het koppelen van de gegevens aan de vaarwegmanagementcentrale van de provincie. Met de laatste maatregel beogen wij dat de brugopeningen van de provinciale bruggen beter worden afgestemd op het wegverkeer.
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo. Op 4 juni 2015 zijn de beleidsregels op enkele punten gewijzigd vastgesteld.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt aan de zuid oostzijde ontsloten door de Kurt Weillstraat en aan de westzijde door de Brahmslaan. Beide wegen zijn onderdeel van een 30 km-zone. Via de Kurt Weillstraat kan de Brahmslaan bereikt worden en de Brahmslaan komt uit op de Voorschoterweg (N447) waarmee het gebied ontsloten is.
Langzaam verkeer
Het plangebied is goed bereikbaar voor langzaam verkeer. Op de Brahmslaan delen fietsers de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Langs deze straat is een trottoir aanwezig. Langs het zuiden van het plangebied loopt een voetpad, het Clara Wieckpad, die de Brahmslaan verbindt met de Kurt Weillstraat en het Rousselpad.
Openbaar vervoer
Het plangebied ligt op loopafstand (circa 350 meter) van de bushalte Leiden, Brahmslaan. Via deze bushalte rijdt er per kwartier een bus. Hiermee kan in ongeveer 15 minuten station Leiden Centraal bereikt worden.
Verkeersgeneratie
De verandering van een sporthal naar woningen zorgt voor een andere verkeersaantrekkende werking van het plangebied. De huidige en toekomstige vekreersgeneratie wordt berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). Tabel 4.1 toont hiervan een overzicht.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie
Verkeersgeneratie | Functie | Aantal | Kencijfer | Verkeersgeneratie | ||
Huidige situatie | Sporthal | 922 | m2 BVO | 7,2 | per 100 m2 | 66,4 mvt/etmaal |
Toekomstige situatie | Huur, etage, midden/goedkoop | 26 | woningen | 2,2 | Per woning | 57,2 mvt/etmaal |
Verschil huidig/toekomstig | -9,2 mvt/etmaal |
Autoparkeren
Voor onderhavig plan is in september 2019 een Nota van Uitgangspunten vastgesteld. Hierin is onderstaande parkeervraag opgenomen, getoetst aan de op dat moment geldende beleidsregels. Op basis van het overgangsrecht gelden onderstaande parkeernormen voor deze ruimtelijke activiteit.
In de bestaande situatie staat een sporthal waarvoor een parkeervraag van 17 parkeerplaatsen is. Deze parkeervraag wordt opgelost in de omliggende straten. Uit de parkeerdrukmeting van 2019 van de gemeente Leiden blijkt dat de parkeerdruk in deze wijk lager is dan 80%.
De beoogde ontwikkeling voorziet het plangebied van 25 sociale huurappartementen van ongeveer 50 m². Voor huurappartementen tot 65 m² geldt een parkeernorm van 0,6 per woning ter plaatse van het plangebied (Beleidsregels parkeernormen Leiden). Dit betekent dat er een parkeervraag is van 15 parkeerplaatsen voor de beoogde ontwikkeling.
Doordat de parkeervraag in de beoogde situatie niet toeneemt en de parkeerdruk in de wijk lager is dan 80% kan er geconcludeerd worden dat er voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om de parkeervraag van de beoogde ontwikkeling op te vangen in de omliggende straten.
Fietsparkeren
Bij nieuwbouwprojecten moeten er voldoende fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd conform CROW richtlijn 317. Dit betekent een minimum van 2 per woning en 0,5-1,0 bezoekersplaatsen per woning. Hierbij dient dit voor bewoners inpandig plaats te vinden en voor bezoekers bij de hoofdingang. Er wordt daarbij ook rekening gehouden met opstelplaatsen voor bakfietsen en scooters.
In totaal dienen er 50 inpandige fietsparkeerplaatsen te worden gerealiseerd conform CROW richtlijn 317. In de beoogde ontwikkeling worden er 59 inpandige fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Hier wordt er onderscheid gemaakt in parkeerplaatsen voor 5 scooters, 48 fietsen, 5 elektrische fietsen en 1 scootmobiel. Er worden inpandig voldoende fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m² is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m² dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
Op 2 november 2019 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland in een reactie in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro dat er geen bezwaren zijn tegen de planontwikkelingen. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.
Beschrijving van het watersysteem
Binnen het plangebied behoort al het oppervlaktewater tot het boezemsysteem, waarvan het zomerpeil is vastgesteld op NAP min 0,61 m en het winterpeil op NAP min 0,64 m.
Watercompensatie
Het plangebied is in de huidige situatie geheel verhard door de sporthal en de omliggende bestrating. De beoogde ontwikkeling voorziet het plangebied van een groene inrichting aan weerszijden van de bebouwing. Hierdoor zal het percentage verharding afnemen waardoor er geen watercompensatie noodzakelijk is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van het bestemmingsplan Brahmslaan 80 zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 5 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 6 t/m 10 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 11 en 12 Overgangs- en slotregels:
Hierna wordt ingegaan op de inhoud van de regels per hoofdstuk.
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Groen (artikel 3)
Voor een gedeelte van het plangebied van dit bestemmingsplan geldt een groenbestemming. Deze groenbestemming is bedoeld om een gezamenlijke tuin te realiseren. Het betreft privéterrein en mag naar eigen inzicht worden ingericht met in acht name van een paar spelregels: het gebouw staat in een open ruimte waarin schuttingen, hekken of andere erfafscheidingen niet gewenst zijn. De inrichting is 'open' met een lage beplanting.
Wonen (artikel 4)
De bestemming wonen is bedoeld voor het nieuw te realiseren gebouw en de daarbij behorende voorzieningen zoals opgenomen in de regels. Buiten het bouwvlak mag niet worden gebouwd.
Waarde - Archeologie 6 (artikel 5)
Vanwege de middelhoge archeologische verwachting tussen -3,2 tot -3,3 m NAP wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen in de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 6)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 7)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene afwijkingsgsregels (artikel 8)
Deze regels hebben betrekking op de mogelijkheid (bij omgevingsvergunning) voor afwijken van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige inrichting van de bestemming en deze stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn.
Voorwaardelijke verplichting ( artikel 9)
In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen voor vaste gebruikers op eigen terrein beschikbaar moet zijn. Het bezoekersparkeren mag buiten het plangebied worden opgelost.
De parkeernormen zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden. Deze beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag (een zogenaamde dynamische verwijzing).
Op basis van een verzoek om omgevingsvergunning wordt op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden berekend wat de totale parkeerbehoefte van het plan is. Vervolgens dient het aandeel vaste gebruikers (bewoners en werknemers) op eigen terrein te worden opgelost. Het bezoekersaandeel mag worden opgelost op niet-eigen terrein, namelijk in de omgeving aan de Ter Haarkade en de Toussaintkade.
Omdat de beleidsregels van de gemeente Leiden niet voorzien in een opsplitsing in vaste gebruikers en bezoekers, is er in lid c van dit artikel een verwijzing opgenomen naar CROW-uitgifte 317 (of de opvolger hiervan). In deze uitgaven wordt wel een onderscheid gemaakt tussen vaste gebruikers en bezoekers. Op basis hiervan kan voorzien worden in een goede parkeerregeling voor dit project.
Overige regels (artikel 10)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 11)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 12)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Algemeen
Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkeling, die mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan, financieel uitvoerbaar dient te zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk.
Grondexploitatiewet
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
In onderhavig geval is de gemeente grotendeels eigenaar van de gronden waar bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet zijn voorzien. Dit betekent dat voor deze gronden kostenverhaal anderszins verzekerd is door middel van gronduitgifte. Er is een koopovereenkomst gesloten tussen de gemeente en woonstichting Ons Doel. De gemeentelijke plankosten en kosten voor de herinrichting van het openbaar gebied die toerekenbaar zijn aan de herontwikkeling, zullen worden gedekt op basis van de afspraken in de koopovereenkomst.
Een planschadeovereenkomst wordt gesloten met de initiatiefnemer.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Met de initiatiefnemer is een participatie aanpak overeen gekomen. Er hebben 3 participatiemomenten plaatsgevonden.
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn er drie informatieavonden georganiseerd. Tijdens de eerste informatieavond op 4 februari 2019 kregen omwonenden informatie over het plan en konden ze hun eerste reacties uiten ten aanzien van de ontwikkeling. Hieruit is gebleken dat het plan wisselend is ontvangen en dat er diverse zorgpunten waren vanuit de omgeving.
Tijdens de tweede informatieavond op 6 mei 2019 hebben de omwonenden een toelichting gekregen op de door hen ervaren zorgpunten. Tevens hebben de aanwezigen tijdens de informatieavond opnieuw hun mening kunnen geven
De algemene conclusie na twee informatie- en participatiebijeenkomsten is dat het gevoel in de buurt over de ontwikkeling niet geheel positief is. Sommige omwonenden pleitten voor het behoud van de sporthal, terwijl anderen liever een buurtcentrum zien op deze locatie. Omwonenden zien liever geen woningbouw op deze locatie, al begrijpen zij wel dat Leiden een enorme woningbouwopgave heeft en dat onderzocht wordt welke plekken geschikt zijn voor verdichting.
Tijdens een 3e inloopavond op 29 oktober 2019 was er een zeer kleine opkomst van omwonenden, ca 10 personen zijn geweest. Ook zij waren niet geheel positief over de ontwikkeling. Het betrof de volgende bezwaren: teveel verdichting geen voorkeur voor kleine sociale huurwoningen op deze locatie, kappen van bomen is niet wenselijk.
De uitkomsten van de 1e participatieronde zijn opgenomen in de Nota van Uitgangspunten Brahmslaan 80 welke voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is opgesteld. Deze nota is opgenomen in bijlage 12.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 bro zal vooraf een vooraankondiging van dit bestemmingsplan worden gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plege. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere partijen die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geinformeerd. Gedurende de termijn van inzage legging worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het bestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen. In die termijn kon eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen, er zijn echter geen zienswijzen binnengekomen.