direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Indoor Sportcentrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00152-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het realiseren van voldoende en kwalitatief goede sportaccomodaties vormt één van de belangrijkste ambities uit de Sportnota 2013 - 2018 'Verleiden tot bewegen' vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2012. Deze ambitie richt zich in Leiden op de realisatie van onder meer een nieuwe topsporthal. Het nieuwe Indoor Sportcentrum (ISC) dient ter vervanging van de huidige Vijf Meilhal en de huidige 3 Oktoberhal. Het zal worden gebruikt als topsportaccommodatie voor ZZ Leiden basketbal (topsport) en als gymnastiekhuisvesting voor het nieuwe Leonardo College (school voor voortgezet onderwijs), MBO Rijnland en Leidse sportverenigingen die hun sport op topniveau beoefenen (breedtesport). Het nieuwe Indoor Sportcentrum zal bestaan uit twee hallen: een topsporthal en een breedtesporthal. Tevens wordt voorzien in (multifunctionele) ruimtes ten behoeve van verenigingen en/of onderwijs, een fysiotherapiepraktijk en ondersteunende horeca gelegenheid.

De opdracht voor ISC Leiden is uitgewerkt binnen de volgende vastgestelde kaders:

RV 12.0118 Sportnota 2013-2018 Verleiden tot bewegen d.d. 20 december 2012;

RV 16.0028 Quick Scan Locatie onderzoek Topsporthal d.d. 29 maart 2016;

RV 17.0056 Afweging Sportaccommodaties Leiden d.d. 6 juli 2017;

RV 17.0115 Kaderbesluit Indoor Sportcentrum (Topsporthal) d.d. 15 februari 2018;

RV 19.0011 Voortgangsbesluit Indoor Sportcentrum d.d. 4 april 2019;

RV 19.0087 Uitvoeringsbesluit Indoor Sportcentrum d.d. 19 september 2019.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van het nieuwe Indoor Sportcentrum.

1.2 Begrenzing plangebied

Het Indoor Sportcentrum wordt gerealiseerd op het meest zuidelijk gelegen voetbalveld van sportpark Boshuizerkade. De locatie grenst aan de Churchilllaan (west), de Telderskade (zuid), de Boshuizerkade (oost) en aan sportvelden (noord). Aan de west-, zuid en oostzijde is de locatie omgeven met een sloot met een zachte oever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00152-0301_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment dat onderhavig bestemmingsplan van kracht wordt, geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Zuidwest', vastgesteld op 15 juni 2017 en onherroepelijk sinds 18 april 2018. Op de locatie van het toekomstig Indoor Sportcentrum ligt de bestemming 'Sport'. De belangrijkste strijdigheid is dat er geen bouwvlak is om het gebouw te kunnen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00152-0301_0002.png"

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

Het plangebied omvat de voormalige Boschhuizer polder een gebied dat tot na 1945 voornamelijk uit middeleeuws poldergebied bestond. Het huidige systeem van waterlopen in het plangebied, is terug te voeren op de oorspronkelijke polderverkaveling en poldersloten.

In het Uitbreidingsplan 1933 is het gebied grotendeels bestemd als woongebied maar slechts gedeeltelijk ontworpen. De uitvoering ervan kwam echter niet tot stand. Direct na 1945 is de woningnood in de stad evident en wordt daartoe het Uitbreidingsplan 1947 opgesteld. De uitvoering wordt tot 1954 nog belemmerd door het bestaande voornemen de Rijksweg 4b dwars door het plangebied aan te leggen.

In 1959 wordt het definitieve Uitbreidingsplan voor Leiden Zuidwest opgesteld. Daarin wordt het assenkruis geïntroduceerd van de Churchillaan en de Vijf Meilaan. De vier kwadranten worden gevuld met een groot aantal stempels, ontworpen door meerdere architecten en met een diverse bebouwing voor de verschillende doelgroepen. Hoogbouw en laagbouw wisselen elkaar hierin af.

Nadat in verschillende fasen de hele wijk is volgebouwd, is deze in 1975 voltooid.

Zuidwest is het Leidse voorbeeld bij uitstek van een naoorlogse woonwijk die ontworpen is als een samenhangend geheel. De openbare ruimte, groen en bebouwing vormen in de naoorlogse wijk een eenheid.

2.2 Beschrijving van het plangebied

De aangewezen locatie voor het ISC is het meest zuidelijk gelegen sportveld van Sportpark Boshuizerkade, gelegen aan de Telderskade. Dit veld is momenteel in gebruik als hoofdveld van FC Boshuizen. Het hoofdveld wordt verplaatst naar het meest noordelijk gelegen veld van het sportpark.

Het gebied Boshuizerpark heeft een groen karakter. De sloot om het sportpark vormt de grens met de omgeving. Op het terrein staat alleen kleinschalige bebouwing met eenvoudige volumes en aandacht voor architectuur.

2.3 Planomschrijving

Het project betreft een Indoor Sportcentrum met een topsporthal van 53 x 32 meter (11 meter vrije zaalhoogte) met een capaciteit van 2.000 toeschouwers, een breedtesporthal 44,2 x 24 meter (7 meter vrije zaalhoogte) met een capaciteit van 200 toeschouwers en bijbehorende nevenruimten en voorzieningen. Mocht de capaciteit van het Indoor Sportcentrum op termijn naar 3.000 toeschouwers worden verhoogd binnen het huidige ontwerp, dan zal daarvoor een aparte omgevingsvergunningprocedure worden doorlopen.

In het gebouw bevindt zich verder ondersteunende horeca gelegenheid, de multifunctionele (verenigings)ruimtes en een fysiotherapiepraktijk.

Ten behoeve van het parkeren zal net als in de huidige situatie (Vijf Meihal) gebruik worden gemaakt van bestaande openbare parkeerplaatsen. Voor de toevoeging van de breedtesporthal worden er 60 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de noord-en oostzijde van het gebouw gerealiseerd.

2.3.1 Stedenbouwkundige inpassing

Voor het project Indoor Sportcentrum is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld door de gemeenteraad op 19 september 2019. Het beeldkwaliteitsplan dient als inspiratie voor marktpartijen tijdens de aanbesteding en verdere uitwerking van het project en als kader voor de gemeente om deze plannen op stedenbouwkundige en architectonische aspecten te toetsen.

De belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten worden hieronder benoemd. Volledigheidshalve wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan.

Uitstraling: het gebouw presenteert zich aan zijn omgeving en heeft een alzijdige uitstraling. Het gebouw heeft in zijn functioneren de voorkant aan de Telderskade. De westzijde van het gebouw aan de Churchilllaan is expressief en grootstedelijk.

Uitstraling Begane Grond: het gebouw heeft zoveel mogelijk een open, uitnodigende en levendige uitstraling op de begane grond.

Hoofdentree: hoofdentree aan de kant van de Telderskade.

In het Groen: het gebouw ligt in het groen, terugliggend ten opzichte van de doorgaande openbare ruimte. Uitgangspunt voor deze overgangszone is een ruimte van circa 15 meter voor ondermeer water en groen.

Bouwvlak: op het bouwvlak is bebouwing mogelijk. Indien aangetoond noodzakelijk voor het functioneren en de grootte van de hallen, is uitbreiding van dit vlak mogelijk aan de noordzijde van het gebouw.

Parkeren: het parkeren op twee locaties: voor evenementen op de huidige parkeerplaats bij de huidige sporthal en voor het dagelijkse gebruik voor de breedtesport een parkeerplaats bij het gebouw. De parkeerplaats voor het dagelijks gebruik komt aan de oostzijde van het gebouw.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
3.1.1.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. De onderwerpen genoemd in het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf Onderzoeksresultaten. Gelet op het gestelde in die paragraaf wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt binnen de bestaande stedelijke structuur van Leiden, zonder kenmerkende belevingswaarde. Er zijn geen provinciale belangen in het geding door de binnenstedelijke realisatie van het Indoor Sportcentrum.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt binnen de bestaande stedelijke structuur van Leiden, zonder kenmerkende belevingswaarde. Er zijn geen provinciale belangen in het geding door de binnenstedelijke realisatie van het Indoor Sportcentrum.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De realisartie van het Indoor Sportcentrum dient ter vervanging van twee bestaande sporthallen binnen de gemeente, te weten de Drie Octoberhal en de Vijf Meihal. Er is derhalve geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

In de Regionale Structuurvisie vervult Leiden de centrumfunctie voor regionale voorzieningen, waaronder bovengemeentelijke sportvoorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg. De regio stelt zichzelf als doel om zijn (toekomstige) inwoners voldoende, toegankelijke en bereikbare voorzieningen te bieden. Het op peil houden van het aantal sportvoorzieningen en de bereikbaarheid van sportvoorzieningen vergroten zijn belangrijke thema's.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Regionale Structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV. 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.

De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;

  • 5. Leiden, stad van historie en cultuur
  • 6. Leiden, groene en gezonde stad
  • 7. Leiden, stad voor iedereen
  • 8. Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
  • 9. Leiden, verbonden stad
  • 10. Leiden, waterstad.
3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

In de omgevingsvisie valt het plangebied binnen het potentiegebied 'Centrum van Leiden Zuidwest'. In zo'n gebied is een hoge dynamiek gewenst, of worden al veel initiatieven en plannen ontwikkeld. Een plek met potentie voor duurzame verstedelijking dat uitgewerkt wordt in een ontwikkelperspectief. Het ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest is op 17 oktober 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. In het ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest is het Indoor Sportcentrum als deelgebied onderdeel van het Centrumgebied Zuidwest dat een gemengd gebied met wonen, werken en voorzieningen heeft. Het is een dynamisch gebied waar van ’s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat gebruik van wordt gemaakt. Er zijn wijkoverstijgende stedelijke voorzieningen in het gebied aanwezig. Dat zijn bijvoorbeeld winkelvoorzieningen, sportvoorzieningen, culturele voorzieningen en recreatieve of uitgaansfuncties.

3.3.2 Beleidskader Sport- en Gezondheid 2019-2023
3.3.2.1 Beleidskader

Het beleidskader Sport- en Gezondheid 2019-2023 "samen maken we de stad gezond en actief" is door de gemeenteraad vastgesteld op 17 oktober 2019 (RV19.0093). In het beleid staat hoe de gemeente de gezondheid in Leiden wil bevorderen en ervoor wil zorgen dat iedereen daarin mee kan doen. De ambitie is dat iedere Leidenaar een gezonde en actieve leefstijl heeft. Dat betekent dat Leidenaars weten wat een gezonde en actieve leefstijl is, dat zij verantwoord omgaan met genotmiddelen, een gezond gewicht hebben en voldoende bewegen.

Daarbij hoort het inrichten van de openbare ruimte zodat deze bewegen stimuleert. Leidenaars moeten in hun nabije omgeving kunnen sporten, bewegen en spelen. Om sport voor iedereen toegankelijk te maken biedt de gemeente multifunctionele en duurzame sportaccommodaties, zoals een nieuw sportcentrum, zwembad en ijshal. Verder zet de gemeente meer geld in om sportverenigingen te ondersteunen. Zij vervullen een belangrijke rol in het sport- en beweegaanbod in de stad.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Het nieuwe Indoor Sportcentrum betreft één van de te realiseren multifunctionele en duurzame sportaccommodaties. Geconcludeerd wordt dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het beleid van de Sportnota.

3.3.3 Maatschappelijke voorzieningen
3.3.3.1 Beleidskader

Nota Winkelen Wonen Welzijn en Zorg

In de 'Nota wonen, zorg en welzijn' uit 2004 wordt een aantal ambities geformuleerd rond de combinatie van beleidsterreinen wonen, zorg en welzijn, te weten goed wonen, actieve participatie en eigen regie. Om aan deze ambities een invulling te geven is in 2008 de 'Nota winkelen, wonen, welzijn en zorg' geschreven. Hierin wordt een ruimtelijke invulling gegeven aan de genoemde ambities door het kiezen van zeven 'woonservicezones'. Voorzieningen voor wonen, welzijn, zorg en winkelen dienen zoveel mogelijk binnen deze woonservicezones geplaatst te worden. Bij het opstellen van bestemmingsplannen betekent dit dat locaties die een maatschappelijke functie (welzijnsvoorzieningen, zorgvoorzieningen) krijgen, liefst binnen 300 meter, maar maximaal op 500 meter van de kern (= winkelcentrum) van de woonservicezone bevinden. Voor de labeling van woningbouw voor kwetsbare groepen en winkel/horecafuncties geldt hetzelfde principe. Basis voor de keuze van de genoemde afstanden is hiervoor de afstand die een oudere of een minder valide persoon te voet kan afleggen. Als woonservicezone zijn benoemd:


1. Kooiplein e.o.

2. Luifelbaan / Boshuizen

3. Fortuinwijk / Wagnerplein

4. Diamantlaan / De Robijn

5. Merenwijk Centrum

6. Stevensbloem e.o

7. Meerburg e.o.


Het woonservicezone beleid geldt dus minder voor andere wijken dan die waarin de woonservicezones liggen: er is een aantal 'pluslocaties' die het waard zijn genoemd te worden en dus potentie hebben. In deze gebieden is een clustering van bepaalde faciliteiten aanwezig, evenwel is deze van een lager niveau dan in de woonservicezones. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor de 'opplussing' van deze locaties. Voor andere dan de genoemde locaties geldt dat de gemeente een meer terughoudende rol zal aannemen, maar inspanningen van andere partijen zeker niet in de weg zal staan.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Het Indoor Sportcentrum, waar ook wordt voorzien in een maatschappelijke voorziening; sportmedisch centrum gericht op fysiotherapie, bevindt zich binnen de 500 meter zone vanaf de kern van het winkelcentrum Luifelbaan. Het project valt binnen de kaders van de Nota Winkelen, Wonen, Welzijn en Zorg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie Ruimte en Mobiliteit.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor acht waarderingsgebieden worden in opzet dezelfde planregels gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.

De negen waarderingsgebieden zijn:

Waarde archeologie 1   Archeologisch rijksmonument
 
Waarde archeologie 2   Gebied van archeologische waarde
binnen de singels  
Waarde archeologie 3   Gebied van archeologische waarde
buiten de singels  
Waarde archeologie 4   Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde archeologie 5   Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde archeologie 6   Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde archeologie 7   Gebieden met een lage archeologische verwachting
 
Waarde archeologie 8   De Romeinse limeszone, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte  
Waarde archeologie 9   AMK-terreinen, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte  

Het plan Indoor Sportcentrum zal worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van het Bestemmingsplan ZuidWest de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 6 geldt (gebieden met een middelhoge archeologische verwachting ). In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm. Voornoemde criteria worden overschreden.

4.1.2.2 Onderzoeken

In 2005 is door RAAP Archeologie een booronderzoek uitgevoerd op de sportvelden aan de Boshuizerkade. Dit onderzoek is vastgelegd in:

Schiltmans, D.E.A., 2005: Plangebied Sportcomplex Boshuizerkade, gemeente Leiden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), Weesp (RAAP-rapport 1218).

Bij dit booronderzoek is aangetoond dat de bodem in het plangebied tot een diepte van ca. 1 meter – mv in het recente verleden is opgehoogd. Vanaf een diepte van 1 meter – mv kunnen archeologische resten aanwezig zijn, al is de kans hierop vanwege de natte ondergrond niet zo groot. Het graven van de sleuven voor de poeren van het gebouw reiken dieper dan 1 meter. Derhalve is een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek zal in de zomer van 2020 worden uitgevoerd.

Voorafgaand aan de nieuwbouw zal een vergunning worden aangevraagd voor de activiteit het uitvoeren van een werk (voorheen archeologische aanlegvergunning). Op basis van het inventariserend archeologisch onderzoek (booronderzoek en proefsleuvenonderzoek wordt vervolgens beoordeeld of de vergunning kan worden verleend. Indien de ingreep leidt tot aantasting van archeologische waarden, worden voorwaarden aan de vergunning verbonden om de archeologische resten te beschermen. Die voorwaarden kunnen zijn: planaanpassing, het nemen van technische maatregelen om aantasting van het bodemarchief tegen te gaan, het uitvoeren van een definitief archeologisch onderzoek (een archeologische opgraving), het archeologisch begeleiden van grondwerk of een combinatie daarvan.

4.1.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval middels een toevalsvondst archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van Erfgoed Leiden en Omstreken.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Erfgoedwet (2016). Deze wet regelt met overgangsrecht de artikelen uit de Monumentenwet 1988 die betrekking hebben op de bescherming van onroerend cultureel erfgoed, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De wet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen.

Besluit ruimtelijke ordening

Ingevolge artikel 3.1.6 lid 5 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening bevat een bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening ruimte 2014

Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

In de Verordening Ruimte 2014 zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

9 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Zuidwest is het Leidse voorbeeld bij uitstek van een naoorlogse woonwijk die ontworpen is als een samenhangend geheel. De openbare ruimte, groen en bebouwing vormen in de naoorlogse wijk een eenheid. Groen heeft een belangrijk structurerende functie in het ruimtelijke ontwerp van Zuidwest en is daarom alomtegenwoordig.

Sportterreinen kregen in het stedenbouwkundig ontwerp van Leiden Zuidwest een opvallende plaats: niet langs de randen van de wijk, maar juist in het centrum van de wijk, prominent langs de centrale as Churchilllaan.

Het sportterrein aan de Churchilllaan en de Boshuizerkade is onderdeel van het fijnmazige netwerk van voorzieningen van Zuidwest. Het is centraal gelegen omdat het een functie had voor zowel de gehele wijk als daarbuiten. Daarnaast is het als recreatief wijkgroen onderdeel van de (hoofd)groenstructuur. De groenstructuur vormt de drager van de wijk. Tot slot geeft het open en groene karakter van de sportvelden de Churchilllaan een asymmetrische opzet, links hoge wand met woongebouwen en rechts onbebouwde ruimte, dat zo'n karakteriserend ruimtelijke ontwerpprincipe is voor deze wijk. De situering van de sportvelden aan de Churchillaan versterkt de beleving van de open, ruime en groene aanblik van de wijk vanaf de centrale weg.

Leiden telt meer voetbalvelden dan waar verenigingen op basis van hun ledenaantallen behoefte aan hebben. Uit het project Voetbal Vitaal is naar voren gekomen dat er momenteel een overschot is van minimaal 5 voetbalvelden in Leiden. In het contourenplan Buitensportaccommodaties worden uitgangspunten bespreven voor de toekomstige situatie voor het gebruik van de sportparken. Momenteel bestaat sportpark Boshuizerkade uit vier voetbalvelden. Eén veld wordt ingezet ten behoeve van de bouw van het nieuwe Indoor Sportcentrum. Realisatie van een nieuwe topsporthal betekent een dringend noodzakelijke vervanging van zowel de 5-meihal én de 3-oktoberhal door een modern complex dat aansluit bij de huidige behoefte en functionele eisen van breedtesport(verenigingen) die in de komende decennia gebruik zullen maken van binnensportaccommodaties, inclusief een op korte termijn noodzakelijke voorziening voor topsport en gebruik in combinatie met het onderwijs (inclusief Leonardo College).

Voor het Sportpark Boshuizerkade geldt dat met 3 velden sprake blijft van een sportpark en de veldcapaciteit voldoende blijft voor de aanwezige verenigingen.

Zorgvuldigheidshalve is het plan ook beoordeeld op de volgende cultuurhistorische aspecten:

  • beschermd stads- of dorpsgezicht
  • landgoederenbiotoop
  • molenbiotoop
  • rijksmonumenten
  • gemeentelijke monumenten

Gebleken is dat bovenstaande cultuurhistorische aspecten niet van toepassing zijn op onderhavig plangebied.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.

Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

    • a. A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.


Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.

Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Ecologische quickscan

Door bureau Eco- Niche is in maart 2019 een ecologische quickscan uitgevoerd. Daarvoor is op de planlocatie en in literatuur onderzocht of en welke beschermde plant- en diersoorten (kunnen) voorkomen. En is onderzocht of de planlocatie deel uitmaakt / of in de nabijheid ligt van beschermde natuurgebieden genaamd Natura 2000 (N-2000) en/of het Nationale Natuurnetwerk (NNN). Het ecologisch rapport is opgenomen als Bijlage 1 Ecologische quick scan.

Uit de ecologische quick scan is gebleken dat de planlocatie geen onderdeel uitmaakt van en niet grenst aan een beschermd natuurgebied. Door de ligging van de planlocatie wordt enig effect op de natuurdoelstellingen van beschermde natuurgebieden uitgesloten. Nader onderzoek (een voortoets), van deze doelstellingen en effecten daarop is niet nodig.

Ten aanzien van de vleermuizen kan de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen essentieel foerageergebied worden uitgesloten. De aanwezigheid van een vliegroute kan niet worden uitgesloten, maar een dergelijke vliegroute zal dan niet essentieel zijn. Het kappen van een beperkt aantal bomen langs de Telderskade of de Boshuizerkade - met behoud van de bomenstructuur - heeft geen effect op een functie als vliegroute. Met het verwijderen van de lichtmasten komen de bomenrijen bovendien meer in het donker te staan, wat een positief effect voor een functie als vliegroute of foerageergebied kan hebben. Aangezien geen essentiële vliegroutes worden verwacht en de bomenstructuur behouden blijft, is aanvullend onderzoek en maatregelen niet nodig.

Een aantal van de soortgroepen vallen onder de vrijstelling volgens de verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid Holland. Voor alle soortgroepen geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11 Wet Natuurbescherming).

Ten aanzien van de nesten van (jaarondbeschermde) vogels en beschermde planten is nader onderzoek uitgevoerd. Het ecologisch rapport is opgenomen als Bijlage 2 Nader ecologisch onderzoek. Bij het nader onderzoek zijn geen beschermde wilde planten en geen (sporen van) roofvogelsoorten waargenomen. Wel zijn er diverse algemene broedvogelsoorten waargenomen, waarvan de volgende soorten ook een nest hadden in het gebied: zwarte kraai, waterhoen, meerkoet (2x), broedende vogels zijn beschermd.

Tijdens het project zal er rekening worden gehouden met het broedseizoen. Maar wat betreft de beschermde planten en de jaarrond beschermde nesten is overtreding van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.  

Bomeninventarisatie

Door het bureau Pius Floris Boomverzorging is een bomeninventarisatie uitgevoerd (zie Bijlage 3 Bomeninventarisatie). Alle aanwezige bomen in het plangebied zijn opgenomen met afmetingen, actuele boomwaarde, conditie en levensverwachting. Het is noodzakelijk om een verkeersveilige ontsluiting voor zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer met een goede afwikkelingskwaliteit op de Telderskade, Boshuizerkade en Churchilllaan mogelijk te maken. Hiertoe dienen ter hoogte van de in-en uitritten een aantal bomen te worden verwijderd. Uit het Definitief Ontwerp zal volgen hoeveel bomen specifiek dienen te worden verwijderd. Indien bomen te verplanten zijn, dan is dat een verplichting. Bij noodgedwongen kap van de bomen, dient er binnen het plangebied voldoende compensatie plaats te vinden. Bij de aanvraag van de kapvergunning van de bomen zal dit nader uitgewerkt worden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet nabij een NNN- en of weidevogelgebied. Het plangebied is evenmin gelegen in de strategische reservering natuur. Ook liggen geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied. De genoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief.

Door het Bureau LBP Sight is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek). Uit het onderzoek blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van de ontwikkeling van het Indoor Sport Centrum niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter hoogte van een Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen, ook niet bij de dichtstbijzijnde en daardoor maatgevende, zijnde Meijendel & Berkheide (5 km) en Coepelduynen (8 km).

Hierdoor zijn op voorhand significant negatieve effecten gerelateerd aan stikstofdepositie voor de natuur uit te sluiten, en is ten aanzien van gebiedsbescherming een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming voor ruimtelijke procedures en de bouwaanvraag niet aan de orde.

Conclusie

Tijdens het project zal er rekening worden gehouden met het broedseizoen. Wat betreft beschermde planten en jaarrond beschermde nesten is overtreding van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Er is geen sprake van een toename van stikstofdepositie op de dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Beleidskader

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Om de aanwezigheid van kabels en leidingen in en rondom het projectgebied inzichtelijk te maken is een Klic melding opgevraagd. Het overzicht is bijgevoegd in Bijlage 5 Kabels en leidingen. Er lopen een aantal reguliere kabels en leidingen langs de randen van het plangebied of daar net buiten. De aanwezige kabels en leidingen noodzaken niet tot een specifieke regeling in dit bestemmingsplan.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Beleidskader

n het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en verschillen per gebiedstype waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00152-0301_0003.png"

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

De omgeving van het plangebied aan de Churchilllaan/Telderskade wordt aangemerkt als een gemengd gebied. Een sporthal kan worden ingedeeld in SBI 931 A, categorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied (geluid). Om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in de paragraaf over geluid.

Wet milieubeheer(Wm)

Een sporthal is een bedrijfsruimte waarop de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing is. In het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen zal voor de oprichting daarvan een melding op grond van het Activiteitenbesluit moeten worden gedaan.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

Het bodemonderzoek uit januari 2017 uitgevoerd door Adverbo (Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek). Het bodemonderzoek geeft voldoende inzicht in de bodemopbouw en bodemkwaliteit. De ontwikkelingslocatie is onderzocht met de uitgevoerde boring B51 t/m B70 en B80 t/m B83. Het onderzoek voldoet aan de NEN5740. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodemmonsters. De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en polychloorbifenylen (PCB’s). De ondergrond ter plaatse van boring B69 (0,3-0,8 m-mv) is sterk verontreinigd met koper. De verontreiniging is voldoende afgeperkt. De ondergrond op het overige deel van de ontwikkelingslocatie is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PCB’s. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Lokaal worden nikkel en xylenen licht verhoogd aangetroffen. Op de locatie is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het nemen van vervolgstappen.

Conclusie

De onderzoeksrapporten geven voldoende inzicht in de huidige situatie en op basis van de resultaten is de bodem geschikt voor de toekomstige bestemming.

4.5.3 Externe veiligheid
4.5.3.1 Beleidskader

Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die voortdurend op die plaats aanwezig is. Het PR kan op een kaart worden weergegeven met zogenaamde risicocontouren. Dat zijn lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 contour, welke als wettelijke norm fungeert, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkte kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op een kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in grafieken waarop de kans op een ongeval (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N): de zogenaamde fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In het Bevi, het Bevb en de Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot de planologische keuzes, die gevolgen heeft voor het groepsrisico, moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of (de wijziging van) het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht, waarbij onderwerpen als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de afweging dienen te worden betrokken. In het Bevi en de Bevt zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Het indoorsportcentrum ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De locatie ligt in het invloedsgebied van de N206, op een afstand van minder dan 200 meter. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3/LT2 heeft de N206 een effectgebied van meer dan 900 meter.

Volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen aandacht worden besteed.

In de nieuwe sporthal, die dient ter vervanging van de Vijf Mei- en 3 Oktoberhal, kunnen circa 2700 personen (toeschouwers, personeel en spelers) aanwezig zijn. Ondanks dit aantal is een nieuwe risicoberekening niet nodig omdat het groepsrisico kleiner blijft dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. De locatie is voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid brengen mits tijdig gewaarschuwd. Het gebouw moet voorzien zijn van voldoende vluchtroutes en een bedrijfsnoodplan. Dit zal worden opgesteld in overleg met de Veiligheidsregio Hollands Midden.

Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor het realiseren van het plan. Door de Veiligheidsregio Hollands Midden wordt advies gegeven over vluchtroutes en het bedrijfsnoodplan.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten

Een indoorsporthal is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Omdat er geen sprake is van een geluidgevoelige bestemming is het niet nodig om hogere waarden vast te stellen vanwege de drukke doorgaande Churchilllaan.

Aangezien er binnen de milieuzone van het plan geluidgevoelige bestemmingen (woningen en scholen) zijn gelegen, is het nodig om een akoestisch onderzoek te verrichten. Dit is nodig om te beoordelen of met het realiseren van het Indoor Sportcentrum met haar faciliteiten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Door bureau M+P raadgevende ingenieurs BV is onderzoek verricht naar de akoestische effecten van het Indoor Sportcentrum naar haar omgeving. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek. De conclusies uit het onderzoek zijn als volgt:

  • Het sportcentrum voldoet aan de standaardgeluidsvoorwaarden uit het Activiteitenbesluit voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau.
  • Het maximaal optredende geluidsniveau in de reguliere situatie voldoet aan de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. In de situatie waarbij er wedstrijden worden gespeeld door ZZ-Leiden bedraagt het maximaal optredende geluidsniveau maximaal 68 dB(A) in de avondperiode. Hiervoor dienen maatwerkvoorschriften te worden aangevraagd.
  • Inclusief het stemgeluid van personen op het terrein van de inrichting wordt er voldaan aan stap 2 van de VNG richtlijn bedrijven en milieuzonering voor zowel het LAr,LT- als het LA,max-niveau.
  • het geluidsniveau bij de woningen kortstondig 53 dB(A) kan bedragen tijdens het juichen en het afspelen van muziek na een score. Uitgaande van een omgevingsniveau in de stad van circa 50 dB(A) kan hieruit geconcludeerd worden dat het mogelijk is dat muziekgeluid duidelijk waarneembaar is. Naar verwachting zal het muziekgeluid met circa 10 dB moeten worden gereduceerd om zeker te zijn dat het niet duidelijk hoorbaar is ter plaatse van de woningen. Dit kan worden gedaan door het volume te verminderen en/of door de geluidsisolatie van de gevels en dak te verbeteren. De maximaal optredende geluidsniveaus vanwege de geluidsuitstraling van de hal bedragen maximaal 63 dB(A) in zowel de dag- als avondperiode. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
  • De geluidsbelasting ten gevolge van indirecte hinder is hoger dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Wel wordt er voldaan aan stap 3 van de VNG richtlijn bedrijven en milieuzonering. In de reguliere situatie wordt, uitgaande van een standaard gevelwering van 20 dB, overal voldaan aan een binnenniveau van 35 dB(A). In de uitzonderlijke situatie (maximaal 30 dagen per jaar) wordt het binnen niveau met 4 dB overschreden uitgaande van een standaard gevelwering van 20 dB.
  • De indirecte hinder ten gevolge van de nieuwe sporthal is in de uitzonderlijke situatie enigszins vergelijkbaar met de huidige situatie aangezien er op dit moment ook wedstrijden door ZZ leiden worden gespeeld in de 5 Meihal.
  • Er is ter plaatse van de omliggende woningen sprake van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat met betrekking tot de geluidsemissie van de sporthal en het daarbij behorende verkeer, gezien de situering van de relevante woningen in het centrum van een grote stad, de onmiddellijke nabijheid van een drukke doorgaande weg en het feit dat de toekomstige situatie niet veel afwijkt van de huidige situatie

Conclusie

Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het plan, met gebruikmaking van maatwerkvoorschriften, akoestisch uitvoerbaar is. Dergelijke voorschriften komen aan de orde nadat in het kader van de Wet milieubeheer een melding Activiteitenbesluit is gedaan. Een dergelijke melding is een indieningsvereiste voor de aanvraag van een Omgevingsvergunning onderdeel bouwen.

Het geluidsniveau bij de woningen kan kortstondig duidelijk waarneembaar zijn. Naar verwachting zal het muziekgeluid met circa 10 dB moeten worden gereduceerd om zeker te zijn dat het niet duidelijk hoorbaar is ter plaatse van de woningen. De daadwerkelijke geluidsuitstraling uit de hal en geluidbelasting op omliggende woningen kan pas definitief berekend worden als het ontwerp van het gebouw bekend is. De toetsing aan het Activiteitenbesluit vindt daarom ook pas formeel plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

Er zijn twee mogelijke oplossingen om te voorkomen dat er geluidsoverlast vanwege muziekgeluid uit de hal optreedt, te weten door:

  • 1. het volume van de geluidsinstallatie te begrenzen; en/of
  • 2. de geluidsisolatie van de gevels en het dak te verbeteren.

Bij (de aanbesteding voor) het ontwerp van het gebouw zal in ieder geval punt 2 worden meegenomen.

4.5.5 Luchtkwaliteit
4.5.5.1 Beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het betreft de nieuwbouw van een Indoor Sportcentrum met 60 extra parkeerplaatsen die in 2022 gerealiseerd zal zijn. Voor de berekening van de luchtkwaliteit is het aantal motorvoertuigenbewegingen per etmaal van belang. Voor de worst-case situatie is er van uitgegaan dat gedurende de avondperiode (17-24u) alle parkeerplaatsen op het terrein volledig bezet zijn en elke auto gemiddeld 1 uur op het terrein doorbrengt. Dit levert 60 parkeerplaatsen x 2 verkeersbewegingen 840 extra voertuigbewegingen op te opzichte van de bestaande situatie. Met de NIBM-tool is een berekening (uitgaande van 2% vrachtverkeer) gemaakt (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00152-0301_0004.png"  

Volgens de berekening met deze verkeersgegevens geeft dit voor NO2 een maximale bijdrage van 0,69 ìg/m3 en voor PM10 0,13 ìg/m3. De grens voor Niet In Betekende Mate (NIBM) ligt op 1,2 ìg/m3. Het plan is derhalve niet in betekende mate.

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, PM10 en PM2,5 in 2017 langs de Churchilllaan ter plaatse van het plangebied, maximaal respectievelijk 33,2 ìg/m3, 21,2 ìg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en 12,4 ìg/m3 bedragen (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00152-0301_0005.png"  

Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Er zijn geen belemmeringen voor het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.

4.6 Milieueffectrapportage

4.6.1 beleid

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.plicht voor plannen (planMER)en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Er wordt een Indoor Sportcentrum gerealiseerd met diverse faciliteiten en ruimten (sporthal, algemene ruimte, horeca, techniekruimte etc.). Een dergelijke activiteit valt onder categorie D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

In die bijlage is genoemd aan welke drempelwaarden moet worden voldaan om te spreken van een formele m.e.r. beoordeling. Gelet op de relatief beperkte omvang van dit project (aanzienlijk lager dan de drempelwaarden van 100 hectare of meer, minder dan 2000 woningen en minder dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte) en de ligging van het plangebied (stedelijke gebied), dient het plan beoordeeld te worden middels een vormvrije m.e.r. beoordeling. Deze is opgenomen in Bijlage 8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hierbij is tevens de beoogde realisatie van het Leonardo College Telderskade meegenomen. Aan de hand van bepaalde selectiecriteria is beoordeeld of er belangrijke negatieve gevolgen zijn voor het milieu vanwege het plan. Uit de beoordeling blijkt dat die niet worden verwacht waardoor die een formele m.e.r. beoordeling achterwege kan blijven. Het vormvrije m.e.r. beoordelingsbesluit is opgenomen als Bijlage 9 Besluit vormvrije m.e.r. beoordeling.

4.7 Bereikbaarheid en parkeren

4.7.1 Beleidskader
4.7.1.1 Mobiliteitsnota

Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.

Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.

In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:

  • 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur;
  • 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen;
  • 3. stimuleren van langzaam verkeer;
  • 4. stimuleren van OV-gebruik;
  • 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder;
  • 6. werken aan een gastvrij Leiden;
  • 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Vanuit de ambities zijn daarnaast voor verschillende verkeers- en vervoersaspecten concrete maatregelen voorgesteld.

4.7.1.2 Beleidsregels parkeernormen

In het bestemmingsplan moeten regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen. Op 19 mei 2015 en 10 oktober 2019 heeft hierop een herziening plaatsgevonden.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren in het bestemmingsplan op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Ten aanzien van bereikbaarheid en parkeren is er een sprake van een samenhang tussen de realisatie van het Leonardo College en het Indoor Sportcentrum aan weerszijden van de Telderskade. Voor beide gemeentelijke projecten wordt separaat een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Wat betreft bereikbaarheid en parkeren worden deze projecten echter zoveel mogelijk gezamenlijk beschouwd.

4.7.2.1 Bereikbaarheid

Auto

Het Indoor Sportcentrum wordt gerealiseerd ter vervanging van de Vijf Meihal (topsporthal) aan de Boshuizerlaan en de 3 Octoberhal (breedtesporthal) aan de Smaragdlaan. Na realisatie van het Indoor Sportcentrum zullen deze sporthallen worden gesloopt. Het Indoor Sportcentrum zal worden ontsloten via de Telderskade / Boshuizerkade. Op het terrein van het Indoor Sportcentrum zijn 60 nieuwe parkeerplaatsen voorzien. De bestaande opnebare parkeerplaatsen in de omgeving van de Vijf Meihal blijfven tevens in gebruik. Vanwege de functie van sporthal, zal het meeste verkeer vooral plaatsvinden in het weekend en op werkdagen in de avond.

Bij topsportwedstrijden in het Indoor Sportcentrum kunnen bezoekers gebruikmaken van de fietsenstalling in het nieuwe Leonardo College. Tevens kan geparkeerd worden op het parkeerterrein achter het Leonardo College.

Het Leonardo College levert naar verwachting geen extra autoverkeersbewegingen op de Telderskade op. Het parkeren vindt plaats op het parkeerterrein dat wordt ontsloten via de Boshuizerlaan naar de Vijf Meilaan. De parkeerplaatsen langs de Telderskade zullen verdwijnen in de nieuwe situatie. Vooral in de ochtendspits betekent dit naar verwachting een beperkte afname van het aantal verkeersbewegingen van autoverkeer op de Telderskade als gevolg van voorliggend bestemmingsplan.

Door de ontwikkeling van het Leonardo College en het Indoorsportcentrum ontstaan nieuwe langzaamverkeersstromen op de Telderskade:

  • Scholieren die richting het Leonardo College fietsen;
  • Scholieren van het Leonardo College en bezoekers vanaf de parkeerplaats die de Telderskade oversteken richting het Indoorsportcentrum.

Voor de bovenstaande nieuwe verkeersbewegingen moet de verkeersveiligheid worden gewaarborgd. Gekeken moet worden of de vorm, de functie en het gebruik van de Telderskade in de plansituatie nog in overeenstemming zijn.

Daartoe heeft Megaborn in opdracht van de gemeente Leiden onderzocht of - en met welke inrichting van de Telderskade en het kruispunt Churchilllaan-Telderskade - al het verkeer tot en met 2030 verkeersveilig en voldoende snel afgewikkeld kan worden, rekening houdend met de ontwikkeling van het Leonardo College en het Indoor Sportcentrum. De verkeersstudie is opgenomen als Bijlage 10 Verkeerskundig onderzoek.

In de verkeersstudie zijn drie verkeerskundige varianten onderzocht, te weten:

  • 1. linksafvakken Churchilllaan: In variant 1 worden linksafvakken in de middenberm van de Churchilllaan toegevoegd.
  • 2. linksafvakken Churchilllaan met een linksafvak op de Telderskade: Variant 2 is een uitbreiding van variant 1 met een linksafvak voor autoverkeer op de Telderskade.
  • 3. linksafvakken op Churchilllaan, Cornelis Schuytlaan en Telderskade.

Consequentie van variant 3 is dat de Cornelis Schuytlaan tussen de Obrechtstraat en de Churchilllaan éénrichtingsweg wordt. Autoverkeer vanuit de Churchilllaan-zuid en de Telderskade zal via een andere route moeten rijden om in de Cornelis Schuytlaan te komen.

In het onderzoek is voor elk van de varianten gerekend met twee subvarianten:

  • a. alle fietsoversteken in twee richtingen;
  • b. fietsoversteken in oost-westrichting in twee richtingen en fietsoversteken in noord-zuidrichting in één richting.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat met een beperkte aanpassing van het kruispunt Churchilllaan-Telderskade (variant 1) de doorstroming voldoende is, zowel in de huidige situatie als met de geplande ontwikkelingen van Leonardo College en Indoor Sportcentrum. Deze variant zal dan ook ten minste uitgevoerd gaan worden.

 

Langzaam verkeer

Fietsvoorzieningen, zoals fietsenstallingen, moeten logisch ontsloten worden op bestaande of geplande en nog te realiseren fiets-infrastructuur. De fietsenstalling van het Leonardo College dient tevens beschikbaar te zijn voor bezoekers van het Indoor Sportcentrum op piekmomenten bij wedstrijden in de topsporthal.

Vooralsnog is het door de aanwezigheid van het Vijf Meibad / Sauna Thermen 5 mei niet mogelijk om dit fietspad langs de gehele Telderskade te realiseren. Dit is uiteindelijk wel de beoogde situatie. Wanneer de bestaande bebouwing nog aanwezig is op het moment van ingebruikname van het Indoor Sportcentrum en het Leonardo College, kan een tijdelijke situatie gerealiseerd worden die veilig is voor fietsers en voetgangers van/naar het Leonardo College en Indoor Sportcentrum en die past binnen de beoogde definitieve situatie. Op onderstaande afbeelding is deze tijdelijke situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00152-0301_0006.png"  
Tijdelijke langzaamverkeersontsluiting Leonardo College en Indoor Sportcentrum, passend binnen de uiteindelijke situatie  


Voetgangers

Bij de definitieve uitwerking van de openbare ruimte rondom Leonardo College, Indoor Sportcentrum en de (tijdelijke) herinrichting van de Telderskade zal een veilige en acceptabele oversteekplaats gerealiseerd moeten worden op de Telderskade. Deze kan het beste worden aangelegd voor het begin van de opstelstroken voor het kruispunt Churchilllaan – Telderskade, zodat voetgangers niet door een rij met wachtende voertuigen doorlopen.

4.7.2.2 Parkeren

Het huidige gemeentelijke parkeerbeleid is erop gericht dat een nieuwe ontwikkeling de volledige parkeervraag op of onder eigen terrein oplost door de aanleg van (extra) parkeerplaatsen. Doel daarbij is dat de nieuwe ontwikkeling de bestaande (openbare) parkeerdruk in de omgeving niet verhoogt. Indien de nieuwe ontwikkeling de bestaande vergunde functies op die locatie vervangt, en die functies waren korter dan vijf jaar geleden daar nog aanwezig, dan mag het maatgevende parkeertekort van die bestaande vergunde functies afgetrokken worden van de totale maatgevende parkeervraag van de nieuwe ontwikkeling. Dit saldo heet de parkeereis (parkeervraag nieuw minus parkeervraag oud).

Indien de nieuwe ontwikkeling een toevoeging betreft op bestaande vergunde functies (die blijven dus aanwezig) op die locatie, dan moet de volledige maatgevende parkeervraag van de nieuwe ontwikkeling opgelost worden door de aanleg van extra parkeerplaatsen op eigen terrein en is dat dus de parkeereis. De maatgevende parkeervraag is de parkeervraag met eventueel dubbelgebruik van parkeerplaatsen door aanwezige functies, omdat functies niet altijd tegelijkertijd hun parkeervraag hoeven te hebben en parkeerplaatsen dus kunnen worden gedeeld.

Het nieuwe Indoor Sport Centrum (ISC) bestaat uit een vervanging van de bestaande (top)sporthal met 2000 zitplaatsen en de toevoeging van een breedtesporthal met 200 zitplaatsen. Voor het topsportdeel betekent dit feitelijk een vervanging van de bestaande topsporthal met eveneens 2000 bezoekers. In de huidige situatie heeft de bestaande Vijf Meihal geen eigen parkeerplaatsen. De volledige parkeervraag wordt elders in de omgeving opgelost, onder andere op het achtergelegen parkeerterrein aan de Boshuizerlaan met 150 openbare parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen behoren niet toe aan de bestaande (top)sporthal, maar staan openbaar ter beschikking aan iedereen die in dit gebied wil parkeren. Bij de planontwikkeling van het Indoor Sportcentrum is het uitgangspunt dat de openbare parkeercapaciteit (150 parkeerplaatsen) in stand wordt gehouden en anders elders in de nabije omgeving openbaar wordt gecompenseerd. Er ontstaat geen parkeereis voor het topsportdeel van het ISC.

De breedtesporthal met 200 zitplaatsen vormt een toevoeging bovenop het huidige programma. Voor deze breedtesporthal geldt, op basis van de oppervlakte b.v.o. en het aantal zitplaatsen, conform de gemeentelijke vastgestelde beleidsregels parkeernormen een norm van 60 parkeerplaatsen (2,2 pp per 100 m2 x 0,1 per zitplaats). Deze (extra) 60 parkeerplaatsen worden gerealiseerd 'op eigen terrein' van het Indoor Sportcentrum. Dubbelgebruik met het topsportdeel is niet mogelijk, aangezien beide delen van het ISC gelijktijdig hun maximale parkeervraag kunnen hebben (de avond en/of het weekend).

Aan het programma worden tevens een fysiopraktijkruimte en multifunctionele ruimtes toegevoegd. De fysiotherapiepraktijk (160 m2) is alleen op werkdag overdag open. Dan wordt de breedtesporthal gebruikt door het Leonardo College aan de overzijde van de Telderskade. De leerlingen van dit voortgezet onderwijs komen niet met de auto dus de 60 parkeerplaatsen staan op die momenten (nagenoeg) leeg. De parkeervraag van de fysiopraktijkruimte is veel lager dan 60 parkeerplaatsen en daarmee  kan deze parkeervraag eenvoudig opgelost worden op de lege parkeerplaatsen op het terrein van het ISC.

De multifunctionele ruimtes zullen worden verhuurd aan o.a. verenigingen en onderwijs en zijn inzetbaar als businessruimte bij (top)sportwedstrijden. Bij het verhuur aan verenigingen en onderwijs is er geen sprake van een (topsport)wedstrijd (want dan wordt de multifunctionele ruimte ingezet als businessruimte).

Op die momenten staat het bestaande parkeerterrein nagenoeg leeg. De parkeerdruk in de omliggende telwijk, gemeten in maart 2019 op een maatgeven moment zonder topsportwedstrijd, is op enig moment nooit hoger dan circa 65%. Daarbij zijn de 150 openbare parkeerplaatsen op het parkeerterrein niet meegenomen in de openbare parkeercapaciteit van de omliggende telwijk. Indien dat wel was gedaan, dan zou de parkeerdruk nog lager zijn dan 65%. De extra parkeervraag van de multifunctionele ruimtes kan dan ook eenvoudig opgelost worden in de omliggende telwijk, bijvoorbeeld op het genoemde parkeerterrein, zonder dat de parkeerdruk in de omgeving boven de 80% zal komen. Het piekmoment zit in de businessruimte bij de (top)wedstrijden. Dit is echter in de bestaande situatie in de Vijf Meihal ook al het geval. Tijdens het piekmoment is de nieuwe situatie met businessruimte dus niet anders dan in de bestaande situatie.

Op basis van de Beleidsregels parkeernormen zal tevens in voldoende fietsparkeerplaatsen moeten worden voorzien. De intekening van de fietsparkeerplekken zal plaatsvinden bij het besluit ten behoeve van de inrichting van de openbare ruimte rondom het Indoor Sportcentrum. Ten behoeve van normaal gebruik van het ISC (breedteporthal en topsporhal, waarbij de laatste niet wordt gebruikt door ZZ Leiden) zullen op de locatie zelf voldoende fietsparkeerplaatsen aangelegd moeten worden. Ten tijde van een topsportwedstrijd zal de fietsenstalling van het tegenover het ISC geplande Leonardo College ingezet worden om extra capaciteit voor fietsparkeren te realiseren.

Incidentele verhoging toeschouwersaantal

Op basis van het huidige voorlopig ontwerp wordt ervan uitgegaan dat het toeschouwersaantal bij de topsporthal maximaal 12 keer per jaar kan worden uitgebreid naar maximaal 2.435. Voorbeelden van incidentele momenten zijn play-off wedstrijden, finales of Europese wedstrijden van ZZ Leiden. In deze situaties dient te worden voorkomen dat er als gevolg van dit extra bezoek sprake is van overlast en te grote parkeerdruk in de omgeving. Dat is bijvoorbeeld te voorkomen door het treffen van aanvullende parkeermaatregelen zoals 'parkeren op afstand' en/of het instellen van een shuttledienst. De eigenaar/verhuurder zal alleen toestemming verlenen aan deze incidentele uitbreiding van het maximaal aantal toeschouwers indien er met de huurder concrete afspraken zijn gemaakt over deze aanvullende parkeermaatregelen.

De gemeente is eigenaar en verhuurder van het Indoor Sportcentrum en heeft het derhalve in haar macht dat de noodzakelijke maatregelen worden getroffen om parkeeroverlast in de omgeving van het Indoor Sportcentrum te voorkomen. Alhoewel dus niet strikt noodzakelijk - gelet op de eerdere toezegging dat afspraken gemaakt zullen worden met de huurder van de topsporthal, wordt er in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat de incidentele verhoging naar maximaal 2.435 toeschouwers alleen is toegestaan als dit niet leidt tot een verhoging van de parkeervraag binnen een straal van 500 meter van het plangebied.

4.7.2.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.


Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.


Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

Vooroverleg

In het kader van de Watertoets is het plan in het regulier overleg besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnland.

De totale verharding betreft naar verwachting circa 8050 m2 (inclusief het aantal m2 buitenterrein van het gebouw. De besluitvorming omtrent het buitenterrein zal pas begin 2020 plaatsvinden. Derhalve is voor nu uitgegaan van het worst case scenario). Uitgaande van deze verharding, dient 15% = 1207,5 m2 gecompenseerd te worden middels het creëren van extra oppervlaktewater. In beginsel dient te worden gekeken naar watercompensatie op eigen locatie. Nu het graven van extra water op de projectlocatie niet mogelijk is in verband met de bomen langs de watergangen, zal allereerst worden gekeken naar een alternatieve waterberging in en onder het gebouw of onder de verharding van het buitenterrein. Als een alternatieve waterberging niet mogelijk blijkt te zijn, dan zal elders in het zelfde peilgebied (-1,07) gecompenseerd worden.

In overleg met het Hoogheemraadschap is ter compensatie als alternatieve locatie gekeken naar de oostzijde van het Kiljanpad (-0,64). In de sloot aan de zuidoosthoek van het plangebied ligt een stuw. Bij het verplaatsen van deze stuw zal de planlocatie binnen hetzelfde peilgebied als de locatie langs het Kiljanpad komen te vallen. Er bevinden zich geen kabels en leidingen op deze locatie. De locatie aan het Kiljanpad heeft de bestemming 'Groen', waarbinnen de functie 'Water' reeds is toegestaan. Een bestemmingswijziging van deze locatie is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het is mogelijk om de volledige watercompensatie te realiseren binnen het zelfde peilgebied. Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Duurzaamheid

4.9.1 Beleidskader

Energietransitie

Leiden Zuidwest is aangewezen als één van de prioriteitswijken in de Leidse Warmtevisie. De energietransitie is daarmee binnen het thema duurzaamheid de belangrijkste prioriteit, ook voor dit plangebied. Uitgangspunt is om gasloos te bouwen. Daarmee dient de energievoorziening van bebouwing in het plangebied op een alternatieve wijze te worden voorzien. Opties hiervoor zijn aantakking op het hogetemperatuurwarmtenet dat reeds aanwezig is in de wijk, maar vanwege de beperkte capaciteit van dit netwerk gaat de sterke voorkeur uit naar een all-electric oplossing. Dit kan bijvoorbeeld een combinatie van zonnepanelen en warmtepomp zijn, maar ook het gebruik van een WKO-installatie. Daarnaast is het de ambitie om nieuwbouw ook energieleverend te laten zijn, waar mogelijk.


Klimaatadaptatie en biodiversiteit

Het plangebied bevindt zich in een deel van de stad waar in de (nabije) toekomst problematiek met betrekking tot klimaat te verwachten is, vooral op het gebied van wateroverlast. Prioriteit gaat hierbij uit naar versterking van de groenstructuur. Dit dient meerdere doelen, ten eerste wordt er tegemoet gekomen aan het voorkómen van wateroverlast. Groenvoorzieningen bieden namelijk buffercapaciteit en zorgen voor een vertraagde afvoer van hemelwater naar de riolering. Daarnaast is het van belang dat het groen kwalitatief hoogwaardig is, omdat het hiermee bijdraagt aan de instandhouding en versterking van de biodiversiteit. Ook levert groen een bijdrage aan het terug dringen van het fenomeen hittestress. Ten slotte spelen groenvoorzieningen een belangrijke rol in droogteproblematiek.

circulair bouwen

In 2050 gebruiken we alleen nog duurzaam geproduceerde, hernieuwbare en algemeen beschikbare grondstoffen. We gaan dan efficiënt met grondstoffen om. Er is dan geen afval meer. Hiermee dragen we bij aan de nationale doelstelling om de Nederlandse economie uiterlijk in 2050 helemaal circulair te maken. De duurzame verstedelijking biedt kansen. Bouw en sloop gaan gepaard met grote afvalstromen. Daar is niet alleen vermindering van bouwafval mogelijk, maar ook voorbereiding op toekomstig hergebruik, bijvoorbeeld met slimme materiaalkeuzen.

4.9.2 Onderzoeksresultaten

Energietransitie

Voor het project is een duurzaamheidsonderzoek uitgevoerd door EWZ adviseurs in opdracht van de Gemeente Leiden. Hierin is onderzocht hoe kan worden voldaan aan de verschillende beleidsuitgangspunten van de gemeente Leiden en wat het maximaal haalbare is op duurzaamheidsgebied. Gekozen is voor de hoogste ambitie: niveau 3: Excellent niveau plus, geheel gasloos en energie leverend. De warmtevoorziening binnen het sportcentrum wordt hierbij geheel verzorgd door lucht-water warmtepompen met een totaal vermogen van 390 kW. Het gehele dakoppervlak wordt gebruikt voor PV panelen en zo wordt er meer energie opgewekt dan het gebouw nodig heeft. Het gebouw wordt dan energieleverend.

Klimaatadaptatie en biodiversiteit

Langs de randen van het plangebied is in de bestaande situatie een flink aantal bomen aanwezig. In de nieuwe situatie is het doel om dit groen te compenseren waar mogelijk en dit kwalitatief hoogwaardig te maken. Dit kan zowel in het plangebied als in de directe omgeving zijn. Een integrale aanpak van bomen en water is hierin noodzakelijk, om een goede afweging te kunnen maken tussen (onderlinge) belangen.

Circulair bouwen

De input met betrekking tot mogelijkheden voor circulair (maar ook verduurzaming en klimaatneutraal bouwen) worden meegenomen in de aanbesteding, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kennis en innovatiekracht van de markt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Indoor Sportcentrum zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 6 Bestemmingsregels:

  • Groen
  • Sport
  • Water
  • Waarde - Archeologie 6

Hoofdstuk 3

Artikel 7 t/m 10 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 11 en 12 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

De bestemming 'Groen' omvat groenvoorzieningen (zoals groen, bomen, bermen en beplantingen), water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ontsluitingen voor langzaam verkeer of auto's ter plaatse van de aangegeven aanduidingen op de verbeelding, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Sport (artikel 4)

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sport en aan sport verbonden verenigingsleven of onderwijs (inclusief bijbehorende voorzieningen zoals fitnessruimte, kleedruimten, bestuurs-/ overlegruimten, ontvangstruimten en opslagruimten), een fysiotherapiepraktijk tot een maximale bruto vloeroppervlakte van 215 m², ondersteunende horeca tot en met horecacategorie III*, wegen voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer, met de daarbij behorende voorzieningen (zoals parkeervoorzieningen, brugverbindingen, in- en uitritten en voorzieningen voor laden en lossen), verblijfsgebied, groenvoorzieningen (zoals groen, bomen, bermen en beplanting), water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Voorts zijn er specifieke regels opgenomen voor het maximaal aantal toeschouwers ten behoeve van sport-gerelateerde wedstrijden en kampioenschappen. Maximaal 12x per jaar mag het aantal toeschouwers in de topsporthal worden vergroot naar 2.435 toeschouwers. Hieraan is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld die inhoudt dat de incidentele verhoging naar maximaal 2.435 toeschouwers alleen is toegestaan als dit niet leidt tot een verhoging van de parkeervraag binnen een straal van 500 meter van het plangebied.

Voor het gebouw geldt ter hoogte van de topsporthal een maximale bouwhoogte van 20 m en ter hoogte van de breedtesporthal een maximale bouwhoogte van 11 m (zoals op de verbeelding is aangegeven). De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, vlaggenmasten niet meer dan 6 m en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 5 m.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, ontsluitingen voor langzaam verkeer of auto's ter plaatse van de aangegeven aanduidingen op de verbeelding en nutsvoorzieningen.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Waarde - archeologie 6

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de binnen het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarde als beschermende archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het betreft de archeologische verwachtingswaarde 6.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 8)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 9)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (artikel 10)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Overige regels (artikel 11)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving. Daarnaast zijn in dit artikel voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor parkeren en watercompensatie.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 12)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 13)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan ziet op de realisatie van een Indoor Sportcentrum met de daarbij behorende voorzieningen. Een dergelijk bouwwerk valt onder de categorieën genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en valt daardoor onder de Grondexploitatiewet. In beginsel dient er daarom een exploitatieplan opgesteld te worden. Dit kan in onderhavig geval achterwege blijven, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente is immers eigenaar van de gronden. De exploitatie wordt uitgevoerd door het Team Sportaccommodaties, eveneens onderdeel van de gemeente Leiden. Het kostenverhaal is hiermee afgedekt, waardoor er geen exploitatieplan nodig is.

Met het Uitvoeringsbesluit Indoor Sportcentrum (d.d. 19 september 2019, RB19.0081) heeft de gemeenteraad investeringskredieten vastgesteld voor de realisatie van het Indoor Sportcentrum. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de zienswijzentermijn op het ontwerp bestemmingsplan worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het ontwerp bestemmingsplan. Eventuele reacties zullen worden meegenomen richting vaststelling van het bestemmingsplan.

6.2.3 Participatie

In de periode na vaststelling van het Kaderbesluit door de gemeenteraad (februari 2018) hebben meerdere trajecten en vormen van inspraak en participatie plaatsgevonden, waarin partijen frequent zijn geinformeerd en geraadpleegd bij de projectvoortgang, waaronder:

  • Adviesgroep met daarin een vertegenwoordiging van de gebruikers of aparte afstemming met gebruikers;
  • Klankbordgroep met daarin een afvaardiging van omwonenden;
  • Een ‘projectenmarkt’ op 30 oktober 2018, waarbij vanuit het project Indoor Sportcentrum een informatiestand is bemand;
  • FC Boshuizen: onderzoek en afstemming aanpassingsmaatregelen Sportpark Boshuizerkade.

Ook zijn verschillende themabijeenkomsten georganiseerd voor toekomstige gebruikers en omwonenden, waaronder:

  • voorlopig ontwerp: twee sessies met de architect over de stedenbouwkundige inpassing en het voorlopig ontwerp (sessie voor toekomstige gebruikers en omwonenden);
  • sportvloeren en inventaris: een sessie met een extern deskundige over de keuze van de sportvloeren en de sportinventaris (sessie voor toekomstige gebruikers).
6.2.4 Zienswijzen

Dit ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.