Plan: | Haarlemmerweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00113-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan 'Haarlemmerweg' heeft betrekking op de herinrichting van de Haarlemmerweg en de Haarlemmertrekvaart.
Deze herinrichting volgt uit de 'Nota van uitgangspunten Trekvaartplein e.o.' van mei 2008. Deze Nota van uitgangspunten is via een kaderbesluit, genomen door de raad in juli 2008, vastgesteld en beslaat een drietal projecten:
Alle projecten volgen hun eigen bestemmingsplanprocedure. Bestemmingsplan Trekvaartplein is al langere periode in werking en de herinrichting van het Trekvaartplein is inmiddels nagenoeg afgerond. Het bestemmingsplan Brug Poelgeest 2017 is eind 2017 door de gemeenteraden van Leiden en Oegstgeest vastgesteld.
Voorliggend bestemmingplan betreft zoals aangegeven de herinrichting van de Haarlemmerweg en de Haarlemmertrekvaart. Deze herinrichting bevat een drietal pijlers:
De Haarlemmerweg functioneert deels als ontsluitingsroute van het Trekvaartplein richting Leiden alsmede als ontsluiting van de woonboten die gelegen zijn aan de Haarlemmertrekvaart (Leidse deel). De weg heeft een smal profiel en het wegdek verkeert in een slechte staat. Daarnaast komt de ruimtelijke kwaliteit van de Haarlemmertrekvaart nu niet tot uiting doordat de oevers vrijwel geheel bebouwd zijn met bergingen en schuttingen.
De Haarlemmerweg vormt tevens een dijk en heeft daarmee een belangrijke functie als waterkering. De huidige toestand van de dijk is zeer matig: op diverse plekken is de dijk aanzienlijk verzwakt.
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader om de gewenste herinrichting mogelijk te maken.
Het plangebied van het bestemmingsplan Haarlemmerweg ligt in het noordwesten van Leiden. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer (rode cirkel).
Overzichtskaart plangebied, bron: www.googlemaps.nl
Het plangebied wordt aan de oostelijke zijde begrensd door het Trekvaartplein, aan de zuidzijde vormt de spoorlijn Leiden-Schiphol de grens. In het westen wordt het plangebied begrensd door de Haarlemmertrekvaart en in het noorden door de gemeentegrens met Oegstgeest. Het plangebied wordt vanuit Leiden ontsloten via een onderdoorgang onder de spoorlijn Leiden - Amsterdam. Aan de overzijde van de Haarlemmertrekvaart ligt het Heempark.
Uitsnede plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Op het plangebied is het Uitbreidingsplan der gemeente Leiden, plan Noord-West, zoals vastgesteld op 6 november 1933 en goedgekeurd op 13 februari 1935 van toepassing.
Binnen het plangebied zijn de gronden bestemd voor 'landbouwdoeleinden', 'water' en 'vastgestelde rooilijnen met straatbreedte'. Het aanleggen van woonboten en het realiseren van opstallen op de oever is niet toegestaan.
De juridisch-planologische werking van het plan is met de invoering van de Wro komen te vervallen (zie artikel 9.3.2 Invoeringswet Wro).
Het plangebied heeft een langwerpige vorm en omvat een deel van de Haarlemmerweg en een deel van het aangrenzende kanaal Haarlemmertrekvaart. Het plangebied ligt in de gemeente Leiden op circa 1 kilometer afstand van de rand van de Leidse binnenstad.
De Haarlemmertrekvaart loopt van Leiden via de Kaag naar Haarlem. Dit is een belangrijke en in de zomer drukbevaren route voor pleziervaartuigen. De omgeving van het plangebied heeft een groen karakter. Aan de westzijde van de Haarlemmertrekvaart ligt het Heempark dat in verbinding staat met het landgoed van Kasteel Oud Poelgeest.
De Haarlemmerweg is circa 5 meter breed en wordt thans gebruikt voor tweerichtingsverkeer en parkeren. De Haarlemmerweg loopt in noordelijke richting via de Kwaakbrug richting Oegstgeest. Aan de Leidse kant sluit de Haarlemmerweg via de Gabriël Metzustraat en de Floris Versterlaan aan op de Willem de Zwijgerlaan. De Haarlemmerweg is een belangrijke (fiets)verbinding tussen Leiden en Poelgeest en functioneert tevens als ontsluitingsroute van het Trekvaartplein richting Leiden. Ook vormt de Haarlemmerweg de ontsluiting van het Trekvaartplein en tennisvereniging Unicum. De weg heeft een smal profiel en het wegdek verkeert in een slechte staat.
Luchtfoto plangebied
Het plangebied kent een dichte bebouwingsstructuur in de vorm van een lint van in totaal 15 permanente woonboten langs de rechteroever van de Haarlemmertrekvaart.
Daarnaast zijn grote delen van de oever door woonbootbewoners in gebruik genomen als tuin of parkeerplaats en bebouwd met schuurtjes en schuttingen. De afscheidingen en bouwwerken bevinden zich (deels) tegen of zelfs in het asfalt.
Foto Haarlemmertrekvaart, bron: Google Streetview
Inleiding
Van oudsher was de Haarlemmertrekvaart langs de Haarlemmerweg in Leiden door de gemeenteraad aangewezen als gebied voor vrije vestiging van woonboten. Dit betekent dat voor het innemen van een ligplaats met een woonschip aldaar geen ligplaatsvergunning was vereist.
In het Ligplaatsenplan zijn in het plangebied 19 afzonderlijke ligplaatsen opgenomen. In de Haarlemmertrekvaart liggen in het plangebied momenteel 15 permanente woonboten, waarvan een aantal op basis van een ligplaatsvergunning. De meeste woonboten liggen er al meer dan 20 jaar en worden gedoogd. De afstand tussen de woonboten is klein, waardoor de brandveiligheid in het geding is.
De gronden van de oever en de dijk zijn in eigendom van de gemeente Leiden. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft een toezichthoudende rol. Grote delen van de oever tussen de Haarlemmerweg en de Haarlemmertrekvaart zijn in gebruik genomen als tuin of parkeerplaats en deels bebouwd met schuurtjes en afgeschermd met schuttingen. De erfafscheidingen en bouwwerken bevinden zich tegen of zelfs in het asfalt. Hierdoor is er vanaf de weg en het Trekvaartplein niet of nauwelijks zicht op het water en de verblijfsplekken aan de Haarlemmertrekvaart. Bovendien is het huidige gebruik en bebouwing niet geformaliseerd en wordt er rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor de aanwezige bebouwing is geen omgevingsvergunning of ontheffing van de Keur verleend.
Actualiteit wet- en regelgeving rondom woonboten
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft enkele jaren geoordeeld dat een woonboot, waarop hoofdzakelijk gewoond wordt, als een bouwwerk gezien moet worden. Deze inmiddels vaste jurisprudentie heeft ertoe geleid dat de Woningwet en de Wabo hierop aangepast zijn: per 1 januari 2018 is de Wet verduidelijking voorschriften woonboten van kracht. Voorliggend bestemmingsplan houdt rekening met deze actualiteit, door uit te gaan van een systematiek van aanduidingsvlakken binnen de bestemming water, waaraan bouwregels gekoppeld zijn.
Herinrichting
Woonboten
De gemeente wil met de herinrichting van het plangebied de onderlinge afstand tussen de woonboten vergroten, ten behoeve van onder meer de brandveiligheid en de ruimtelijke kwaliteit. Concreet betekent dit dat er tussen de aanduidingsvlakken een afstand van 5 meter wordt aangehouden. De woonboten zullen aangesloten worden op een nieuw aan te leggen rioleringsstelsel, zodat er niet meer rechtstreeks op het oppervlaktewater wordt geloosd. In voorliggend bestemmingsplan worden 16 uniforme vlakken met de aanduiding 'specifieke vorm van water-woonboot' opgenomen, met ieder een lengte van 17 meter en een breedte van 7 meter opgenomen. De maximale bouwhoogte voor een woonboot binnen het aanduidingsvlak is 4,5 meter. Tevens zal een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen om onder voorwaarden grotere woonboten een plek te kunnen geven. Een aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat eventuele vlotten, bijboten etc. ook gesitueerd dienen te worden binnen het aanduidingsvlak. Een belangrijke eis is voorts dat er te allen tijde water vrij moet kunnen doorstromen tussen de woonboot, een vlot en/of een bijboot en de bodem en het talud van de Haarlemmertrekvaart. Dit is ook als zodanig geborgd in de planregels.
Oevergebruik
Voor elk aanduidingsvlak zal op de oever een specifieke aanduiding worden opgenomen, waar tuingebruik is toegestaan. Binnen die aanduiding zullen er twee zones worden opgenomen; één voor de realisatie van een bijgebouw, die flexibel binnen de betreffende zone kan worden geplaatst. In de andere zone is het toegestaan om maximaal twee parkeerplaatsen te realiseren. Daarbij wordt opgemerkt dat de exacte locatie van de parkeerplaatsen eveneens flexibel is, zodat er voldoende ruimte is voor maatwerk.
Op verzoek van de huidige bewoners zal er een erfafscheidingen worden toegestaan van 1,80 meter hoogte. In verband met verkeersveiligheid wordt een gedeelte van de erfafscheiding transparant uitgevoerd. De overgang tussen woonboten en de Haarlemmerweg wordt helder en zorgvuldig vormgegeven zodat grenzen handhaafbaar zijn en schuttingen en bergingen het beeld niet gaan domineren.
Tussen de woonboten wordt een (nader uit te werken) groeninvulling opgenomen, waarbij gelet op bestaande wet- en regelgeving geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de waterkering en de beleving van het water en de molenbiotoop.
Civiele techniek
De Haarlemmerweg krijgt een nieuw profiel en de civieltechnische staat van de weg wordt verbeterd. De Haarlemmerweg loopt over een dijk die parallel loopt aan de Haarlemmertrekvaart. Bij de herprofilering van de Haarlemmerweg wordt gebruik gemaakt van de groen/ blauwe kwaliteit van de Haarlemmerweg en de Haarlemmertrekvaart. Een uitgangspunt is dat doorgaand autoverkeer vanuit Poelgeest over de dijk wordt tegengegaan en doorgaand fietsverkeer mogelijk blijft. De insteek daarbij is om de dijk in te richten als fietsstraat. Ook worden kabels en leidingen aangelegd en vernieuwd. De woonboten worden aangesloten op het riool. Tenslotte worden er duurzame stalen damwanden geslagen om de waterkerende functie voor nu en in de toekomst te kunnen garanderen.
Beleidskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Onderzoeksresultaten
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de herinrichting van de Haarlemmerweg en de Haarlemmertrekvaart. Dit betreft een lokale ontwikkeling, binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de nationale beleidskaders die zijn verwoord in de SVIR.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de SVIR niet in de weg.
Beleidskader
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld het bundelen van verstedelijking. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Onderzoeksresultaten
Relevant toetsingsonderdeel uit het Barro betreft de regionale watersystemen. Provincies en gemeenten dienen er zorg voor te dragen dat bestemmingsplannen in lijn zijn met het (regionale) waterplan. In de waterparagraaf (zie paragraaf 4.8) wordt nader ingegaan op het aspect water. De regels die in het Barro zijn gesteld, werken door in de provinciale verordening. In voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met de bepalingen uit de Verordening ruimte 2014 (zie paragraaf 3.2.2). Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met het Barro.
Conclusie
Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderzoeksresultaten
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking en derhalve is een nadere onderbouwing niet aan de orde. De bestaande functies en bebouwing in het plangebied worden gereconstrueerd, verbeterd en versterkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in diverse uitspraken de lijn bevestigd dat waar niet wordt voorzien in een uitbreiding of in een nieuwe planologische ontwikkeling, er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het Bro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Beleidskader
De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 april 2019 in werking getreden.
Hoofddoel van de omgevingsvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde maken en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De omgevingsvisie bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Onderzoeksresultaten
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Kwaliteitskaart van de VRM weer.
Uitsnede Kwaliteitskaart Visie Ruimte en Mobiliteit, plangebied (rode lijnen)
Het plangebied is aangeduid als:
Het plangebied is gelegen binnen de hoogstedelijke zone. De hoogstedelijke zone kenmerkt zich door een goede connectiviteit, hoogwaardige stedelijke voorzieningen en een internationaal onderscheidende kennisinfrastructuur van universiteiten, kennis- en onderzoeksinstellingen en science parken. Binnen de stedelijke agglomeratie stuurt de provincie Zuid-Holland op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd.
Het plangebied is aangewezen als Rivierendeltacomplex. De gronden in het plangebied bestaan overwegend uit jonge zeeklei. De kleigronden zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
De Haarlemmertrekvaart is aangewezen als stedelijke waterstructuur (indicatief). De stedelijke groen- en waterstructuur is van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied, zeker in het licht van verdere stedelijke verdichting en de verwachte klimaatverandering. Parken en groenblauwe dooradering vormen als het ware de uitlopers en de haarvaten van de landschappen buiten de stad. Goede verbindingen maken het landschap beter bereikbaar en toegankelijk vanuit de stad. De stedelijke groen- en waterstructuur kan een rol spelen bij het beperken van hittestress, droogte en wateroverlast.
De Haarlemmerweg is aangewezen als regionale waterkering. De regionale kering dient voornamelijk om overstromingen vanuit het binnenwater te voorkomen. Een verandering in het binnendijkse ruimtegebruik kan ook een verandering in beschermingsniveau met zich meebrengen. Waar regionale keringen worden versterkt, gebeurt dat op zodanige manier dat naast de veiligheid ook de kwaliteit van landschap, de recreatiewaarde en/of de ecologische waarde van het gebied toeneemt.
Het netwerk van fiets- en wandelpaden en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatieknooppunten in dit netwerk zijn de overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano. Deze kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn.
De Haarlemmertrekvaart is aangewezen als historische vaarweg. De historische vaarwegen hebben de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door eenheid en samenhang in de inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water. Ontwikkelingen aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied dragen bij aan de versterking van het karakter van de kanalen en vaarten.
De provincie Zuid-Holland richt zich op twee bijzondere typen monumenten: molens en landgoederen. Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor worden in de Verordening ruimte planologische beschermingszones (zogenoemde biotopen) opgenomen. Op het plangebied zijn de molenbiotopen van de Kikkermolen, molen De Herder en de Maredijkmolen van toepassing, zie ook paragrafen 3.2.2 en 4.2.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de richtpunten zoals genoemd in de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beleidskader
In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Deze verordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
Gemeentelijke plannen worden getoetst aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Onderzoeksresultaten
In onderstaande afbeelding zijn de relevante onderdelen uit de Verordening ruimte 2014 weergegeven. Concreet gaat het om de Ladder voor duurzame verstedelijking, recreatieve vaarwegverbinding, regels voor landschap, groen en cultuurhistorie (molenbiotoop) en de regionale waterkering. Voorts zijn er ook regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit van toepassing.
Uitsnede Verordening Ruimte, plangebied (rode lijnen)
De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking en derhalve is een nadere onderbouwing niet aan de orde, zie paragraaf 3.1.3.
De provincie Zuid-Holland streeft naar handhaving van de hoofdstructuur van de recreatieve vaarwegen. Ruimtelijke ingrepen op en langs deze vaarwegen zijn toegestaan voor zover deze geen afbreuk doen aan de huidige recreatieve bevaarbaarheid. De Haarlemmertrekvaart is aangemerkt als recreatieve vaarwegverbinding. Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader om te voorzien in het behoud en de versterking van de waterkerende functie van de dijk en de herinrichting van de bestaande ligplaatsen. Deze ontwikkeling voorziet in de verbetering en versterking van de bevaarbaarheid en de recreatieve waarden van de vaarweg.
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Molens en de daarbij behorende molenbiotopen zijn onderdeel van de CHS. Op het plangebied zijn de molenbiotopen van de Kikkermolen, molen De Herder en de Maredijkmolen van toepassing. Ter bescherming van de molenbiotoop is een gebiedsaanduiding opgenomen met een vrijwaringszone. Voor de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2. Daarin wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met de Verordening ruimte 2014.
Langs de Haarlemmertrekvaart loopt de regionale waterkering. Ter bescherming van de regionale waterkering is de daarbij behorende beschermingszone, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Water - Waterkering'.
Voor de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit en de bijbehorende beeldkwaliteitsparagraaf wordt verwezen naar 4.2.2. Daarin wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met de Verordening ruimte 2014.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met het gestelde uit de Verordening Ruimte 2014.
Beleidskader
Op 25 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Onderzoeksresultaten
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de herinrichting van de Haarlemmerweg. Deze ontwikkeling past binnen de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan staat de uitvoering van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 niet in de weg.
Beleidskader
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
Onderzoeksresultaten
Onderstaande uitsnede van de Structuurvisiekaart Leiden 2025 geeft het plangebied binnen de rode lijnen weer.
Structuurvisiekaart Leiden 2025, plangebied (rode lijnen)
Het plangebied betreft een deel van de Haarlemmerweg en een deel van het aangrenzende kanaal Haarlemmertrekvaart, gelegen ten noordoosten van het centrum van Leiden. Het plangebied ligt in het verlengde van de recreatieve/ groene verbinding. Voorliggend plan voorziet in de reconstructie van de Haarlemmerweg, de herinrichting van ligplaatsen in de Haarlemmertrekvaart en de reconstructie van de oevers. Deze ontwikkelingen versterken de recreatieve groene verbinding van de stad naar het land (groen - blauwe gebieden) en vergroten de openheid.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de Structuurvisie Leiden 2025.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde vise 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de ontwikkelingsvisie.
Beleidskader
De gemeente Leiden wil voorop lopen in duurzame innovaties en bouwt aan een duurzame stad. Om hier invulling aan te geven heeft de gemeente Leiden het programma Leiden Duurzaam 2030 vastgesteld. Bij dit programma hoort een Duurzaamheidsagenda 2016-2020. Met de uitvoering hiervan blijft de stad ook in de toekomst een fijne plek om te wonen, werken en te recreëren. Onderwerpen die binnen het gemeentelijke beleid aan bod komen zijn onder andere energietransitie, mobiliteit en klimaatadaptatie.
Onderzoeksresultaten
In het bestemmingsplan Haarlemmerweg is rekening gehouden met het treffen van eventuele duurzaamheidsmaatregelen, door binnen alle bestemmingen nutsvoorzieningen (zoals kabels en leidingen en trafostations) toe te staan en waterhuishoudkundige voorzieningen (zoals waterlichamen, duikers, dammen, kolken en pompen). Het treffen van maatregelen om de energie- en warmtevoorziening in het plangebied te verduurzamen en grotere hoeveelheden regenwater efficiënt af te voeren zijn daarmee op voorhand planologisch toegestaan.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan staat het treffen van eventuele duurzaamheidsmaatregelen niet in de weg.
Europees en nationaal beleid
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De betreffende regelgeving is verankerd in de Verordening Ruimte.
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumenten- vergunning vereist.
De negen waarderingsgebieden zijn:
Waarde - Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde - Archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde - Archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde - Archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde - Archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde - Archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie 8 | Limeszone zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte |
Waarde - Archeologie 9 | Gebied van zeer hoge archeologische waarde zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte |
Het plangebied
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart weer. Het plangebied is grofweg gelegen binnen de rode lijnen. In het plangebied is een middelhoge (geel/waarde 6) en hoge (oranje/waarde 5) archeologische verwachting aan de orde.
Uitsnede archeologische waardenkaart van Leiden, plangebied (rode lijnen)
Landschappelijke context
De ondergrond van Leiden bestaat uit Pleistocene afzettingen, gelegen op een diepte van 12 tot 16 m – NAP, met daarop Holocene afzettingen bestaande uit veen- en mariene zand- en kleipakketten.
In de loop van het Holoceen, vanaf ca. 5000 jaar geleden, werd voor de kust een rij strandwallen gevormd, waardoor het achterland grotendeels werd afgeschermd van de zee. In het Hollandse getijdebekken achter de kustbarrière ontstonden afzettingen van zand en klei die tot het Wormer laagpakket van de Formatie van Naaldwijk worden gerekend. Verder landinwaarts kon als gevolg van de zeespiegelstijging veenvorming optreden (Basisveen, Nieuwkoop formatie).
Alleen via de mondingen van rivieren, zoals bij de Oude Rijn, bleef de zee toegang tot het achterland houden. Naarmate de mondingen dichtslibden en de zeespiegel bleef stijgen, verzoette het milieu gaandeweg en ontstond een dik veenpakket, het Holland Laagpakket. In perioden van grote zee-activiteit werden vanuit de zeegaten soms delen van het veen geërodeerd en vond opnieuw afzetting van klei en zand plaats (transgressiefasen, Walcheren Laagpakket van de Naaldwijk formatie).
Landinwaarts had de Oude Rijn de meeste invloed op de vorming van het landschap. De invloed van de Oude Rijn begon rond 4400 voor Chr., waarbij de bedding van de rivier zich regelmatig verlegde en aan weerzijden van de actieve geul oever- en komafzettingen (klei en zand) werden afgezet. Ook ontstonden in het lage achterland achter de oeverwallen kreek- en geulsystemen. De oeverafzettingen langs deze kreken en geulen lagen relatief hoog in het landschap. Op deze afzettingen kan bewoning vanaf de ijzertijd voorkomen. Het plangebied ligt langs de Mare, die is ontstaan als kreek met oeverwallen waarop sporen van bewoning te verwachten zijn. Later kreeg de Mare de functie van veenstroom en zorgde voor de ontwatering van het omliggende veenlandschap. Tegenwoordig kennen we dit stuk van de Mare als Haarlemmertrekvaart, vanwege zijn functie als watertransport-verbinding tussen Leiden en Haarlem.
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en staat dan ook niet aangegeven op de bodemkaart.
Archeologisch onderzoek en bekende bodemverstoringen
In het plangebied is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij archeologisch booronderzoek vlak naast het plangebied (Trekvaartplein) is aangetoond dat er daar sprake is van een ophogingspakket van sub recente datum met een dikte van maximaal 2 meter. Onder het ophogingspakket zijn oeverafzettingen aanwezig waarop bewoningsresten uit de bronstijd of ijzertijd aanwezig kunnen zijn. De diepteligging van deze sedimenten is op de oostelijke oever van de Haarlemmertrekvaart nog niet bekend. Het is onduidelijk of ter plaatse van het plangebied ook een dergelijk dik ophogingspakket aanwezig is of dat hier sprake is van de oorspronkelijke bodemopbouw.
In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. In het grootste deel van het plangebied is dit Waarde Archeologie 5, wat betekent dat bij bodemingrepen groter dan 250m2 en dieper dan 50 cm een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk moet worden aangevraagd. Daar het nooit volledig uit te sluiten is dat tijdens eventueel grondverzet een 'toevalsvondst' wordt gedaan, geldt de meldingsplicht voor archeologische vondsten zoals opgenomen in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Rijksbeleid
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied. De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt. Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Provinciaal beleid
Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening ruimte 2014
Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie Zuid-Holland op diverse manieren:
De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:
In de Verordening ruimte zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Erfgoedverordening en erfgoedregister (2017)
De gemeente Leiden hanteert de Erfgoedverordening 2017. Deze verordening geeft regels over de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Cultuurhistorische waarden
Het plangebied omvat de oostelijke helft en de oever van de Haarlemmertrekvaart tussen de grens met Oegstgeest en de spoorlijn Amsterdam – Den Haag. Het plangebied volgt de historische loop van de Haarlemmertrekvaart en omvat de oostelijke helft van het water en de oever. Ter hoogte van de Bezembinderstraat takt de huidige vaart af naar het westen. Deze omleiding is aangelegd bij de verhoging van het spoor in 1955. De historische loop gaat door naar het zuiden en buigt dicht onder de spoordijk naar het westen. Daarmee is dit deel van de Mare veranderd in een doodlopende arm. De zaagmolen de Herder ligt dus aan de oorspronkelijke waterloop.
Schilderij Herman Kleibrink, Jan de Beijer, ca. 1750
Het plan omvat met de Haarlemmertrekvaart een deel van een voor Leiden zeer belangrijke historische structuur. De waarde van de Haarlemmertrekvaart is zowel gelegen in de loop van het préstedelijk veenriviertje de Mare als in de 17e eeuwse vergraving daarvan tot de trekvaart op Haarlem. Aan de oostzijde van de trekvaart loopt de Haarlemmerweg. Deze volgt het tracé van het voormalige jaagpad. Daarmee vertegenwoordigt de straat een cultuurhistorische waarde.
Fragment schilderij ca. 1915
Het plangebied bevat geen rijks-of gemeentelijke monumenten, noch gebouwen of objecten die aanmerkt kunnen worden als karakteristiek pand. Wel ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van drie molens: molen De Herder, de Maredijkmolen en de Kikkermolen. De Kikkermolen ligt direct aan de trekvaart en is, met een vlucht van 12,64 meter, de kleinste wipmolen in Nederland. De molen werd gebruikt om de Kikkerpolder te bemalen. Deze molen zal, door de herinrichting van het plangebied, vanaf de weg beter te beleven zijn.
De woonboten in het plangebied zijn een relatief recent element. Pas na 1945 wordt als gevolg van de woningnood de mogelijkheid benut om woonboten in de Mare te leggen. Het aanmeren van schepen was in de tijd van de trekvaart streng verboden vanwege de hinder voor de scheepvaart zodat de trekvaart tot in de 20e eeuw leeg was. In de huidige situatie liggen de woonboten dicht tegen elkaar aan en staan op de oever talrijke bouwwerken. Met behulp van voorliggend bestemmingsplan zullen de woonboten verder uit elkaar komen te liggen. Ook komen er minder bouwwerken op de oever te staan. Hierdoor komt de kwaliteit van de trekvaart beter naar voren en wordt de beleving van de trekvaart en jaagpad verbeterd.
Gebiedsanalyse voor de ruimtelijke inpassing
Rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen wordt op korte termijn een aantal ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Naast de herstructurering van de Haarlemmerweg speelt er in Leiden nog een tweetal andere ruimtelijke ontwikkelingen in de directe nabijheid, te weten de afronding van de herinrichting van het Trekvaartplein en de realisatie van de Brug Poelgeest. Al deze ontwikkelingen maken een integrale kwalitatieve beschouwing in de vorm van een gebiedsanalyse wenselijk.
Deze gebiedsanalyse (zie bijlage 2) heeft tot doel om een onderbouwing te leveren voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van de kwalitatieve onderdelen van de provinciale regels met betrekking tot de molenbiotoop, de landgoedbiotoop en ruimtelijke kwaliteit. Tevens dient de gebiedsanalyse als onderbouwing voor de wijziging van het complex van rijkmonument Oud-Poelgeest. Voor het plangebied Haarlemmerweg zijn echter alleen de onderdelen molenbiotoop en ruimtelijke kwaliteit van toepassing.
Windvang molenbiotoop
De molenbiotoop van molens, zoals vastgelegd in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen.
Binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan het onderste punt van de verticaal staande wiek.
Binnen de straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, moet voor wat betreft bebouwing en beplanting het volgende zijn geregeld:
Dit criterium wordt ook wel de 1-op-30 regel genoemd en houdt dus in dat de obstakelhoogte voor iedere 30 meter afstand van de molen een meter hoger mag zijn.
Zoals eerder aangegeven, ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van drie molens: molen De Herder, de Maredijkmolen en de Kikkermolen. De ligging van de betreffende molens is weergegeven in onderstaand figuur.
In onderstaand figuur zijn maximaal toelaatbare obstakelhoogtes weergegeven voor respectievelijk de Maredijkmolen en De Herder ten opzichte van NAP-niveau.
Gelet op de afstand tussen de molens en de dichtstbijzijnde aanduidingsvlakken voor woonboten (respectievelijk circa 235 meter en 95 meter) en de maximale bouwhoogte van 4,5m binnen de aanduidingsvlakken, wordt geconcludeerd dat ruimschoots aan de molenbiotoopregels van de Maredijkmolen en Molen de Herder wordt voldaan.
Voor wat betreft de feitelijke effecten voor de windvang op de Kikkermolen is door Peutz BV onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Geconcludeerd wordt dat herindeling van de woonboten zorgt voor een verbetering van de windvang. Zie hiervoor ook onderstaande tabel.
Berekende maximale invloed en inschatting werkelijke invloed windopvang
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ten behoeve van de molenbiotopen een vrijwaringszone wordt opgenomen in het bestemmingsplan.
Ruimtelijke kwaliteit
De herstructurering van de Haarlemmerweg past binnen de aard en de schaal van het gebied (inpassen). Als onderdeel van de herstructurering zal er herprofilering en opschoning plaatsvinden, waardoor ook de beleving van de historische vaarweg wordt verbeterd. Deze ontwikkeling betreft het verbeteren van de historische vaarweg. Door de herinrichting zal de beleefbaarheid van de Haarlemmertrekvaart (beperkt) verbeteren omdat de beleving van het water zal worden vergroot. Het voldoet daarmee aan het richtpunt dat beoogt om verdere verdichting en privatisering van de oevers tegen te gaan. De voorgestelde verkaveling van de woonboten zorgt ervoor dat de directe omgeving van de Kikkermolen vrijgehouden wordt. Het voldoet daarmee aan het richtpunt dat de monumentale windmolen in zijn omgeving als ensemblewaarde wordt behouden en versterkt. De ruimtelijke kwaliteit zal als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen derhalve minimaal gelijk blijven en op een aantal punten worden verbeterd.
Instemming Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
Op 31 januari 2017 is de gebiedsanalyse toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor een reactie. GS oordeelt (zie bijlage 4) dat zij in kunnen stemmen met de onderbouwing voor de molenbiotoop, landgoed- en kasteelbiotoop en ruimtelijke kwaliteit voor ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen, daarmee oordelende dat deze ontwikkelingen in overeenstemming zijn met de Verordening ruimte 2014. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er aan de regels van de Verordening ruimte wordt voldaan.
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Nationaal beleid
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de SVIR. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Provinciaal beleid
Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
De Visie ruimte en mobiliteit borduurt voort op de Beleidsvisie Groen. Het ruimtelijke deel daarvan is geïntegreerd in de visie en het Programma ruimte. De provincie Zuid-Holland wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie Zuid-Holland wil in een aantal gebieden specifieke waarden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Gemeentelijk beleid
Bomenverordening 2015
De Bomenverordening 2015 is door de gemeenteraad op 11 februari 2016 vastgesteld en is op 10 maart 2016 in werking getreden. Op 20 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Groene Kaart 2016 vastgesteld. De bestaande grotere bomen in de binnenstad zijn geïnventariseerd en grotendeels opgenomen in de Groene kaart. Bescherming van de waardevolle en monumentale bomen vindt plaats via de bomenverordening. Met de bomenverordening is de beschermde status van bomen voldoende geborgd. Het is daarom niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De bomen zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding, noch opgenomen in de planregels.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B&W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting', opgesteld door Stadswerk.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet op de natuurbescherming.
Bureau Stadsnatuur heeft een natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage 5. Daarin wordt het volgende geconcludeerd:
De in de natuurtoets genoemde aanbevelingen zullen bij de uitvoering van de werkzaamheden in acht worden genomen.
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Ten (noord)oosten van het plangebied op circa 500 m is een 150 kV hoogspanningsverbinding gelegen. Deze hoogspanningsverbinding heeft een indicatieve zone van 2x 80 m en reikt dan ook niet over het plangebied. Voorts dient tijdens de werkzaamheden aan de Haarlemmerweg rekening gehouden te worden gehouden met de reeds aanwezige kabels en leidingen
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woonboten). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woonboten, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd.
Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009; hierna: VNG-uitgave) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | ||
Categorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
Situatie plangebied
Het plangebied kan worden getypeerd als rustige woonwijk gezien het autoluwe karakter in combinatie met een maximumsnelheid van 30 km/u. De maximumsnelheid wordt 30 km per uur en de dijk wordt ook als zodanig ingericht.
De volgende bedrijven en/of activiteiten zijn aanwezig in de buurt van het plangebied:
Bedrijf/activiteit | Adres (Leiden) |
SBI-2008 | Milieu cat. | Minimale gewenste afstand (in meters per aspect) |
Huidige Afstand tot het plangebied (in meters) |
Tennisclub “Unicum” inclusief parkeerterrein | Haarlemmerweg 99 | 931 | 3.1 | 50 (geluid) | 20 |
Voetbalclub “LVV Lugdunum” | Oestgeesterweg 2 | 931 | 3.1 | 50 (geluid) | 165 |
AWZI Leiden Noord | Stadspolderweg 39 | 3700 | 4.2 | 300 (geur) | 85 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat bij de tennisclub 'Unicum' en de AWZI niet wordt voldaan aan de richtafstanden. Geluid is hierbij het maatgevende hinderaspect. In principe dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden uitgevoerd om te bepalen of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In mei 2009 is ten behoeve van het project Trekvaartplein direct noordelijk gelegen van het tennispark, door DHV onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9) of de tennisvereniging ter plaatse kan voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het waarnemingspunt 001, dat op een vergelijkbare afstand van het tennispark ligt als het dichtstbijzijnde geplande aanduidingsvlak voor de woonboten, aan de grenswaarden kan worden voldaan. Er kan dus worden geconcludeerd dat er ter plaatse van het dichtstbijzijnde aanduidingsvlak voor woonboten ten gevolge van de activiteiten van de tennisvereniging sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
AWZI Leiden Noord
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt dient de AWZI te worden ingedeeld in milieucategorie 4.2. met een minimale richtafstand van 300 meter (rustige woonomgeving). De werkelijke afstand bedraagt 85 meter. Geur is hierbij het maatgevende aspect. Deze AWZI heeft vanuit een milieuvergunning een geurcontour. In onderstaande figuur is de geurcontour weergegeven.
Bron: Wijzigingsplan Geurcontour AWZI
De blauwe contour geeft 0,5 ouE/m3 (98-percentiel) aan, de rode contour de 1 ouE/m3 (98-percentiel) en de groene contour 1,5 ouE/m3 (98-percentiel). De (geplande) locaties van de woonboten liggen buiten de blauwe contour. Dit betekent dat geur geen belemmering vormt en dat de werkelijke afstand in deze situatie voldoende groot is.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Beleidskader
Wet ruimtelijke ordening
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden: bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen zijn gebied actief te beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend generiek beleid, dan wel zelf gebiedsspecifiek beleid op te stellen.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
Situatie plangebied
Van de te ontwikkelen locatie zijn recente bodemonderzoeken bekend uit de periode april en mei 2018. Doel van de onderzoeken is de herinrichting van de percelen gelegen tussen het water Haarlemmertrekvaart en de Haarlemmerweg en rioolwerkzaamheden in de Haarlemmerweg te Leiden. Het betreft het Haarlemmerwegtraject ter hoogte van de woonboten. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de volgende bodemonderzoeken:
Tijdens het onderzoek is onderscheid gemaakt in de volgende terreindelen:
Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek waren niet alle terreindelen toegankelijk. Het betreft de percelen Haarlemmerweg 108, 122 en 123
Samenvatting onderzoeksresultaten
In de boven- en ondergrond worden sterke PAK-verontreinigingen aangetroffen in het zuidelijk deel van het onderzochte traject. Zware metalen worden sterk verontreinigd aangetroffen in de ondergrond over een groot deel van het zuidelijke deel van het onderzochte traject. Samengevat kan worden geconcludeerd dat de bovengrond minder sterk verontreinigd is dan de bodemlagen van de ondergrond.
De gemeten verontreinigingen van de diverse zware metalen en PAK zijn zodanig dat er sprake is van gevallen van ernstige verontreinigingen met deze parameters en daarom op een saneringsplan of BUS-melding dient te worden beschikt, alvorens men met de werkzaamheden gaat starten.
De verschillende aangetroffen sterke verontreinigingen komen zowel voor in bodemlagen met bodemvreemde bestanddelen als in bodemlagen zonder bodemvreemde bodembestanddelen. Door de heterogene samenstelling van de bodemlagen heeft het weinig zin om trajecten verder op te splitsen en te analyseren op de verdachte parameters. Daarbij wordt aangenomen dat de analytisch in kwaliteit verschillende bodemlagen moeilijk gescheiden kunnen worden ontgraven.
De aangetroffen bodemvreemde bestanddelen waren aanleiding om een asbestonderzoek te laten uitvoeren. Zintuiglijk is in de asbestgaten na zeving geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het laboratorium is wel asbest verdacht materiaal aangetroffen. De gewogen concentratie bedraagt 0,4 mg asbest/kg grond. Er is geen aanleiding om een vervolgonderzoek uit te voeren.
Omdat het asfalt zal worden verwijderd is een asfaltonderzoek aan de Haarlemmerweg uitgevoerd. Ook de bodemlagen hieronder zouden worden onderzocht. Echter een aanwezige ondoordringbare puinlaag heeft dit belet.
Uit de PAK-marker en de analyses blijkt dat vooral de bovenste lagen van het asfalt (circa 4 à 5 cm) van het zuidelijke deel van het onderzochte traject van de Haarlemmerweg teerhoudend zijn. Onder het asfalt heeft men geen gegevens kunnen verzamelen van de ondoordringbare puinlaag en de onderliggende bodem. Aangenomen wordt dat de kwaliteit van de bodem onder de weg vergelijkbaar is met de bodemonderzoekgegevens van zowel het onderzoek van de oostelijke zijde Haarlemmerweg (niet opgenomen, omdat het bij deze beoordeling voor de strook grond tussen het water de Haarlemmertrekvaart en de weg Haarlemmerweg niet ter zake is) als de onderzoeken Haarlemmerweg zelf en westelijke zijde (d.d. 19 april en 31 mei 2018).
Om de kwaliteit en omvang van de verhardingslaag alsnog onder het asfalt in kaart te brengen wordt voorgesteld om een aantal proefsleuven te graven, puin te bemonsteren en dit te laten analyseren op hergebruik. Ter controle zou dan ook de kwaliteit van de onderliggende bodem nader onderzocht kunnen worden op kwaliteit. Onbekend is of hier reeds vanuit de gemeente Leiden (Afdeling Projectbureau, Team Stadsingenieurs) is gestart.
De bodemonderzoeken geven voldoende informatie over de bodem van de terreindelen tussen het water van de Haarlemmertrekvaart en de Haarlemmerweg (herinrichting terreinen naar tuinen voor de woonbootgebruikers). Inmiddels is een BUS-melding positief beschikt door het bevoegde gezag. Indien conform de BUS-melding wordt gesaneerd zijn de locaties geschikt voor de toekomstige bestemming tuinen. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
Naast bovenstaande dient rekening gehouden te worden met het volgende:
Inmiddels is bij het bevoegde gezag Wet bodembescherming een BUS-melding ingediend. Het bevoegde gezag heeft hierin ingestemd en per 9 juli 2018 mag gestart worden met de werkzaamheden. Deze instemming is 1 jaar geldig.
Conclusie
De bodemonderzoeken geven voldoende informatie om de terreindelen tussen het water van de Haarlemmertrekvaart en de Haarlemmerweg (herinrichtingen terreinen voor de woonboten). Inmiddels is een BUS-melding positief beschikt door het bevoegde gezag. Indien conform de BUS-melding wordt gesaneerd zijn de locaties geschikt voor de toekomstige bestemming. Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Beleidskader
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Het GR is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het GR wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het GR: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het GR ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het GR worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het GR wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Inrichtingen
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Buisleidingen
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook. Dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een afwijking of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water en spoor
Voor het transport over de weg geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg (bv de A4) is een risicoplafond (PR-plafond) vastgesteld in de vorm van een veiligheidsafstand. Bij de vaststelling van de afstand voor het PR-plafond is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft zodoende een 'gebruiksruimte' aan de daarin opgenomen wegen. Binnen de afstand voor het PR-plafond mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Behalve met het PR-plafond moet ook rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie worden gebouwd. Voor de berekening van het groepsrisico moet worden uitgegaan van de in bijlage 1 van de Regeling basisnet vermelde vervoercijfers. De in bijlage 1 vermelde vervoercijfers hebben alleen betrekking op LPG (GF3). Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied wordt derhalve ook voor de in bijlage 1 genoemde wegen bepaald door de gevaarlijke stof met grootste 1% letaliteitsafstand.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie Zuid-Holland wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het GR toeneemt. In dat geval vraagt de provincie Zuid-Holland van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording GR schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording GR moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regionaal beleid
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In 2014 is de visie geactualiseerd (“Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In de omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (zie onderstaand figuur, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers, OW= oriëntatiewaarde).
Afwegingskader GR, (f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers, OW= oriëntatiewaarde)
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde aantal slachtoffers activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen
Afhankelijk van de positie van het plan ten opzichte van de risicobron, is het wenselijk een aantal maatregelen te overwegen die de veiligheid ten goede komen. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt in een aantal zones rondom de risicobron:
Om het ruimtelijk veilig ontwerpen vorm te geven, is een aantal ontwerprichtsnoeren ontwikkeld. Het toepassen van deze ontwerprichtsnoeren leidt tot een ruimtelijk veilig ontwerp. De mate waarin deze ontwerprichtsnoeren moeten worden toegepast is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico. Is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, dan behoeven de ontwerprichtsnoeren maar beperkt te worden toegepast. Komt het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde, dan is het wenselijk alle ontwerprichtsnoeren onverkort toe te passen.
Richtsnoer inrichting ruimte i.v.m. risicobeperking | Vertaald naar zones | |
1 | Ontwerp zonder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de veiligheidszone | Geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in zone 1 |
2 | Ontwerp zonder kwetsbare objecten binnen de 100%-letaliteitszone | Geen kwetsbare objecten in zone 2 |
3 | Ontwerp met afnemende personendichtheid naar de risicobron toe: waar hogere concentraties personen worden gepland, projecteer deze zo ver mogelijk van de risicobron af, c.q. buiten het GR-relevante invloedsgebied. Gebiedsfuncties met lage aanwezigheid van personen (bv. parkeervoorzieningen)kunnen als ruimtelijke zone worden gebruikt tussen de risicobron en de objecten met een hoge dichtheid aan personen. |
Hoge dichtheden bij voorkeur buiten zone 3 |
4 | Ontwerp met nieuwe bijzonder kwetsbare objecten bij voorkeur buiten het invloedsgebied van de risicobronnen | Verminderd zelfredzamen buiten zone 4 |
5 | Ontwerp met een goede verkeerskundige ontsluiting voor hulpdiensten en aandacht voor vluchtroutes van de bron af. | Belangrijk in de zones 2 en 3 en bij LPG-tankstations |
6 | Ontwerp een goede bluswatervoorziening | Alle zones |
Tabel: richtsnoeren voor een ruimtelijk veilig ontwerp
Situatie binnen het plangebied
Ten westen van het plangebied is het bedrijf R.J. Proper gevestigd. De hoofdactiviteit van de inrichting betreft overige dienstverlening op het gebied van automatisering. De inrichting maakt gebruik van een bovengrondse tank met propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. De risicoafstand bedraagt 10 m PR 10-6. Ten oosten van het plangebied is de inrichting AWZI Leiden Noord gevestigd. De hoofdactiviteit van de inrichting is afvalwaterinzameling en -behandeling. De inrichting maakt gebruik van een biogasreservoir waarvoor een risicoafstand van 30 m PR 10-6 geldt. In het plangebied en de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van toepassing is.
Voor de aspecten van externe veiligheid kan erop worden gewezen dat ten aanzien van risicovolle activiteiten zoals onder andere het transport van gevaarlijke stoffen per as, spoor of schip of de buisleidingen in de omgeving het plangebied er geen veranderingen zijn ten aanzien van de ligging van de routes. De huidige transportroutes: over de weg (A4) en via buisleidingen (A560, W535 en W515), liggen op grote afstand van het plangebied. De spoorlijn Den Haag - Haarlem/Schiphol is geen transportroute voor gevaarlijke stoffen (bron: Prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor, Prorail 2003 en de Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, Prorail, 2007). Ditzelfde geldt voor de Rijn, die overigens ook op grote afstand ligt van het plangebied. Tevens vinden geen veranderingen plaats ten aanzien van de vestiging van kwetsbare objecten.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart plangebied (zwart omlijnd), bron: www.risicokaart.nl
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Beleidskader
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) kent woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Een “ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen” is een geluidsgevoelig terrein (volgens artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh) en artikel 2.1 van Besluit geluid milieubeheer (Bgm)). Dat houdt in dat op deze ligplaatsen de criteria volgens de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
Het Besluit geluidhinder bevat o.a. grenswaarden voor de geluidsbelasting vanwege wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Zolang de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (hierna: de voorkeursgrenswaarde) niet wordt overschreden, gelden er geen beperkingen. Er kan worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarde door een hogere waarde vast te stellen. Aan deze hogere waarden zijn echter maxima verbonden. De belangrijkste voorkeursgrenswaarden en ten hoogste vast te stellen hogere waarden zijn samengevat in de volgende tabel.
Als het bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een nieuwe of gewijzigde ligplaats, of als een weg, spoorweg of industrieterrein wordt aangelegd of gewijzigd, dan moet aan deze grenswaarden worden getoetst.
De grenswaarden gelden op de grens van de bestemde ligplaats. Een woonschip zelf is geen geluidsgevoelig object. Bij het woonschip gelden dus geen grenswaarden volgens de Wet geluidhinder. Daarmee worden er ook geen grenswaarden gesteld aan de geluidswering en het binnenniveau.
Overgangsrecht
De criteria uit de Wet geluidhinder zijn alleen van toepassing op nieuwe of te wijzigen ligplaatsen die worden opgenomen in een bestemmingsplan. Ligplaatsen die reeds bij een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, zonder dat daarvoor een aanwijzing in het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden (dus niet als zodanig bestemd in een bestemmingsplan), worden niet aangemerkt als een geluidsgevoelige bestemming. Hier vindt dus geen toetsing plaats aan de criteria volgens de Wet geluidhinder. Deze ligplaatsen kunnen, mits ze op 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, tot 1 juli 2022 worden opgenomen in het bestemmingsplan, zonder dat ze worden getoetst als een geluidsgevoelig terrein. Woonschepen die buiten een aangewezen ligplaats liggen, vallen niet onder het overgangsrecht. Bij opname in een bestemmingsplan moeten deze ligplaatsen worden getoetst als nieuwe situaties.
Zones langs (spoor)wegen en industrieterreinen
Een beoordeling volgens de Wet geluidhinder is alleen aan de orde als sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen in het aandachtsgebied – de zogenaamde zone. Binnen deze zone is een akoestisch onderzoek verplicht. Zowel wegen als hoofdspoorwegen hebben een zone die verschillende breedtes kan hebben.
In onderstaande tabel zijn de zonebreedten van wegen weergegeven.
Enkele wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn wegen met een maximale toegestane snelheid van 30 km/uur. Het betreft De Brug Poelgeest, de Hugo de Vrieslaan en de Haarlemmerweg. Deze 30 km/uur wegen hoeven volgens de Wet geluidhinder niet te worden betrokken bij de toetsing. Omdat het verkeer op deze wegen wel een invloed kan hebben op de geluidssituatie, wordt aan deze wegen wel aandacht geschonken vanuit het beginsel van goed ruimtelijk ordenen.
De breedte van de geluidzone van een spoorweg wordt vastgesteld op grond van de hoogte van de geluidproductieplafonds. Zie hiervoor de volgende tabel.
Industrieterreinen waar zogenaamde ‘grote lawaaimakers’ gevestigd kunnen zijn, zijn voorzien van een geluidszone. De geluidszone is het gebied waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De omvang van de geluidszone wordt afgestemd op de feitelijke vergunde activiteiten op het industrieterrein en is dus uniek voor elk industrieterrein.
Hogere-waardenbeleid
De gemeente Leiden heeft geluidbeleid vastgesteld, te weten “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder” uit 2013, opgesteld door de Omgevingsdienst West Holland. Voor woningen zijn in het beleid enkele specifieke criteria opgesteld. Voor overige geluidsgevoelige bestemmingen, zoals ligplaatsen voor woonschepen, zijn geen specifieke criteria benoemd.
Situatie plangebied
De gemeente Leiden beschikt over een van januari 2000 daterende ligplaatsenverordening voor woonschepen. In de volgende figuur zijn de ligplaatsenzones uit de verordening groen gekleurd en de situering van de nieuwe ligplaatsen voor woonboten rood gekleurd. Hieruit blijkt dat drie ligplaatsen (gedeeltelijk) buiten de zone van de huidige ligplaatsenverordening komen te liggen. Voor deze ligplaatsen is akoestisch gezien sprake van een nieuwe situatie.
Voor wat betreft de overige 13 ligplaatsen die zich binnen het gebied van de huidige verordening bevinden, is het akoestisch overgangsrecht van toepassing, zoals beschreven in het wettelijk- en beleidskader. Voor de overige drie ligplaatsen is zoals eerder aangegeven akoestisch gezien wel sprake van een nieuwe situatie die moet worden beoordeeld volgens de Wet geluidhinder. In het navolgende wordt nader ingegaan op de verschillende geluidbronnen.
Weg- en railverkeerslawaai
In bijlage 8 is het weg- en railverkeerslawaai beschouwd. Uit het onderzoek blijkt dat de ligplaatsen binnen de geluidszones van de Oegstgeesterweg en de spoorlijn liggen. Bij de zuidelijke nieuwe ligplaats wordt de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer (55 dB) met 6 dB overschreden. Bij de twee noordelijke ligplaatsen wordt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer (48 dB) met 5 dB overschreden. De maximale toelaatbare geluidsbelastingen volgens de Wet geluidhinder (63 dB voor railverkeer en 53 dB voor wegverkeer) worden niet overschreden.
Aangezien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is onderzocht of de geluidsbelastingen teruggebracht kunnen worden tot de voorkeursgrenswaarden. Uit het onderzoek blijkt dat geluidsreducerende maatregelen (geluidsafscherming, stil asfalt, raildempers) landschappelijk en financieel ingrijpend zijn. Daarbij is de cumulatieve geluidsbelasting (inclusief de bijdrage van de 30 km/uur wegen) van ten hoogste 58 dB is gebruikelijk en passend bij de dynamiek van een stedelijke omgeving te noemen. Daarom kan worden overgegaan tot het vaststellen van hogere waarden volgens de Wet geluidhinder bij de drie nieuwe ligplaatsen.
Industrielawaai
In de volgende figuur is de ligging van de geluidszone van industrieterrein Hallen/Merenwijk weergegeven.
De geluidszone van het industrieterrein strekt zich uit tot over het zuidelijke deel van het plangebied. De nieuwe ligplaatsen liggen echter buiten de geluidszone. Daarmee is een beoordeling volgens de Wet geluidhinder niet aan de orde. Van belang is verder dat de woonschepen relatief laag zijn, lager dan de beoordelingshoogte van 5 meter die bij de geluidszone wordt gehanteerd. Mede door de aanwezigheid van het geluidsafschermende spoorwegtalud, zal dit bij de woonschepen leiden tot een extra reductie van de geluidsbelasting. De werkelijke geluidsbelasting bij de nieuwe ligplaatsen zal daarmee duidelijk lager zijn dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) en vergelijkbaar zijn met de geluidsbelasting die op de relevante ligplaatsen uit het ligplaatssenverordening heerst.
Bedrijven
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het terrein van tennisvereniging Unicum. In 2007 is akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het Trekvaartplein (zie bijlage 9). Doel van het onderzoek was om te beoordelen of de tennisvereniging ter plaatse van het bouwplan Trekvaartplein kon voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het waarnemingspunt 001, dat op een vergelijkbare afstand van het tennispark ligt als de dichtstbijzijnde geplande ligplaats, aan de grenswaarden kan worden voldaan. Er kan dus worden geconcludeerd dat er ter plaatse van het dichtstbijzijnde ligplaats ten gevolge van de activiteiten van de tennisvereniging sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Recreatievaart
Op de Haarlemmertrekvaart is, met name in de dagperiode, sprake van recreatievaart. Voor het geluid van de langsvarende boten bestaat geen wettelijk kader. Van belang is dat het grootste deel van de vaarbewegingen plaatsvindt in de dagperiode, de periode waarin de hinderbeleving het kleinst is. In de avond- en nachtperiode, waarin de meeste rust wordt verlangd, is sprake van een duidelijk lager aantal vaarbewegingen. Van belang is ook dat de eigenaren van woonschepen bewust dienen te zijn van het feit dat het waarnemen en incidenteel overlast ervaren van recreatievaart een gegeven is bij bewoning van een woonboot.
Luchtvaart
Vanwege de vliegtuigen van en naar luchthaven Schiphol, kan geluid worden ervaren. In het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol zijn hiervoor beperkingengebieden en afwegingsgebieden aangegeven. Als een geluidsgevoelige bestemming binnen een dergelijk gebied wordt gerealiseerd, moet rekening worden gehouden met luchtvaartgeluid.
Het plangebied bevindt zich buiten de beperkingen en afwegingsgebieden van Schiphol. Het eventueel ervaren luchtvaartgeluid is daarmee dusdanig laag dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Cumulatie
De noordelijk gelegen nieuwe ligplaatsen ondervinden een geluidsbelasting vanwege de Oegstgeesterweg. Overige wegen en geluidsbronnen leveren ten opzichte van de Oegstgeesterweg een nauwelijks relevante geluidsbelasting en leiden niet tot een wezenlijke cumulatie. De zuidelijk gelegen nieuwe ligplaats ondervindt een geluidsbelasting vanwege zowel weg- als railverkeer. De cumulatieve geluidsbelasting (inclusief de bijdrage van de 30 km/uur wegen) van ten hoogste 58 dB is gebruikelijk en passend bij de dynamiek van een stedelijke omgeving te noemen. De cumulatieve geluidsbelasting staat hiermee het vaststellen van hogere waarden volgens de Wet geluidhinder bij de drie nieuwe ligplaatsen niet in de weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook een beoordeling van de totale geluidssituatie (inclusief geluidssoorten waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is) van belang. Dit is met name bij de zuidelijke ligplaats aan de orde. Deze ligplaats kan geluid ondervinden vanwege de tennisbaan. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau hiervan is ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt maar een geringe bijdrage geleverd aan de cumulatieve geluidsbelasting en wordt bovendien voldaan aan de wettelijke randvoorwaarden volgens het Activiteitenbesluit. Andere geluidsbronnen (industrieterrein en luchtvaart) leveren mogelijk wel een bijdrage, maar deze is lager dan de wettelijke grenswaarden. Gelet hierop is de totale geluidssituatie bij de nieuwe ligplaatsen aanvaardbaar.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
De regels en grenswaarden voor de luchtkwaliteit staan in de Wet milieubeheer (Wm) onder titel 5.2: luchtkwaliteitseisen. De grenswaarden zijn weergegeven in bijlage 2 van de Wm. Artikel 5.16 lid 1 van de Wm geeft aan wanneer een project toelaatbaar is. Het bevoegde bestuursorgaan moet daarvoor aannemelijk maken, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
Voor ruimtelijke projecten geldt daarnaast ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Er moet worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdragen kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
In het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) zijn voor luchtkwaliteit de volgende ambities opgenomen:
Basisambitie
Extra ambitie
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
Luchtkwaliteitsplan Leiden en Duurzaamheidsagenda
De planperiode 2005-2010 is afgerond en het plan is geëvalueerd. In 2012 waren er geen overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof, maar nog wel voor stikstofdioxide. Daarom is op 26 februari 2013 door het college het Luchtkwaliteitsplan 2012-2014 vastgesteld (BW 13.0166 ). In dit plan zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Een aantal luchtkwaliteitsacties vallen thans onder de Duurzaamheidsagenda (2015), met als doel een bijdrage leveren aan een duurzame stad.
Situatie plangebied
Voor het project Haarlemmerweg is een luchtkwaliteitsberekening uitgevoerd door adviesbureau Alcedo (zie bijlage 10) met de rekenapplicatie Geomilieu versie 4.30. Deze applicatie maakt gebruik van het goedgekeurde rekenprogramma Stacks volgens het Nieuw Nationaal Model. De uitdraai van de rekenapplicatie geeft de beoordelingspunten en de invoergegevens weer van de Oegstgeesterweg, Brug Poelgeest met de aansluiting op de Hugo de Vrieslaan en de Haarlemmerweg. De rekenresultaten zijn samengevat in de onderstaande tabel. De concentraties zijn weergegeven in microgram per m3, de overschrijdingsdagen zijn het aantal dagen.
De berekende waarden liggen allemaal ruim onder de wettelijke grenswaarde. Er is met deze resultaten geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. Hiermee is aangetoond dat het project met betrekking tot de luchtkwaliteitseisen toelaatbaar is. Met het onderzoek is voorts aangetoond, dat er het kader van de goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. De luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Beleidskader
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de zogenaamde 'moederprocedure'. Dit is een procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld in bestemmingsplannen of een milieuvergunningsprocedure.
M.e.r.-plicht: drie aanvliegroutes
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu . Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Die drie routes moeten alle getoetst worden. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
De te volgen routes worden hieronder beschreven.
Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r):
Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Er kan sprake zijn van een directe mer-plicht, mer beoordelingsplicht of een vormvrije merbeoordelingsplicht.
Wet natuurbescherming:
Gelet op het gestelde in de Wet natuurbeschermimg is, in het geval van een plan, toetsing of uitvoering van een passende beoordeling verplicht als de activiteit is opgenomen in die wet.
Provinciale verordening:
Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r. plicht. Dit is in de provincie Zuid Holland niet aan de orde.
Situatie plangebied
Voor dit plan is alleen de toetsing aan het besluit m.e.r. relevant.
Toetsing besluit m.e.r.
De met dit plan beoogde activiteiten; reconstructie van de Haarlemmerweg, planologische regeling van 16 identieke aanduidingsvlakken voor woonboten, behoud en versterking van de waterkerende functie van de dijk, zijn niet opgenomen in bijlage D van het besluit m.e.r.. Dit betekent dat de realisatie van dit plan niet (vormvrij) m.e.r. beoordelingsplichtig is.
In de directe omgeving van het plangebied zal een brug worden gerealiseerd en wordt het project Trekvaartplein uitgevoerd. Nagegaan is of deze projecten in samenhang wel kunnen leiden tot een (vormvrije) m.e.r. beoordeling. Hierbij is een eventuele m.e.r. beoordelingsplicht van de afzonderlijke plannen ook van belang.
Brug Poelgeest
Het project Brug Poelgeest betreft de verbinding tussen de wijk Poelgeest in Oegstgeest (Hugo de Vrieslaan) en het Trekvaartplein via een brug over de Haarlemmertrekvaart naar de Oegstgeesterweg. Omdat deze verbinding enkele keren de gemeentegrens tussen Leiden en Oegstgeest doorkruist, heeft elke gemeente voor het eigen grondgebied het bestemmingsplan Brug Poelgeest 2017 vastgesteld. In de toelichting van dit bestemmingsplan is een paragraaf 4.6. Milieueffectrapportage opgenomen. In de tekst van deze paragraaf is aangegeven dat er binnen dit plan geen activiteiten worden ontwikkeld, die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Ook worden er geen activiteiten ontwikkeld, genoemd in bijlage C. Dit betekent dat op basis van de m.e.r. wetgeving geen grond bestaat om voor de ontwikkeling enkel van dit plan een (vrijwillige) m.e.r. uit te voeren.
Trekvaartplein
Met betrekking tot het project Trekvaartplein constateren wij dat dit plan, sinds het in werking treden van het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit), per 1 april 2011, gezien kan worden als een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in bijlage D, onder D 11.2, van het Besluit. Echter voor dit plan geldt, sinds april 2010, een onherroepelijk bestemmingsplan. Dit is ruim voor de gewijzigde inwerkingtreding van het voornoemde Besluit. Daarnaast verkeert dit project nu in de fase van concrete uitvoering. Uitvoeringshandelingen zijn nimmer m.e.r. plichtig, ook niet vormvrij.
Conclusie
Het voorgenomen plan is niet (vormvrij) milieubeoordelingsplichtig, ook niet in samenhang met de Brug Poelgeest en de herstructurering van het Trekvaartplein. Het milieubelang wordt in het onderhavig bestemmingsplan per milieuaspect voldoende afgewogen.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.
Regionaal verkeer- en vervoerplan (RVVP)
Het Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek en het Samenwerkingsorgaan Verkeer en Vervoer Leidse Regio hebben in samenwerking met de provincie Zuid-Holland het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan Leidse Regio en Duin- en Bollenstreek (RVVP) (27 juni 2002) op laten stellen. Het RVVP bestaat uit een samenhangend programma van afspraken voor het thema verkeer en vervoer voor de periode tot 2010 met een doorkijk naar de periode daarna tot 2020.
De samenwerkende regio's hebben de ambitie om een goed woon- en leefklimaat voor bewoners en een goed vestigingsklimaat voor bedrijven te creëren. Gestreefd wordt naar een natuurlijke samenhang tussen de ruimtelijke functies en de vervoersnetwerken. Alle locaties zijn gezien de aard en omvang van de functies bereikbaar, waarbij de directe omgeving leefbaar blijft. Om de regio bereikbaar en leefbaar te houden wordt gestreefd naar het verkrijgen van een goed verkeers- en vervoerssysteem.
De strategie uit het RVVP is onderverdeeld in vier aandachtsvelden: mobiliteit en ruimte, bereikbaarheid, leefbaarheid en bestuur, organisatie en financiën. Deze aandachtsvelden zijn verder uitgewerkt in maatregelen.
Mobiliteitsnota 2015-2022
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad van Leiden de Mobiliteitsnota 2015-2022 vastgesteld. De Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is. Deze ambitie is vertaald in zeven deelambities gericht op verkeer en vervoer:
Om deze ambities te bereiken benoemt de Mobiliteitsnota een breed pakket aan maatregelen. Aandacht gaat daarbij uit naar verschillende thema's (zoals duurzaamheid en verkeersveiligheid) en vervoerwijzen (zoals fiets en openbaar vervoer).
Beleidsregels parkeernormen
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen, terwijl toch rekening kan worden gehouden met beleidsregels voor parkeernormen en voor een parkeerbijdrageregeling.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, waaronder de parkeerregeling, moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Dit houdt in dat voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B en W op 19 mei 2015 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (B en W-nr. 15.0461). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's en fietsen op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, fietsen, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's en fietsen bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de herinrichting van de Haarlemmerweg. De Haarlemmerweg zal een doorgaande fietsroute vormen die voor auto's alleen toegankelijk is voor bestemmingsverkeer. Doorgaand autoverkeer vanuit Poelgeest over de dijk wordt tegengegaan. Het plangebied wordt ontsloten via de Haarlemmerweg. Op de Haarlemmerweg geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Haarlemmerweg betreft een eenstrooksweg van circa 5 meter breed en is bestemd voor tweerichtingsverkeer en parkeren. De insteek is om de weg als fietsstraat in te richten.
Parkeren
Per woonboot wordt voorzien in ruimte voor maximaal twee parkeerplaatsen. Zie hiervoor ook de projectbeschrijving in paragraaf 2.2. Deze ruimtereservering is voldoende om te kunnen voldoen aan de parkeereis op basis van de Beleidsregels parkeernormen.
Het aspect 'verkeer en vervoer' levert geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.
Waterbeheerplan 5 (2016)
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Waterplan Leiden (2006)
Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het hoogheemraadschap.
Algemeen
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Watertoets
Vooroverleg
In het kader van de Watertoets is het plan in het regulier overleg besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de reconstructie van de Haarlemmerweg en de oevers en het behoud en versterking van de waterkerende functie van de dijk. Zo is een nieuwe beschoeiing nodig aan de vaartzijde en de waterkerende zone moet worden hersteld. De waterkerende zone bestaat uit een waterkerende kleilaag en is in deze situatie minimaal 2,25 meter breed. Ook moet de binnenberm een talud krijgen van minimaal 1:2,5. Daardoor schuift de poldersloot op richting het Trekvaartplein en wordt de groene rand daar smaller. De buitenberm blijft op dezelfde plaats maar krijgt een nieuwe beschoeiing. Opstallen die de kerende zone aantasten zullen moeten worden verwijderd. De weg met de fundering worden geschikt gemaakt voor autoverkeer, verkeersklasse 45, maximaal 30 km/u.
Voor de nieuwe situatie worden de volgende eisen en wensen in acht genomen:
De Haarlemmertrekvaart wordt gebaggerd en tot de vereiste diepte vergraven. Dit is waarschijnlijk 1 meter diepte, maar dient nader te aan te worden gegeven door het Hoogheemraadschap. Bij een waterstand van NAP – 1.80 m moet de bodem komen op NAP – 2.40 m. De kwaliteit van de bagger is (nog) onbekend. Er dient gerekend te worden op afvoeren naar een baggerdepot voor definitieve opslag. De polderhoofdwatergangen blijven in beheer en onderhoud van het waterschap. Voor wat betreft het aspect watercompensatie is uit eerste berekeningen gebleken dat het verhard oppervlakte nagenoeg gelijk zal zijn, waardoor naar verwachting het graven van extra water niet noodzakelijk zal zijn.
Keur
Voor de werken aan het water en de dijk wordt een ontheffing van de Keur aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de reconstructie van de Haarlemmerweg en de oevers en het behoud en de versterking van de waterkerende functie van de dijk. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop deze ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan 'Haarlemmerweg' zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels:
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3 - Algemene regels:
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). In de projectbeschrijving in paragraaf 2.2 is de plansystematiek op hoofdlijnen reeds toegelicht.
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bestemming Groen (artikel 3)
De gronden langs de oever van de Haarlemmertrekvaart en deels ook tussen de Haarlemmerweg en het Trekvaartplein zijn bestemd als 'Groen'. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor:
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Daarnaast zijn delen van de gronden aangeduid als 'tuin'. Uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding zijn tuinen toegestaan ten behoeve van de woonboten. Binnen het aanduidingsvlak 'tuin' is sprake van twee andere specifieke aanduidingsvlakken, te weten voor het plaatsen van een bijgebouw (in het vlak grenzend aan het water) en voor het realiseren van parkeerplaatsen (in het vlak grenzend aan de Haarlemmerweg). Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de aanduiding 'tuin' geldt een maatwerkregeling ten aanzien van onder andere de hoogte van erfafscheidingen. Deze regeling houdt in dat erfafscheidingen mogelijk zijn tot een maximale hoogte van 1,80 meter maar dat een gedeelte van deze erfafscheidingen vanaf een hoogte van 1,20 meter transparant uitgevoerd moeten worden. Dit betreft het deel voor zover gelegen binnen het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van groen - parkeren'. Om te waarborgen dat dit specifieke gedeelte van de erfafscheiding transparant blijft is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 3.3). Hierin is precies bepaald welk deel van de erfafscheiding vanaf een hoogte van 1,20 meter transparant moet blijven.
Onder een transparante erfafscheiding wordt verstaan een erfafscheiding waar je door heen kan kijken, dus een hekwerk dat zicht biedt op wat er achter gebeurd. Dit betekent in de praktijk dat een gedeelte van de erfafscheiding uit een schutting mag bestaan, en een gedeelte uit een gaaswerk.
De reden dat er via een voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat een gedeelte van de erfafscheiding transparant moet blijven is verkeersveiligheid: vanuit de voortuin (die zonder trottoir direct grenst aan de Haarlemmerweg) en vanuit de nieuwe parkeervakken moet er goed zicht op de Haarlemmerweg zijn. Ook vanaf de Haarlemmerweg moet het verkeer goed zicht hebben op de nieuwe parkeerplaatsen om aanrijdingen te voorkomen. Door een hekwerk transparant uit te voeren en te houden blijft dit goede zicht gewaarborgd.
Op onderstaande afbeelding is weergegeven hoe de erfafscheiding er uit zal komen te zien.
Bestemming Verkeer (artikel 4)
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor:
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Bestemming Water (artikel 5)
De Haarlemmertrekvaart en enkele delen van bermsloten langs de Haarlemmerweg zijn bestemd als 'Water'. De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor:
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Daarnaast is het uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-woonboot' toegestaan om te wonen in woonboten. Aan deze aanduiding zijn maatwerkregels gekoppeld ten aanzien van het bouwen van woonboten, steiger- en meerpalen en het gebruiken van vlotten en bijboten.
Een belangrijke eis voor de woonboten, vlotten en/of bijboten is dat water te allen tijde moet kunnen doorstromen tussen de woonboot, het vlot en/of de bijboot en de bodem en het talud van de Haarlemmertrekvaart.
Ten aanzien van het wonen in woonboten is voorts ook regeling gekoppeld voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten, zoals die ook elders in Leiden wordt gehanteerd.
Het is toegestaan om per woonboot één pleziervaartuig af te meren. Binnen het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van water-woonboot' kan dit bij recht, buiten het aanduidingsvlak via een binnenplanse afwijking.
Tenslotte is er een specifieke afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder bepaalde strikte voorwaarden een woonboot deels buiten het aanduidingsvlak te kunnen bouwen.
Leiding - Hoogspanning (artikel 6)
In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen ten behoeve van een ondergrondse hoogspanningsleiding die door het plangebied loopt. Het betreft een 50 kV-leiding die in het zuiden van het plangebied de Haarlemmerweg doorkruist.
Om te zorgen dat het functioneren van deze leiding niet belemmerd wordt tijdens werkzaamheden is een dubbelbestemming opgenomen waarin is opgenomen dat in deze gronden slechts gebouwd of geroerd mag worden nadat de betreffende leidingbeheerder advies heeft gegeven. Hiernaast is opgenomen dat slechts bouwwerken zijn toegestaan indien en voor zover de belangen van de betrokken kabels en leidingen zulks gedogen.
Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6 (artikel 7 en 8)
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' (5 en 6) zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Door het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan een bepaalde maatvoering en groter zijn dan een bepaalde oppervlakte, afhankelijk in welke beschermingscategorie (5 of 6) de werkzaamheden worden uitgevoerd.
De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Het bevoegd gezag kan deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (artikel 9)
De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water, en ook de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering. Op deze gronden mag worden gebouwd, indien de bij de betrokken hoofdbestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad Voorts is er een aanlegvergunningsstelsel opgenomen voor een aantal activiteiten.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 10)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene aanduidingsregels (artikel 11)
Deze regels hebben betrekking op de geluidszone-industrie en de vrijwaringszone van de molenbiotoop.
Overige regels (artikel 12)
De overige regels hebben betrekking op het parkeren en het laden/lossen en verwijzen daarbij naar de Beleidsregels Parkeernormen.
Overgangsregels (artikel 13)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 14)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Een woonboot valt niet onder de wettelijk aangewezen bouwplannen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Grondexploitatiewet en het daaraan gekoppelde kostenverhaal is derhalve niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Voor wat betreft de uitvoering van het project Haarlemmerweg komt de dekking volledig uit gemeentelijke middelen en is daarmee economisch uitvoerbaar. De gemeente is daarnaast grondeigenaar van de betreffende gronden.
De economische uitvoerbaarheid staat de uitvoering van het project derhalve niet in de weg.
De vooraankondiging zoals bedoeld in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zal gelijktijdig plaatsvinden met de publicatie van het ontwerp bestemmingsplan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Met de provincie Zuid-Holland heeft afstemming plaatsgevonden over de belangrijkste provinciale belangen voor een aantal ontwikkelingen rondom de Haarlemmertrekvaart nabij de Kikkermolen. Naast het project Haarlemmerweg betreft dat het project Brug Poelgeest en de afronding van het Trekvaartplein. Dit geeft geresulteerd (zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.2.2) in een brief van Gedeputeerde Staten, waarin geoordeeld wordt dat zij in kunnen stemmen met de integrale onderbouwing voor de molenbiotoop, landgoed- en kasteelbiotoop en ruimtelijke kwaliteit. Zie voor de brief bijlage 4.
Met het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft eveneens afstemming plaatsgevonden in het kader van de watertoets. Dit heeft enerzijds geleid tot een lijst met aandachtspunten, die betrokken zullen worden bij de verdere uitwerking van de plannen. Voorts is ook de voorziene planregeling besproken.
Op 31 januari 2018 heeft het college het Participatieplan Haarlemmerweg vastgesteld. In dit participatieplan is omschreven hoe en op welke manier belanghebbenden worden betrokken bij de voorgenomen herinrichting van de Haarlemmerweg en de verplaatsing van de woonboten aan de Haarlemmertrekvaart. De participatie heeft een aantal inzichten en wensen opgeleverd, die (daar waar mogelijk en ruimtelijk aanvaardbaar) zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Kortheidshalve wordt verwezen naar bijlage 11, waar het verslag van de participatie is opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan Haarlemmerweg is overeenkomstig artikel 3.8 Wro en artikel 3.4 Awb gedurende zes weken ter visie gelegd. Eenieder is in de gelegenheid gesteld gedurende deze periode zienswijzen met betrekking tot dit ontwerp in te dienen.
In totaal zijn gedurende de zienswijzentermijn zes zienswijzen door negen partijen ingediend. Deze zienswijzen worden behandeld in een zienswijzennota die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. De zienswijzen geven aanleiding het bestemmingsplan op enkele onderdelen aan te passen. Deze wijzigingen zijn opgenomen in de staat van wijzigingen die eveneens als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
De belangrijkste aanpassingen zijn: