direct naar inhoud van Regels
Plan: Haarlemmerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00113-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Haarlemmerweg met identificatienummer NL.IMRO.0546.BP00113-0301 van de gemeente Leiden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- /bedrijfsactiviteit:

een beroeps-/bedrijfsactiviteit die in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps-/bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca (met uitzondering van bed-and-breakfasts) zijn hiervan uitgesloten;

1.6 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.7 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten;

1.8 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaande situatie:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een functioneel met een naastgelegen woonboot verbonden, daar niet aangebouwd gebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.16 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline;

1.17 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 geluidsgevoelig object:

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.20 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.21 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde;

1.22 kunstwerk:

civieltechnisch bouwwerk;

1.23 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA):

de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is binnen de beroepsgroep de geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek;

1.24 Programma van Eisen:

een Programma van Eisen is een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het bevoegd gezag;

1.25 voorgevel:

de gevel van een woonboot die gericht is op de straatzijde;

1.26 water:

water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.27 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

1.28 woning:

een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.29 woonboot:

een drijvend object dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 het peil:
  • a. voor woonboten en overige bouwwerken die in of op het water worden gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  • b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals groen, bermen en beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': mede voor tuinen ten behoeve van de als zodanig aangewezen woonboten binnen de bestemming 'Water';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen': mede voor bijgebouwen ten behoeve van de als zodanig aangewezen woonboten binnen de bestemming 'Water';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeerplaatsen': mede voor parkeerplaatsen;
  • e. voet- en fietspaden, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. aan water gerelateerde groenvoorzieningen, zoals taluds en oevers;
  • h. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal één bijgebouw per aanduidingsvlak toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 9 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,80 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,50 m.

3.3 Voorwaardelijke verplichting transparant hekwerk

  • a. Met betrekking tot de in artikel 3.2.2 onder a genoemde maximale bouwhoogte van een erfafscheiding geldt dat deze erfafscheiding voor zover gelegen binnen het vlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeerplaatsen' vanaf een hoogte van 1,2 meter transparant uitgevoerd moet worden en in stand gehouden moet worden. Onder transparant wordt verstaan dat er te allen tijde door de erfafscheiding heen gekeken kan worden.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag een erfafscheiding op de grens van het vlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeren' en het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' zonder transparant gedeelte vanaf 1,20 meter hoogte gebouwd worden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Parkeerplaatsen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeren' mogen maximaal 2 parkeerplaatsen per aanduidingsvlak gerealiseerd worden, met dien verstande dat:

  • a. een parkeerplaats een afmeting dient te hebben van 6 m lengte en 2 m breedte, en
  • b. bij realisatie van 2 parkeerplaatsen, de parkeerplaatsen in de lengte achter elkaar gelegen dienen te zijn, met de lange zijde parallel aan de Haarlemmerweg.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen voor gemotoriseerd verkeer en voet- en fietspaden, met de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en straatmeubilair;
  • b. groenvoorzieningen, zoals groen, bermen, beplanting;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. aan water gerelateerde groenvoorzieningen, zoals taluds en oevers;
  • e. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. aan water gerelateerde groenvoorzieningen, zoals taluds en oevers;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-woonboot': mede voor wonen in woonboten;
  • d. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Woonboten

In afwijking van het bepaalde in 5.2.1 gelden voor het bouwen van woonboten de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van water-woonboot' mogen woonboten worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per aanduidingsvlak maximaal 1 woonboot is toegestaan;
    • 2. het aanduidingsvlak volledig mag worden gebruikt voor het wonen in woonboten;
    • 3. de bouwhoogte van een woonboot niet meer mag bedragen dan 4,50 m;
    • 4. de voorgevel van een woonboot in of gekeerd naar de aanduiding 'gevellijn' gebouwd dient te worden.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 m, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van het gebruik zoals bedoeld in artikel 5.1 onder c uitsluitend zijn toegestaan binnen het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van water-woonboot';
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a, gelden voor steiger- en meerpalen de onderstaande aanvullende regels:

Voorziening   Maximale diameter (rond)   Maximale afmetingen (vierkant)  
Steigerpalen   25 cm   20 x 20 cm  
Meerpalen   60 cm   50 x 50 cm  

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder a voor het bouwen van een woonboot, waarbij de grenzen van het aanduidingsvlak worden overschreden, met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding alleen in de lengte (langs de oever) mag plaatsvinden;
  • b. de overschrijving niet meer mag bedragen dan 2 m.

5.3.2 Algemene criteria afwijkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 5.3.1 verlenen, mits:

  • a. er geen stedenbouwkundige en cultuurhistorische bezwaren zijn,
  • b. er geen waterhuishoudkundige bezwaren zijn,
  • c. er geen milieuhygiënische bezwaren zijn,
  • d. de brandveiligheid voldoende is geborgd, en
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

5.4 Voorwaardelijke verplichting doorstroming

Met betrekking tot het bouwen en/of het in gebruik hebben van een woonboot en/of het gebruiken van vlotten of bijboten, geldt te allen tijde dat water vrij moet kunnen doorstromen tussen de woonboot, het vlot en/of de bijboot en de bodem c.q. het talud van de Haarlemmertrekvaart.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Vlotten en/of bijboten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-woonboot' is het tevens toegestaan om vlotten (of daarmee in gebruik vergelijkbaar objecten) en/of bijboten af te meren, met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van een vlot (en daarop aanwezige permanente onderdelen) niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. een bijboot uitsluitend voor onderhoud van de woonboot mag worden gebruikt, waarbij
    • 1. de oppervlakte van een bijboot niet meer dan 6 m2 mag bedragen, en
    • 2. de hoogte van een bijboot niet meer dan 1 m mag bedragen.

5.5.2 Pleziervaartuigen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-woonboot' is het tevens toegestaan om per aanduidingsvlak en geheel gelegen binnen dit aanduidingsvlak één pleziervaartuig af te meren.

5.5.3 Aan-huis-vebonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten

De uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 40% van de vloeroppervlakte van de woonboot, voor zover gesitueerd binnen het aanduidingsvlak;
  • b. De activiteiten mogen alleen in de woonboot worden uitgeoefend;
  • c. Het gebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben;
  • d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze moet zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten'.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.5.2 voor het afmeren van één pleziervaartuig per woonboot buiten de aanduiding 'specifieke vorm van water-woonboot' met dien verstande dat:

  • a. de doorvaarbaarheid van de Haarlemmertrekvaart niet wordt gehinderd;
  • b. de brandveiligheid niet in het geding is;
  • c. er maximaal 1 pleziervaartuig per woonboot wordt afgemeerd.

5.7 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en de omvang van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanuit stedenbouwkundig, waterhuishoudkundig en/of nautisch oogpunt.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende werken.

6.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen in artikel 3, 4 en 5 is gesteld mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de samenvallende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. De bouwwerken slechts zijn toegestaan indien en voor zover de belangen van de betrokken kabels en leidingen zulks gedogen;
  • b. alvorens de omgevingsvergunningvergunning wordt verleend, dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de leidingbeheerder.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen van watergangen- en partijen;
    • 3. het wijzigen van maaiveldniveau;
    • 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
    • 5. het leggen van kabels en leidingen;
    • 6. het indrijven van voorwerpen.
  • b. Een schriftelijke vergunning zal slechts worden verstrekt, indien de belangen van kabels en leidingen en de veiligheid van personen en goederen ter zake dit gedogen. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 7.3 vooraf in acht zijn genomen.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m²:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
  • f. het heien en/of schroeven van palen en slaan van damwanden.

7.3.2 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien en voor zover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning kan gevraagd worden een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken of werkzaamheden die:
    • 1. op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

7.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

7.3.5 Programma van Eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 7.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de omgevingsvergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden

8.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 8.3 vooraf in acht zijn genomen.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500 m²:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
  • f. het heien en/of schroeven van palen en slaan van damwanden.

8.3.2 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 8.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien en voor zover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning kan gevraagd worden een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.

8.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 8.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken of werkzaamheden die:
    • 1. op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

8.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

8.3.5 Programma van Eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 8.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de omgevingsvergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de volgende doeleinden:

  • a. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;
  • b. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;
  • c. verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, uitdiepen, egaliseren, ontginnen, ophogen, aanleggen van drainage en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  • d. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
9.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende omgevingsvergunning.
9.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het waterhuishoudkundig belang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor dient schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Geluidzone - industrie
11.1.1 Bouwregel

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder worden opgericht.

11.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1 ten behoeve van de bouw van geluidsgevoelige objecten, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting volgens de Wet geluidhinder.

11.2 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
11.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' zijn de gronden primair bestemd voor het behoud, het herstel en de bescherming van de aan de molenbiotoop verbonden cultuurhistorische waarden (waaronder mede verstaan de windvang), zoals nader omschreven in de toelichting die het onderhavige bestemmingsplan vergezelt.

11.2.2 Verhouding vrijwaringszone - bestemming
  • a. Daar waar een bestemming samenvalt met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', geldt primair het bepaalde ten aanzien van de aanduiding. De bouw- en gebruiksregels van de onderliggende bestemming zijn uitsluitend van toepassing indien en voor zover zij niet in strijd zijn met het bepaalde ten aanzien van de aanduiding.
  • b. Het gestelde onder a geldt niet voor de maximaal toegestane hoogtes van woonboten, erfafscheidingen en bijgebouwen voor zover deze zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

11.2.3 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:

  • binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • binnen een straal van 100 m tot 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van bebouwing niet hoger zijn dan 1/30e van de afstand tussen bebouwing en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

11.2.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.3 voor het bouwen van nieuwe bebouwing, indien:
    • 1. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of
    • 2. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed' van de Verordening ruimte 2014, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend indien in de aanvraag voor een omgevingsvergunning een beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen waarin wordt ingegaan op de onder 11.2.1 beschreven waarden en kenmerken;
  • c. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wint het bevoegd gezag advies in bij de Provincie Zuid-Holland.

11.2.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerk betreft;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.

11.2.6 Uitzonderingen

Het in artikel 11.2.5 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

11.2.7 Toelaatbaarheid

De in artikel 11.2.5 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden/lossen
  • a. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van auto's en het laden en lossen in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  • b. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's en het laden en lossen wordt gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging;
  • c. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a in gevallen zoals genoemd in de onder lid b bedoelde gemeentelijke beleidsregels op het gebied van parkeren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Haarlemmerweg.