Plan: | A4/Cronesteyn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00008-0301 |
De aanwezigheid van bedrijven in een gebied kan een spanningsveld met zich meebrengen in verband met andere aanwezige functies in de omgeving (zoals wonen). Dit wordt veroorzaakt door de aanwezige en potentiële milieubelasting die met deze bedrijfsactiviteiten samenhangen. Om het hiervoor genoemde spanningsveld te beheersen zijn twee instrumenten voorhanden: het bestemmingsplan en de milieuwetgeving. Bestemmingsplannen bieden de mogelijkheid om bedrijven al dan niet toe te staan. Bepalend daarvoor is de visie op de gewenste ruimtelijk-functionele ontwikkeling en de aanwezigheid van bedrijven. Via de milieuwetgeving kan dit algemene beleid per bedrijf 'op maat worden gesneden'. De milieuwetgeving (met name de Wet milieubeheer) regelt bij vestiging van een individueel bedrijf door middel van vergunningen of algemene regels (AMvB) welke voorzieningen er getroffen moeten worden om de milieubelasting tegen te gaan of in ieder geval te beperken.
De milieubelasting kan worden beperkt door het realiseren van een zekere afstand tussen bedrijven en woningen (zonering in bestemmingsplan). Afhankelijk van de afstand tot woningen kunnen bepaalde bedrijfsactiviteiten worden toegestaan. Deze afstand wordt weer bepaald door de milieubelasting van de betreffende bedrijfssoort.
Lijst met bedrijfsactiviteiten
De potentiële milieubelasting van de verschillende soorten bedrijvigheid wordt in dit bestemmingsplan bepaald op basis van de publicatie Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die is gebaseerd op de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is in bijlage 1 van de regels opgenomen. Hierin zijn de in Nederland voorkomende soorten bedrijvigheid ingedeeld volgens de Standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In de gebruikte indicatieve methode zijn per bedrijfstype de milieuaspecten geurhinder, stofhinder, geluidshinder en gevaar getoetst.
Aan te houden richtafstanden
De potentiële milieubelasting wordt in de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten uitgedrukt in richtafstanden die aangehouden moeten worden tussen het bedrijf en de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. In de volgende tabel staan de betreffende richtafstanden per categorie bedrijf aangegeven.
Tabel 4.1 Richtafstanden per milieucategorie
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Algemene toelaatbaarheid plangebied
Het bestemmingsplan kent één perceel met de bedrijfsbestemming, in de oksel van de A4 en de N11. Het park ligt op 70 m afstand vanaf dit perceel. Hiermee wordt in de milieuzonering rekening gehouden. Vanwege de afwezigheid van gevoelige functies in de directe omgeving en de ligging nabij de A4 zijn ter plaatse bedrijven uit maximaal categorie 4.1 toegestaan.
Bedrijfsinventarisatie en overige mogelijke milieubelastende activiteiten
Het op bovengenoemde locatie aanwezige bedrijf is geïnventariseerd. Daarnaast hebben ook de volkstuinen een richtafstand. Deze zijn daarom in de inventarisatie meegenomen.
Tabel 4.2 Bedrijfsinventarisatie plangebied
Naam soort bedrijf | adres | opmerking | SBI code-2008 | Categorie SvB | Algemeen toelaatbaar |
Steunpunt provincie/Rijkswaterstaat | Rijksweg 11 nr 1 (Oksel A4) | Provinciale inrichting |
9002.1 B |
3.1 | 4.1 |
Tuinvereniging Cronesteyn | Boerenpad 1 | 5629 (kantine) | 1 | 3.1 | |
Leidse bond van Amateurtuinders | Boerenpad 5 | 5629 (kantine anex kantoor) | 1 | 3.1 |
Hieruit blijkt dat de geïnventariseerde functies passen binnen de algemene toelaatbaarheid, gelet op de locatie waarop zij gevestigd zijn en de daar omliggende functies.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijf en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ten behoeve van het Tracébesluit is bodemonderzoek uitgevoerd voor de aanpassingen binnen het A4-tracé. Hierbij is vervuiling aangetroffen rondom de voormalige vuilstortplaats Roomburg in de gemeente Leiden. Bij de werkzaamheden wordt hier rekening mee gehouden, zodat deze vervuiling niet verder verspreid wordt. De vervuiling staat de verbreding en verdieping van de snelweg niet in de weg.
Voor het Polderpark Cronesteyn zijn geen ingrepen of functiewijzigingen beoogd. Voor dit deelgebied is het aspect bodem daarom in het geheel niet in het geding.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, is tevens een belemmeringenstrook aan de orde. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt de verbreding van de A4 mogelijk, waarvoor de benodigde onderzoeken al in het kader van het Tracébesluit zijn uitgevoerd. Er worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met risicosituatie ter plaatse. Een nadere onderbouwing van het GR is daarom niet nodig.
Omdat de A4 onderdeel uitmaakt van het Basisnet Weg, gelden vastgestelde afstanden voor het plaatsgebonden risico. Op het traject knooppunt Prins Clausplein - Zoeterwoude Dorp geldt een PR 10-6-contour van 13 m vanaf het midden van de wegas, op het traject Zoeterwoude Dorp - Zoeterwoude Rijndijk bedraagt deze contour 12 m vanaf de wegas. Gezien de breedte van de weg ligt de PR 10-6-contour niet buiten de wegrand. Het PR brengt dan ook geen risico's mee voor de omgeving. Volgens het Basisnet Weg vindt voor deze wegvakken ook geen overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het GR plaats.
Naast de PR 10-6-contour geldt voor de A4 ook een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit aandachtsgebied ligt 30 m buiten de wegrand en brengt daardoor risico's met zich mee voor de omgeving. Binnen een PAG is de bouw van kwetsbare objecten mogelijk, mits hier een verantwoording aan ten grondslag ligt.
Binnen Polderpark Cronesteyn vinden geen ontwikkelingen plaats, zodat het aspect externe veiligheid ter plaatse niet aan de orde is.
De drie gastransportleidingen die door het plangebied lopen worden verder verankerd en beschermd door hiervoor een dubbelbestemming op te nemen. Ook het gasverdeelstation langs de A4 wordt van een beschermende regeling voorzien.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.
Onderzoek
De rijksweg A4 zal tussen Leiden en Burgerveen worden verbreed. In het kader van het tracébesluit is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is nagegaan wat de consequenties van de verbreding van de weg voor de omliggende geluidsgevoelige functies zijn. Bovendien is nagegaan welke geluidsbeperkende maatregelen getroffen dienen te worden om te voldoen aan de geldende grenswaarden.
De genoemde geluidsreducerende maatregelen leiden ertoe dat bij de geluidsgevoelige objecten langs het tracé voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, met uitzondering van enkele voor deze geluidsgevoelige bestemmingen zal een hogere waarde gaan gelden. De te nemen maatregelen, onder andere in de vorm van geluidswerende voorzieningen, worden met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Binnen Polderpark Cronesteyn vinden geen ontwikkelingen plaats, zodat het aspect geluid ter plaatse niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Normstelling en beleid
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer. De Wm bevat onder titel 5.2 bepalingen ten aanzien van luchtkwaliteit, deze bevatten grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)*) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
*) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Onderzoeksresultaten
In 2008 is in het kader van het Tracébesluit voor de verbreding van de A4 door TNO onderzoek gedaan naar de effecten van deze wegverbreding op de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat nergens langs de A4 sprake zal zijn van een overschrijding van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. Ook treedt er geen overschrijding van de andere grenswaarde uit de Wm op. De realisatie van dit bestemmingsplan leidt dus niet tot knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit.
Binnen Polderpark Cronesteyn vinden geen ontwikkelingen plaats, zodat het aspect luchtkwaliteit ter plaatse niet aan de orde is.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.